• No results found

Lichamelijkheid : fotografie als weg van buiten naar binnen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Lichamelijkheid : fotografie als weg van buiten naar binnen"

Copied!
37
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

Lichamelijkheid

Fotografie, een weg van buiten naar binnen

Mia Denis

Omslagfoto: Benedetta Bonichi 1999 Tekst en Beeld: Mia Denis en Lezer Afstudeerscriptie AKV St. Joost 2009

(3)

Inhoud

Inleiding

Een kleine persoonlijke geschiedenis

Opgesloten zijn en uitbreken: een basis Verbreding van mijn blikveld

Vanuit mijn biografie richting fotografie

Invloeden in mijn manier van handelen bij het maken van beelden

Invloeden m.b.t. lichamelijkheid, bewust geworden in de ontmoeting met een ander Het vreemde lichaam: Nabijheid en vervreemding

Het bewoonde lichaam: Jezelf zijn in je lichaam Het pijnlijke lichaam: De verwarring

Een Zelfportret

Mijn Tussenkant: De plek van de grens Mensvisie van Helmuth Plessner

Een boek: het grensverkeer/ het tussengebied tussen de fotograaf en zijn model

De relatie met kwetsbare, gewone mensen en het verlangen ze te fotograferen in hun lichamelijkheid Mevrouw van V.: kracht op de grens tussen autonomie en afhankelijkheid

Mevrouw R.: strijdbaar op de grens van verlies en doorleven Mevrouw S: Eindigheid: de grens van leven en dood Een Surinaamse dame: Uitbreken naar binnen Inspiratie: met enige voorzichtigheid………Jo Spence Tot slot

Resi, Marian, Bert, Ineke, Cathalina, Bas, dank voor jullie positieve, kritische, bevragende, geduldige, open en daardoor stimulerende feedback.

(4)

Inleiding

Het menselijk lichaam heeft al lange tijd mijn aandacht. Niet altijd even expliciet maar op onverwachte momenten komt de thematiek van het lichamelijke in mijn leven steeds weer bovendrijven. Het is een ambivalente interesse, enerzijds een soort bewondering voor de intrinsieke kracht van het organisme van cellen, weefsels en structuren, anderzijds een soort vertwijfeling over hoe je als bewoner van zo’n hoopje hard en zacht, omgaat, om dient te gaan met dat lichaam.

Wat of Wie is ‘dat lichaam-mens’ nu eigenlijk? Wat is echt van betekenis in het omgaan met het lichamelijke aspect van het bestaan? Hoe kijk ik er in mijn leven naar en wat zoek ik in die blik?

Ik leef al een zo’n halve eeuw in en met mijn eigen lichaam. Als verpleegkundige heb ik de afgelopen jaren het lichaam van veel anderen van zeer nabij kunnen meemaken. Met en zonder bewuste bewoning. Het ding, het lichaam als object, gezien vanuit de buitenstaander, is voor mij nog steeds fascinerend, van binnen en van buiten. De pure verschijning met kleuren, vormen en structuren in zijn algemeenheid alsook de individuele verschillen. Het verrast me steeds weer wanneer ik merk dat heel veel mensen van dat ‘objectieve lichaam’ van zichzelf, eigenlijk zo weinig voorstelling hebben. Zich er nauwelijks vragen over stellen en zich al helemaal niet afvragen hoe ze zich er eigenlijk toe verhouden.

Fascinerend is voor mij nu juist hóe mensen het hanteren, hoe ze zich erin bewegen, hoe ze zich er in voelen, wat ze ermee kunnen, hoe ze dealen met de mogelijkheden en onmogelijkheden van dat lijf. . . Ik heb de ontreddering, berusting, vertwijfeling, woede, angst en verbijstering gevoelt en gezien als het lichaam niet meer doet wat er vanzelfsprekend van verwacht wordt En ook de blijheid, de verrassing en de verwondering over de krachten die verborgen liggen in de vitaliteit van datzelfde li-chaam. Ik zie het om me heen en ik ervaar soms zelf de verwarring over de scheiding tussen het lichaam en de betekenis die het krijgt. Het verschil in waardering van de vorm en de inhoud, terwijl er voor mijn gevoel eigenlijk geen scheiding mogelijk is. Wat doen wij mensen met dat lichaam en wat doet het met ons?

Steeds weer op onverwachte momenten raakt de thematiek van het lichaam me zó, dat ik me geroepen voel er iets mee te doen. Ik word aangesproken in wat ik zie. Waarom en hoe is niet altijd bij voorbaat helder. Waarschijnlijk kom ik mijn eigen thema’s, gevormd door mijn persoonlijke geschiedenis, tegen om ze te onderzoeken

(5)

en te definiëren voor dat moment. Mijn ambivalentie en interesse ten aanzien van het lichaam heeft zeker ook een persoonlijke trek. Als kind van ouders uit een klein beschermd katholiek zuid Limburgs kerkdorp, die hun gezin stichtten in de gevaarlijke grote ‘wereldhaven’ Rotterdam, snapte ik helemaal niets van de negatieve connotaties rondom lichamelijkheid, die ik meekreeg en wat zijn sporen heeft getrokken. De bron van mijn vragen en gegroeide interesse in de lichamelijke mens en zijn staan in de wereld, ligt zeker daar.

In deze scriptie wil ik vanuit mijn eigen levensverhaal reflecteren op mijn kijken naar de mens in zijn of haar lichamelijkheid, om daarmee als in een zoekproces mijn kijken te scherpen op weg naar wat ik èigenlijk graag wil uitdrukken in mijn beeldend werk.

(6)

Een kleine persoonlijke geschiedenis

Opgesloten zijn en uitbreken: een basis

Begin jaren ’50 trok mijn moeder met een jongere zus en broer naar Rotterdam. Ze was 28/29, en ze konden gedrieën een kruidenierswinkel overnemen. Dat was een behoorlijke stap vanuit Reijmerstok. Door de watersnood in 1953 en de aandacht die dat kreeg in het Limburgse kerkdorp werd mijn vader “wakker geschud” en kwamen mijn ouders samen. Voor mijn moeder was Rotterdam een mogelijkheid om aan een eigen leven te beginnen. Voor mijn vader was het een antwoord op de diepe wens uit het boerenbestaan los te komen, weg te kunnen uit het Limburgse zuiden om een nieuwe wereld te ontdekken.

Ik ben dus in Rotterdam geboren en getogen uit migrantenouders. Migranten, weliswaar uit zuid Limburg, maar toch… Een zuid Limburgs kerkdorp met +/- 500 inwoners en de ‘wereldhaven’ Rotterdam jaren ’50. De katholieke wortels en de normen en waarden op het moment van vertrek naar Rotterdam kwamen voor mijn ouders niet mee in beweging. Ze bleven hen duidelijk en onwrikbaar bij, als een soort ankers waar stevig aan vastgehouden moest worden. Mijn ouders, die druk doende waren in het eigen bedrijf het hoofd boven water te houden -in die tijd regelmatig letterlijk– hebben de tijd niet genomen en niet gehad, om zich op dit terrein vragen te stellen en zich eigentijds te ontwikkelen. Ze werkten hard en veel. Ik realiseer me nu dat zij wel uit uiterlijke vertrouwde grenzen braken, maar hun eigen innerlijke grenzen misschien wel versterkt meenamen. Dit leverde een voor mij vaak onbegrijpelijke en verwarrende discrepantie op tussen wat zij vonden en hoe ze dagelijks handelden. Ik bespeurde voortdurend een soort tegenstrijdigheid in wat zij deden en dachten, dachten en leefden. Als ik er nu op terugkijk verbaas ik me nog en vind ik het ook intrigerend. Hoe kan het dat er twee werelden waren in mijn ogen? Een soort ruime, lichte, spannende, grote open wereld ergens in een onbekende bijna onaardse verte en een moeizaam, ploeterend, beperkt bestaan hier en nu, vandaag en morgen.

Er kwamen maar liefst zes kinderen in korte tijd bij deze, niet bij hun woonhuis, werkende ouders. Dat het leven voor hen een hele klus was kan ik me nu goed voorstellen. Strenge regels en straffen en het delegeren van taken, hielpen dan ook om het gezin ‘in het gareel’ te houden. Pittig voor hen, maar ook voor mij als oudste meisje. Mijn plek was in de buurt van het fornuis en de wastobbe. Het lijkt

(7)

misschien een anachronisme maar dat was het niet voor mij in die tijd. Het was een eenzame plek tussen vier broers en gelukkig na zes jaar ook nog een zus. Mijn wereld had de kleine ruimte van thuis, school en de padvinderij, met vanaf mijn tiende een heel groot deel van de zorg voor het dagelijkse huishouden van het gezin. Door ‘de zaak’ die mijn ouders hadden op het Noordereiland, een dorp in de stad, waren wij als kinderen bekend in de omgeving. In mijn achterhoofd was er

waarschijnlijk daardoor, zolang ik mij kan herinneren, een besef van zichtbaarheid in de buitenwereld. ‘Iedereen’ kende je en wist waar je thuis hoorde. En je gedrag werd daarop afgemeten en afgerekend.

Ik fotografeer sinds half jaren ’80 en eigenlijk al sinds de middelbare school was het bezig zijn met creatieve vakken als tekenen, schilderen en plaatjes kijken een onderdeel van mijn interesse en plezier. In de wereld waarin ik opgroeide was dit echter tijdverspilling, waren dit niet de echte dingen waar het in het leven omging. Behalve als uitlaatklep kreeg het van mij dan ook geen serieuze aandacht. Het expliciete motto van huis uit was vooral ‘werken’ en ‘hogerop komen’. Je moest ‘zorgen dat je vooruitkwam in de maatschappij’. Leren, lezen en leven in die maatschappij, was echter vooral aan de mannelijke helft van de samenleving toebedeeld. Voor de vrouw was de zorg, het huishouden en vele andere in mijn ogen ‘oninteressante’ zaken. De scheiding tussen wat bij mannen of vrouwen hoorde was erg scherp. Toch zat in het handelen van mijn ouders zelf gelukkig impliciet voor mij uiteindelijk wel een boodschap richting onafhankelijkheid, want zij léefden een ‘omgedraaid’ voorbeeld. Mijn moeder was in veel activiteiten de initiator en niet mijn vader. In haar drijfveren zag ik echter nauwelijks plezier, voor zover ik dat heb kunnen ontdekken.

