• No results found

De anker bias in groepsbesluitvorming : de rol van epistemische motivatie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De anker bias in groepsbesluitvorming : de rol van epistemische motivatie"

Copied!
44
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Anker Bias in Groepsbesluitvorming: de Rol van Epistemische Motivatie

Nikolaas Scholten

Studentnummer: 5788560

Arbeids- en Organisatiepsychologie Universiteit van Amsterdam

27-01-15

Begeleider: Dr. Femke ten Velden Tweede beoordelaar: Dr. Matthijs Baas

(2)

Abstract

De anker bias, de invloed van een numerieke waarde op een daaropvolgende beoordeling, is één van de meest voorkomende valkuilen in individuele besluitvorming. Er is echter weinig bekend over de invloed van deze bias tijdens groepsbesluitvorming. In deze studie werd verondersteld dat groepen ook gebruik maken van ankers, maar alleen wanneer zij een lage motivatie tot informatieverwerking hebben. Om dit te onderzoeken kregen 90 groepen een hoge/lage motivatie om informatie diepgrondig te verwerken (epistemische motivatie) en werd een strafmaat bepaald in een fictieve rechtszaak na het ontvangen van een hoog/laag anker. De resultaten bevestigden de verwachtingen: de anker bias treedt ook op bij

groepsbesluitvorming, maar alleen bij groepen met een lage epistemische motivatie. Dit effect werd gemedieerd door de initiële individuele voorkeur van de groepsleden. De resultaten tonen aan dat groepen niet immuun zijn voor de anker bias en dat een hoge epistemische motivatie deze bias kan helpen voorkomen.

(3)

Inhoudsopgave

Inleiding 4

Anker bias 6

Anker bias in groepsbesluitvorming 9

Epistemische motivatie 12

Methode 17

Deelnemers 17

Procedure 18

Materialen en manipulatie van anker 19

Manipulatie van epistemische motivatie 20

Manipulatiechecks en afhankelijke variabelen 21

Resultaten 21

Beschrijvende statistiek en correlaties 22

Manipulatiechecks 23

Toetsing van hypothesen 24

Exploratieve analyses 27

Discussie 30

Theoretische en praktische implicaties 32

Tekortkomingen en suggesties voor vervolgonderzoek 35

Conclusie 39

(4)

Anker Bias in Groepsbesluitvorming: de Rol van Epistemische Motivatie Mensen hebben vaak moeite met het nemen van beslissingen. Dit is niet verwonderlijk aangezien veel beslissingen complex zijn en er doorgaans veel informatie verwerkt moet worden (Simon, 1957). Soms ontbreekt het beslissers aan belangrijke informatie en moet men op basis van onzekerheden toch een beslissing maken. Om met alle informatie en

onzekerheden om te gaan, hanteren mensen vuistregels, dat wil zeggen dat mensen een

simpelere vraag beantwoorden om het antwoord te krijgen op een complexe vraag (Tversky & Kahneman, 1974). Als we bijvoorbeeld willen weten hoe ver een object van ons vandaan is, kunnen we dit snel inschatten door te bepalen hoe duidelijk we het object zien (Tversky & Kahneman, 1974). Deze vuistregels kunnen onder sommige omstandigheden effectieve en efficiënte manieren zijn om tot een beslissing te komen aangezien ze er voor zorgen dat mensen snel een beslissing kunnen maken. Vuistregels kunnen er echter ook voor zorgen dat er vertekeningen (biases) optreden in beslissingen (Tversky & Kahneman, 1974). Een voorbeeld hiervan is de gambler’s fallacy, het idee dat een reeks data, bepaald door een willekeurig proces, er ook willekeurig uit moet zien. De gambler’s fallacy kan geïllustreerd worden met het volgende voorbeeld: als een roulette balletje in het casino een aantal keer achter elkaar op zwart is gevallen, zijn individuen geneigd te denken dat het balletje de

volgende keer op rood ‘moet’ vallen (Tversky & Kahneman, 1974). Dit terwijl de kans dat het balletje op rood of zwart valt elke keer even groot is. Een ander voorbeeld is de

beschikbaarheidsheuristiek, die stelt dat men de kans op een gebeurtenis in schat op basis van hoe makkelijk men op voorbeelden van die gebeurtenis kan komen. Zo schatten mensen die worden gevraagd 6 voorbeelden van hun eigen assertiviteit te noemen zichzelf als assertiever in dan mensen die worden gevraagd 12 voorbeelden van hun eigen assertiviteit te noemen (Schwarz, 1996). Het is makkelijker om 6 voorbeelden van assertiviteit te noemen dan 12

(5)

voorbeelden, en dit waargenomen gemak wordt als diagnostisch beschouwd om te bepalen of iemand assertief is of niet.

Een van de meest voorkomende biases is de anker bias (Furnham & Boo, 2011). De anker bias is de invloed die het overwegen van een numerieke waarde (anker) heeft op een daaropvolgende beoordeling. Hierbij bepaalt de hoogte van het anker de hoogte van de daaropvolgende beoordeling (Tversky & Kahneman, 1974). Het effect werd voor het eerst aangetoond in een studie van Tversky & Kahneman (1974) waarin deelnemers werd gevraagd of het aantal Afrikaanse landen in de Verenigde Naties groter of kleiner was dan een

‘willekeurig getal’. Dit willekeurige getal werd bepaald door een rad van fortuin dat slechts twee mogelijke uitkomsten had: een hoog of een laag getal (hoog/laag anker). Na de

vergelijking met dit getal moesten de deelnemers hun absolute schatting geven. Hieruit bleek dat men een hogere absolute schatting gaf na het overwegen van het hoge getal (hoog anker) dan na het overwegen van het lage getal (laag anker).

De anker bias is aangetoond in tal van verschillende domeinen zoals

onderhandelingen (Galinsky & Mussweiler, 2001), rechtszaken (Englich & Mussweiler, 2001), consumentengedrag (Ariely, Loewenstein & Prelec, 2003) en prestatie evaluatie (Thorsteinson, Breier, Atwell, Hamilton & Privette, 2008). Wat deze onderzoeken

gemeenschappelijk hebben, is dat zij gekeken hebben naar besluitvorming bij individuen. Helaas is weinig bekend over het optreden van de anker bias in groepen. Dit is

betreurenswaardig omdat veel belangrijke beslissingen genomen worden in groepen, in plaats van door individuen (Schulz-Hardt & Mojzisch, 2012). Hierbij kan gedacht worden aan beslissingen van een top management team over de toekomst van een bedrijf of aan een sollicitatiecommissie die als groep een beslissing moet maken over welke kandidaat ze aannemen voor een functie. In het huidige onderzoek zal daarom gekeken worden naar het effect van de anker bias tijdens groepsbesluitvorming.

(6)

Groepen worden over het algemeen beter in staat geacht om beslissingen te nemen dan individuen; groepen hebben immers meer kennis en bronnen (Schulz-Hardt & Mojzisch, 2012). Om die reden kan verondersteld worden dat de anker bias niet optreedt in groepen aangezien groepsleden een bias bij elkaar kunnen opmerken en corrigeren (Pronin, 2007). Een belangrijke voorwaarde voor goede groepsbesluitvorming is echter wel dat de groep gemotiveerd moet zijn om informatie diep te verwerken (De Dreu, Nijstad, & Van Knippenberg, 2008). Eerder onderzoek heeft aangetoond dat de mate waarin groepen informatie diep verwerken, afhangt van epistemische motivatie. Epistemische motivatie kan gedefinieerd worden als “de motivatie om een rijk en accuraat beeld van de werkelijkheid te hebben, inclusief het besluitvormingsprobleem” (De Dreu et al., 2008). In deze studie zal daarom worden gekeken naar het effect van ankers tijdens groepsbesluitvorming en deze studie kijkt daarbij specifiek naar de rol van epistemische motivatie. Individuen zullen, in groepen van drie personen, de hoogte van de straf moeten bepalen voor een misdrijf. Het anker zal worden bepaald door het willekeurig trekken van een lootje. Epistemische motivatie zal worden gemanipuleerd door middel van procesverantwoordelijkheid (zie ook Scholten, Van Knippenberg, Nijstad & De Dreu, 2007).

De Anker Bias

De anker bias, de invloed die het overwegen van een waarde (anker) heeft op een daaropvolgende beoordeling (Tversky & Kahneman, 1974), is in verschillende domeinen aangetoond en is één van de meest robuuste bevindingen in onderzoek naar besluitvorming (Furnham & Boo, 2011). Zo bleek uit onderzoek van Galinsky en Mussweiler (2001) dat in onderhandelingen het openingsbod van invloed is op de uiteindelijke overeenkomst. Wanneer onderhandelaars als eerste een hoog bod deden, was de uiteindelijke overeenkomst hoger dan wanneer onderhandelaars een hoog tegenbod uitbrachten op een eerder bod van de andere onderhandelaars. Uit onderzoek van Aeriely, Loewenstein en Prelec (2003) bleek dat

(7)

consumenten bereid waren om meer te betalen voor een product na het overwegen van een hoog anker dan na het overwegen van een laag anker. Ook bij het evalueren van de prestatie van werknemers is de anker bias aangetoond. Zo heeft onderzoek laten zien dat prestaties van werknemers hoger worden geëvalueerd na het zien van een voorbeeld beoordelingsformulier met louter hoge scores dan een voorbeeld beoordelingsformulier met lage scores (Thornstein et al., 2008).

