• No results found

Kinderen in jeugdzorg ; een studie naar de samenhang tussen empowerment, gezinsfunctioneren en internaliserende en externaliserende problemen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Kinderen in jeugdzorg ; een studie naar de samenhang tussen empowerment, gezinsfunctioneren en internaliserende en externaliserende problemen"

Copied!
31
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Kinderen in Jeugdzorg: Een Studie naar de Samenhang tussen Empowerment, Gezinsfunctioneren en Internaliserende en Externaliserende Problemen

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Graduate School of Child Development and Education

Universiteit van Amsterdam

Nikki Veenstra 10834982

Begeleiding: Mw. dr. H.E. Creemers Tweede beoordelaar: Prof. dr. G.J. Stams

(2)

Abstract

In dit onderzoek is de samenhang tussen empowerment van ouders, het algemeen

gezinsfunctioneren en internaliserende en externaliserende problemen bij kinderen onderzocht. Ook is onderzocht of algemeen gezinsfunctioneren een mediërende rol speelt in de relatie tussen empowerment van ouders en internaliserende en externaliserende problemen bij kinderen. De gegevens zijn afkomstig van de eerste en laatste meting van een onderzoek naar de effectiviteit van de inzet van Eigen Kracht conferenties bij Jeugdbescherming Regio Amsterdam. De gezinnen werden gevolgd vanaf de start van het jeugdzorgtraject tot ruim een jaar later. De onderzoeksgroep bestaat uit 283 kinderen uit 180 gezinnen. De variabelen empowerment, algemeen gezinsfunctioneren en internaliserende en externaliserende problemen zijn gemeten met behulp van vragenlijsten, die zijn ingevuld door de ouder. Resultaten laten zien dat een hoger niveau van empowerment bij ouders samenhangt met een hoger niveau van algemeen gezinsfunctioneren. Een verbetering van empowerment bij ouders gaat gepaard met een reductie in externaliserende problemen bij kinderen, maar niet met internaliserende problemen. Algemeen gezinsfunctioneren bleek mogelijk een mediërende rol te spelen in het verband tussen empowerment van ouders en externaliserende problemen bij kinderen. Ook bleek dat een verbetering in het algemeen gezinsfunctioneren gepaard ging met een reductie in internaliserende en externaliserende problemen bij kinderen.

The present study examined the relationship between parental empowerment, family

functioning and child internalizing and externalizing problems. It was also examined if family functioning mediates the relationship between parental empowerment and child internalizing and externalizing problems. The data were obtained from the first and last measurement of a study into the effectiveness of Family Group Conferencing in child welfare. Participants included 283 children from 180 families. The variables perceived parent empowerment, family functioning and child internalizing and externalizing problems were measured using questionnaires completed by the parent at the start of child welfare and over a year later. Results indicate that higher levels of perceived parent empowerment are associated with higher levels of family functioning. Higher levels of perceived parent empowerment are associated with lower levels of child externalizing problems, while this relationship was not found for child internalizing problems. Family functioning potentially mediated the

relationship between parent empowerment and child externalizing problems. In addition, a higher level of family functioning was associated with lower levels of child internalizing and

(3)

Samenhang tussen Empowerment, Gezinsfunctioneren en Internaliserende en Externaliserende Problemen

Sinds 2015 ligt de verantwoordelijkheid voor elke vorm van ondersteuning, zorg en hulpverlening aan de jeugd in handen van de lokale gemeenten. Hierbij was het uitgangspunt dat de zorg dichter bij de burger komt te staan en eerder hulp op maat kan worden geboden (Movisie, 2015). Niet alleen vindt er een verschuiving plaats naar de gemeenten, er vindt ook een verschuiving plaats in de aanpak van hulpverlening. Tegenwoordig ligt de focus namelijk steeds meer op het versterken van de eigen kracht en eigen verantwoordelijkheid van

gezinnen. Dit wordt ook wel omschreven als empowerment van ouders (Bogenschneider, Small, & Tsay, 1997). Empowerment betreft de perceptie van ouders over hun vermogen en vaardigheden die bijdragen aan de optimale ontwikkeling van hun kinderen en/of

adolescenten (Bogenschneider et al., 1997). Empowerment verwijst naar ouders die een gevoel van gezag over hun leven behalen door zelfvertrouwen, zelfrespect, coping

mechanismen en vaardigheden te ontwikkelen en de controle te nemen over de beslissingen die hun leven beïnvloeden (Wallerstein, 2006). Empowerment is volgens Rodrigo, Correa, Maiquez, Martin en Rodriquez (2006) een belangrijk component van effectief ouderschap. Zodra ouders er meer op vertrouwen dat hun gedrag een positief effect heeft op kinderen, zijn zij sneller geneigd strategieën in te zetten om kinderen aan te moedigen in hun ontwikkeling (Ardelt & Eccles, 2001). Hoewel de focus in de jeugdzorg steeds meer ligt op het versterken van empowerment van ouders, weten we echter niet waarvoor dit belangrijk is. Om deze reden zal huidig onderzoek zich op deze trend richten.

Een van de gewenste uitkomsten van het versterken van empowerment in de

jeugdzorg is een verbeterd functioneren van het gezin. Met gezinsfunctioneren wordt de mate bedoeld waarin gezinsleden emotioneel gebonden zijn aan elkaar, effectief communiceren over emoties en samenwerkend en flexibel reageren op problemen (Epstein, Bishop, & Levin,

(4)

1978). Het functioneren van het gezin is belangrijk voor de persoonlijkheidsontwikkeling van een jongere, karaktervorming en kwaliteit van leven in de omgeving en bredere samenleving (Schwab, Gray-Ice, & Prentice, 2002). Tevens zijn problemen in het gezinsfunctioneren een sterke voorspeller voor delinquent gedrag (Gorman-Smith, Tolan, & Henry, 2000). Echter, gezinnen die onder begeleiding staan van de jeugdzorg, functioneren niet naar behoren. Zodra gezinnen niet goed functioneren kan er sprake zijn van veel conflicten of wordt er een laag gevoel van verbondenheid ervaren (Kang, 2012). Uit eerder onderzoek volgt enig bewijs voor de samenhang tussen empowerment bij ouders en gezinsfunctioneren (Bogenschneider et al., 1997). Uit dit onderzoek blijkt dat een hoog niveau van empowerment samenhangt met hogere niveaus van ouderlijke monitoring en responsiviteit, gerapporteerd door adolescenten. Een hoog niveau van ouderlijke monitoring en responsiviteit houdt in dat ouders vaker positief gedrag belonen, kinderen met problemen beter bij hun ouders terecht kunnen en ouders beter op de hoogte zijn van het leven van hun kind (zoals activiteiten en

vriendenkring) (Bogenschneider et al., 1997), welke onderdelen vormen van het

gezinsfunctioneren (Epstein et al., 1978). Ook blijkt dat een hoger niveau van empowerment samenhangt met minder stress in het ouderschap en het alledaagse leven (Vuorenmaa, Perälä, Halme, Kaunonen, & Åstedt-Kurki, 2016). Er is op dit gebied echter nog geen longitudinaal onderzoek gedaan naar gezinnen in de jeugdzorgpopulatie. Huidig onderzoek zal zich daarom richten op de samenhang tussen een verbetering van empowerment bij ouders en een

verbetering in het algemeen gezinsfunctioneren in de jeugdzorgpopulatie.