Ik was een actief, kijkend en horend kind, eigenlijk een buitenstaander, die keek naar de kleine wereld rondom, die niet veel te bieden had wat levensvreugde gaf. Ik had behalve tijdens de lessen op school weinig tot geen contact met ‘de buitenwereld’ en leeftijdgenoten, omdat daar geen tijd voor was. Ik kwam alleen wel eens stiekem bij een klasgenoot thuis als er een les uitviel, maar ja daar kon ik het dus thuis nooit eens over hebben. Mijn ogen en oren moeten in die tijd op steeltjes en wijd open gestaan hebben. Waardoor ik, ondanks alle inperkingen, toch een spoor kon oppikken van een leven, dat interessant genoeg leek om naar op zoek te gaan en door te leven.

Wij hadden thuis tot in de jaren ’80 geen televisie. Radio, de Volkskrant en de Libelle waren de belangrijkste media buiten enkele schooltijdschriften als Okki en Taptoe. Op de huishoudschool las ik stiekem tijdens de lessen bijna de gehele bibliotheek uit. Thuis was lezen voor mij verboden behalve dan de verplichte schoolkost en wat

(8)

ik voor mijn lijst moest lezen. Blokken van Bordewijk was er een van, Schoolidylle van Top Naef een andere. Blokken was natuurlijk een beetje wezensvreemd in mijn schoolcultuur. Maar dat boek is me wel altijd bij gebleven, en de verfilming die ik nog niet eens zo heel lang geleden voor het eerst gezien heb, sluit in elk geval qua sfeer heel erg aan bij mijn herinnering.

Rond mijn 17e, na het afsluiten van de ‘spinazieacademie’ ben ik tegen de stroom in mijn eigen weg gaan bewandelen. Zonder veel support, vanuit een heel kleine en te krappe wereld. Een wereld waar geweld in verschillende vormen ‘normaal’ was. Waar ik eigenlijk alleen in mezelf, een soort ruimte kon creëren waarin ik me een beetje vrij voelde. Buiten mijn fysieke plek, zo leek het me, hielden mijn wensen, ideeën, fantasieën, angsten, dromen en vragen op. Hield mijn eigen leven op. Mijn lichaam en de gecreëerde eigen plek daarbinnen was voor mij een vreemde verzamelplaats. Waarin ondanks alles buiten mij ook heel veel beginnetjes,

mogelijkheden, en heimelijke hoop gekoesterd werden. De reflectie kwam pas later. Ik woonde nog thuis en mijn eerste en belangrijkste zorg was om zo gauw mogelijk uit de ouderlijke wereld los te komen, financieel onafhankelijk te worden, zodat ik mijn leven meer zelf kon bepalen. Los uit dat strakke keurslijf. Ik kende nog geen spoor van hoe en waar ik naar toe wilde. Ik wist eigenlijk vooral wat ik niet wilde. En dat was opgesloten worden in de rol die ik tot dan toe leefde en die me op de een of andere manier geheel vreemd was. Ik ervoer nauwelijks iets van plezier of ‘levenslust ‘ die toch ergens moest zijn. Hoe ouder ik als tiener werd, hoe zwarter en zwaarder mij mijn verdere bestaan voorkwam.

Ik wilde weg … uitbreken uit de begrenzing. Ik wilde mij verder ontwikkelen, uitproberen hoever ik op het pad van kennis en kunde komen kon. En ik wilde, dat plezier en interesse in de dingen die ik ging doen een belangrijk motief zouden zijn. Of alles ook ‘nuttig’ zou zijn boeide me minder. En zo ga ik dan in 1975 met een baantje, ingeschreven op de avond MAVO, op weg naar wie weet waar.

Verbreding van mijn blikveld

Tot nu toe heb ik ruim dertig jaar het brede terrein van de gezondheidszorg als werkveld gehad. De rol van verpleegkundige was eigenlijk al vanaf het begin een te krappe. Bezat ik een soort basisgevoel dat mij eigenlijk beknotte als ik in kaders moest functioneren? Het was wel de rol, waarin ik een begin maakte met financieel onafhankelijk zijn, –ik verdiende mijn eigen brood- een begin maakte met een eigen

(9)

route door het leven te zoeken. En ondanks het gevoel een te nauwe jas aan te hebben, reikte het werk als verpleegkundige me, als in een hogedrukpan, allerlei facetten van het bestaan aan, die mijn interesse hadden en om aandacht schreeuw-den.

Mijn eigen weg zoeken, betekende naar mezelf kijken en om mij heen kijken en de levensvragen stellen: Wie ben ik, wat is de mens eigenlijk voor een wezen en wat is het leven dat hij/zij leidt binnen het eigen verhaal, de eigen context. Op mijn kleine schaal, in het werk, kwamen de grote, voor mij belangrijke, thema’s van leven en dood, zin en zinloosheid, autonomie en vrijheid, groei en ontwikkeling aan bod. Ik ontwikkelde mijn kijk op deelaspecten van het menselijk leven, door in de loop der jaren, naast de verdieping in mijn ‘eigen vak’, de verpleegkunde, ook buiten de gezondheidszorg te zoeken.

De theologiestudie – voor mij de vraag naar hoe zin te geven aan allerlei zinloze en zinvolle gebeurtenissen die men in het leven tegenkomt en het besef in een traditie te staan- beantwoordde aan mijn behoefte een eigentijdse en voor mij passende vorm en visie te zoeken voor mijn persoonlijke staan in het leven. Een blik naar binnen, me bewust worden van keuzes die te maken zijn, van volgen en/of veranderen.

De alternatieve geneeskunde – met zijn visie op de mens als een totaliteit en kijkend naar het fysiek aangedane individu ten behoeve van diens lichamelijk welzijn, leerde me naast het analytisch kijken in de reguliere gezondheidszorg ook zoeken naar samenhangen in het menselijk lichaam.

De Traditionele Chinese Geneeskunst leerde me dit samenhangend lichaamsbeeld ook in de omgeving te plaatsen en daardoor mens- en wereldbeeld te verbinden. Ik leerde naar de mens te kijken in betrokkenheid op zijn omgeving.

(10)

Vanuit mijn biografie richting fotografie

Invloeden in mijn manier van handelen bij het maken van beelden

Zo mijmerend over waar ik vandaan kom weet ik dat die inperkingen toen, ook nu een factor zijn in mijn manier van omgaan met het beeldend werk. Uitbreken uit een keurslijf. Het is te zien in het mij niet te snel beperken in mijn input. Ook in de graagte waarmee ik zeer verschillend werk wil maken, ik ervaar het bijna als een soort noodzakelijkheid. Ik zie het als een soort slingerbeweging en het werkt voor mij ook als een manier om los te komen van een onderwerp en er later opnieuw met een frisse blik weer op in te zoomen. Het helpt mij om ruimte te maken voor een sluimerende laag in mijzelf rondom de afwegingen die ik in het fotografische werk mee wil laten spelen. Wil ik stelling nemen, een verhaal vertellen, of soms iemand even stil laten staan?

De verschillende tempi in mijn werk valt ook op. Sommige dingen zijn zo voor elkaar en andere processen nemen veel meer tijd. Heldere opdrachten en rollen maak ik me snel eigen. Het zoeken naar eigenheid is een veel trager proces. Als ik ergens

middenin zit is het van binnenuit bijna niet te zien waar het naar toe gaat. Dat brengt voor mijzelf een soort verwachtingsvolle spanning mee. Het is voor een deel hopen dat het goed is wat ik aan het doen ben, een beetje blind een route volgen die goed voelt. Voor mij is dit een goede manier mijzelf verder te ontwikkelen.

Een ander aspect vanuit mijn biografie en de opleiding nu, is een bewustwording en een verrijking in het denken over verscheidenheid en eenheid, vloeibaarheid en vastheid. De wereld waarin ik opgroeide was een vaste wereld, een soort samen-hangend overkoepeld geheel waarin men alle facetten van het bestaan kon vangen. Nu leef ik in een tijd waarin ik bijna op de minuut de bewegingen en gebeurtenis-sen op verschillende plekken in de wereld kan volgen. Er vele werelden parallel aan de mijne zichtbaar en kenbaar zijn. Dit levert voor mijn positie als beeldenmaker een spanningsveld op waarin ik mijn plaats aan het zoeken ben. Het ontdekken van authentieke ankerpunten in mijn binnenwereld, die de grote verscheidenheid in de buitenwereld niet te kort doen. En waardoor er weer, soms tijdelijke, vaste punten ontstaan. Ik oriënteer mij meestal in de breedte en weet onderweg met een werk vaak alleen een soort vage verte waar ik uit wil komen.

(11)

Invloeden m.b.t. lichamelijkheid bewust geworden in de ontmoeting met

een ander

Verhalen van mensen uit mijn ‘vorige’ leven die in de context van mijn levensverhaal naar boven komen, kunnen mijn bewust worden van de ervaren lichamelijkheid scherper belichten.

Het functionele lichaam: nabijheid en vervreemding

Een herinnering; het was in het nieuwe huis, ik was ongeveer twaalf. Mijn moeder had enkele dagen in het ziekenhuis gelegen omdat ze weer veel last had van eczeem aan haar handen en armen. Nu was ze weer thuis en op een ochtend, terwijl ik het brood aan smeren was voor school, kwam ze in haar ochtendjas de serre binnen waar onze eettafel stond. Het was nog vroeg, de groene gordijnen waren nog dicht, het was winter. Ik had de tafel gedekt en alleen het licht in de keuken aangedaan. Mijn moeder droeg witte katoenen handschoenen sinds ze uit het ziekenhuis was en elke dag moest ze met haar handen weken in een medicinaal goedje. Er mocht geen gewoon water aan haar handen komen, het buitenste velletje moest van haar handen af. Gedecideerd gaf ze me opdracht een teil met warm water te vullen en deze mee naar boven te nemen, ‘je moet me wassen’ zei ze en liep via de keuken weer de gang in, de trap op naar boven. Op de slaapkamer van mijn ouders was mijn vader zich aan het aankleden. En ik moest de teil met water op de grond naast de kachel zetten. Er lag al een washand en zeep klaar, over de kachel hing een handdoek, en een andere lag op de grond. Mijn moeder deed haar ochtendjas en ondergoed uit en ging op de handdoek staan, “begin maar”, zei ze, ik wist eigenlijk niet waar ik moest kijken, wat ik moest doen. Overdonderd door dat grote witte lichaam, ik zat op mijn knieën naast het teiltje op de grond. Een washandje in een teiltje te dopen:” waar moest ik beginnen…?”