In de voorgaande onderzoeken waren de ankers relevant voor de besluitvorming. Onderzoek van Englich, Mussweiler en Strack (2006) heeft echter laten zien dat de anker bias zelfs optreedt bij ankers die bepaald zijn door toeval en compleet irrelevant (zouden moeten) zijn voor de te nemen beslissing. Zij toonden aan dat de oordelen van rechters beïnvloed werden door een strafeis die werd bepaald door het gooien van een dobbelsteen. Met andere woorden, de rechters wisten dat de strafeis (het anker) compleet willekeurig tot stand was gekomen en daardoor geen invloed zou moeten hebben op de uiteindelijke beoordeling, maar uit de resultaten bleek dat de rechters die een hoog getal gooiden met de dobbelsteen hogere straffen gaven dan de rechters die een laag getal gooiden. Daarnaast blijkt uit hetzelfde onderzoek van Englich et al.(2006) dat de anker bias ook optreedt bij professionele

besluitvormers, mensen die veel ervaring en kennis hebben met betrekking tot besluitvorming in hun eigen domein. Zo bleken ervaren rechters even vatbaar voor de anker bias als mensen zonder ervaring en expertise. Tenslotte stellen Mussweiler en Englich (2005) dat de anker bias een onbewust proces is. Zij lieten zien dat het subliminaal presenteren van ankers ook invloed heeft op het oordeel van mensen. Dit werd onderzocht door te kijken of een waarde die zo kort werd gepresenteerd dat deze niet bewust was waar te nemen, maar lang genoeg om onbewust waar te nemen, invloed zou hebben op een daaropvolgend oordeel. Hieruit bleek dat men hogere oordelen gaf bij een hoog subliminaal anker en lagere oordelen bij een laag subliminaal anker. Kortom, de anker bias is een onbewust proces dat zelfs optreedt wanneer

(8)

men bekend is met de anker bias, ervaring heeft met besluitvorming, het anker irrelevant is en door toeval wordt bepaald (Englich et al., 2006; Mussweiler & Englich, 2005).

Het onderliggende mechanisme van de anker bias lijkt te kunnen worden gevonden in een bevestigende manier van hypothese toetsing en selectieve toegankelijkheid (Chapman & Johnson, 1999; Mussweiler & Strack, 1999; Strack & Mussweiler, 1997). Chapman en Johnson (1999) stelden dat men een gegeven anker als een mogelijk correct antwoord

beschouwt en vervolgens gaat toetsen of dit antwoord correct is. Dit doet men door te zoeken naar aanwijzingen die het idee ondersteunen dat het anker het correcte antwoord is, de

zogeheten confirmation bias (Tversky & Kahneman, 1974). Het overwegen van dit anker zorgt ervoor dat informatie die consistent is met dit anker geactiveerd wordt en makkelijker toegankelijk wordt. Deze geactiveerde en makkelijk toegankelijke informatie heeft vervolgens invloed op het oordeel (Higgins, 1995).

Deze verklaring wordt ondersteund door onderzoek van Blankenship, Wegener, Petty, Detweiler-Bedell en Macy (2008) en onderzoek van Wegener, Petty, Blankenship en

Detweiler-Bedell (2010) waarin wordt gesteld dat de anker bias op twee manieren tot stand kan komen. Enerzijds kan de anker bias ontstaan door een high elaboration proces waarbij men nadenkt over informatie die consistent is met het anker en daardoor deze kennis activeert (bevestigende manier van hypothese toetsing). Daarnaast stellen ze dat de anker bias ook kan ontstaan als gevolg van een low elaboriation proces. Hierbij worden ankers gezien als een hint over het mogelijke correcte antwoord, en wordt dit antwoord overgenomen. Blankenship et al. (2008) stellen dus dat de anker bias kan ontstaan door zowel high elaboration als low elaboration, maar laten zien dat de consequenties voor het oordeel verschillen. Zo zijn oordelen die tot stand zijn gekomen onder high elaboration verwerking resistenter tegen pogingen om ze te veranderen, duren langer en hebben meer invloed hebben op toekomstige beoordelingen en gedrag dan oordelen door low elaboration verwerking.

(9)

Aangezien de anker bias een negatieve invloed kan hebben op de kwaliteit van

besluitvorming is het relevant om te kijken wat men kan doen om de anker bias te voorkomen. Uit onderzoek van Tversky en Kahneman (1974) bleek dat de anker bias niet afneemt als men geld biedt voor accuratere beslissingen. Ook blijkt uit eerder onderzoek dat professionele besluitvormers, zoals rechters, ook vatbaar zijn voor de anker bias (Englich, Mussweiler & Strack, 2006). Dit lijkt te suggereren dat motivatie of verantwoordelijkheid om een goede beslissing te nemen (zgn. uitkomstverantwoordelijkheid; Tetlock, 1992) geen invloed heeft op het optreden van de anker bias. Ook het waarschuwen voor de anker bias blijkt niet te werken (Epley & Gilovich, 2005).

De anker bias lijkt dus een hardnekkige bias te zijn die in veel domeinen optreedt en moeilijk te voorkomen is. De bovenstaande beschreven onderzoeken naar de anker bias hebben zich echter zonder uitzondering enkel gericht op besluitvorming door individuen. Vooralsnog is het dus onduidelijk of groepen ook vatbaar zijn voor ankers. In de volgende paragraaf zal dit worden besproken.

De Anker Bias in Groepsbesluitvorming

“Twee mensen weten meer dan één” is een bekende uitdrukking als het gaat om het nemen van beslissingen. Dit is dan ook vaak de reden dat men denkt dat groepen betere beslissingen kunnen nemen dan individuen. Groepen hebben immers in potentie meer kennis en bronnen beschikbaar om de beslissing te nemen dan individuen (Hinsz, Tindale &

Vollrath, 1997; Schulz-Hardt & Mojzsch, 2012). Dit zou betekenen dat groepen minder last hebben van biases zoals de anker bias dan individuen.

Uit onderzoek blijkt dat groepen echter in veel gevallen hun potentie niet waarmaken en soms zelfs slechtere beslissingen te nemen dan individuen (Hinsz et al., 1997). Een mogelijke verklaring hiervoor is dat groepen vaker gedeelde informatie, kennis die alle groepsleden hebben, bespreken dan ongedeelde informatie, unieke kennis die slechts één

(10)

groepslid heeft (Lu, Yuan & McLeod, 2012; Schulz-Hardt & Mojzsch, 2012; Stasser & Titus, 1985). Het gevolg hiervan is dat unieke kennis niet ter sprake wordt gebracht en de discussies zich focussen op wat iedereen voorafgaand aan de discussie al wist. Hierdoor maken groepen vaak geen gebruik van de unieke kennis, terwijl juist deze unieke kennis er voor kan zorgen dat groepen betere beslissingen maken dan individuen. Dit betekent dat het voordeel van groepen in de zin dat ze meer kennis hebben dan individuen, vaak niet meer op gaat (Lu et al.; Schulz-Hardt & Mojzsch; Stasser & Titus).

Belangrijk voor de kwaliteit van de beslissing is de manier waarop groepen te werk gaan en informatie verwerken tijdens het nemen van beslissingen. Stasser en Birchmeier (2003) maken hierbij het onderscheid tussen twee dominante benaderingen; een voorkeur gedreven benadering en een informatie gedreven benadering. Een informatie gedreven benadering houdt in dat men op een systematische manier informatie verwerkt waarbij men relevante informatie met elkaar deelt en integreert. Een voorkeur gedreven benadering houdt in dat men begint met het uiten van een voorkeur en deze voorkeur wordt overgenomen door andere groepsleden om zo consensus te bereiken. Consensus kan onder andere worden bereikt door normatieve invloeden; men wil graag bij de groep horen en is bereid de groepsmening over te nemen om zo als groepslid geaccepteerd te worden (Kaplan & Miller, 1987).

Daarnaast wordt consensus bereikt via de consensus-implies-correctness heuristiek (De Dreu & De Vries, 1996). Deze heuristiek stelt dat men denkt dat als veel mensen dezelfde mening hebben, deze mening dan ook automatisch correct is. Een voorkeur gedreven benadering lijkt dan ook tot slechtere beslissingen te leiden aangezien groepsleden gefocust zijn op

groepsaspecten in plaats van op het uitwisselen, combineren en verwerken van informatie om zo tot een goede beslissing te komen. Stasser en Birchmeier (2003) stellen dat groepen in een discussie vaak een voorkeur gedreven benadering kiezen in plaats van een informatie

(11)

oordeel hebben en daardoor het gevoel hebben minder vatbaar te zijn voor biases en heuristieken (Janis & Mann, 1977). Groepen zouden daardoor minder geneigd zijn hun mening kritisch te bekijken of aan te passen en daardoor sterker geneigd zijn om bij hun eerste oordeel te blijven. Dit versterkt de neiging van groepen om voorkeur gedreven te discussiëren, omdat men begint met het uiten van hun initiële voorkeur en niet bereid is om hier van af te wijken aangezien ze (te) veel vertrouwen hebben in die voorkeur.