Naast een verbeterd gezinsfunctioneren, is een verbeterd kindfunctioneren een gewenste uitkomst van empowerment. Met kindfunctioneren wordt in de huidige studie gerefereerd naar internaliserende en externaliserende gedragsproblemen. Internaliserende gedragsproblemen worden gekenmerkt door innerlijk gerichte gevoelens en omvatten symptomen van depressie, angst, terugtrekking en somatische klachten, terwijl

(5)

externaliserende gedragsproblemen gekenmerkt worden door gedrag dat op anderen gericht is, zoals agressief en regelovertredend gedrag (Achenbach & Edelbrock, 1978). Internaliserende en externaliserende gedragsproblemen in de vroege kinderjaren zijn een ernstige zorg omdat vroege gedragsproblemen zeer waarschijnlijk blijven bestaan gedurende de kindertijd en adolescentie (Ashford, Smit, Van Lier, Cuijpers, & Koot, 2008). Tevens kunnen deze gedragsproblemen leiden tot psychopathologie op latere leeftijd (Pihlakoski, 2006). Bovendien lopen kinderen die aanhoudende internaliserende en externaliserende

gedragsproblemen vertonen een verhoogd risico op het ervaren van negatieve uitkomsten, waaronder afwijzing van leeftijdsgenoten, omgang met deviante vrienden, risicovol gedrag en middelengebruik tijdens de adolescentie (Colder et al., 2013; Fanti & Henrich, 2010). Uit onderzoek naar de samenhang tussen empowerment bij ouders en internaliserende en

externaliserende problemen in de jeugdzorg blijkt dat een hoger niveau van empowerment bij ouders gerelateerd is aan een positieve verandering in het functioneren van het kind (Graves & Shelton, 2007). Deze uitkomst geeft aan dat empowerment van ouders een belangrijke factor is voor het gedrag van kinderen. Huidig onderzoek zal zich richten op de samenhang tussen een verbetering van empowerment bij ouders en een afname in internaliserende en externaliserende problemen bij kinderen in de jeugdzorgpopulatie.

Zoals eerder naar voren is gekomen blijkt dat er een relatie bestaat tussen het versterken van empowerment van ouders en een verbetering van het gezinsfunctioneren (Bogenschneider et al., 1997). Dit geldt eveneens voor de relatie tussen het versterken van empowerment van ouders en een afname in internaliserende en externaliserende problemen bij kinderen (Graves & Shelton, 2007). Daarnaast blijkt dat algemeen gezinsfunctioneren en externaliserende problemen bij kinderen negatief met elkaar samenhangen (Eichelsheim et al., 2010). Ook blijkt uit longitudinaal onderzoek dat een verbetering in algemeen

(6)

(Schleider et al., 2015). Dit betekent dat algemeen gezinsfunctioneren mogelijk een rol speelt in de relatie tussen empowerment en internaliserende en externaliserende problemen bij kinderen. Er zijn echter geen onderzoeken verricht naar het effect van algemeen

gezinsfunctioneren op deze samenhang en bovenstaande studies zijn voornamelijk uitgevoerd in een normale populatie. Huidig onderzoek zal zich daarom richten op de samenhang tussen een verbetering van empowerment bij ouders en een afname in internaliserende en

externaliserende problemen en het mediërende effect van algemeen gezinsfunctioneren in de jeugdzorgpopulatie.

Huidig onderzoek richt zich op een drietal onderzoeksvragen. Allereerst wordt er gekeken of er een associatie bestaat tussen empowerment bij ouders en algemeen

gezinsfunctioneren gedurende het jeugdzorgtraject. De bijbehorende onderzoeksvraag is: “1. Is een verbetering in empowerment bij ouders geassocieerd met een verbetering in algemeen gezinsfunctioneren?” Verwacht wordt dat naarmate ouders een hoger niveau van

empowerment ervaren, het algemeen gezinsfunctioneren beter is. Aansluitend zal gekeken worden naar de associatie tussen empowerment bij ouders en internaliserende en

externaliserende problemen bij kinderen gedurende het jeugdzorgtraject. De bijbehorende onderzoeksvraag is: “2. Is een verbetering in empowerment bij ouders geassocieerd aan een reductie van internaliserende en externaliserende problemen bij kinderen?” Er wordt verwacht dat een hoger niveau van empowerment gepaard gaat met een afname van internaliserende en externaliserende problemen bij kinderen. Tot slot zal er worden onderzocht of de relatie tussen een verbetering in empowerment bij ouders en een afname in internaliserende en externaliserende problemen bij kinderen gemedieerd wordt door verbeterd algemeen gezinsfunctioneren. De bijbehorende onderzoeksvraag is: “3. In hoeverre speelt algemeen gezinsfunctioneren een mediërende rol in de relatie tussen empowerment bij ouders en internaliserende en externaliserende problemen bij kinderen?

(7)

De kennis die met het huidige onderzoek opgedaan wordt kan ingezet worden bij het verbeteren van de hulp aan gezinnen in de jeugdzorg. Vanwege de eerder genoemde transitie van de jeugdzorg zal er een steeds groter beroep gedaan worden op de eigen kracht van gezinnen. Het vergroten van empowerment bij ouders en verbetering van algemeen gezinsfunctioneren worden gezien als belangrijke factoren met een positief effect op kindfunctioneren. Als blijkt dat een toename van empowerment niet van invloed is op het kind- en gezinsfunctioneren, dan zal het groter geworden beroep op de eigen kracht van ouders mogelijk weinig winst opbrengen, terwijl dat wel nodig is bij gezinnen waarbij jeugdzorg betrokken is.