Ik had mijn moeder nog nooit naakt gezien, blote lijven waren bij ons taboe, vies en hoorden er eigenlijk niet te zijn. Mijn moeder toornde boven mij uit met een verstoorde, ongeduldige uitdrukking op haar gezicht, haar handen met de witte handschoenen omhoog houdend alsof ze onder schot gehouden werd. En ik zat daar op de grond moed te verzamelen. Geen idee hoe en waar te beginnen, hoe haar aan te raken, “niet aaien, maar wassen” zei ze toen ik uiteindelijk aan haar rugzijde begon. Allerlei gedachten tolden door mijn hoofd, die ik niet durfde te uiten. Ik was geschokt door het idee dat ik er later ook zo uit zou komen te zien, ik keek en durfde niet te kijken tegelijkertijd. Het beeld heb ik nog scherp voor ogen, evenals mijn eigen ongemakkelijke gevoel.

(12)

Er nu op terugkijkend, trekt er een glimlach over mijn gezicht, het is een maf beeld. Mijn moeder heeft zich vast ook ongemakkelijk gevoeld. In mijn herinnering was er bij ons thuis niet veel warm, spontaan, lichamelijk contact. En in deze situatie moest er ineens een soort vanzelfsprekendheid zijn. Nu was er geen plaats voor gêne, ongemakkelijkheid. Properheid ging voor.

Het bewoonde lichaam: jezelf zijn in je lichaam

Ik zie meteen een mevrouw voor mijn geestesoog waarbij ik voor het eerst voelde, dat een mens echt thuis kan komen in zijn lichaam. Jaren 80, ik was werkzaam als ‘Verpleegkundige in de wijk’ in Rotterdam en een van mijn adresjes was in een flat bij het Grote Visserijplein.

Daar wachtte een mevrouw met reumaklachten op mij die hulp nodig had bij het nemen van een douche. Een grijs krullenkopje boven een dikke duster, zo zat zij op mij te wachten. Haar man opende de deur en terwijl ik mijn jas uitdeed en mijn tas wegzette schuifelde ze alvast naar de douche. Toen ik binnen kwam, zat ze bloot op de rand van het bad, heel rustig, met drie rollen buik, hangtietjes en een wit velletje wat al lang geen zon meer gezien had. Ze dirigeerde me de badkamer rond, om alles te pakken wat ze bij het douchen wilde gebruiken en begon heel rustig een praatje over de dingen die ze afgelopen dagen had meegemaakt. Geen enkele haast om onder de douche te komen. Geen enkele schaamte of ongemak over hoe ze eruit zag, of wat ik zag. Ze vertelde wat ze zelf kon en wat ze van mij verwachtte, waar ik moest helpen en waar niet. Ik verbaasde me mateloos en had toen ook echt het gevoel dat deze vrouw in haar lijf woonde. Niet dat ze alleen haar lijf was maar dat het wel háár lijf was! Op de één of andere manier is dat zo’n ‘aha-erlebnis’ moment waarop ik me realiseerde hoe ik met mijn eigen lijfelijkheid omging. Of eigenlijk misschien wel niet omging. ‘Bewust’ hechtte ik weinig belang aan mijn

lichamelijkheid. Ik had niet geleerd dat het enig belang had om dat wel te doen. Natuurlijk was ik me wel bewust van de idealen die er in de buitenwereld waren. Het lichaam: slank, lang, blond, platte buik, smalle mooi gevormde wenkbrauwen, rechtop, ingetogen maar wel zelfbewust. Ik had me eigenlijk al lang neergelegd bij het feit dat ik op geen enkele manier in dat plaatje paste of ooit zou passen, ook al ging ik op mijn kop staan. Misschien ging ik als niet zo bewuste reactie zelfs wel een beetje de tegenkant op: beetje stoer, niet te netjes, vooral geen make-up, enzovoort om me een houding eigen te maken. De buitenkant telde toch nauwelijks?

Ik had daar zelfs een beetje een hekel aan gekregen, omdat de aandacht voor de buitenkant vaak zo ver af leek te staan van hoe mensen met zichzelf omgingen.

(13)

Het menselijk lichaam, mijn lichaam was steeds een ‘bewoond’ lichaam, maar daarvan werd ik me bij deze mevrouw ècht bewust. Mijn lichaam was het lichaam, waarin ik leefde en nog te vanzelfsprekend thuis was en waarmee ik ook niet vertrouwd was als een gewaardeerd bezit. Mijn lichaam was een verzamelplaats voor hoop, wensen en verlangens, maar ook een lichaam, dat bewoond of niet, afgekeurd kon worden, en slecht en lelijk was, zoals mijn moeder me had geleerd. De reflectie op de aard van die bewoning kreeg een impuls door deze mevrouw. Voor mij was die oude dame, waar ik nog vaker kwam een soort voorbeeld in hoe je met jezelf, in je fysieke zijn om kunt gaan. Ze had een bepaalde natuurlijkheid in het omgaan met haar lijf, zelfs met de beperkingen die de reuma en de leeftijd met zich meebrachten, die me verbaasde en inspireerde. Het levende lichaam, bewoond door een spirit die het vorm en richting geeft en in congruentie is met elkaar.

Thema: Hoe bewoon ik mijn eigen lichaam. Hoe doen anderen dat? Met zijn deelaspecten, de anatomie, de fysiologie, en de veerkracht erin, die deels door de fysieke mogelijkheden en deels door de motivatie van mensen zelf gegenereerd wordt. Hoe bewoon ik of de ander het eigen lichaam ook met zijn verval of vriendelijker gezegd als het geleefde lichaam. Het bewoonde lichaam. Het wordt voor mij een eigen thema en een boeiend onderwerp. Wie zijn we in ons lichamelijk bestaan, hoe en wat drukken we erin uit?

(14)

Het pijnlijke lichaam: de verwarring

Rotterdam, Mathenesserwijk, tussenwoning begane grond, voor-tussen-achterkamer, oud herenhuis. Er zijn hoge plafonds en in het halletje zit nog een rozet in het midden waar een lamp onder hangt. Een glazen tussendeur leidt naar een lange gang met loper, brede trap naar boven met loper en koperen roeden. Aan het einde van de gang een glazen deur naar de keuken. Het is er licht. Er zijn hoge ramen.

‘Beneden achter, naast de keuken, is tegenwoordig de slaapkamer’, zegt de man. Hoge ramen, glasgordijnen en veel licht voor een tussenwoning in de stad met een binnentuin. Het is ochtend, de vrouw des huizes is ziek, heeft kanker, en kan nauwelijks nog iets zelf doen aan haar lichamelijke verzorging. Ze is broodmager, heeft veel pijn, is ook niet helemaal bij de wereld door de pijnstilling. Haar man, een zestiger, dikbuikig en grijs, wijst me de weg en gaat bij zijn dochter zitten in de voorkamer. Hij laat me aarzelend alleen met zijn vrouw en loopt nog een paar keer binnen. Hij kent me niet. Het is voor mij de eerste keer dat ik hier ben want ik val in voor een zieke collega.

Op een stoel naast het bed staan alle benodigdheden voor een wasbeurt op bed klaar. Het bed staat op klossen. De man vult een teil met warm water terwijl ik mijn jas uit doe en deze over een stoel hang. Naast het bed op een krukje liggen

handdoeken, washandje, kam, tandenpoets spullen en zeep klaar. Op een andere stoel staan verbandmiddelen, er ligt een opgevouwen plastic zak naast. ‘Voor het vuile verband’ zegt de echtgenoot die met het warme water binnenkomt en mij ziet kijken. Het zijn dingen die ik eigenlijk meteen registreer, als ik op zo’n nieuwe plek binnen kom. De vrouw heeft een bos krullen, blond. Ik zeg haar gedag en stel me voor. Ze steekt haar hand uit zonder haar ogen open te doen. Ik vraag wat voor haar een prettige manier is om gewassen te worden. Ze geeft me aanwijzingen en we beginnen. Ik zeg niet veel en mevrouw ook niet. Het is niet vervelend. Ze knikt en humt op vragen van mij en het werkt. Tenminste zo voelt het en dit maak ik ook op uit haar reacties. Als ze weer lekker aangekleed is ga ik me met haar voeten bezig houden.

Haar linker voet is flink gezwollen en heeft een vreemde vorm. Als ik het verband verwijderd heb, zie ik en grote vieze wond. De huid is stuk en er woekert roodachtig weefsel. De wond ruikt en de voet is bijna een klomp geworden. Volgens de

papieren is het een van de bottumoren, waar niets aan te doen is, behalve verzorgen. Het verzorgen is erg pijnlijk, maak ik op uit de mimiek van mevrouw. Ze heeft opnieuw haar ogen dicht. ‘Het doet altijd pijn, ook als de voet stil ligt’, zegt ze. Ik voel op dat moment een rilling via mijn kuiten omhoog kruipen en krijg

(15)

kippenvel op mijn rug terwijl ik met de verzorging bezig ben. Ik kan hier nooit goed tegen, die fysieke pijn van een ander die je niet kunt vermijden. Haar man en dochter komen door de schuifdeuren binnen en ik meen aan ze te merken dat de pijn ook door hun ziel snijdt. Ze kijken niet en steeds weer even wel. Van haar naar mij en weer terug. En ze lopen heen en weer. En gaan weer weg met de vraag of ik even naar de kamer kom als ik klaar ben. Ik vraag of iemand mij kan helpen met het opmaken van het bed als ik klaar ben met de voet. Met z’n tweeën gaat dat makkelijker. De dochter zegt dat ze zo terug komt om te helpen.

De kamer waar de echtgenoot zit is donker vergeleken met de slaapkamer, veel rood en de gordijnen zijn nog half dicht. De sfeer is bedrukt. “De dokter komt straks” vertelt de man, en hij vraagt me wat ik vind van de voet en zijn vrouw. Ik kan hier niet veel over vinden. Ik ken de vrouw niet, zie haar alleen vandaag. Ze lijkt me erg veel pijn te hebben, maar ik weet niet of het erger is dan op andere dagen. Dat vertel ik ook. We praten nog even verder en drinken een kopje thee. De dochter vertelt iets over de geschiedenis van het ziekbed van haar moeder. Er zit iets van verslagenheid in de toon van het verhaal. Ik ga weer en zie deze familie niet meer terug.

Ik heb behoefte een stukje om te fietsen voor ik naar mijn volgend klantje ga…. Soort volheid, teveel, waar ik nog niet echt een richting aan kan geven.

Thema: Het lichaam met pijn. Hoe vaak kwam ik het thuis tegen. Ik heb mijn verwarring en er niet goed tegen kunnen in mijn werk niet eerder bewust met mijn geschiedenis verbonden. Met mijn beleven van het lichaam in mijn jeugd en de gevoelens die dat opriep. Kan ik eigenlijk een relatie hebben met, deel hebben aan het lichaam met pijn. Of het afzichtelijke, gehavende lichaam. Het bewoonde lichaam met pijn, die ik zelf voel. Een teveel waaraan ik nog geen richting kan geven. Het snijdt wel door de ziel.