Wat mogelijk ook kan bijdragen aan een voorkeur gedreven benadering is dat er in groepen vaak een gevoel van group centeredness is (Kruglanski et al, 2006). Dit houdt in dat groepsleden geneigd zijn zich te conformeren aan de heersende groepsmening en om druk uit te oefenen op andere groepsleden om zich ook te conformeren aan de heersende

groepsmening. Het doel hiervan is de waarde en de validiteit van een groep te vergroten. Hierdoor kan het zo zijn dat groepsleden op een bevestigende manier de hypothese gaan testen dat de groepsmening correct is (confirmation bias). Een eensgezinde groepsmening draagt immers bij aan de waarde en validiteit van de groep. Dit wordt ondersteund door onderzoek van Schulz-Hard et al. (2000) waarin werd aangetoond dat groepsleden vaak op een bevestigende manier informatie zoeken in plaats van een diagnostische manier. Het doel van groepen is immers vaak om consensus te bereiken en dit doel beperkt de intensiteit van een discussie terwijl dit volgens Schulz-Hardt en Mojzaisch (2012) wel nodig is om een situatie te krijgen waarin groepen een betere beslissing nemen dan individuen, beter bekend als synergie. Deze redenering sluit aan bij het motivated information processing in groups (MIP-G) model (De Dreu et al., 2008) waarin wordt verondersteld dat group centeredness leidt tot meer druk op groepsleden om zich te conformeren aan de heersende groepsnorm, tevens een kenmerk van een voorkeur gedreven benadering.

Het hanteren van een voorkeur gedreven benadering zou er voor kunnen zorgen dat een anker veel effect heeft op de beoordeling doordat er veel over het anker en anker

(12)

consistente informatie wordt gesproken. Het anker heeft namelijk invloed op de initiële voorkeur van groepsleden en volgens de voorkeur gedreven benadering heeft het initiële oordeel invloed op de uiteindelijke beoordeling doordat groepsleden beginnen met het uiten van hun initiële voorkeur en daarnaast op zoek gaan naar informatie die ondersteuning biedt voor deze voorkeur.

Een alternatief gevolg van een voorkeur gedreven benadering zou kunnen zijn dat groepen beginnen met het uitspreken van hun initiële voorkeur en hier vervolgens het gemiddelde van nemen om de uiteindelijke beslissing te nemen. Dit is immers een van de makkelijkste manieren om consensus te bereiken in een groep. Wat beide mogelijkheden echter gemeen hebben is dat in beide gevallen het anker van invloed is op de individuele voorkeuren van groepsleden, waardoor het uiteindelijk ook van invloed zal zijn op het groepsbesluit. In het huidige onderzoek wordt dan ook verwacht dat de anker bias in groepen ook optreedt, omdat groepen voorkeur gedreven zullen discussiëren waardoor anker

consistente informatie en/of door het anker bepaalde individuele voorkeuren de uiteindelijke beslissing beïnvloeden.

Epistemische Motivatie

De in de vorige alinea beschreven processen die ervoor zorgen dat groepen suboptimale beslissingen nemen, treden voornamelijk op wanneer informatie op een oppervlakkige manier wordt verwerkt (De Dreu et al., 2008). Een oppervlakkige

informatieverwerking tijdens groepsbesluitvorming houdt in dat er vooral heuristisch en associatief te werk wordt gegaan, op basis van vuistregels waarbij niet al te kritisch naar de informatie wordt gekeken. Een voorbeeld hiervan is als mensen bij een boodschap vooral kijken naar de status of expertise van een bron in plaats van naar de inhoud of sterkte van argumenten. Wanneer men echter meer kijkt naar de inhoud of sterkte van argumenten is er sprake van diepe, systematisch en intensieve informatie verwerking.

(13)

Het dual process model beschrijft deze twee processen van informatie verwerking (Chaiken & Trope, 1999) en veronderstelt dat vooral het proces van diepe, systematische en grondige informatieverwerking ervoor zorgt dat groepen betere beslissingen kunnen nemen. De mate waarin individuen informatie systematisch, diep, en intensief, of oppervlakkig en heuristisch verwerken hangt af van epistemische motivatie (De Dreu et al., 2008). De Dreu et al. (2008) benoemen epistemische motivatie, de motivatie om een rijk en accuraat beeld van de werkelijkheid te hebben inclusief het besluitvormingsprobleem, als een van de twee componenten van het motivated information processing in groups (MIP-G) model. Dit model stelt dat er twee processen van invloed zijn op groepsbeslissingen; epistemische motivatie en sociale motivatie. Sociale motivatie kan worden omschreven als de voorkeur van een individu voor de uitkomst van verdelingen voor jezelf en anderen en bepaalt het type informatie dat men zoekt tijdens het maken van een groepsbeslissing. Iemand met een pro-zelf motivatie zal vooral gericht zijn op het eigen belang en iemand met een pro-sociale motivatie zal

daarentegen gericht zijn op het groepsbelang. De andere component van het model is

epistemische motivatie. Epistemische motivatie hangt af van het vertrouwen dat iemand heeft in zijn/haar huidige kennis en informatie die men beschikbaar heeft om een beslissing te maken. Als het huidige vertrouwen hoger is dan het minimum niveau dat men nodig heeft om een beslissing te maken, dan zal men geen behoefte voelen om extra informatie te zoeken of te verwerken en zal de epistemische motivatie laag zijn. Als het vertrouwen lager is dan het minimum niveau dan zal men meer gemotiveerd zijn om informatie diep, systematisch en grondig te verwerken en zal epistemische motivatie hoog zijn.

Naast de hoeveelheid kennis en informatie kan epistemische motivatie ook beïnvloed worden door individuele kenmerken, zoals need for cognitive closure, de mate waarin men behoefte heeft om snel tot conclusies te komen en hier bij te blijven (Kruglanski & Webster, 1996). Epistemische motivatie kan ook beïnvloed worden door need for cognition, de mate

(14)

waarin men bereid is om grondig over dingen na te denken (Petty & Cacioppo, 1986). Tevens kan epistemische motivatie beïnvloed worden door situationele aspecten. Zo is bijvoorbeeld gebleken dat wanneer individuen tijdsdruk ervaren, zij lagere epistemische motivatie hebben dan wanneer zij geen tijdsdruk ervaren (Kruglanski & Webster, 1996). Ook is gebleken dat wanneer individuen procesverantwoordelijk zijn, dat wil zeggen, wanneer zij verantwoording moeten afleggen over het proces van besluitvorming, dit epistemische motivatie verhoogt (Tetlock, 1992).

Epistemische motivatie beïnvloedt de diepte en grondigheid waarmee men informatie verspreidt, combineert en verwerkt. Wanneer epistemische motivatie laag is, maakt men gebruik van vuistregels en associaties om tot een oordeel te komen. Wanneer epistemische motivatie echter hoog is, stellen mensen hun oordeel uit tot zij voldoende informatie hebben, en verwerken zij informatie diep, systematisch en intensief. Op groepsniveau zou dit kunnen betekenen dat groepen minder beïnvloed worden door biases en daardoor betere beslissingen nemen wanneer de groepsleden een hoge epistemische motivatie hebben dan wanneer zij een lage epistemische motivatie hebben (De Dreu et al., 2008). Een belangrijke kanttekening hierbij is echter dat groepen wel een pro-sociale motivatie moeten hebben. Dit zorgt er namelijk voor dat men informatie deelt en aandacht heeft voor andermans ideeën. Een pro-zelf motivatie zou er namelijk voor zorgen dat men in groepen alleen informatie noemt waar ze zelf baat bij hebben, informatie verdraait en andermans ideeën negeert (De Dreu et al., 2008).

Het positieve effect van epistemische motivatie tijdens groepsbesluitvorming blijkt uit onderzoek van Scholten et al. (2007). Zij lieten zien dat groepen met hoge epistemische motivatie betere beslissingen maakten dan groepen met lage epistemische motivatie, doordat de groepen met hoge epistemische motivatie gemotiveerd waren om informatie diep,

(15)

motivatie vaker unieke informatie van groepsleden. De herhaling van deze unieke informatie zorgde ervoor dat deze informatie, die belangrijk was voor de kwaliteit van de beslissing, werd verwerkt en gebruikt bij het maken van de beslissing.

Epistemische motivatie kan er dus voor zorgen dat groepsbesluitvorming verbetert doordat unieke informatie beschikbaar komt en deze informatie beter verwerkt wordt. Hierdoor kan mogelijk de anker bias verminderd worden doordat men bij het grondig

verwerken van informatie in ziet dat het anker geen enkele invloed zou moeten hebben op het groepsoordeel. Onder hoge epistemische motivatie tracht men een uitgebreid beeld en kennis van de situatie te verkrijgen, waardoor men wellicht kritisch naar alle informatie zal gaan kijken en dus ook naar de input van groepsleden en het verstrekte anker. Dit kan als gevolg hebben dat men een foutief oordeel van een groepslid kan corrigeren omdat men inziet dat een irrelevant anker helemaal geen invloed hoort te hebben op een beoordeling. Uit onderzoek is namelijk gebleken dat mensen een bias eerder bij anderen herkennen dan bij zichzelf (Pronin, 2007).