Methode Participanten

De gegevens die zijn gebruikt voor huidig onderzoek zijn afkomstig uit een

longitudinaal onderzoek (bestaande uit vijf meetmomenten) naar de effectiviteit van Eigen Kracht-conferenties (EK-c) uitgevoerd bij Jeugdbescherming Regio Amsterdam (Dijkstra, Creemers, Asscher, & Stams, 2016). De doelgroep van de Jeugdbescherming zijn gezinnen met problemen op verschillende gebieden, zoals kindermishandeling, geestelijke

gezondheidszorg, alcoholmisbruik en andere drugsproblemen, vechtscheiding en gedragsproblemen bij kinderen. In alle gezinnen is er sprake van een hoog risico op onveiligheid van het kind en risicofactoren voor kindermishandeling zijn aanwezig. In sommige gezinnen is er sprake van een ondertoezichtstelling voor een of meerdere kinderen. Van januari tot en met december 2014 zijn de deelnemers geworven voor het onderzoek. In totaal zijn 527 gezinnen benaderd om mee te werken aan het onderzoek, waarvan 346

gezinnen (66%) toestemming hebben gegeven om mee te werken. Van deze 346 gezinnen zijn 18 gezinnen geëxcludeerd uit het onderzoek omdat zij niet tot de doelgroep behoorden van de Jeugdbescherming Regio Amsterdam. Voor de huidige analyse zijn de pre-test (T1) en

(8)

post-test 12 maanden na de start van de jeugdzorg (T5) meegenomen. Van de 328 gezinnen zijn 142 gezinnen geëxcludeerd uit het huidige onderzoek omdat de Brief Problem Checklist (BPC) niet was ingevuld. Van de overgebleven 186 gezinnen hadden zes gezinnen wel de BPC ingevuld, maar kwam de geboortedatum van de kinderen op T1 en T5 niet overeen en zijn deze zes gezinnen daarom uit de dataset gehaald. Dit resulteerde in 180 gezinnen die op T1 of T5 de vragenlijsten ingevuld hadden. De gezinnen bestonden uit 420 kinderen. Voor het huidige onderzoek zijn kinderen meegenomen in de leeftijdsrange van zes tot en met achttien jaar. Kinderen die niet in deze leeftijdsrange vielen, zijn uit de dataset verwijderd. Dit

resulteerde in een groep van 283 kinderen uit 180 gezinnen.

Van de ouders die de vragenlijsten hebben ingevuld, had 46,3% de Nederlandse nationaliteit en de overige 53,7% had een andere nationaliteit. De groep bestond voor 80,9% eenoudergezinnen en voor 19,1% uit tweeoudergezinnen. Bij 25,8% was sprake van een vechtscheiding. Ouders waren met name laag opgeleid (75,3%), wat inhoudt dat ze

basisonderwijs afgerond hebben of lagere niveaus van volwassenonderwijs. Bij 14,1% van de gezinnen was sprake van een laag verstandelijke beperking (LVB). Daarnaast bleken

ouderfactoren (41,3%), zoals middelenmisbruik of psychische problemen, de voornaamste reden dat kinderen aangemeld werden bij Jeugdbescherming Regio Amsterdam. De gemiddelde leeftijd van het kind was 11,94, SD = 3,74 bij aanvang van het onderzoek. De groep bestond voor 51,2% uit jongens en voor 48,8% uit meisjes.

Procedure

Via de gezinsmanager zijn de gezinnen op de hoogte gesteld van het onderzoek waarna de onderzoekers contact opnamen met de gezinnen. Bij interesse werden ouders geïnformeerd over het onderzoek. Bij definitieve deelname werden de gezinnen om toestemming gevraagd en in dit stadium vond randomisatie van de interventie- en

(9)

(GGW), de basismethodiek bij Jeugdbescherming Regio Amsterdam. GGW kenmerkt zich doordat de begeleiding van de jeugdige tot stand komt op een gefaseerde manier in

samenwerking met leden van het gezin (Boendermaker, Busschers, & Dinkgreve, 2015). In de begeleiding staat de relationele focus centraal (in tegenstelling tot het individuele probleem) en de basishouding respect voor verschillen in etniciteit, cultuur en gezinssamenstelling. In de eerste fase staat verbinden en motiveren centraal, waarbij er contact gemaakt wordt met het gezin en getracht wordt hen te motiveren voor hulpverlening. In de tweede fase staat

ondersteunen en volgen centraal. De gezinsmanager treedt meer naar achtergrond, maar houdt wel contact met het gezin en hulpverleners om de voortgang te volgen. De gestelde doelen zijn hierbij een leidraad. In de derde en tevens laatste fase staat borgen en generaliseren centraal. Deze fase gaat in zodra de veranderingen binnen het gezin zodanig zijn dat gezinsleden zonder hulp verder kunnen. De doelstelling is dat na de begeleiding van de gezinsmanager het gezin het gevoel heeft controle te hebben om toekomstige problemen te kunnen aanpakken, waarbij het gezin realistisch is en een plan heeft voor het blijven

toepassen van wat ze geleerd hebben in nieuwe situaties. Op deze wijze wordt de veiligheid van alle kinderen blijvend verbeterd (Boendermaker, Busschers, & Dinkgreve, 2015). In de interventiegroep kregen de gezinnen daarnaast het aanbod om een EK-c in te zetten, wat door 3,38% van de gezinnen aangegrepen werd (Dijkstra, Creemers, Asscher, Deković, & Stams, 2017). Het doel van een EK-c is dat een familiegroepsplan opgesteld wordt waarbij het gezin en het netwerk de regie in handen nemen om problemen binnen het gezin op te lossen, waarbij het gezin zelf bedenkt hoe de problemen opgelost kunnen worden, welke stappen daarvoor nodig zijn en welke professionele hulp ingezet dient te worden. In de controlegroep werd door de gezinsmanager een plan van aanpak opgesteld, waarbij de problemen besproken worden, strikte afspraken gemaakt worden en de gezinsmanager bedenkt welke professionele hulp ingezet dient te worden. Deze manier van werken werd uiteindelijk ook gehanteerd in

(10)

het deel van de interventiegroep dat niet middels een EK-c een familiegroepsplan maakte (3,38%; Dijkstra et al., 2017). Omdat de aanpak met of zonder EK-c nauwelijks invloed had op de resultaten van het hulpverleningstraject (Dijkstra et al., 2017) werd het onderscheid tussen de interventie- en controlegroep in dit onderzoek buiten beschouwing gelaten.