(16)

Een Zelfportret

Mijn Tussenkant: de plek van de grens

Kijken naar lichamelijkheid, is naast dat het een objectief onderwerp is, ook, zoals eerder beschreven, verbonden met mijn eigen lichamelijkheid. Bij een opdracht uit het eerste jaar op de AKV kwam ik dit al tegen. We hadden de opdracht om naar sporen van onszelf te zoeken, een zelfportret te maken. Dat mocht in één beeld, of in een serie.

Zelfportret…. In eerste instantie was ik heel erg bezig met het beeld dat ik van mijzelf had. En ik kwam erachter dat ik dan over attitude dacht, over belangrijke waarden die ik voor mijzelf hanteerde, zoals oprechtheid in de dingen die ik doe, eerlijk proberen te kijken naar waarom je dingen wel of niet doet en daar ook voor staan. Ik dacht ook aan het belang wat ik hecht aan plezier in het leven hebben, in de dingen die ik doe of juist nalaat omdat er een teveel van een ‘wat hoort’ in zit. Zelfportret: eigenschappen die ik mijzelf toedicht of die ik de moeite waard vindt om te ontwikkelen of te onderhouden en dat met plezier. Maar dat zijn nu niet zaken die je makkelijk met fotografie in beeld brengt. Ik vroeg me ook af of het wel

interessant genoeg was om aan anderen te laten zien. Ik vond er in elk geval geen beelden bij.

Wat me ook opviel was dat ik over mijn materiële verschijningsvorm, mijn lichaam om het maar even chique te noemen, niet zoveel te zeggen had. Ik was er eigenlijk weinig mee bezig en realiseerde me sterker, dat dit te maken had met een negatief beeld van mijzelf. Dus ik ging ook maar veelvuldig in de spiegel kijken, en merkte toen, dat ik het eigenlijk wel lastig vond om objectief naar mezelf te kijken. Steeds kwamen de kwalificaties, dik, dom en lelijk in beeld. Hele oude kwalificaties, uit mijn verleden. Die ik de laatste jaren al wel een beetje anders was gaan bekijken, maar die op momenten dat ik wat minder goed in mijn vel zat, toch weer verschenen. Over de bewoning van mijn lichaam gesproken! De verhouding met mijn lichaam was nog steeds een gecompliceerde en vroeg om verder onderzoek.

Ik zag mijn grove huid, mijn groeven, ik herinnerde mij mijn rigoureuze actie als la-gere schoolkind waarin ik mijn wimpers eraf knipte, omdat ‘iedereen’ het ‘altijd’ over mijn prachtige ogen en vreselijk mooie lange wimpers had. Ik was echt boos

op en gefrustreerd door al die mensen, die zo zeurden over die ogen, en nooit iets positiefs zeiden over andere aspecten van mij. Ik was boos om de discrepantie

(17)

tussen de ‘trots’ van mijn moeder op mij in de buitenwereld en het voor niets en niemand goed genoeg zijn in mijn thuissituatie. Ik was toch meer dan mijn uiterlijke ogen….

Ik maakte foto’s in de badkamer als de meest- bij-mezelf-plek in huis. Ik verhuur namelijk een kamer aan een studente en die moet ook door mijn ruimtes heen naar de keuken en de douche. Ik realiseer me nu dat de badkamer eigenlijk een plek is waar je afwast wat niet bij je hoort op dat moment. Toen dacht ik daar niet aan. Ik ging op de rand van het zitbadje zitten en terwijl ik de timer al had ingesteld en nog snel even een vies plekje van de spiegel wilde poetsen, wordt de foto gemaakt. Het resultaat is een voor mij heel belangrijke foto, waarop ik een ‘niet met de foto bezig- zijnde’ gezichtsuitdrukking heb en een hand zie, die met een soort zachtheid dat spiegelbeeldgezicht aanraakt. Naar die foto kijkend, realiseerde ik mij dat ik naar mijn lichaam eigenlijk zelden zo ontspannen en zacht had gekeken en kijk. Tenminste niet als ik bewust met mijn lichaam te maken heb, in het pashokje van een

kledingzaak bijvoorbeeld.

Ook realiseerde ik me toen opnieuw dat het beeld wat ik in mijn hoofd had over mijn lichamelijk zijn, zich niet zo gemakkelijk liet veranderen. Vroeger werd ik door mijn broers altijd dikke genoemd en vergeleken met mijn broers klopte dat op een bepaalde manier ook wel. Totdat mijn zusje deze positie –gelukkig- overnam. Maar later was dat gewoon niet meer zo en kocht ik toch bijvoorbeeld nog steeds te grote kleren, of kleren die ruim om me heen vielen. Van huis uit was ‘het verzorgde uiterlijk’ belangrijk omdat het een functie had in het beeld wat klanten van ons hadden. Voor mijn moeder in de winkel was de eerste aanblik van hen over ons erg belangrijk. Het verzorgde, en dat volgens haar normen, uiterlijk was een soort visite kaartje. Daarnaast kreeg ik van haar ook mee dat het lichaam iets walgelijks was en een soort noodzakelijk kwaad. De laatste jaren ben ik nog regelmatig verbaasd als men mij aanspreekt als mevrouw of u tegen me zegt. Op de een of andere manier had ik zo’n manier van kijken naar mezelf nog niet geïnternaliseerd. De discrepantie was te groot waarschijnlijk.

Al met al kwam ik in de opdracht een zelfportret te maken bij de gedachte aan mijn ‘tussenkant’ uit. Niet de binnenkant als het gedachte, gewenste en ervaren

zelfportret en niet het uiterlijk zichtbare beeld. Ik kwam uit bij mijn huid, de grensplekken en dan vooral bij mijn handen zowel de uitvergrote ruggen als de palmen. Waarbij de palmen voor mij ook een referentie hebben naar bewuste openheid, kwetsbaarheid. Er is meer vlees en dit deel is zachter als geheel.

(18)

In de ontmoeting met andere handen, is er ook een wederzijdsheid. Ik vind het nog steeds een gek gevoel als mensen me soms, als ze bezig zijn en vieze handen hebben, me een handrug aanbieden. Terwijl als je bijvoorbeeld iemand wil troosten jouw handpalm over de handrug of de rug van iemand strijkt en dan voelt het oké zo. Voor mij kunnen in die context handen ook synoniem zijn voor de rest van het lichaam. Het vlezige, zachte en het stevige harde. Het grappige is dat voor mij de ruggen eigen-lijk kwetsbaarder zijn dan de palmen. Net als echte ruggen, de stabiliteit die ze geven aan het lichaam is ook hun zwakte. Ik kan mijn rug niet in-vouwen, beschermen, zelfs niet zelf zien.

Aanvullende thema’s in het kijken naar het menselijk lichaam vanuit dit zelfportret: Wat zoek ik in de fotografie van het menselijk lichaam uit te drukken? Hoe kom ik dichter bij mezelf en de ander in wat ik uit wil drukken?

Het lijkt alsof ik niet uit wil gaan van: Het bedachte lichaam: de waarden die ik erin wil zien. Het beoordeelde lichaam: de waarden die anderen eraan geven en die ik overneem of over heb genomen. Het lichaam als geculti-veerd schoonheidsideaal, omdat de bewoning zich daar eerder lijkt terug te trekken en het lichaam slechts object lijkt te worden waardoor het minder aanspreekt en minder ontroeren kan. Maar wel vanuit wat onopzettelijk ‘naakt’ gegeven wordt doorheen dat lichaam, gezien in een zachtaardige blik?

Vragen aan mezelf: waar zit de eigenheid van mijn kijken? Wat wil ik uitdrukken en uitzoeken en waar is beweging, steeds weer opnieuw via dat kijken met een zachtaardige blik naar wat gegeven wordt, zich aandient? Welke andere vormen van kijken zijn er buiten die zachtaar-digheid en wat gebeurt er als ik die hanteer?

(19)

Mensvisie van Helmuth Plessner

In september 2008 kwam ik een artikel in de Trouw tegen in de serie ‘Filosofisch kijken’, waarin de filosofie van Helmuth Plessner (1892-1985) besproken werd. Vooral zijn visie op de mens. Dit maakte me nieuwsgierig, omdat het belang van het lichamelijke een grotere plek krijgt dan in de mij bekende mensvisies. Plessner heeft als filosoof en bioloog een eigen visie op de mens ontwikkeld die me aanspreekt, omdat de lichamelijkheid daarin zo’n centrale en cruciale rol vervult. Er is bij hem geen scheiding tussen bijvoorbeeld lichaam en geest. De lichamelijkheid van de mens doet er écht toe. Hij ziet de mens als een levend organisme in de ruimte, in

samenhang met zijn omgeving, onderscheiden van andere levensvormen doordat hij zich bewust is van het dubbelkarakter van zijn menselijk bestaan: ik ben mijn lichaam en ik heb mijn lichaam. Er is interactie met de omgeving, de medemens en de wereld door middel van het lichaam én er is interactie met het lichaam zelf. Er is sprake van een voortdurend grensverkeer. De mens is lichaam (het is van onszelf als centrum van waarnemen en handelen en het is onderworpen aan fysieke wetten waarop we geen greep hebben), de mens is ín het lichaam (als bron van psychische ervaringen en belevingen en als speelbal van psychische processen) en buiten het lichaam (schept de wereld en wordt gevormd door de wereld). Ergens in al dat grensverkeer tussen binnen en buiten laat de mens zich zien.

(20)

Een boek: de relatie tussen de fotograaf en zijn onderwerp

Een paar dagen naar Parijs geweest, Paris-Photo november 2008. Een paar dagen om weer wat losser te komen van mijn scriptiewerk. Mijn inspiratie weer op te zoeken. In een van de museumboekhandels, kwam ik een boek tegen: une leçon d’anatomie ‘Figures du corps’ à l`école des beaux-arts.

Twee jaar geleden heb ik er ook mee in mijn handen gestaan. Het is een prachtig boek, waarin ik eindeloos kan bladeren. De taal, het Frans, was toen de reden dat ik het heb laten liggen. Nu na enig oppakken en weer wegleggen heb ik het uiteindelijk wel gekocht. De foto’s die er in staan, doen mijn hart sneller kloppen, en het niet ‘kunnen’ lezen vind ik op dit moment een pré.

Het is een verzameling van armen, benen, lijven, van enkelingen en reeksen.