Daarnaast stellen De Dreu et al. (2008) in hun MIP-G model dat epistemische motivatie er voor zorgt dat er minder group centerdness optreedt waardoor men minder geneigd zal zijn zich aan een eventuele groepsnorm te conformeren. Tevens lijkt het waarschijnlijk dat groepen met een hoge epistemische motivatie meer informatie gedreven zijn in een discussie (in plaats van voorkeur gedreven) dan groepen met een lage epistemische motivatie (De Dreu et al. 2008). Dit zorgt er voor dat men meer informatie uitwisselt en met elkaar integreert, maar een belangrijker voordeel is wellicht het feit dat het voorkomt dat men begint met het uiten van een initiële voorkeur en dat vervolgens alle groepsleden op een bevestigende manier gaan testen of deze hypothese klopt en daardoor anker consistente informatie activeren. Men gaat informatie juist op een systematische manier verwerken waarbij men relevante informatie met elkaar deelt en integreert. Daarnaast zorgt een

(16)

verhoogde epistemische motivatie er voor dat men hun initiële oordeel los laat. Dit is

essentieel aangezien onderzoek van Greitemeyer en Schulz-Hardt (2003) heeft aangetoond dat mensen vaak bij hun eerste oordeel blijven, ook al krijgen ze daarna informatie die duidelijk aantoont dat hun eerste oordeel suboptimaal was. Dit komt omdat ze de nieuwe informatie, die op het juiste alternatief wijst, evalueren in het licht van hun eigen oordeel. Hierdoor wordt informatie die consistent is met dit oordeel positiever geëvalueerd terwijl informatie die niet consistent met dit oordeel ter zijde wordt geschoven. Hoge epistemische motivatie kan er voor zorgen dat men deze nieuwe informatie juist wel goed gaat verwerken (Scholten et al., 2007). Epistemische motivatie lijkt er dus voor te kunnen zorgen dat de anker bias minder optreedt tijdens groepsbesluitvorming doordat men minder vertrouwen heeft in het initiële oordeel en daardoor beter informatie zal uitwisselen en verwerken. Verwacht wordt dan ook dat

epistemische motivatie het effect van een anker in groepsbesluitvorming modereert doordat het zorgt voor een minder voorkeur gedreven benadering in de groepsdiscussie.

Om samen te vatten werd er in deze studie gekeken naar de invloed van de anker bias tijdens groepsbesluitvorming en werd gekeken wat de rol van epistemische motivatie hierbij is. Deze vraagstelling werd onderzocht met behulp van een fictieve strafzaak. Groepen kregen informatie te lezen over een verdachte van een zedenmisdrijf en ontvingen een eis van het openbaar ministerie door het trekken van een lootje met daarop een hoog - (hoog anker) of laag (laag anker) getal. Vervolgens moesten de groepen een beslissing nemen over de hoogte van de straf. Via audio-opnames werd voor elk groepslid de initiële voorkeur bepaald. Epistemische motivatie werd gemanipuleerd door middel van procesverantwoordelijkheid, zodat groepen of wel een hoge, of wel een lage epistemische motivatie hebben. In deze studie stonden de volgende vijf hypothesen centraal:

(17)

H1: Wanneer groepen een hoog anker krijgen, zullen zij in hun beslissing een hogere straf vaststellen, dan wanneer zij een laag anker krijgen, maar vooral wanneer zij een lage epistemische motivatie hebben.

H2: De hoogte van het anker beïnvloedt de hoogte van de initiële individuele voorkeuren, vooral wanneer groepen een lage epistemische motivatie hebben. H3a: De hoogte van het anker beïnvloedt het type informatie (leidend tot een lage straf of hoge straf) waarover gesproken wordt in de groep, vooral wanneer groepen een lage epistemische motivatie hebben en

H3b: dit wordt gemedieerd door de initiële voorkeuren van de groepsleden. H4: Het effect van anker op de groepsbeslissing wordt gemedieerd door de initiële voorkeur van groepsleden.

Exploratief werd gekeken naar de mate waarin groepen conformiteitsdruk ervaren. In figuur 1 is het procesmodel van dit onderzoek weergegeven.

Figuur 1. Proces model.

Anker Voorkeur gedreven:

Initiële voorkeur Type besproken informatie Hoogte van straf Epistemische Motivatie

(18)

Methode Deelnemers

Er hebben 270 studenten (72 mannen en 198 vrouwen, M = 21.67, SD = 2.80 jaar1) van de Universiteit van Amsterdam mee gedaan aan het onderzoek. Deelnemers werden in groepen van 3 (= 90 groepen) random toegewezen aan de condities van een 2 x 2 design, met anker (hoog versus laag) en epistemische motivatie (hoog versus laag) als onafhankelijke variabelen. De deelnemers kregen in ruil voor hun deelname één proefpersoon punt of 10 euro. Deelnemers werden geworven via het UvA proefpersoon systeem.

Procedure

Deelnemers kwamen met drie personen tegelijk naar het laboratorium. Bij aankomst kregen alle deelnemers een informatiebrochure met algemene informatie over het onderzoek en tekenden zij een informed consent. Vervolgens namen zij individueel plaats achter een computer, waar zij informatie lazen over de besluitvormingstaak2. Allereerst beantwoordden zijn enkele algemene demografische vragen. Daarna ontvingen zij een document waarin samengevatte delen van een strafdossier stonden beschreven, de ‘Barneveldse Zeden zaak’(zie “Materialen”). Deelnemers kregen 10 minuten om het document grondig door te lezen.

Nadat het dossier was gelezen, namen deelnemers individueel een beslissing over de schuldvraag en de strafmaat, en lazen dat het essentieel was dat men gezamenlijk tot een besluit zou komen. Deze instructie was bedoeld om een coöperatieve motivatie op te wekken in de groep. Vervolgens werden alle groepsleden bij elkaar gezet in een ruimte, en werd de tape-recorder aangezet. Daarna kregen deelnemers een lootje met daarop de eis van de officier van justitie. De groepen kregen vervolgens de tijd om te discussiëren over het strafdossier. Zodra groepen een beslissing hadden genomen werden de individuele groepsleden

1

Groepen verschilden in gemiddelde leeftijd en sekse-compositie, maar omdat dit niet van invloed was op de afhankelijke variabelen wordt dit niet verder besproken.

2 Deze studie was onderdeel van een groter pakket van studies. Voor aanvang van deze besluitvormingstaak

deden de groepsleden verschillende andere taken. Deze taken staan echter los van de huidige studie en zullen

(19)

teruggebracht naar hun computer. Hier beantwoordden zij een aantal vragen die betrekking hadden op het proces in de groep, de argumenten die genoemd waren, en de

manipulatiechecks. Ten slotte werden deelnemers bedankt voor hun deelname, ondertekenden zij een toestemmingsformulier waarin ze akkoord gingen met het gebruik van de audio

bestanden en ontvingen zij hun proefpersoon punten of geld. Materialen en Manipulatie van Anker

De taak die de deelnemers moesten uitvoeren was een strafzaak genaamd ‘de

Barneveldse Zedenzaak’ (De Wilde, Ten Velden, & De Dreu, 2015).Deze strafzaak bevatte samengevatte delen van een strafdossier over een seksueel misdrijf. Het dossier bevatte een tenlastelegging, een samenvatting van het incident, beschrijving van het slachtoffer en de verdachte, het proces verbaal door slachtoffer en verdachte en samenvattingen van

deskundigenrapporten en getuigenverklaringen. Deelnemers moesten bepalen of de verdachte schuldig was aan de tenlastelegging en wat de strafmaat zou moeten zijn. De eis van de advocaat van de verdachte was vrijspraak.

Om de strafeis van de officier van justitie te bepalen werden de groepen gevraagd een lootje te trekken uit een bak met daarin de nummers 1 tot en met 100. In werkelijkheid zaten in de bak ofwel lootjes met het cijfer 5 (lage anker conditie), ofwel het cijfer 61 (hoge anker conditie).

Manipulatie van Epistemische Motivatie

Om epistemische motivatie te manipuleren werd de helft van de groepen

procesverantwoordelijk gemaakt en de andere helft niet. Deze manipulatie is gebaseerd op eerdere manipulaties van epistemische motivatie (zie bijvoorbeeld Scholten et al., 2007). Groepen in de hoge epistemische motivatie conditie ontvingen een extra document waarin werd vermeld dat we graag meer wilden weten over groepsbesluitvorming en dat we daarom een follow-up interview met ze wilden plannen. In dit interview zou hen worden gevraagd

(20)

naar de manier waarop ze als groep tot een beslissing zijn gekomen. De deelnemers moesten vervolgens aangeven wanneer ze beschikbaar zouden zijn voor dit gesprek. Groepen in de lage epistemische motivatie conditie ontvingen deze informatie niet. Na afloop van het onderzoek ontvingen de deelnemers in de hoge epistemische motivatie een debriefing waarin stond dat er geen follow-up interview meer plaats zou vinden.

Manipulatiechecks en Afhankelijke Variabelen

Manipulatiechecks. Om de manipulatie van epistemische motivatie te controleren, is gebruik gemaakt van twee manipulatiechecks. In de eerste manipulatiecheck werd gekeken in hoeverre groepen informatie diep hadden verwerkt aan de hand van zes vragen over

informatieverwerking waarop men van 1 (zeer mee oneens) tot 9 (zeer mee eens) kon antwoorden (α = .69). Een voorbeelditem uit deze vragenlijst is “Ik heb een goede en weloverwogen beslissing gemaakt.”

Daarnaast werd aan de hand van één item gekeken of men de instructie goed begrepen had. Dit item was “na afloop volgt er een interview over hoe we tot de beslissing zijn

gekomen” en men kon hier van 1 (zeer mee oneens) tot 9 (zeer mee eens) op antwoorden. Afhankelijke variabelen. De afhankelijke variabelen in deze studie waren de initiële individuele voorkeuren van de groepsleden voor een straf, het type besproken informatie, en de strafmaat bepaald door de groep. De individuele initiële voorkeur werd bepaald aan de hand van de audiobestanden van de taperecorder. Per groepslid is beluisterd wat de initiële (eerstgenoemde) voorkeur was. Per groep is vervolgens het gemiddelde berekend door de initiële voorkeuren van alle groepsleden bij elkaar op te tellen en te delen door het aantal groepsleden (3).