Nadat de gezinnen toestemming hadden gegeven voor het onderzoek vond de pre-test plaats waarbij een vragenlijst afgenomen werd. Het invullen van de vragenlijst kon op verschillende manieren; (1) de ouder vulde tijdens hetzelfde bezoek direct zelfstandig de vragenlijst in, (2) de onderzoeker las de vragen hardop voor en noteerde vervolgens het antwoord van de ouder, (3) de vragenlijst werd door de ouder online ingevuld, (4) de vragenlijst werd op een later moment door de ouder zelfstandig ingevuld en vervolgens teruggestuurd middels een antwoordenvelop of werd opgehaald door een onderzoeker. Het was per gezin voldoende als één ouder de vragenlijst had ingevuld. Het invullen van de vragenlijst nam ongeveer 30 tot 45 minuten in beslag. Na het invullen van de vragenlijst ontving het gezin een vergoeding van 5 euro. Na de pre-test (T1) gingen de gezinnen met hun jeugdhulpverlener of – indien toegewezen tot de interventiegroep – met de EK-c coördinator aan de slag om een plan van aanpak op te stellen. Zodra dit plan definitief was zijn de data voor de vervolgmetingen gepland: 1 maand later (T2), 3 maanden later (T3), 6 maanden later (T4) en 12 maanden later (T5).

Meetinstrumenten

Algemeen gezinsfunctioneren werd gemeten met de schaal ‘General Functioning’ uit de Family Assessment Device (Epstein, Baldwin, & Bishop, 1983). De schaal bestaat uit 12 items en wordt gebruikt om het algemeen functioneren en pathologie van het gezin vast te stellen. Een voorbeelditem is: ‘We vermijden het om over onze angsten en zorgen te praten’. Elk item wordt gescoord op een 4-puntsschaal, van ‘zeer mee oneens’ tot ‘zeer mee eens’. Een lage score duidt op een disfunctioneel algemeen gezinsfunctioneren en een hoge score

(11)

duidt op een functioneel algemeen gezinsfunctioneren. Uit onderzoek van Van der Laan, Veenstra, Bogaerts, Verhulst en Ormel (2010) blijkt dat de interne consistentie van deze schaal hoog is (12 items, α = 0.88). De interne consistentie van de schaal in het huidige onderzoek is voldoende (12 items, α = 0.71).

Empowerment van ouders werd gemeten met de subschaal ‘Family’ uit de Family Empowerment Scale (Singh et al., 1995). De schaal ‘Family’ is bedoeld om de percepties van ouders over hun geschiktheid en bekwaamheid als ouders te meten (Singh et al., 1995). De schaal bestaat uit acht items, zoals ‘Wanneer er problemen zijn met mijn kind(eren), kan ik deze oplossen’ en ‘Ik weet wat te doen bij problemen met mijn kind(eren)’. Elk item wordt gescoord op een 5-puntsschaal, van ‘helemaal onwaar’ tot ‘helemaal waar’. Een lage score op ‘Family’ duidt op een laag niveau van empowerment en een hoge score geeft een hoog niveau van empowerment weer. Uit onderzoek van Singh en collega’s (1995) blijkt dat de interne consistentie hoog is (8-items, α = 0.89). De interne consistentie van de schaal in het huidige onderzoek is voldoende is (12 items, α = 0.79).

Internaliserende en externaliserende problemen werden gemeten met de Brief Problem Checklist (BPC) ingevuld door de ouders (Chorpita et al., 2010). De vragenlijst bestaat uit drie schalen: totale score problemen, internaliserende en externaliserende problemen. De vragenlijst bestaat uit 12 items, zoals ‘Maakt veel ruzie’ en ‘Voelt zich waardeloos of minderwaardig’. Elk item wordt gescoord op een 3-puntsschaal (1 = niet van toepassing, 2 = iets van toepassing, 3 = erg van toepassing). Uit onderzoek van Chorpita et al. (2010) blijkt dat de interne consistentie voor de totale score voldoende is (12 items, α = 0.76). De Cronbach’s Alpha voor internaliserende problemen was .72 en voor externaliserende problemen .70 (Chorpita et al., 2010). Omdat voor de huidige analyse een andere

(12)

de interne consistentie van de schalen in het huidige onderzoek gemeten. Daaruit bleek dat de interne consistentie ook hoog was (12-items, α = 0.897).

Analyse

In de dataset bleek dat er ontbrekende waarden (missing values) waren, waarbij ouders niet alle vragen beantwoord hadden. Er zijn een aantal manieren om met deze ontbrekende waarden om te gaan (Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), 2011). Voor de huidige studie is gekozen voor imputatie middels de multipele imputatie module in LISREL 8.8.

De data werd geanalyseerd met behulp van SPSS versie 25. Voorafgaand werden voor de variabelen empowerment, algemeen gezinsfunctioneren en internaliserende en

externaliserende problemen op T1 en T5 descriptieve statistieken berekend. Om te

achterhalen in hoeverre de variabelen met elkaar samenhangen zijn Pearson en Spearman rho correlatieanalyses uitgevoerd.

Om vast te stellen of algemeen gezinsfunctioneren op de eindmeting verklaard kon worden door empowerment, is er een hiërarchische regressieanalyse uitgevoerd op

gezinsniveau, waarbij algemeen gezinsfunctioneren (T5) de afhankelijke variabele was en empowerment (T5) de onafhankelijke variabele. In de analyse wordt gecorrigeerd voor de T1 levels van empowerment en algemeen gezinsfunctioneren.

Om vast te stellen of internaliserende en externaliserende problemen op de eindmeting verklaard konden worden door empowerment, is allereerst onderzocht of het noodzakelijk is om multilevel-analyses te gebruiken in plaats van reguliere hiërarchische regressieanalyses. Voor zowel internaliserende als externaliserende problemen bleek dat de problemen toe te schrijven zijn aan verschillen tussen kinderen en verschillen tussen gezinnen

(level-2-variantie). Hieruit bleek dat het noodzakelijk was om multilevel-analyses uit te voeren. In de eerste multilevel-analyse was internaliserende problemen de afhankelijke variabele (T5) en empowerment de onafhankelijke variabele (T5). In de tweede multilevel-analyse was

(13)

externaliserende gedragsproblemen de afhankelijke variabele (T5) en empowerment de onafhankelijke variabele (T5). In de analyses wordt gecorrigeerd voor de T1 levels van empowerment, internaliserende en externaliserende problemen.