Studiemateriaal, echte anatomie zoals ik dat ook vanuit mijn verpleegkundige leven ken. Maar ook en dat vind ik eigenlijk interessanter, beelden van opeenvolgende contacten, van mensen die middels de fotografie, de teken- of schilderkunst bestudeerd kunnen worden. Er staan veel mensen in het boek en ook enkele dieren. Het bestuderen van het menselijk lichaam, skeletten, half aangekleed met spieren, soms met nog wat ingewanden is mooi, maar waar het vooral om gaat is de bestudering van het gewone menselijk lichaam. In beweging en in rust. Wat me vooral boeit zijn de foto’s en tekeningen van de gewone, de niet perfecte lichamen. Dát in de vingers krijgen, dát vind ik in het boek, of dit nu middels tekenen / schilderen of fotografie is.

Ik probeer helder te krijgen waarom dit me nu zo aanspreekt. Is het de nostalgie, het mooie, of nog wat anders en wat dan? Ik ben het boek al een paar keer door geweest van voor naar achter en terug van achter naar voor. Steeds blijven mijn ogen plakken aan de reeksen, waarin een persoon, man of vrouw, vanuit

verschillende invalshoeken wordt afgebeeld. En aan andere reeksen, waarin een opeenvolging van een handeling te zien is. Het zijn over het algemeen vrij ‘kleurloze’ opnamen, opnamen waarin niet bij voorbaat iets getoond of verhaald moet worden. Het is een soort ‘rechttoe rechtaan’ fotografie. Een studieboek.

Ik krijg er vooral het gevoel bij dat er bij de maker een èchte interesse, een eerlijke nieuwsgierigheid is naar hoe een mens of dier eruit ziet. Het is bijna alsof ik mee mag ontdekken hoe mensen of dieren er op ‘papier’ uitzien. Het kunnen waarnemen van de voor- en achterkant tegelijkertijd. En hoe verschillende mensen zich laten zien in eenzelfde gebaar. Hoe ziet een gebalde vuist er uit? Hoe doen verschillende mensen dat? Wat is er te zien? Wat wordt uitgedrukt in die gebalde vuist?

(21)

Voor mij refereert het boek aan een soort opwinding, die ik voel als ik meen weer iets nieuws ontdekt te hebben: Als kijker in het boek lijkt er soms een soort

wisselwerking voelbaar te worden tussen maker en ‘het object’. Een wisselwerking die door beiden gewild wordt. Hoe ontstaat dat? Er zit voor mij een soort

zachtaardigheid in de onderzoekende blik waarmee de foto’s gemaakt zijn. Of misschien is dat niet het goede woord, meer een soort onschuld in het kijken En een dergelijke blik kan ik als 21ste eeuwer eigenlijk al niet meer hebben, alsof je voor het eerst ongegeneerd naar mensen kijkt.

Terwijl ik dit schrijf, denk ik, hé, waarom zou ik dat niet meer kunnen hebben? Voor een deel omdat ik al aan veel beelden gewend ben. Veel foto’s en tekeningen zijn gemaakt door Paul Richer, arts en kunstenaar die werkzaam was in het Hôpital de la Salpêtrière in Parijs, een heel bekende vrouwenkliniek voor neurologie en psychiatrie in de 19e eeuw. Het is wel gek: In de context van het boek dat ik dus net gekocht heb, heb ik bij de beelden het gevoel dat er respectvol met mensen wordt omgegaan. Terwijl, in tegenstelling daarmee, ik eerder, tijdens mijn opleiding in de verpleging, me wel eens heb geschaamd voor het bekijken van dit soort reeksen. Wat is er aan de hand? Waarom roepen dezelfde beelden verschillende reacties op? Wat ik toen storend vond was het ‘gebruik van mensen’. Zo beoordeelde ik dat. Ik had het idee toen, dat mensen geen keus hadden. Of eigenlijk misschien, niet wisten waar ze ja op zeiden. Fotografie was in die tijd nog maar net in gebruik. En ook het beeld in de ‘gezondheidszorg’ was toen voor de patiëntengroep daar (geestelijk gestoorde vrouwen en prostituees) ook niet zo humaan. In de context van dit boek nú, doen de series mij eerder denken aan ‘met zachtaardige aandacht, dus in een bepaalde verbondenheid met het onderwerp kijken en bestuderen’. Dat is anders dan aan ‘als een stiekeme voyeur naar verboden plaatjes kijken’, wat mensen -zonder die verbondenheid bekeken- minder mens maakt, of leed exploiteert. Hoe het voor de makers toen was kan ik niet meer achterhalen. Ze hadden bewust vast wel heel nobele motieven.

In het derde jaar van de academie heb ik zelf met de vraag geworsteld, hoe om te gaan met op een bepaalde manier, door het disfunctioneren van hun lijf, extra kwetsbare mensen in mijn fotografisch werk. Het werd een thema vanuit concrete omstandigheden, omdat ik nog steeds als verpleegkundige werkzaam ben. In dat ‘andere’ werk word ik door sommige van deze mensen geraakt en dan wil ik ze graag fotograferen. In het ziekenhuis heb ik ten opzichte van de patiënten en hun

lichamelijkheid natuurlijk een heel andere rol dan de rol van fotograaf. Zij

(22)

Hoe zorg ik er nu voor dat die twee rollen waarin ik mij soms wil begeven voor de patiënt zó helder zijn, dat er geen misbruik ontstaat, hoe miniem ook. Hoe zorg ik er bijvoorbeeld voor dat ik niet in een ‘machtspositie’ kom?

Ik voel een soort noodzaak de kwetsbare, gehavende mens in beeld te brengen. Er lijken aanknopingspunten te zijn vanuit mijn biografische ontwikkeling en invloeden die op mij ingewerkt hebben. Het is in elk geval zo en het gaat voor mij verder dan werken vanuit de praktische mogelijkheden in mijn omgeving. Ik heb er dus een eigen belang bij. De ander heb ik in mijn werkzaamheden nodig voor ‘mijn doelen’ die niets met de gezondheidszorg als zodanig te maken hebben. Hoe eerlijk kun je zijn in het onderzoeken van je motieven. Hoe bewust ben je zelf van al je drijfveren? Klopt het wat ik doe, of maak ik mijn vraag aan de ander mooier dan het is, om medewerking te verkrijgen? Hoe communiceer ik alles met ‘mijn onderwerpen’ die ik in mijn fotografisch werk in zekere zin ook tot objecten maak. Of doe ik dat toch niet en waarom dan niet? Hoe kijk ik naar ze? Wat wil ik uitdrukken en vinden? Hoe creëer ik voldoende ruimte zodat mensen een echte keuze kunnen maken om wel of niet mee te werken, zodat ze niet alleen maar onderdeel worden van mijn ‘plan’, maar zelf echt aanwezig kunnen komen? Heb ik ook iets aan de ander te geven als ze aan mijn projecten meewerken? Ik vind deze vragen zeer belangrijk binnen mijn nieuwe beroep.

Voor mijzelf heb ik op dit moment een werkvorm gevonden. Ik treed in een soort gelijkwaardige wisselwerking met die andere mens, een soort verbondenheid, door deze mens een grote ruimte te geven in de ontwikkeling van mijn/ons werk en door mijn geraakt zijn in te brengen. Ik bespreek met de ander altijd de beelden die gemaakt zijn, en ook mijn selectie.

(23)

De relatie met kwetsbare, gewone mensen en de ‘noodzaak’

ze te fotograferen in hun lichamelijkheid.

Mevrouw van V.: Kracht op de grens tussen autonomie en afhankelijkheid

Op mijn werk in het ziekenhuis kwam ik een vrouw tegen. Ik had nachtdienst, er ging een bel waarop ik reageerde. Het was op een van de zalen, waar op dat moment meerdere mensen sliepen. Ik kwam binnen en er waren enkele vloerlampjes aan. Er was dus heel beperkt licht. Op mijn ‘pieper’ had ik gezien wie er om hulp vroeg. Dus ik liep meteen naar het middelste bed en stelde mij voor. Ik kreeg een smalle hand die niet stevig was. Met een heel heldere stem vroeg deze mevrouw of ik haar wilde helpen met een slokje water. Ik zag een hoopje ongeregeld onder alleen een laken en vroeg haar mij te zeggen hoe ik dat het beste kon doen. Ik kreeg heel heldere instructies en het liep goed. Ondertussen merkte ik bij mijzelf een soort alertheid en een soort verwarring, die te maken hadden met wat ik zag en voelde: Een heel fragiele vrouw, met dunne armen, handen, nek en schouders en met een in verhouding veel breder heup- en bekkengebied. Ik moest haar in zithouding stabiliseren door haar benen iets te verleggen, zodat ze even kon blijven zitten. Haar elleboog moest op haar knie gelegd worden zodat ze zelf het glas kon vasthouden om een beetje water te drinken. Ze vroeg me om met één hand haar rug te steunen terwijl ze dronk voor het geval ze haar balans mocht verliezen. En dit alles vroeg ze met een heel rustige, heldere en zelfbewuste stem. Er zat een soort vanzelfsprekendheid in. Ook voor het weer neerleggen van haar, gaf ze precies aan, hoe ik haar het best kon helpen. Ik vroeg nog of ze het niet koud had, want ze lag alleen onder een laken en wenste haar goede nacht en ging weer weg. Ondertussen was ik me er van bewust, dat ik een beetje in verwarring was gebracht. Op de een of andere manier kon ik haar niet echt uit mijn hoofd zetten. De volgende nacht had ze mijn hulp niet nodig en ze was al weer naar huis voor ik helder had, dat ik haar eigenlijk graag wilde fotograferen. Ik was getriggerd door de manier waarop zij met haar lichamelijkheid omging. Zij doorbrak op een bepaalde manier, alsof het

vanzelfsprekend was, haar beperkende bestaanswijze. Èn ik betrapte mijzelf op een vat vol vooronderstellingen ten aanzien van mensen die lichamelijk zo anders in elkaar zitten. Ik heb thuis een tijd over haar èn mijn gedachten en gevoelens rondom haar, zitten dubben en schrijven. Ik durfde er eigenlijk niet goed met anderen over te praten. En na een week of twee heb ik haar uiteindelijk schriftelijk benaderd. Haar ronduit geschreven wat het contact met haar mij gedaan had en met welke vragen ik de afgelopen weken bezig was geweest. De kracht in haar presentatie en de

(24)

kwetsbaarheid in haar lichamelijke afhankelijkheid waren voor mij een intrigerend gegeven. De tegenstrijdigheid in die kracht en kwetsbaarheid, daar wilde ik een beeld bij vinden.