Het type besproken informatie werd bepaald door een vragenlijst over de gebruikte argumenten. Deelnemers vulden een argumentatievragenlijst in waarin werd gevraagd hoe vaak argumenten zijn besproken. Deze argumenten zijn bepaald aan de hand van een eerder

(21)

uitgevoerd onderzoek met dezelfde strafzaak (De Wilde et al., 2015). Deelnemers kregen steeds een argument te zien waarna zij op een 9-puntsschaal aan konden geven hoe vaak het argument ter sprake is gekomen in het overleg (1 = niet genoemd tot 9 = heel vaak genoemd). Een voorbeeld item uit de argumenten vragenlijst is: “De verdachte toont geen spijt”. Er zijn twee schalen geconstrueerd: één schaal bestaande uit 14 items die aangeeft hoe vaak over informatie is gesproken die zou leiden tot een hoge straf (zoals “De verdachte vertoont geen spijt”), en één schaal met 10 items die aangeeft hoe vaak over informatie is gesproken die zou leiden tot een lage straf (zoals “De verdachte is een goed persoon”). Beide schalen zijn op twee verschillende manieren in de analyses gebruikt. In de eerste variant werd gekeken naar het aantal genoemde argumenten dat zou leiden tot een hoge/lage straf, en omvat dus een absoluut aantal. In de tweede variant werd gekeken naar de frequentie van de besproken argumenten (hoe vaak werden hoge/lage argumenten genoemd). Dit werd berekend door per argument de totale score van een groep te delen door het aantal groepsleden (3). Vervolgens werd de totale score van de hoge/lage argumenten gedeeld door het totale aantal hoge/lage argumenten. De strafmaat werd door de groep bepaald tijdens het overleg. Groepsleden

moesten gezamenlijk de uiteindelijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf in maanden bepalen. Exploratief is gekeken in hoeverre men druk voelde om zich te conformeren aan de groepsmening. Hierbij werd gebruik gemaakt van een aangepaste versie van de conformity pressure vragenlijst van De Grada, Kruglanski, Mannetti en Pierro (1999). De vragenlijst bestond uit 14 vragen waarop men van 1 (zeer mee oneens) tot 9 (zeer mee eens) kon antwoorden (α = .76). Een voorbeelditem uit deze vragenlijst is “De groep ontmoedigde het om meningsverschillen te hebben.”

Resultaten

Van de 90 groepen heeft één groep geen lootje getrokken om de strafeis van de officier van justitie te bepalen. Hierdoor was er bij deze groep geen sprake van een anker manipulatie

(22)

en daarom is deze groep niet meegenomen in de analyses. De analyses zijn dan ook gebaseerd op de gegevens van 89 groepen.

Beschrijvende Statistiek en Correlaties

In een eerste analyse is er gekeken naar verbanden tussen de afhankelijke variabelen straf, gemiddelde individuele voorkeur en type besproken informatie (aantal – en frequentie hoge/lage argumenten). Tabel 1 laat zien dat er een significant verband is tussen de

gemiddelde individuele voorkeur en de strafmaat die de groep uitspreekt, r = .79, p < .01. Daarnaast blijkt de strafmaat noch de gemiddelde initiële voorkeur een verband te hebben met het type besproken informatie. Dit verband is er niet als er wordt gekeken naar hoeveel er van een bepaald type informatie wordt besproken, en ontbreekt ook als er wordt gekeken naar hoe vaak een bepaald type informatie wordt besproken. Tenslotte blijkt er uit tabel 1 een

significant verband tussen de types besproken informatie. Dit verband is significant voor zowel het aantal besproken argumenten, r = .63, p < .01, als de frequentie van de besproken argumenten, r = .53, p < .01.

Tabel 1

Correlaties Tussen Afhankelijke Variabelen (Straf, Gemiddelde Individuele Initiële Voorkeur) en Type Besproken Informatie (Aantal – en Frequentie Hoge/Lage Argumenten)

M SD 1 2 3 4 5

1. Straf 34.10 22.82

2. Gemiddelde initiële voorkeur

32.63 21.55 .79*

3. Aantal hoge argumenten 7.92 2.90 .05 -.01

4. Aantal lage argumenten 3.04 2.34 -.13 -.12 .63*

(23)

6. Frequentie lage argumenten 2.46 1.01 -.12 -.08 .53* .87* .53* Noot. * = p < 0.01. N = 89

Manipulatiechecks

Om te kijken of de manipulatie van epistemische motivatie gelukt was, is er een 2 X 2 ANOVA uitgevoerd met als onafhankelijke variabelen anker (hoog versus laag) en

epistemische motivatie (hoog versus laag) en als afhankelijke variabele de mate waarin groepsleden aangaven informatie dieper te hebben verwerkt. Hierbij werd geen effect gevonden van epistemische motivatie, F (1, 85) = 0.09, p = 0.76. Groepen in de hoge

epistemische motivatie conditie (M = 4.94, SD = 0.094) rapporteerden informatie niet dieper te hebben verwerkt dan groepen in de lage epistemische motivatie conditie (M = 4.90, SD = 0.94).

Uit een ANOVA met als onafhankelijke variabelen anker (hoog versus laag) en epistemische motivatie (hoog versus laag) en als afhankelijke variabele de instructiecheck, werd een effect gevonden van epistemische motivatie, F (1, 85) = 104.42, p < 0.001, η2 = .55. Groepen in de hoge epistemische motivatie conditie (M = 5.48, SD = 0.14) rapporteerden meer aanwezigheid van een follow-up interview dan groepen in de lage epistemische motivatie (M = 3.54, SD = 0.13). Er waren geen andere significante effecten.

Schuldvraag en Pre-discussie Voorkeur

Voor aanvang van het overleg gaven twee deelnemers aan dat zij de verdachte niet schuldig achtten. Na overleg gaven alle groepen aan dat zij de verdachte schuldig achtten. Om te controleren of condities niet onverhoopt verschilden in de individuele pre-discussie

voorkeuren van de groepsleden werd een 2 x 2 ANOVA met anker (hoog versus laag) en epistemische motivatie (hoog versus laag) als onafhankelijke variabelen en de gemiddelde pre-discussie voorkeuren van de groepsleden als afhankelijke variabele uitgevoerd. Deze

(24)

analyse liet geen significante effecten zien, alle Fs < 2.27, p > .13. Dit betekent dat, zoals verwacht kon worden, er geen a priori verschillen waren tussen de condities.3

Toetsing van Hypothesen

Om te toetsen of groepen een hogere straf vaststellen bij een hoog anker dan bij een laag anker als zij een lage epistemische motivatie hebben (Hypothese 1) werd een 2 X 2 ANOVA uitgevoerd, met anker (hoog versus laag) en epistemische motivatie (hoog versus laag) als onafhankelijke variabelen, en de hoogte van de straf als afhankelijke variabele. Uit deze analyse bleek allereerst een effect van anker, F(1, 85) = 3.627, p = 0.060, η2 =0.041 (marginaal). Groepen met een hoog anker gaven een hogere straf (M = 38.44, SD = 3.27) dan groepen met een laag anker (M = 29.60, SD = 3.30). Tevens werd de voorspelde interactie tussen anker en epistemische motivatie gevonden, F(1,85) = 5.871, p = 0.018, η2 = 0.065. Uit een simple effects analyse bleek dat groepen met een laag anker een lagere straf gaven (M = 21.64, SD = 14.50) dan groepen met een hoog anker (M = 41.74, SD = 20.76), maar alleen wanneer groepen een lage epistemische motivatie hadden, F(1,85) = 9.47, p = 0.003, η2 = 0.100. Wanneer groepen een hoge epistemische motivatie hadden, was dit verschil niet significant (M = 37.55, SD = 28.49 voor groepen met een laag anker versus M = 35.14, SD = 21.67 voor groepen met een hoog anker), F(1,85) = 0.13, p = 0.716, zie ook Figuur 2. Deze resultaten bevestigen Hypothese 1.

3 Het toevoegen van de gemiddelde pre-straffen in de hierna volgende analyses veranderde geen van de

(25)

Figuur 2. Groepsbesluit (aantal maanden straf) bij een laag/hoog anker in de lage/hoge epistemische motivatie conditie.

Hypothese 2 voorspelde dat de hoogte van anker invloed heeft op de hoogte van de initiële individuele voorkeur wanneer groepen een lage epistemische motivatie hadden. Uit een 2 X 2 ANOVA met anker (hoog versus laag) en epistemische motivatie (hoog versus laag) als onafhankelijke variabelen, en de gemiddelde individuele voorkeur als afhankelijke variabele bleek een effect van anker, F (1, 83) = 3.62, p = 0.061, η2 =0.042 (marginaal). Groepen in de hoge anker conditie hadden een hogere initiële voorkeur (M = 36.90, SD = 3.17) dan groepen in de lage anker conditie (M = 28.33, SD = 36.90).

Tevens werd de voorspelde interactie tussen anker en epistemische motivatie

gevonden, F(1,83) = 3.51, p = 0.064, η2 = 0.041 (marginaal). Uit een simple effects analyse bleek dat groepen met een laag anker een lagere initiële voorkeur hadden (M = 25.46, SD = 4.48) dan groepen met een hoog anker (M = 42.47, SD = 4.48), maar alleen wanneer groepen

0 5 10 15 20 25 30 35 40 45 Lage epistemische motivatie Hoge epistemische motivatie A an tal m aan d en s tr af Laag anker Hoog anker

(26)

een lage epistemische motivatie hadden F(1,83) = 7.22, p = 0.009, η2 = 0.08. Wanneer

groepen een hoge epistemische motivatie hadden, was dit verschil niet significant (M = 31.21, SD =4.58 voor groepen met een laag anker versus M = 31.33, SD = 4.48 voor groepen met een hoog anker), F(1,83) < 0.1, p = 0.984, zie ook Figuur 3. Deze resultaten bevestigen Hypothese 2.