Om te testen of er aanwijzingen zijn dat de relatie tussen empowerment en internaliserende en externaliserende problemen gemedieerd wordt door algemeen

gezinsfunctioneren, is in bovenstaande multilevel-analyses algemeen gezinsfunctioneren toegevoegd als onafhankelijke variabele. In de eerste multilevel-analyse is algemeen

gezinsfunctioneren op T5 toegevoegd aan het model van internaliserende problemen. In deze analyse is gecorrigeerd voor de T1 levels van internaliserende problemen, empowerment en algemeen gezinsfunctioneren. Aanwijzing voor mediatie wordt vastgesteld als de relatie tussen empowerment en internaliserende problemen niet meer significant is door het

toevoegen van algemeen gezinsfunctioneren aan het model. In de tweede multilevel-analyse is algemeen gezinsfunctioneren op T5 toegevoegd aan het model van externaliserende

problemen. In deze analyse is gecorrigeerd voor de T1 levels van externaliserende problemen, empowerment en algemeen gezinsfunctioneren. Aanwijzing voor mediatie wordt vastgesteld als de relatie tussen empowerment en externaliserende problemen niet meer significant is door het toevoegen van algemeen gezinsfunctioneren aan het model.

Resultaten Descriptieve Statistieken

De gemiddelden en standaarddeviaties van de variabelen empowerment, algemeen gezinsfunctioneren en internaliserende en externaliserende problemen op T1 en T5 zijn weergegeven in Tabel 1.

(14)

Tabel 1

Gemiddelden en standaarddeviaties van de variabelen op T1 en T5

N Range M SD Algemeen gezinsfunctioneren T1 180 1.0 - 4.0 3.09 .64 Algemeen gezinsfunctioneren T5 180 2.0 - 4.0 3.30 .49 Empowerment T1 180 2.0 - 5.0 4.12 .62 Empowerment T5 180 1.0 - 5.0 4.24 .56 Internaliserende problemen T1 283 1.0 - 3.0 1.49 .41 Internaliserende problemen T5 283 1.0 - 3.0 1.34 .41 Externaliserende problemen T1 283 1.0 - 3.0 1.52 .44 Externaliserende problemen T5 283 .94 - 3.0 1.35 .43

Om te achterhalen of de variabelen op verschillende meetmomenten met elkaar samenhangen zijn correlatieanalyses uitgevoerd. Daarnaast is middels de correlatieanalyses onderzocht of het noodzakelijk is om te corrigeren voor demografische kenmerken, die mogelijk van invloed zijn op de verbanden. De correlaties zijn weergegeven in tabel 2. De correlaties tussen empowerment, algemeen gezinsfunctioneren, en internaliserende en externaliserende problemen zijn zowel cross-sectioneel als over de tijd significant en in de verwachte richting. Tevens zijn de correlaties op T1 en T5 positief met een gemiddeld tot sterk verband (Cohen, 1988). De demografische kenmerken zoals opleidingsniveau van ouders en leeftijd van het kind correleren negatief met zwakke tot gemiddelde verbanden (Cohen, 1988). Geslacht blijkt niet samen te hangen met zowel de onafhankelijke als de afhankelijke variabelen, waardoor er in de analyses niet gecorrigeerd wordt voor deze covariaat.

(15)

Tabel 2

Pearson en Spearman rho correlaties tussen algemeen gezinsfunctioneren en empowerment op T1 en T5 (N=180), algemeen gezinsfunctioneren, empowerment, inter- en externaliserende problemen op T1 en T5 en demografische kenmerken (N=283)

1 2 3 4 5 6 7 8 O9 10 1. Algemeen gezinsfunctioneren T1 2. Algemeen gezinsfunctioneren T5 .47** 3. Empowerment T1 .49** .43** 4. Empowerment T5 .18* .47** .31** 5. Internaliserende problemen T1 -.36** -.23** -.38** -.12* 6. Internaliserende problemen T5 -.20** -.26** -.15* -.16** .49** 7. Externaliserende problemen T1 -.38** -.27** -.47** -.11 .49** .32** 8. Externaliserende problemen T5 -.25** -.38** -.29** -.18** .25** .59** .56** 9. Opleidingsniveau (laag/hoog) -.05 .09 -.19** -.01 .27** .09 .15* .05 10. Leeftijd kind -.07 -.04 -.21** -.04 -.04 -.13* -.01 .03 -.09

11. Geslacht kind (jongen/meisje) .09 -.01 .06 .04 .07 .03 -.08 -.13 .08 -.09 Noot. *p < .05. **p < .01.

(16)

Empowerment en algemeen gezinsfunctioneren.

Om de eerste hypothese te testen is een hiërarchische regressieanalyse uitgevoerd op gezinsniveau. In de eerste stap van de analyse zijn de demografische variabelen ‘leeftijd kind’ en ‘opleidingsniveau ouders’ toegevoegd (zie tabel 3). De verklaarde variantie in het

algemene model bedraagt 19%. De verklaarde variantie na toevoeging van empowerment en algemeen gezinsfunctioneren op T1 in stap 2 bedraagt 29,7% (F(2,175) = 34,64 , ∆R2 = .029, p = .001). In de derde stap is empowerment op T5 toegevoegd als voorspeller voor algemeen gezinsfunctioneren op T5. De totale variantie bedraagt 41,5% (F(1,174) = 34,79, ∆R2 = .12, p = .001).

Tabel 3

Hiërarchische regressie analyse met algemeen gezinsfunctioneren als afhankelijke variabele (N = 180) Variabelen β SD p R2 ∆R2 Stap 1 .019 .019* Leeftijd kind -.004 .008 .945 Opleidingsniveau ouders .154 .067 .011 Stap 2 .297 .278* Empowerment T1 .190 .057 .010 Algemeen gezinsfunctioneren T1 .316 .051 .000 Stap 3 .415 .117* Empowerment T5 .360 .053 .000

Op basis van bovenstaande gegevens (tabel 3) wordt er een positief significant verband gevonden tussen empowerment en algemeen gezinsfunctioneren (β = .36, p = .001). Dit wijst

(17)

er op dat een verbetering in empowerment samenhangt met een verbetering in algemeen gezinsfunctioneren.

Empowerment en internaliserende en externaliserende problemen.

In eerste instantie is het nodig om te bepalen in welke mate internaliserende en externaliserende problemen zijn toe te schrijven aan verschillen tussen kinderen (level-1-variantie) en/of verschillen tussen gezinnen (level-2-(level-1-variantie).