Mevrouw van V., reageerde vrij snel op mijn brief. En nodigde me uit voor een nadere kennismaking. Ik realiseerde mij de gekte van mijn vraag en ook de mogelijkheden van misbruik. Maar mijn bedoelingen waren oprecht en dat heb ik duidelijk kunnen maken in de gesprekken die volgden. Voor mijzelf vond ik het heel fijn dit aan te gaan en van mevrouw van V vond ik dat eigenlijk ook heel tof. In dit proces van

fotograferen en praten, hebben we steeds de gemaakte foto’s besproken en we deelden een soort gespannen nieuwsgierigheid naar het uiteindelijke resultaat. Haar erfelijke aandoening, werd gek genoeg in dat proces op een bepaalde manier

onbelangrijk. Het ging uiteindelijk veel meer om de mens die ze geworden was met dit lichaam. De eerlijke interesse van mij en mijn openheid over mijn motieven en vragen en mevrouw van V’s ontvankelijkheid hiervoor hebben er samen voor gezorgd dat het goed was om dit te doen. En het heeft een ‘gaaf’ beeld opgeleverd. Door mijn kijken naar de plaatjes in het boek ‘Figures du corps’ en het daarbij bewuster ervaren van de blik waarmee je kijkt, ben ik zekerder geworden in mijn interesse in mensen in hun lichamelijke verschijningsvorm. Door nogmaals die vragen voor mijzelf te formuleren en te beantwoorden. En dan vooral in mensen die in een minder vanzelfsprekende lichamelijkheid zitten, met de vraag: hoe bewoond deze mens zijn of haar lichaam, of wie is het die in dit kwetsbare lichaam woont en welk leven wordt hierin uitgedrukt. In het bewuster worden van die toespitste interesse, zit voor mij misschien wel de belangrijkste verandering, in mijn contact met mevrouw van V en later mevrouw R.. En heb ik er nu ook betere woorden voor en meer vertrouwen in.

Thema: Noodzaak van een kwetsbare relatie aangaan? Hoe blijkt de eerlijkheid in die inte-resse? Bewust zijn en erkennen en eventueel delen van de eigen kwetsbaarheid ook in mezelf als fotograaf. Zoeken naar krachtbron en uitbreken? Waar springt het vooronderstelde kader open? Thema: Wat onopzettelijk gegeven wordt / ontvangen wordt? Thema: Triggerpunt in verhouding tot het kwetsbare lichaam ligt in het zoeken naar hoe de discrepantie opgelost wordt tussen kracht en kwetsbaarheid of kracht en afhankelijkheid? Dus: gezamenlijke zoek-richting is de krachtbron in deze mens? Hoe wordt dat zichtbaar, hoe doet een mens dat? Mis-schien wil ik de eigenheid van de lichamelijke mens wel zien in zijn grensverkeer met zichzelf, het eigen lichaam en zijn omgeving. Wat wordt daarin zichtbaar zonder dat er van tevoren iets is ingelegd. Wat openbaart zich daarin. Wat schept nieuw leven? Ik weet dat de aanzet van mijn kijken ligt in het verrast worden door de uitbraak uit het verwachte, besloten, kader en de nieuwsgierigheid naar de krachtbron waaraan dit ontspringt. Maar die bron wil ik er niet inleggen, die moet zich openbaren.

(25)

Mevrouw R.: Strijdbaarheid op de grens van verlies en doorleven

Sinds kort werk ik als deeltijd flexer in het ziekenhuis wat betekent dat ik door het hele ziekenhuis, op alle afdelingen ingezet kan worden. Enkele weken geleden werkte ik een dag op de poli anesthesie. Mensen die voor een operatie gepland staan moeten vooraf gezien en beoordeeld worden door een anesthesist. Hij of zij moet beslissen of mensen in een goede conditie zijn om onder narcose gebracht te worden. Een ander specialisme en dus een andere dokter, die zijn licht laat schijnen over ‘deze’ mens. Er wordt soms opnieuw naar hart en longfunctie gekeken. En afhankelijk van de medische voorgeschiedenis worden er nog bloedonderzoeken gedaan,

aanvullende foto’s gemaakt of bij een andere specialist soms uit een ander ziekenhuis, gegevens opgevraagd. Pas als de anesthesist zijn fiat gegeven heeft kunnen mensen in de planning voor de operatie opgenomen worden. Voor de meeste mensen is dit een spannend moment, weer een stapje dichter bij de operatie.

Bij mevrouw R. moest nog bloed afgenomen worden en ik was vrij toen de arts met de papieren binnenkwam. We hadden er lekker de vaart in die middag en mijn collega bood aan de etiketten te maken zodat ik de patiënt meteen uit de

wachtkamer op kon gaan halen om het bloed te prikken. De ruimte zat vol en bij het oproepen van de naam bleken de heer en mevrouw recht voor me te staan.

Zij was een kleine goedverzorgde dame, met een pittige blik in de ogen en een open gezicht. Beetje verhit en alert ogend. Ik stelde me voor en we liepen al keuvelend naar de prikruimte. Er was meteen contact, het klikte. En terwijl ik de spullen bij elkaar pakte, naald, stuwband, bloedbuizen, houdertje, watje, vroeg ik terloops waar ze aan geopereerd moest gaan worden. Mevrouw R. begon meteen te vertellen: ze kwam voor een preventieve borstamputatie. Er was nog helemaal niets aan de hand maar ze had het borstkankergen en nu was ze zelf zover dat ze besloten had om zich nú, in goede conditie, te laten opereren. Dat was een heftige mededeling die ook heel ferm klonk, ik concentreerde me op haar vaten en vroeg hoe ze er

achtergekomen was dat ze dit gen bij zich droeg. Haar man stond in de deuropening geleund. Ze vertelde het verhaal van haar 33-jarige dochter die in januari 2008 overleden was, binnen anderhalf jaar weg. Niet eerder ziek geweest, veel gesport, gezond geleefd en nooit gerookt. Zomaar in anderhalf jaar van een gezonde vrouw, naar een knobbeltje vinden, naar doodziek zijn en inmiddels dus al overleden. Door een toevallige ontmoeting van een broer van mevrouw met een ver familielid tijdens het ziekteproces van haar dochter waren ze erachter gekomen, dat in die verre tak van de familie dit kankergen voorkwam. Dus had zij zichzelf er ook op laten onderzoeken en het doorverteld aan alle andere familieleden.

(26)

De openheid, helderheid en kordaatheid waarmee ze haar verhaal deed, intrigeerde mij en we spraken er nog een tijdje over door. Haar man vulde haar verhaal af en toe aan. Bij mij begon er iets te kriebelen en toen ik met mijn werk klaar was en er een soort einde aan het gesprek zat, vroeg ik of ik haar een vraag mocht stellen van een heel andere orde. ‘Ga je gang’, zeiden ze in koor. En ik stelde de vraag of ik haar mocht fotograferen, voor en na de operatie. Ik zei dat ik ook geïnteresseerd was in haar beleving gedurende die tijd. Ik lichtte de context toe. Het was even stil en meneer en mevrouw keken elkaar even aan. Mevrouw was meteen bereid zich door mij te laten fotograferen. Ik moest haar de volgende week maar bellen om een afspraak te maken.

Even later vertelde ze dat haar dochter in Engeland gewoond had en tijdens de kanker aan het boetseren was geslagen bij een kunstenares die voor haar heel belangrijk was geweest in het verwerken van alle narigheid. Dat haar dochter in eerste instantie heel erg veel moeite had gehad met de borstamputatie wat zij, mw. R, niet goed had kunnen begrijpen. Vanuit het idee dat een vrouwmens, en zeker haar stoere reislustige dochter, toch véél meer was dan haar borsten. Pas toen ze haar dochter zag na de operatie met een kuil in plaats van een linker en een

rechterborst had ze gesnapt wat die amputatie voor haar dochter betekende en ook begrepen, dat het voor een vrouw van 30, anders moest zijn dan voor zichzelf, een vrouw van bijna 60.

Wat mij enorm boeit in zo’n gesprek, is de strijdbaarheid die zo’n vrouw uitstraalt, ondanks het verschrikkelijke verhaal wat ze vertelt, de vitaliteit die ik in haar zie. Er schieten van allerlei vragen door mijn hoofd en de wens op de een of andere manier om deze strijd tussen verlies en doorleven in beeld te brengen. Ik zie op sommige momenten tijdens het verhaal ook een heel kwetsbare en verdrietige vrouw. Ik ben benieuwd naar de vragen die ze zich gesteld heeft, de woede die ze gevoeld moet hebben. Het is een vitaliteit die bodem heeft, ergens in geworteld is. Ik zoek die bodem. Dit is een contact wat ik graag aan wil gaan en waarvan ik verslag wil doen en aan anderen wil laten zien. Ik heb niet een concreet beeld voor ogen, maar in haar eigen verhaal wil ik deze vrouw neerzetten, zichtbaar maken. De keuze die ze maakt om preventief haar borsten te laten amputeren snap ik wel. Ik ben ook erg benieuwd, naar wat dit met haar doet. Ik wil een beeld vinden dat recht doet aan haar veer-kracht en strijdbaarheid. Aan de consequenties die zij trekt uit het zware verlies dat hieraan vooraf is gegaan.

Het vinden van een beeld, is voor mij ook een belangrijk gegeven in mijn fotografe-ren, een onderwerp aanpakken zonder precies te weten waarin het eindigt. Ik heb niet vooraf een eindbeeld in mijn hoofd als ik aan het feitelijke fotograferen sla.

(27)

Open staan voor beelden die zich aandienen, er wel ‘gericht’ naar op zoek gaan, dat is een van de belangrijkste dingen die ik op de academie geleerd heb. Dit ‘gerichte’ zoeken betekent mij verdiepen in de thematiek, zicht krijgen op de verschillende aspecten die daarin een rol spelen, en onderzoeken wat er al op dit gebied gezegd en verbeeld is. Veel lezen, kijken en beginnen met fotograferen. Keuzes maken van wat wel en niet in beeld moet komen. Deze concrete mens met zijn/haar concrete verhaal is een beginpunt voor mij om naar binnen en naar buiten te gaan, te zoeken, te vragen, na te denken en te verbeelden.