Figuur 3. Gemiddelde initiële individuele voorkeur (aantal maanden straf) bij een laag/hoog anker in de lage/hoge epistemische motivatie conditie.

Hypothese 3a voorspelde dat de hoogte van het anker het type informatie beïnvloedt waarover wordt gesproken in de groep, maar alleen wanneer groepen een lage epistemische motivatie hebben. Uit een 2 x 2 ANOVA met als onafhankelijke variabelen anker (hoog versus laag) en epistemische motivatie (hoog versus laag) en als afhankelijke variabele het aantal genoemde hoge argumenten bleek dat het voorspelde interactie effect tussen anker en epistemische motivatie niet significant was, F(1, 85) = 0.467, p = 0.501. Ook voor het aantal genoemde lage argumenten werd het voorspelde interactie effect tussen anker en epistemische motivatie niet gevonden F(1, 85) = 0.183, p = 0.183.

0 5 10 15 20 25 30 35 40 45 Lage epistemische motivatie Hoge epistemische motivatie G em id d el d e in it iel e v o o rk eu r Laag anker Hoog anker

(27)

Ook als er gekeken werd naar hoe vaak argumenten werden genoemd, werd er in een ANOVA met als onafhankelijke variabelen anker (hoog versus laag) en epistemische

motivatie (hoog versus laag) en als afhankelijke variabele hoe vaak hoge/lage argumenten werden genoemd het voorspelde interactie effect van anker en epistemische motivatie niet gevonden voor hoge argumenten, F(1, 85) = 0.678, p = 0.413 of lage argumenten, F(1, 85) = 0.032, p = 0.858. Deze resultaten zijn niet in lijn met Hypothese 3a. Aangezien de hoogte van het anker het type informatie waarover werd gesproken niet beïnvloedt, kan er ook geen sprake zijn van mediatie door de initiële voorkeur van de groepsleden (Hypothese 3b).

Om te testen of het interactie-effect tussen anker en epistemische motivatie op de groepsbeslissing werd gemedieerd door de initiële voorkeur van groepsleden (Hypothese 4) zijn 4 regressie analyses uitgevoerd. In stap 1 van het mediatie model was het interactie-effect van epistemische motivatie en anker op groepsbeslissing, waarbij de mediator genegeerd wordt, significant β = -0.248, t(85) = -2.423, p = 0.018. Stap 2 liet zien dat het interactie-effect van anker en epistemische motivatie op de mediator, initiële voorkeur, ook significant was β = -0.197, t(83) = 1.875, p = 0.064. Stap 3 liet zien dat de mediator een significante voorspeller was van groepsbeslissing β =0.754, t(85) = 11.021, p < 0.001. Stap 4 van de analyse liet zien dat als er gecontroleerd werd voor de mediator, de interactie tussen anker en epistemische motivatie geen significante voorspeller meer was van groepsbeslissing β =-0.92, t(82) = -1.376, p = 0.173. Uit een Sobel test bleek mediatie van het model (Z = -1.85, p = 0.065; marginaal). Deze resultaten bevestigen Hypothese 4.

Exploratieve Analyses

Tenslotte is exploratief gekeken naar de door groepen ervaren conformiteitsdruk. Uit een ANOVA met als onafhankelijke variabelen anker (hoog versus laag) en epistemische motivatie (hoog versus laag) en als afhankelijke variabele de gemiddelde ervaren

(28)

= 0.137. Groepen in de lage epistemische motivatie conditie (M = 2.73, SD = 0.66)

rapporteerden geen hogere conformiteitsdruk dan groepen in de hoge epistemische motivatie conditie (M = 2.59, SD = 0.67).

De conformiteit vragenlijst is tevens onderzocht door middel van een factor analyse. Uit deze analyse bleek dat er meerdere sub-schalen konden worden geconstrueerd. Uit een principale componenten analyse werden 3 factoren geëxtraheerd met een eigenwaarde groter dan 1. Deze componenten verklaarden samen 55.94% van de gemeenschappelijke variantie. In tabel 2 zijn de factorladingen te zien waarbij het lijkt dat component 1 betrekking heeft op de mening van de groep, component 2 op een afwijkende mening en component 3 op het eigen standpunt.

Uit een betrouwbaarheidsanalyse bleek dat de items van component 1 een betrouwbare schaal vormden (α= .86). De items van component 2 (α= .70) en 3 (α= .65) vormden een redelijk betrouwbare schaal. Als er werd gekeken naar de drie sub-schalen van de

conformiteitsvragenlijst, te weten: groepsmening, afwijkende mening en eigen standpunt, werd er wel een verschil gevonden. Uit een variantieanalyse met als onafhankelijke variabelen anker (hoog versus laag) en epistemische motivatie (hoog versus laag) en als afhankelijke variabele het gemiddelde van de ervaren druk om de groepsmening te accepteren werd een effect gevonden van epistemische motivatie, F(1, 85) = 3.720, p = 0.057, η2 =0.042

(marginaal). Groepen in de lage epistemische motivatie conditie (M = 2.54, SD = 0.10) rapporteerden een hogere druk om de groepsmening te accepteren dan groepen in de hoge epistemische motivatie conditie (M = 2.25, SD = 0.11). Voor de angst om eigen mening te uiten (F (1, 85) = 1.387, p = 0.242) en het verdedigen van eigen standpunt (F (1, 85) = 0.975, p = 0.326) werd geen effect gevonden van epistemische motivatie.

(29)

Tabel 2

Geroteerde Factorladingen van Conformiteitsvragenlijst (N=270) 1. Mening van groep 2. Afwijkende mening 3. Eigen standpunt 1. Instemmen maar niet eens .79

2. Verzaakt eigen mening te verdedigen .84 3. Geïrriteerd als er tegengestelde

meningen geuit worden

.60 4. Terughoudend nieuwe ideeën te

geven

.41 5. Totaal niet eens en toch niet

standpunt verdedigen

.72 6. Groepsleden vijandig naar

afwijkende groepsleden

.79 7. Meningsverschillen voor mezelf

gehouden

.75 8. Eigen belang ondergeschikt aan

groepsbelang

.76 9. Alleen rekening houden met

meerderheid

.47 .42

10. Altijd nauwkeurig naar iedereen luisteren

-.58 11. Groep ontmoedigde

meningsverschillen

.54

12. Verdedigde mijn standpunt altijd .68

13. Ik probeerde vast te houden aan mijn standpunt

.80 14. Mijn eigen standpunt is nog steeds

het beste

.79

Eigenwaarde 4.85 1.79 1.19

Samenvattend, deze resultaten suggereren dat de initiële voorkeur van groepsleden met een lage epistemische motivatie wordt beïnvloed door de hoogte van het anker en deze initiële voorkeur bepaalt vervolgens de hoogte van de straf. Voor groepen met een hoge epistemische motivatie heeft het anker geen invloed op de initiële voorkeur, maar bepaalt de initiële

voorkeur wel de hoogte van de straf. Daarnaast blijkt uit de resultaten dat het type besproken informatie geen rol speelt bij de totstandkoming van het groepsbesluit. Tenslotte lijken

(30)

groepen met een lage epistemische motivatie meer druk te ervaren om de groepsmening te accepteren dan groepen in de hoge epistemische motivatie conditie.

Discussie

Veel beslissingen worden in groepen genomen met het idee dat twee mensen meer weten dan één en daardoor betere beslissingen zouden moeten kunnen nemen (Hinsz, Tindale & Vollrath, 1997; Schulz-Hardt & Mojzsch, 2012). Er is echter weinig bekend over het optreden van veel van de tijdens individuele besluitvorming hardnekkig gebleken biases (Tversky & Kahneman, 1974) tijdens groepsbesluitvorming, zoals de ankerbias. In deze studie werd onderzocht of de anker bias ook optreedt in groepen en wat de rol van

epistemische motivatie hierbij is. Verondersteld werd dat wanneer groepen een lage motivatie tot informatieverwerking hadden (lage epistemische motivatie) zij meer beïnvloed zouden worden door een anker dan wanneer zij een hoge motivatie tot informatieverwerking hadden (hoge epistemische motivatie). Uit de resultaten bleek, zoals verwacht, dat de anker bias ook optreedt bij groepen, maar alleen als groepen een lage epistemische motivatie hebben. De oorzaak hiervoor lijkt gevonden te kunnen worden in de initiële individuele voorkeur van de deelnemers. Groepen met lage epistemische motivatie laten zich in het bepalen van hun individuele voorkeur namelijk beïnvloeden door een anker. Deze individuele voorkeur is vervolgens van invloed op de groepsbeslissing.

Uit de resultaten van deze studie bleek dat er een hoge correlatie was tussen de gemiddelde initiële voorkeur en de hoogte van de groepsstraf, waardoor beredeneerd kan worden dat groepen het gemiddelde hebben genomen van hun persoonlijke voorkeuren om tot de strafmaat te komen. Dit is in lijn met de verwachting dat groepen met een lage

epistemische motivatie consensus willen bereiken en het middelen van de voorkeuren lijkt hier de makkelijkste manier voor te zijn. Dit komt tevens overeen met onderzoek dat laat zien dat groepen vaak voorkeur gedreven zijn en streven naar het bereiken van consensus (Kaplan

(31)

& Miller, 1987; Stasser & Birchmeier, 2003). Daarnaast bleek uit de exploratieve analyses dat groepen met lage epistemische motivatie meer druk ervaren om de groepsmening te

accepteren dan groepen met hoge epistemische motivatie. Dit sluit aan bij bevindingen van Kruglanski et al. (2006) die stellen dat een gevoel van group centeredness er voor zorgt dat groepsleden conformiteitsdruk ervaren en zo naar consensus streven. Dit versterkt dan ook het idee dat groepen met lage epistemische motivatie consensus wilden bereiken door het

middelen van de individuele voorkeuren.