In de eerste analyse is dit uitgezocht voor internaliserende problemen. Op kindniveau (level-1) wordt de meeste variantie gevonden, welke significant is (Wald Z = 7,241, p < .01). Echter, wordt ook op gezinsniveau (level-2) variantie gevonden welke eveneens significant is (Wald Z = 5.266, p < .01). Dit betekent dat internaliserende problemen toe te schrijven zijn aan verschillen tussen kinderen en verschillen tussen gezinnen (level-2-variantie), waardoor een multilevel-analyse noodzakelijk is. De intraklasse correlatie bedraagt 0,53. Een hoge intraklasse correlatie betekent dat er relatief veel variantie verklaard wordt op gezinsniveau en kinderen binnen gezinnen veel op elkaar lijken. Vervolgens is empowerment op T5

toegevoegd als voorspeller voor internaliserende problemen op T5 (waarbij gecontroleerd is voor zowel internaliserende problemen op T1 als empowerment op T1). Het model met verklarende variabelen is een significante verbetering van het model zonder verklarende variabelen (het nulmodel; X2 = 64, df=3, p <.001). De multilevel-analyse toont aan dat er geen verband gevonden wordt tussen empowerment bij ouders en internaliserende problemen bij kinderen op T5 (t(187) = -1.80, b = -.08, p > .05) (zie tabel 4, bovenste deel).

(18)

Tabel 4

Multilevel-analyses met empowerment en algemeen gezinsfunctioneren als onafhankelijke variabele en internaliserende problemen als afhankelijke variabele (N = 283)

-2LL b t-waarde p Nulmodel 204,504 Onderzoeksvraag 2 268,713 Empowerment T5 -.083 -1.80 .074 Empowerment T1 .035 .831 .407 Internaliserende problemen T1 .046 8.24 .000 Onderzoeksvraag 3 196,948 Empowerment T5 -.028 -.568 .571 Empowerment T1 .074 1.572 .118 Internaliserende problemen T1 .454 8.071 .000 Gezinsfunctioneren T5 -.161 -2.578 .011 Gezinsfunctioneren T1 7.94 .002 .999

Noot. -2LL = -2 log likelihood.

In de tweede analyse is eveneens uitgezocht in welke mate externaliserende problemen zijn toe te schrijven aan verschillen tussen kinderen (level-1-variantie) en/of verschillen tussen gezinnen (level-2-variantie). Op kindniveau (level-1) wordt de meeste variantie

gevonden, deze variantie is wederom significant (Wald Z = 7,466, p < .01). Echter, wordt ook op gezinsniveau (level-2) variantie gevonden welke eveneens significant is (Wald Z = 3,604, p < .01). De intraklasse correlatie bedraagt 0,36. Wederom is voor externaliserende

problemen een multilevel-analyse genoodzaakt. Vervolgens is empowerment op T5

toegevoegd als voorspeller voor externaliserende problemen op T5 (waarbij gecontroleerd is voor zowel externaliserende problemen als empowerment op T1). Het model met verklarende

(19)

variabelen is een significante verbetering van het model zonder verklarende variabelen (het nulmodel; X2 = 111, df=3, p <.001). De multilevel-analyse toont aan dat een hoger niveau van empowerment bij ouders op T5 samenhangt met een lager niveau van externaliserende

problemen bij kinderen op T5, (t(191) = -2.09, p < .05, b = -.09,). Dit verband is echter zeer zwak (zie tabel 5, bovenste deel) (Cohen, 1988).

Tabel 5

Multilevel-analyses met empowerment en algemeen gezinsfunctioneren als onafhankelijke variabele en externaliserende problemen als afhankelijke variabele (N = 283)

-2LL B t-waarde p Nulmodel 192,058 Onderzoeksvraag 2 303,437 Empowerment T5 -.093 -2.087 .038 Empowerment T1 .002 .038 .969 Externaliserende problemen T1 .543 10.282 .000 Onderzoeksvraag 3 173,523 Empowerment T5 -.008 -.164 .870 Empowerment T1 .034 .754 .452 Externaliserende problemen T1 .534 10.31 .000 Gezinsfunctioneren T5 -.257 -4,426 .000 Gezinsfunctioneren T1 .060 1.354 .177

(20)

Mediatie-effect van algemeen gezinsfunctioneren op empowerment en internaliserende en externaliserende problemen.

Om aanwijzingen voor mediatie te toetsen is algemeen gezinsfunctioneren aan de modellen toegevoegd (onderzoeksvraag 3). In de multilevel-analyse is algemeen

gezinsfunctioneren als onafhankelijke variabele aan het model van internaliserende

problemen toegevoegd (zie tabel 4, onderste deel). Dit model past significant beter bij de data dan het model zonder algemeen gezinsfunctioneren (X2 = 71, df=2, p <.001). Deze uitkomst

geeft aan dat een hoger niveau van algemeen gezinsfunctioneren op T5 samenhangt met minder internaliserende problemen bij kinderen op T5, gecorrigeerd voor de T1 levels van empowerment, internaliserende problemen en algemeen gezinsfunctioneren (t(175)= -2.58, b = -.16, p < .05). Echter, is er bij de tweede onderzoeksvraag geen verband gevonden tussen empowerment en internaliserende problemen, waardoor er geen sprake kan zijn van mediatie.

In de tweede multilevel-analyse is algemeen gezinsfunctioneren als onafhankelijke variabele aan het model van externaliserende problemen toegevoegd (zie tabel 5). Dit model past significant beter bij de data dan het model zonder algemeen gezinsfunctioneren (X2 = 111, df=2, p <.001). De uitkomst geeft aan dat een hoger niveau van algemeen gezinsfunctioneren op T5 samenhangt met minder externaliserende problemen, gecorrigeerd voor de T1 levels van empowerment, externaliserende problemen en algemeen gezinsfunctioneren (t(174) = -4.43, b = -.26, p < .01). De multilevel-analyse toont aan dat de relatie tussen empowerment bij ouders op T5 en externaliserende problemen bij kinderen op T5 niet meer significant is

(t(195) = -.16, b = -.01, p > 05), wat aanwijzing geeft dat algemeen gezinsfunctioneren de samenhang tussen empowerment bij ouders en externaliserende problemen bij kinderen mogelijk medieert.

(21)

Discussie

Het doel van dit onderzoek was om meer inzicht te krijgen in de samenhang tussen empowerment van ouders, verbetering van het algemeen gezinsfunctioneren en reductie in internaliserende en externaliserende problemen bij kinderen in gezinnen die jeugdzorg ontvangen. Voor dit onderzoek werden gezinnen gevolgd vanaf de start van het

jeugdzorgtraject tot ruim een jaar later.