Bij het selectieassessment voor de academie, noemde ik mezelf een beetje een ongeleid projectiel. Ik fotografeerde van alles, vooral veel ‘dingen’. Die stoorden zich tenminste niet aan mijn gekijk. Daarnaast ook wel mensen, maar die eigenlijk alleen op familiebijeenkomsten of feestjes, omdat dat een manier was om er te zijn en ook bij mezelf te zijn. Daarnaast had ik een paar langlopende fascinaties: deuren, door-gangen, veranderingen van werelden en een hele verzameling van symbolen en beelden op begraafplaatsen, die het omgaan met de grens van leven en dood verbeelden. Misschien toch niet zo’n ongeleid projectiel, maar een grensganger? Een andere reden om naar een academie te gaan was om verschillende wegen te leren kennen, waarlangs ik met inhoudelijke verhalen aan de slag kon. Hoe kan ik het medium fotografie inzetten om verhalen te vertellen, of verhalen comprimeren in één beeld. Ik wilde wegen vinden om mij beeldend te ontwikkelen en mijn werk te verdiepen. Dichter bij mijn eigen zoeken geraken en om daarvan misschien meer te laten zien.

Deze vrouw en haar verhaal fascineert mij enorm, en raakt aan een soort spanningsgebied. Dat gaat over de kracht en kwetsbaarheid van mensen in de gegeven omstandigheid waarin zij zich bevinden. Dat gaat dus tegelijkertijd ook over mijzelf, over mijn ervaringen, en mijn zoeken naar het leven met die

ervaringen. Na zo’n ontmoeting op een dag, zit ik weer blij op de fiets, omdat ik het gevoel heb iets in iemand gevonden te hebben, wat fijn is om te verbeelden, om een beeld te ontdekken dat ik nog niet in mijn hoofd heb. Ik ben ook op ontdekkingstocht naar mezelf, lijkt het.

Ik probeer helder te krijgen waar het nu precies om gaat bij mevrouw R. Het is niet de narigheid die me triggert. Naast de strijdbare, vitale verschijning is er ook iets wat nog geen antwoord heeft op veel vragen. Maar misschien leg ik dat er wel zelf in. Ik ben ook benieuwd naar hoe deze vrouw nu naar haar lichaam en vooral naar haar borsten kijkt en ‘zijn ze nog van haar’? Hoe ze voor haar voelen en wat ze betekenen? Hoe voelt ze zich ten aan zien van haar genetische bagage? Heeft ze meer dochters,

(28)

en hoe zit het ten aanzien van de kleindochters? Kan ze haar beleving benoemen? Voelt ze zich er schuldig over, dat ze het gen heeft doorgegeven want ik kan me voorstellen dat zoiets wel door je heen gaat, ook al kan er geen sprake zijn van echte schuld. Wat ik hoop te ontmoeten in haar is nog niet zo helder, nu nog niet in elk geval en voor mij hoeft dat ook nog niet. Het is een van de mensen die ik voor en na een operatie wil fotograferen, al merk ik ook dat sommige verhalen een groter gewicht hebben dan andere. Dit is ook een soort van ‘virtuele’ gezondheidszorg, als je dat zo kunt zeggen. In vitale zin is er nog niets aan de hand. Maar de kennis over het dragen van een dergelijk gen, roept wel op tot nadenken en het maken van keuzes. Met mevrouw R. en de camera kan ik wel op onderzoek uit.

Inmiddels heb ik de eerste fotosessie erop zitten, bij haar thuis, met een grote flitslamp. Het heeft iets intiems om mensen in hun eigen omgeving te fotograferen. Zij zijn er vertrouwd. Er zijn wel beelden bij waar ik tevreden over ben. Ik ben nog steeds blij verrast, dat het zo makkelijk gaat, dat mensen ingaan op mijn vragen. En ik heb ook nu het gevoel dat er echt een wisselwerking is. Af en toe is het stil en is er een soort concentratie. Op een gegeven moment als ik al twee foto’s van haar heb gemaakt zonder bovenkleding houdt ze haar borsten in haar handen en kijkt ze er naar. Er lijkt een dialoog te ontstaan tussen haar armen en haar borsten, tenminste zo ziet het er voor mij uit. Ze laat zien dat bepaalde houdingen anders zullen voelen als haar borsten weg zijn en zegt dat ook. Ze kijkt er naar en praat erover. Na een goed uur stoppen we ermee. Ik heb lekker gewerkt en dat zeg ik en ook mevrouw R. voelde zich er goed bij. Tenminste tot nu toe.

Inmiddels ben ik nog een keer bij haar geweest, en heb op middenformaat nog een aantal foto’s gemaakt. Mevrouw R ontving me met de mededeling dat er een andere vrouw tegenover haar zat dan de vorige keer. Ze gaat oma worden, en dat plaatst de geschiedenis meteen ook in een nieuw licht. We praten een tijdje over deze ‘fijne’ ontwikkeling. Haar man is er ook weer bij. En de gezichten stralen.

De foto’s van de eerste keer wil mevrouw R nog niet zien. “Komt wel” zegt ze. De operatie is nog niet gepland, omdat haar bloeddruk nog te hoog is. Haar verhaal moet nog verder groeien….

Thema: Ben ik een grensganger, die geïnteresseerd is naar wat er gebeurt als een deel van het lichaam niet meer van jezelf lijkt te zijn? Wat er gebeurt als het lichaam zich van je vervreemd tot een object? Als ik me verhoud tot mijn bestaanswijze als iets waar ik eigenlijk op deze manier afstand van wil doen? Is de ogenschijnlijke keuzemogelijkheid tussen een gaaf en een gehavend lichaam een triggerpunt?

(29)

Mevrouw S.: Eindigheid

Het is op een donderdag half november, weer naar Heerlen geweest, naar mevrouw S. om foto’s te maken. Ik kom er het laatste halfjaar regelmatig. Mevrouw S. gaat dood, over niet al te lange tijd. Ze is 47 en heeft een agressieve hersentumor. Het is een `gek’ mens, ook los van die tumor, die ze nu heeft. Bij het begin van haar ziekte kwamen we eigenlijk allebei op de vraag de tijd die zou komen te fotograferen. Ze vroeg me in het begin van haar ziek zijn om haar te helpen, met haar te praten en te luisteren en mee te denken over hoe ze er hier en nu mee om kon gaan. En vooral om goed op een rij te krijgen, wat er nu is aan mogelijke vragen en wat ze er mee kan. Behandelen of niet en hoelang dan, hoe realistisch zou dat zijn, zat er wel winst in en wat was die winst dan, om maar enkele vragen te noemen.

Ze heeft een zoon van 19 en ook nog een moeder van 84, geen partner en een klein clubje vrienden. Ik ken haar al jaren, ze is een paar jaar jonger dan ik. We hebben wel een band met elkaar, al lopen we de deur bij elkaar niet plat. Ze was behoorlijk in de war in het ziekenhuis terecht gekomen, kon niet goed spreken en was onduidelijk in het ventileren van wat er nu mis was. Een helder verhaal kon ze niet vertellen en ook haar tijdsbesef was gestoord. Geen idee welke dag het was of welk uur van de dag. Op de Eerste Hulp wilden ze haar in eerste instantie weer naar huis sturen om ‘haar roes maar uit te slapen’. Gelukkig waren er vrienden bij haar die met zekerheid wisten dat ze niet dronken was. En ‘gelukkig’ werd er toen een scan gemaakt van haar hoofd. En werd snel duidelijk wat er aan de hand was.

Door medicatie die de druk in het hoofd verminderde door vocht af te voeren, was ze betrekkelijk snel weer de oude in haar optreden en vervolgens kwam de nieuwe vreselijke realiteit met een rotvaart haar leven binnen. Toen moest zij er wat mee. Met haar angst om ‘gek te worden’ door dat rare ding in haar hoofd bijvoorbeeld. En dat op een moment waarop ze zich eigenlijk nog helemaal niet echt ziek voelde, al deed haar lijf niet meer helemaal wat ze ervan gewend was. Haar praten kostte meer moeite. Het geluid was heel monotoon. Ze kon de woorden niet zo goed meer vinden en soms zei ze iets anders dan ze wilde zeggen. De ontreddering, de boosheid, het zich lamgeslagen voelen was de ene kant en ‘ik laat me niet kisten’ de andere. Samen met enkele andere vrienden hebben we aan een euthanasieverklaring gewerkt en haar huisarts bereid gevonden om daar zo nodig aan mee te werken. Door het proces in haar hoofd, was er ook een extra urgentie. Je kunt niet voorspellen op welk moment je niet meer in staat bent er om te vragen.

(30)

Nu zijn we al bijna een halfjaar verder en verblijft mevrouw S. in een Hospice. Haar zoon heeft zijn atheneum afgesloten, is gestart met een studie en woont bij zijn peetouders. Haar huis is verkocht en de meeste spullen zijn al opgeruimd. Ik heb in het huis ook nog enkele foto’s gemaakt, toen we daar voor de laatste keer waren. Het was huilen voor mevrouw S. toen ze die zag. Ze realiseerde zich dat ze vijf maanden geleden voorgoed uit haar huis vertrokken was. En de elf jaar dat ze er met en zonder haar zoon gewoond had. Dit voelt voor mij ook verdrietig, het schrijnt. Vooral omdat Mevrouw S. niet echt een makkelijk leven heeft gehad en ik op dit soort momenten dat sterk mee kan voelen. Ondertussen maak ik bij elk bezoek foto’s, van haar, van haar omgeving en de mensen die ik toevallig tref. Het eindigende leven, waar ik bij mag zijn.

Het is soms gek om te fotograferen, Mevrouw S. wil dit graag en ook ik wil dit graag. Ik vind het de moeite waard. Omdat dit alles ook een onderdeel van het leven is. En op de een of andere manier wil ik hier ook beelden bij. Voor veel mensen horen bij deze periode geen `plaatjes’. Waarom eigenlijk niet? Het zijn levensgebeurtenissen die een enorme impact op mensen hebben. De wereld op zijn kop zetten en jou en je omgeving bijna dwingen je af te vragen waar het eigenlijk allemaal om gaat. Eindigheid stelt de vraag: Heb ik in mijn leven, waarvan het einde nu ineens in zicht lijkt te zijn, gedaan wat ik moest of wilde doen? Ineens dringt de vraag naar zin zich vreselijk op. Je voelt niet meer de tijd om het opmaken van de balans van je leven voor je uit te schuiven en tegelijkertijd wil je dat ook weer wel.