Voor groepen met een hoge epistemische motivatie bleek de initiële individuele voorkeur ook van invloed op de groepsbeslissing, maar bij deze groepen werd de initiële individuele voorkeur niet beïnvloed door het anker. Dit suggereert dat ook groepen met hoge epistemische motivatie hun voorkeuren middelen om tot een groepsbeslissing te komen. Dit lijkt wellicht niet overeen te komen met de verwachtingen, maar dit effect kan mogelijk verklaard worden door twee factoren. Ten eerste kan er bij groepsleden met hoge

epistemische motivatie sprake zijn van te weinig vertrouwen in het eigen oordeel waardoor men het eigen oordeel combineerde met dat van de andere groepsleden om zo tot een oordeel te komen waar men meer vertrouwen in had. Dit sluit aan bij het MIP-G model (De Dreu et al., 2008) dat stelt dat epistemische motivatie hoog is op het moment dat het huidige

vertrouwen lager is dan het minimum vertrouwen dat men nodig heeft om een beslissing te maken. Daarnaast kan het zo zijn dat groepsleden met een hoge epistemische motivatie bereid waren om hun eigen initiële oordeel los te laten en open stonden voor de ideeën van andere groepsleden. Dit is in lijn met onderzoek van De Dreu et al. (2008) waarin wordt

geconcludeerd dat groepen met een hoge epistemische motivatie informatie gedreven zijn (in plaats van voorkeur gedreven) en deze informatie gedreven benadering zorgt er voor dat men eerder bereid is hun initiële oordeel los te laten (Stasser & Birchmeier, 2003).

(32)

Samenvattend, uit de resultaten bleek dat de anker bias ook optreedt in

groepsbesluitvorming. Dit kan mogelijk voorkomen worden door epistemische motivatie te verhogen, maar epistemische motivatie lijkt vooral van invloed te zijn op het individuele niveau en niet zozeer op groepsniveau.

Theoretische en Praktische Implicaties

Deze studie draagt op verschillende manieren bij aan de kennis over besluitvorming. Uit eerder onderzoek is gebleken dat individuele besluitvormers ten prooi vallen aan allerlei vuistregels en biases, zoals de gambler´s fallacy, de beschikbaarheidsheuristiek en de

confirmation bias (Tversky & Kahneman, 1974). Tevens is uit eerder onderzoek gebleken dat de anker bias één van de meest hardnekkige biases is (Furnham & Boo, 2011). Deze studie voegt kennis toe aan het onderzoek naar de anker bias door te laten zien dat de anker bias niet alleen bij individuen optreedt maar ook in groepen. Uit de resultaten van deze studie bleek dat de anker bias zelfs optreedt in groepen als het anker willekeurig gegenereerd is en de

groepsleden hiervan op de hoogte zijn. Daarnaast breidt deze studie de kennis over besluitvorming uit door een belangrijke bias te identificeren die optreedt in groepen en daardoor groepsbesluitvorming stuurt.

De huidige studie sluit tevens aan bij het onderzoek van Stasser en Birchmeier (2003) naar de voorkeur gedreven benadering die groepen vaak aannemen in besluitvorming. Zij stellen dat groepen vaak een voorkeur gedreven benadering hebben, wat betekent dat groepen beginnen met het uiten van een voorkeur en dat deze voorkeur wordt overgenomen door andere groepsleden om consensus te bereiken. In deze studie begonnen groepen ook met het uitspreken van hun voorkeur en combineerden ze deze voorkeuren om consensus te bereiken. De huidige studie heeft echter een toevoeging doordat het een begrenzing aan brengt aan de bevindingen van Stasser en Birchmeier (2003). Uit de resultaten bleek namelijk dat er vooral sprake is van een voorkeur gedreven benadering als groepen een lage epistemische motivatie

(33)

hebben. Tenslotte past de huidige studie in een toenemende hoeveelheid onderzoek die het belang van gemotiveerde informatie verwerking laat zien in groepsbesluitvorming (De Dreu et al., 2008; Hinsz et al., 1997; Scholten et al., 2007; Stasser & Birchmeier, 2003) door te laten zien dat de anker bias alleen optreedt bij groepen met lage epistemische motivatie. Dit betekent dat een anker niet altijd van invloed is op een groepsbeslissing, maar afhangt van de motivatie van de groepsleden om informatie diep en systematisch te verwerken. Als deze motivatie laag is zal men geneigd zijn het anker heuristisch en oppervlakkig te verwerken, maar als epistemische motivatie hoog is kijkt men op een diepe, systematische en kritische manier naar het anker.

De conclusies van deze studie zijn van waarde voor de praktijk. Ten eerste is het belangrijk dat organisaties beseffen dat groepen niet automatisch beter zijn in het nemen van beslissingen omdat dat ze, net als individuen, vatbaar zijn voor biases als de anker bias. Het is essentieel dat beslissers zich bewust zijn van de anker bias en realiseren dat hun beslissing gestuurd kan worden door irrelevante numerieke waarden. Kennis over de anker bias kan er op zichzelf niet voor zorgen dat de anker bias wordt voorkomen (Epley &

Gilovich, 2005; Tversky & Kahneman, 1974), maar kan er wellicht voor zorgen dat beslissers gemotiveerd zijn om bepaalde strategieën te gebruiken om de anker bias tegen te gaan

aangezien ze dan weten dat hun beslissing beïnvloed kan worden door irrelevante factoren. Zo is uit onderzoek van Mussweiler, Srack & Pfeiffer (2001) gebleken dat de anker bias tegen gegaan kan worden door na te denken over een waarde die precies het tegenovergestelde is van het anker. Een voorbeeld hiervan is dat als er een hele hoge numerieke waarde is die een beslissing kan beïnvloeden, het ook belangrijk is dat er een hele lage waarde wordt besproken. Een ander voorbeeld is dat bij het maken van een planning voor een project of evenement niet alleen over het best mogelijke scenario moet worden gesproken, maar ook over het slechts mogelijke scenario. Dit sluit aan bij onderzoek van Galinsky en Mussweiler (2001) die lieten

(34)

zien dat als men in onderhandelingen nadenkt over informatie die inconsistent is het met het anker, het anker geen invloed meer heeft op de uiteindelijke beoordeling. Zij toonden daarnaast aan dat de anker bias in onderhandelingen kan worden voorkomen door de onderhandelingen vanuit het perspectief van de tegenstander te bekijken (Galinsky & Mussweiler, 2001).

Wat de anker bias echter zo hardnekkig maakt, is dat het vaak een onbewust proces is (Mussweiler & Englich, 2005). Dat wil zeggen dat men niet in de gaten heeft dat hun

beoordeling beïnvloed wordt door een anker. Een belangrijkere aanbeveling is dan ook dat organisaties er voor moeten zorgen dat de mensen die de beslissingen moeten nemen een hoge epistemische motivatie hebben. Dit kan onder andere bewerkstelligd worden door beslissers verantwoordelijk te maken voor het besluitvormingsproces (Tetlock, 1992) en tijdsdruk te vermijden bij het maken van de beslissingen (De Grada, Kruglanski, Mannetti & Pierro, 1999). Daarnaast kunnen diverse groepen en sterke minderheden in groepen er voor zorgen dat epistemische motivatie wordt verhoogd (De Dreu et al., 2008). Het verhogen van epistemische motivatie kan er vervolgens voor zorgen dat de anker bias niet optreedt. Bovendien kan een verhoogde epistemische motivatie ook voordelig zijn voor overige beslissingen aangezien onderzoek van Scholten et al. (2007) heeft laten zien dat groepen met hoge epistemische motivatie meer gebruik maken van unieke kennis en juist deze unieke kennis zorgt er voor dat groepen betere beslissingen kunnen maken van individuen (Schulz-Hardt en Mojzaisch, 2012).

Ten slotte is het essentieel dat organisaties inzien dat het simpelweg aanbieden van een beloning voor een goede beslissing niet leidt tot hogere epistemische motivatie (Scholten et al., 2007). Deze beloningen worden vaak toegepast binnen organisaties voor goede prestaties waarbij men louter kijkt naar de eindprestatie en niet naar hoe deze prestatie tot stand is gekomen. Dit is een voorbeeld van uitkomst verantwoordelijkheid en moet onderscheiden

(35)

worden van procesverantwoordelijkheid (Siegel-Jacobs & Yates, 1996). De gedachtegang achter een beloning is dat een mogelijke beloning zorgt voor meer motivatie en hoe gemotiveerder iemand is, des te beter is de prestatie (Siegel-Jacobs & Yates, 1996). Deze gedachtegang is echter vaak niet correct (Gagné & Deci, 2005) en zo ook niet als het informatieverwerking betreft. Procesverantwoordelijkheid leidt namelijk tot verbeterde informatieverwerking doordat het de behoefte vergroot om een rijk en accuraat beeld van de werkelijkheid te krijgen, beter bekend als epistemische motivatie.

Uitkomstverantwoordelijkheid heeft daarentegen invloed op informatieverwerking doordat het de behoefte vergroot om indruk te maken op de beoordelaar (Lerner & Tetlock, 1999). Deze uitkomstverantwoordelijkheid heeft als gevolg dat men slechtere beslissingen maakt doordat men zich richt op irrelevante details (Lerner & Tetlock, 1999). Het biedt dan ook de aanbeveling voor organisaties om medewerkers procesverantwoordelijk te maken, in plaats van uitkomstverantwoordelijk, door beloningen te bieden voor het op de juiste manier maken van beslissingen en niet zozeer voor het maken van de juiste beslissing.