Ten eerste werd verwacht dat naarmate ouders een hoger niveau van empowerment ervaren, het algemeen gezinsfunctioneren beter is. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat ruim een jaar na de start van de jeugdzorg een hoger niveau van empowerment bij ouders samenhing met een hoger niveau van algemeen gezinsfunctioneren. Dit houdt in dat ouders die er meer op vertrouwen dat ze hun kinderen kunnen ondersteunen in hun ontwikkeling en het gedrag van ouders een positief effect heeft op kinderen, een hoger niveau van algemeen gezinsfunctioneren rapporteren. In deze gezinnen is de kans groter dat er gerekend kan

worden op elkaars steun, er zowel gericht wordt op punten die goed gaan als op problemen en die problemen oplost worden, dat elk gezinslid wordt geaccepteerd zoals hij of zij is en gevoelens geuit kunnen worden, blijkend uit een hoger niveau van algemeen

gezinsfunctioneren. Dit sluit aan op de doelstelling van de basismethodiek GGW om middels het versterken van empowerment het algemeen gezinsfunctioneren te verbeteren

(Boendermaker et al., 2015). Dit resultaat is een uitbreiding op bestaand onderzoek waarin aangetoond werd dat een hoger niveau van empowerment samenhing met meer ouderlijke monitoring en responsiviteit (Bogenschneider et al., 1997), zijnde onderdelen van algemeen gezinsfunctioneren. Echter hebben Bogenschneider en collega’s (1997) alleen

cross-sectioneel onderzoek gedaan, terwijl in het huidige onderzoek gebruik is gemaakt van longitudinale data waardoor de resultaten suggereren dat een versterking in empowerment

(22)

gedurende het jeugdzorgtraject gepaard gaat met een verbetering in algemeen gezinsfunctioneren.

Ten tweede werd verwacht dat een hoger niveau van empowerment bij ouders gepaard ging met een afname in internaliserende en externaliserende problemen bij kinderen. Uit dit onderzoek is gebleken dat ruim een jaar na de start van de jeugdzorg een hoger niveau van empowerment bij ouders niet samenhing met een afname in internaliserende problemen bij kinderen. Dit betekent dat als ouders zich zekerder voelen in de ondersteuning van hun kinderen, dit niet samengaat met een afname in internaliserende problemen zoals symptomen van depressie, angst, terugtrekking en somatische klachten bij kinderen. Ondanks het feit dat het model niet significant was, was het model wel negatief trendsignificant. Dit betekent dat de samenhang tussen een verbetering van empowerment bij ouders en een afname in

internaliserende problemen bij kinderen zwak tot matig was, met een p-waarde tussen de .05 en .10. Zoals verwacht bleek dat ruim een jaar na de start van de jeugdzorg een hoger niveau van empowerment bij ouders samenhing met een afname in externaliserende problemen bij kinderen. Dit houdt in dat als ouders zich zekerder voelen in de ondersteuning van hun kinderen, externaliserende problemen zoals regelovertredend en agressief gedrag afnemen. Deze resultaten komen overeen met de resultaten uit een longitudinale studie waaruit

gebleken is dat een verbetering van empowerment bij ouders gepaard ging met een afname in externaliserende problemen bij kinderen, terwijl dit verband niet voor internaliserende

problemen gevonden werd (Taub, Tighe, & Burchard, 2001).

Een mogelijke verklaring voor de bevinding dat empowerment bij ouders niet zorgde voor een afname in internaliserende problemen, is dat sommige ouders die meer

empowerment ervaren kunnen doorschieten en juist teveel betrokken willen zijn bij de ontwikkeling van hun kind. Hierdoor kunnen sommige ouders geneigd zijn de regie over te nemen en worden daardoor minder responsief naar hun kinderen. Angstige kinderen hebben

(23)

steun nodig, maar geen dwang, om zichzelf bloot te stellen aan nieuwe stimuli (Crockenberg & Leerkes, 2003). Omdat ouders minder responsief zijn naar hun kinderen, kunnen kinderen zich gedwongen voelen zich bloot te stellen aan stimuli waardoor internaliserende problemen niet afnemen (Karreman, De Haas, Van Tuil, Van Aken, & Deković, 2010). Een andere mogelijke verklaring voor het feit dat empowerment bij ouders niet zorgde voor een afname in internaliserende problemen, is dat kinderen gevoelens en emoties kunnen hebben die zij niet uiten waardoor ouders niet op de hoogte zijn van wat er in het kind omgaat.

Internaliserende problemen zijn moeilijker te herkennen voor ouders en ouders hebben daardoor mogelijk minder zicht op of internaliserende problemen afnemen (Ferdinand, Van der Ende, & Verhulst, 2004).

Tot slot werd verwacht dat de relatie tussen empowerment en internaliserende en externaliserende problemen gemedieerd werd door algemeen gezinsfunctioneren. Omdat een versterking in empowerment van ouders niet samenhing met een reductie in internaliserende problemen van kinderen, was mediatie door algemeen gezinsfunctioneren op dit gebied uitgesloten. Wel bleek zoals verwacht dat ruim een jaar na de start van de jeugdzorg algemeen gezinsfunctioneren mogelijk een mediërende rol speelde in het verband tussen empowerment van ouders en externaliserende problemen bij kinderen. Dit houdt in dat als ouders zich zekerder voelen in de ondersteuning van hun kinderen en het gevoel hebben problemen te kunnen herkennen en oplossen, het algemeen gezinsfunctioneren beter is en daarmee

externaliserende problemen zoals agressief en regelovertredend gedrag bij kinderen afnemen. Omdat er nog geen onderzoek verricht is naar dit effect, is de huidige studie een uitbreiding op bestaand onderzoek naar de samenhang tussen empowerment van ouders, externaliserende problemen en het algemeen gezinsfunctioneren. Echter, het is van belang dat in

vervolgonderzoek naast een aanwijzing daadwerkelijk mediatie van algemeen

(24)

externaliserende problemen bij kinderen. Op deze manier kan een causaal verband aangetoond worden.

In het huidige onderzoek is ook gebleken, hoewel dit geen expliciete onderzoeksvraag was, dat een verbetering in het algemeen gezinsfunctioneren gepaard ging met een reductie in internaliserende problemen bij kinderen. Dit betekent dat als gezinsleden effectief

communiceren over emoties, met elkaar samenwerken en daarnaast flexibel reageren op problemen, symptomen zoals depressie, somatische klachten, angsten en terugtrekking bij kinderen afnemen. In vervolgonderzoek is het van belang om de richting van het verband te onderzoeken, zodat juiste hulp ingezet kan worden. Leidt een verbetering in algemeen gezinsfunctioneren tot een afname in internaliserende problemen bij kinderen of vice versa?