Het verval, de aftakeling, de `neergang’ zijn in mijn ogen geen dingen die

nabestaanden zich graag willen herinneren, maar soms denk ik wel eens: krijgen de pijnlijke, angstaanjagende dingen in het leven daardoor ook niet te weinig plek? Voor mij is er niet een gevoel dat hier bij Mevrouw S. niet gefotografeerd mag worden. Wat ik eigenlijk heel bijzonder vind is dat ik ook nu nog, ondanks haar veranderde fysiek, in houding, mimiek, motoriek, een soort grond-patroon in beweging, houding herken, een soort eigenheid en dat is mooi. Het zit in de manier waarop ze handen beweegt, de snelheid waarmee ze haar ogen, haar hoofd opheft. De mimiek in haar gezicht, eigenlijk zou ik dit moeten filmen. Fotografie is eigenlijk niet het goede medium hiervoor. Het boeiende voor mij is dat ik met haar kan praten over de dingen die haar zo bezighouden, dat we lachen en huilen en ondertussen zoeken naar beelden die de moeite waard zijn, om in elk geval nog een tijdje te bewaren. Beelden die dit menselijke verhaal vertellen. Het verhaal dat je lichaam je totaal vreemd wordt, tot het ophoudt te bestaan. Je verstaat de signalen niet meer of raakt van iets onbenulligs in paniek. Soms voelt die dood ook weer ineens heel ver weg al weet je dat, dat niet zo is

(31)

Sinds afgelopen donderdag hebben we afgesproken dat ik mijn komst niet meer in de agenda zet, omdat ze zich toch wat oplaadt voor mijn bezoek. Als dat zo is, is het oké. Voor mij hoeft ze niet ‘op te zitten’. Ook het personeel in het Hospice wordt hierover ingelicht. Als ik kom mag ik bij haar al voelt ze zich nog zo beroerd. Is ze boos, of wat dan ook.

Soms vind ik het lastig om me als beeldenmaker op te stellen, en de regie naar me toe te trekken. Dan lijkt mijn wens om in dit proces naar materiaal te zoeken een beetje belachelijk. Maar voor mij voelt het ook wel als een soort noodzaak, iets wat ik gewoon wil doen omdat ik het belangrijk vind. Dit bespreek ik ook met Mevrouw S. en ik laat haar beelden zien. Soms is ze geschokt, en haat ze de dingen die ze ziet, soms is ze ook aangedaan, ontroerd. Er zijn veel beelden die over gewone dingen gaan in een ongewone situatie. En langzamerhand kom ik ook nog wat dichterbij, zie ik beter wat van haar is, en lijkt het of ik zelf ook meer open ga staan.

Dan mag ik ineens een paar weken niet meer binnen komen, omdat ik teveel aan-wezig ben, zo vertelt men mij. Zelfs zonder camera ben ik niet welkom. Dat is een raar moment. Voor mij: ik laat het even zo. We bellen nog wel af en toe, maar ook dat wordt minder met de dag, ze gaat gewoon hard achteruit.

En dan opeens is het voorbij, in enkele dagen afgelopen, dagen waarin ze zich terug trok van de wereld waar ze nog zo graag had willen blijven. Van die laatste drie weken heb ik geen beeld meer. Ik vond het lastig toch, dat wegblijven. Omdat het verhaal niet af is. Maar niet lastig genoeg om haar weigering, mij toe te laten in die laatste weken, niet te respecteren. Het is voor mij wel oké, als het voor haar zo beter is. Dat is toch voor mij wel een heel belangrijk aspect in mijn werk. Voor mij was dit ook een verhaal erg dichtbij, en de plaatjes moeten nu maar even rusten.

Thema: Misschien moet ik de relatie macht-onmacht in verband met eindigheid nog eens verder doordenken. ‘Ik blijf leven en jij gaat dood’, is een gigantische ongelijke verhouding, ongelijk standpunt. Er zijn ervaringen in het stervensproces, dat er een punt komt, waarop de een wil gaan, en de ander de stervende nog incorporeert in het leven. In hoever kunnen wij mensen ons dan nog in elkaars standpunt verplaatsen? Per definitie gaat dat niet: de een gaat weg, de ander blijft is een verschillend perspectief. De absolute eenzaamheid van een mens is hier in het geding. Was er toch sprake van ‘macht’ uitoefenen, zonder dat je dat natuurlijk op-zettelijk wil? Wat zou het fijn zijn als ik dat nog met mevrouw S. had kunnen bespreken, maar ook dat zou mijn belang zijn. En het is de vraag of dat nog correspondeerde met het hare.

(32)

Een Surinaamse dame: Uitbreken naar binnen

Laatst op een heel andere afdeling weer een geweldig mens ontmoet, 1meter 55 hoog, deels door een leeftijdskromming, ingepakt in bed met zwarte handschoenen, gebloemde doek over haar ingevlochten haren met daar weer overheen een gebreide zwarte muts. Flanellen pyjama, gebreid ondergoed, grijze kuithoge sokken en gebreide anti slip schoentjes. Dit alles onder drie dekens. Op haar neus een goud gerand brilletje met twee donkere felle kraaloogjes, `like a bird’. En een gekreukeld velletje. Ik hielp haar naar en van het toilet, en zag haar gerimpelde buik, en vroeg me af hoeveel kinderen daarin gezeten zouden hebben. Het was een Surinaamse dame, van 88, die ik later op de avond aantrof zittend op haar bed, benen onder haar billen getrokken, drie Bijbeltjes op haar schoot. In elk van de Bijbeltjes zaten

bladwijzers. In het bovenste was ze aan het lezen. Ik kwam haar medicijnen brengen en verstoorde haar avondgebed. Het grote licht was nog aan op de kamer, anders kon ze het niet meer zien, en we raakten aan de praat. Ze vertelde dat ze 9 kinderen had, 5 in Suriname en 4 in Zaanstad waar ze nu zelf ook woonde. Er kwam niet veel bezoek bij haar en ze had net een uurtje met haar dochter getelefoneerd om over de teksten uit de Bijbel te praten. Ik mag dat wel hoe zo’n dame in een compleet andere setting een ziekenhuis in het oosten van het land, gewoon haar eigen routines voortzet. En dat maakt me nieuwsgierig naar meer.

Het is een soort onverstoorbaarheid die me intrigeert. En in die zin is zo’n ziekenhuis wel een gave plek om nog een tijdje wat bij te werken en een deel van mijn boterham te verdienen. Terwijl ik verder ga met mijn beeldende werk. Het geeft me ook de mo-gelijkheid om echt verder te gaan met de zoektocht naar wat ik wil laten zien en hoe ik daar concreet een weg voor kan vinden.

Thema: Mensen die buiten kaders vallen in mijn ogen, bijzonder zijn, triggeren me. Welk ka-der heb ik dan zelf en wil ik die ook hebben? En waar brengt mijn uitbreken naar binnen me?

(33)

Inspiratie: met enige voorzichtigheid… Jo Spence 1934-1992

De afgelopen periode ben ik regelmatig in het denken en werken van Jo Spence gedoken. Ik heb voor het eerst werk van haar gezien op Dokumenta 12 in 2007. Het was een serie over haar persoonlijke strijd met borstkanker. Ik had er toen een dubbel gevoel bij. Het onderwerp interesseerde me, maar de presentatie had hmm, hmm, iets ‘kleurloos’, grauwig, rommelig, vond ik, door de verschillende kleuren in de achterwand, de soort collage-achtige series. In mijn boekje had ik genoteerd: ‘Slechte plek, triest beeld, weinig informatie over hoe te lezen, ik merk dat ik het op deze manier niet goed kan zien. Waar gaat het nu precies over? Het straalt zo’n triestigheid uit en het personage -de vrouw- figureert er zo ‘shabby’ in. Opzoeken!!’ Dit laatste heb ik toen niet gedaan en eerlijk gezegd was het me ook ontschoten. Nu kreeg ik de tip om naar aanleiding van het onderwerp van deze scriptie eens naar Jo Spence te kijken. De naam zei me niets, maar in het boek ‘The picture of health’ kwam ik reeds eerder gezien werk tegen. Ik kon het nog steeds niet

plaatsen. En ook nu was ik in eerste instantie geschokt door de troosteloosheid van de beelden. De meeste tenminste. Al lezend, gaan echter de beelden, niet alle, leven en worden situaties voorstelbaar en houdingen begrijpelijk en invoelbaar. Het onderzoek krijgt kleur. En in het lezen er omheen, kom ik een vrouw tegen die mij, zo voelt het aan, erg kan gaan inspireren. Misschien dat zelfs al wel een beetje doet. Ik heb mij beperkt tot het boek ‘The picture of health’, een lezing uit 1987 van haar die gepubliceerd is op de Dokumenta website, een interview uit 1991, het jaar voor haar overlijden, en enkele korte stukken die ik verspreid op het internet tegen kwam.

Er zijn in haar levensgeschiedenis voor mij punten van herkenning, al durf ik dat bijna niet te zeggen, omdat het zo aanmatigend lijkt. Het gaat om de

geëngageerdheid die ik lees en een soort gedrevenheid in het onderzoeken van haar zelf in haar posities in het leven. Ik voel me aangesproken in haar oproep om kritisch te zijn naar waar je staat in de maatschappij en wat je laat zien in de fotografie. Als eens soort rebel. Die thema’s doen me op een bepaalde manier aan mezelf denken. Wat voor mij een erg belangrijk gegeven is in het lezen van haar fotowerk is het terugzien van een tijdslijn en haar verhaal over die tijd. Over hoe de wereld er dan voor haar uitziet. De achtergrond, die haar beelden kleuren. Ik zie een vrouw met een persoonlijke geschiedenis en een achtergrond ver van de kunsten verwijderd. Ze was feministe, werd gevoed door marxistische ideeën en was zeer maatschappelijk betrokken. Ze werd deels gevormd in Engeland en

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het pad mag slechts een keer worden door- lopen en mag de weg mag zich op verschillende punten raken of

Wat op grond van de internationale richtlijnen en als uitgewerkt door de SER Werkgroep iMVO verwacht mag worden van FIFA en meer in het bijzonder van Nederlandse banken

“We willen mensen een spiegel voorhouden,” verduidelijkt Gerd, “en duidelijk maken dat er heel wat mogelijk wordt door samen te werken en erin te geloven, voor onze wijk en

De centrale onderzoeksvraag in dit onderzoek was: wat is de invloed van het deelnemen aan een schuldsaneringstraject bij de gemeente Amsterdam of het deelnemen aan een

- kwam spoedig na het optreden van het kabinet-De Jong overleg op gang over mogelijke vormen van samenwerking. Met name bespraken zij in hoe- verre het mogelijk was, dat bij

De belanghebbende moet, nadat hij de vereiste verklaring van de burgemeester van zijn woonplaats heeft verkregen, twee verzoeken indienen: het eerste bij het Bureau van Consultatie

Het klinkt wel mooi als François het uitlegt, maar het is niet de realiteit: ‘Floor is daar en ik ben hier en op deze manier kom ik niet dichter naar haar toe.’ Ik

Burgemeester en wethouders van Velsen maken bekend dat zij in hun vergadering van 1 maart 2016 heb- ben besloten voor de wijziging van 2x2 naar 2x3 rijstroken van