Tekortkomingen en Suggesties voor Vervolgonderzoek

Een beperking van dit onderzoek is dat het een laboratorium experiment betrof en dat de deelnemers studenten waren tussen de 18 en 31 jaar oud. Hierdoor is het de vraag of deze resultaten generaliseerbaar zijn naar de praktijk en de algemene populatie. Zo kan het bijvoorbeeld zijn dat wanneer groepsleden meer ervaring hebben, zij minder beïnvloed worden door biases als de ankerbias. Echter, eerder onderzoek heeft laten zien dat,

bijvoorbeeld, ook ervaren rechters ten prooi vallen aan de anker bias (Englich, Mussweiler & Strack, 2006). Om die reden lijkt het minder waarschijnlijk dat de resultaten van dit

onderzoek beïnvloed zijn door de relatieve onervarenheid van de deelnemers. Daarnaast heeft de huidige onderzoeksopzet als voordeel dat er duidelijke conclusies kunnen worden

(36)

getrokken over de causaliteit van de anker bias. Desalniettemin zou in vervolgenonderzoek gebruik gemaakt kunnen worden van ervaren deelnemers.

Een andere tekortkoming van dit onderzoek is dat de manipulatiecheck aangeeft dat de manipulatie van epistemische motivatie niet heeft gewerkt. Epistemische motivatie lijkt echter een onbewust proces te zijn waardoor het lastig kan zijn om middels een vragenlijst te

onderzoeken of de manipulatie geslaagd is. Middels een tweede manipulatiecheck is gekeken of men in de hoge epistemische motivatie conditie wist dat er een follow-up interview zou komen waarin men gevraagd werd naar de manier waarop ze tot een beslissing zijn gekomen. Hieruit bleek dat er wel een verschil was. Dit geeft aan dat de groepen de instructies in ieder geval goed hebben begrepen, maar geeft geen uitsluitsel over het al dan niet op volgen van deze instructies. Wat mogelijk duidelijkheid kan scheppen zijn de resultaten uit de

conformiteitsvragenlijst. Hieruit bleek dat groepen met lage epistemische motivatie meer conformiteitsdruk ervoeren dan groepen met hoge epistemische motivatie. Dit sluit aan bij het artikel van De Dreu et al. (2008) waarin wordt beredeneerd dat bij groepen met hoge

epistemische motivatie minder sprake is van group centeredeness waardoor men minder vatbaar is voor conformiteitsdruk. Deze resultaten lijken dan ook te suggereren dat de manipulatie van epistemische motivatie toch geslaagd is aangezien groepen in de hoge epistemische motivatie conditie minder conformiteitsdruk ervoeren dan groepen in de lage epistemische motivatie conditie.

Een andere mogelijke beperking van dit onderzoek is dat het anker het openbaar ministerie representeerde. Dit anker werd weliswaar willekeurig bepaald en de groepen waren hier bovendien van op de hoogte, maar het kan toch zo zijn dat dit anker een informatieve suggestie is geweest om de strafmaat te bepalen aangezien veel groepen geen idee hadden wat een normale strafmaat zou zijn voor dergelijke delicten. Deze redenering sluit aan bij de low elaboration verklaring die claimt dat ankers mogelijk worden gezien als hint over het correcte

(37)

antwoord en daardoor worden overgenomen (Blankenship et al., 2008; Wegener et al., 2010). Een suggestie voor vervolgonderzoek is dan ook om te kijken of de anker bias in groepen ook optreedt bij een anker dat volledig losstaat van de uit te voeren taak.

Daarnaast vormt de strafzaak een mogelijke beperking in de huidige studie. De verwachting dat het anker het type informatie waarover wordt gesproken zou beïnvloeden is niet uitgekomen. Uit de resultaten bleek dat er, ongeacht de hoogte van het anker en ongeacht de hoogte van epistemische motivatie, altijd meer argumenten werden genoemd voor een hoge straf dan voor een lage straf. Een mogelijke verklaring hiervoor zou wellicht gevonden kunnen worden in het onderwerp van de strafzaak. De strafzaak in deze studie ging over een zedenmisdrijf waarbij er vrijwel geen twijfel over mogelijk was dat de verdachte schuldig was. Deze zaak was tevens dusdanig heftig beschreven dat het wellicht makkelijker was om argumenten te verzinnen voor een hoge straf dan voor een lage straf. Dit bleek ook uit eerder onderzoek van De Wilde et al. (2015) waarin meer argumenten werden geïdentificeerd voor een hoge straf dan voor een lage straf in de huidige strafzaak. Een suggestie voor

vervolgonderzoek zou dan ook zijn om deze studie te herhalen met een minder heftige strafzaak.

Deze studie laat zien dat de anker bias, net als bij individuen, optreedt bij groepen. Op basis van deze resultaten is het echter nog niet duidelijk of de anker bias vaker en/of sterker optreedt in groepen dan in individuen. Een interessante suggestie voor vervolgonderzoek is dan ook om een vergelijking te maken tussen het optreden van de anker bias bij individuen en bij groepen. Deze directe vergelijking zou duidelijkheid kunnen verschaffen over de vraag of beslissingen waar numerieke waardes bij betrokken zijn beter gemaakt kunnen worden door individuen of door groepen.

Bij het interpreteren van de resultaten van deze studie moet tevens rekening worden gehouden met het feit dat de deelnemers een coöperatieve instructie hebben gekregen.

(38)

Hiermee is getracht om bij alle groepsleden een pro-sociale houding op te wekken. Het positieve effect van epistemische motivatie op de anker bias lijkt dus in ieder geval op te treden als groepen coöperatief zijn, maar vervolgonderzoek zou moeten uitwijzen wat er gebeurt als groepen bijvoorbeeld competitief zijn ingesteld. Mogelijk wordt het positieve effect van epistemische motivatie teniet gedaan doordat mensen met een competitieve motivatie geneigd zijn om alleen informatie te noemen waar men zelf baat bij heeft, informatie te verdraaien en andermans ideeën te negeren (De Dreu et al., 2008).

Een laatste punt dat gemaakt zou kunnen worden, is dat er in deze studie twee waarden worden gegeven die als anker zouden kunnen fungeren voor de strafmaat. Zo is er de eis van de officier van justitie (lootje) en de eis van de advocaat van de verdachte (vrijspraak). Er zou dus beredeneerd kunnen worden dat vrijspraak hetzelfde is als nul maanden gevangenisstraf en dat dit als anker zou kunnen dienen voor de strafmaat. Gezien de opzet van deze studie lijkt dit echter niet waarschijnlijk aangezien de eis van de advocaat van de verdachte slechts in één regel genoemd werd en werd gevolgd door de procedure om de eis van de officier van justitie te bepalen. In het licht van het verklarende mechanisme van de anker bias lijkt het dan ook onwaarschijnlijk dat de eis van de advocaat als anker heeft gefungeerd. Deze verklaring gaat er immers vanuit dat men nadenkt of het anker het correcte antwoord is en vervolgens middels een bevestigende manier van hypothese toetsing op zoek gaat naar bewijs en

daardoor anker consistente informatie activeert. Aangezien de eis van de officier van justitie in deze studie veel saillanter was, lijkt het dan ook onwaarschijnlijk dat de eis van de advocaat van de verdachte als anker heeft gefungeerd. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat uit onderzoek is gebleken dat het subliminaal presenteren van een anker ook invloed kan hebben op beoordelingen (Mussweiler & Englich, 2005). Deze kanttekening creëert dan ook een interessant vraagstuk voor vervolgonderzoek dat zich zou kunnen richten op of- en hoe de anker bias tot uiting komt op het moment dat er meerdere ankers zijn.

(39)

Conclusie

De ankerbias is één van de meest voorkomende biases in individuele besluitvorming. Op basis van de resultaten van deze studie kan geconcludeerd worden dat groepen, net als individuen, vatbaar zijn voor de anker bias en dat deze bias voorkomen kan worden door de epistemische motivatie te verhogen. Het verdient dan ook de aanbeveling voor organisaties om de epistemische motivatie van groepen die beslissingen moeten nemen te verhogen zodat beslissingen niet meer worden beïnvloed door willekeurige numerieke factoren die niks met deze beslissingen te maken zouden moeten hebben.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Omdat de N-groep schattin­ gen maakt die niet beïnvloed zijn door de onge­ controleerde waarden, en de L-groep - gegeven de neerwaartse trend in de gerealiseerde waarden -

Binnendorp Accounting heeft de mogelijkheid Nash een zzp-overeenkomst of een individuele arbeidsovereenkomst aan te bieden.. Nash heeft een voorkeur voor de

Anna Karenina wordt ergens in de roman een boek genoemd dat is geschreven door ,,een man die niets van vrouwen begrijpt; van Oscar van den Boogaards debuut zal men dat naar mijn

The four required points of action are a military shield, energy independence, benefits for Ukraine, and incentives for Russian-speaking citizens of EU states and

(H15a) Past experience moderates the affect of the ‘Confused by overchoice’ type of consumer on the ‘Tolerance’ component of co-creation is rejected (P&gt;0.05).. (H16)

- De opgetreden gewichtsverliezen zijn acceptabel maar kunnen nog sterk ver­ minderd worden als de ventilator voor de koeler geplaatst wordt en de koeler- temperatuur

Voor het ontwikkelen van het schattingsmodel is het van belang dat de gehanteerde relaties binnen het model (bijvoorbeeld tussen de uitkomsten van het LP-onderdeel en