Bij dit onderzoek moeten enkele kanttekeningen geplaatst worden. Allereerst richt huidig onderzoek zich op kinderen in de leeftijd van zes tot en met achttien jaar, terwijl de Brief Problem Checklist (BPC) om internaliserende en externaliserende problemen bij kinderen vast te stellen gevalideerd is in de categorie van zeven tot en met dertien jaar (Chorpita et al., 2010). Dit kan invloed hebben gehad op de validiteit van de maten van internaliserende en externaliserende problemen. De tweede limitatie van het onderzoek is dat niet alle gegevens van de BPC beschikbaar was op T1 of T5 waardoor een aantal kinderen uit de dataset verwijderd zijn, wat tot een kleinere doelgroep heeft geleid. Ten derde is er alleen gebruik gemaakt van vragenlijsten die ingevuld zijn door ouders. Het kan zijn dat ouders de vragenlijsten sociaal wenselijk hebben ingevuld. Gezinnen kunnen aangemeld worden bij de Jeugdbescherming Regio Amsterdam omdat de omgeving heeft aangegeven dat het niet goed gaat met het gezin. Mogelijk zijn ouders het hier niet mee eens en zij zouden in dat geval zowel empowerment, internaliserende en externaliserende problemen, als algemeen

gezinsfunctioneren over kunnen rapporteren en dus juist doen alsof al die aspecten binnen het gezin heel goed gaan. De werkelijke problemen kunnen hierdoor wellicht niet goed naar

(25)

voren zijn gekomen. In vervolgonderzoek kan de invloed van sociaal wenselijk rapporteren beperkt worden door verschillende invalshoeken, zoals jongeren, hulpverleners en/of familieleden, te betrekken bij het onderzoek. Bovendien heeft dit als voordeel dat naast de informatie vanuit ouders, ook informatie vanuit jongeren, hulpverleners en/of familieleden gebruikt kan worden voor het onderzoek. Hierbij kan gekeken worden of dezelfde verbanden nog steeds gevonden worden als vanuit meerdere perspectieven naar het gezin en de kinderen in het gezin gekeken wordt.

Ondanks deze beperkingen, zijn er ook een aantal sterke punten te benoemen. Ten eerste is het huidige onderzoek uitgevoerd onder gezinnen in de jeugdzorgpopulatie, wat een complexe populatie is voor onderzoek. Ten tweede is het onderzoek uitgevoerd met een relatief grote steekproef en is er gebruik gemaakt van longitudinale data. Tot slot is huidig onderzoek een van de eerste onderzoeken waarin aanwijzing gevonden werd voor mediatie van algemeen gezinsfunctioneren op het verband tussen een verbetering van empowerment en een afname in externaliserende problemen bij kinderen.

Concluderend kan gesteld worden dat ruim een jaar na de start van de jeugdzorg een hoger niveau van empowerment bij ouders samenhangt met een hoger niveau van algemeen gezinsfunctioneren. Daarnaast gaat een hoger niveau van empowerment bij ouders gepaard met een afname in externaliserende problemen bij kinderen. Dit verband wordt niet gevonden voor internaliserende problemen bij kinderen. Ruim een jaar na de start van de jeugdzorg speelt algemeen gezinsfunctioneren mogelijk een mediërende rol in het verband tussen empowerment van ouders en externaliserende problemen bij kinderen. Tevens gaat een toename in het algemeen gezinsfunctioneren gepaard met een afname in externaliserende en internaliserende problemen bij kinderen.

Uit de conclusie volgen verschillende aanbevelingen voor wetenschappelijk onderzoek. Op wetenschappelijk gebied is er echter, buiten het onderzoek van Graves en Shelton (2007),

(26)

relatief weinig onderzoek gedaan naar de werkzame factoren van het verbeteren van

empowerment van ouders en voor wie dit wel of niet gunstig uitpakt. In vervolgonderzoek is het van belang dat de werkzame factoren van empowerment die leiden tot een positieve verandering in het functioneren van het kind en gezin onderzocht worden. Tevens is het van belang om in vervolgonderzoek te onderzoeken welke factoren bijdragen aan een afname in internaliserende problemen bij kinderen. In het huidige onderzoek is immers gebleken dat een verbetering in empowerment bij ouders gepaard ging met een afname in externaliserende problemen bij kinderen, maar niet met een afname in internaliserende problemen. Wellicht dat externaliserende problemen bij kinderen een groter beroep doen op de empowerment van ouders dan internaliserende problemen. Uit een niet-klinische studie is bijvoorbeeld gebleken dat internaliserende problemen bij kinderen, zoals een depressie of angst, minder belastend zijn voor ouders dan externaliserende problemen (Angold et al., 1998). Wetenschappelijk onderzoek kan zich er op richten of dit verband ook gevonden wordt in de jeugdzorgpopulatie.

Huidig onderzoek draagt niet alleen bij aan wetenschappelijk onderzoek, maar heeft ook implicaties voor de praktijk. De hulpverlening zal, door de transitie jeugdzorg waar de gehele jeugdzorg onder verantwoordelijkheid van de gemeenten is komen te liggen, steeds meer gericht zijn op wat gezinnen zelf kunnen doen. De focus in de jeugdzorg is met name gericht op de eigen kracht en verantwoordelijkheid van gezinnen, waarmee onder andere beoogd wordt empowerment te stimuleren. Kijkend naar externaliserende problemen bij kinderen in de jeugdzorg, wordt aangeraden om deze focus op het verbeteren van

empowerment aan te houden gezien de gunstige resultaten. Bovendien heeft dit als voordeel dat het gepaard gaat met een verbetering in algemeen gezinsfunctioneren. Voor

internaliserende problemen bij kinderen in de jeugdzorg wordt daarentegen niet aangeraden om op deze focus te richten, omdat het niet zorgt voor een afname in de problemen. Voor internaliserende problemen is het van belang dat onderzocht wordt welke hulpverlening wel

(27)

tot een gunstig resultaat leidt, omdat kinderen die aanhoudende problemen vertonen een verhoogd risico lopen op het ervaren van negatieve uitkomsten. Als onderzocht wordt welke factoren bijdragen aan een afname in internaliserende problemen, kan de juiste hulp ingezet worden zodat kinderen met internaliserende problemen op langere termijn geen negatieve, maar juist positieve uitkomsten ervaren.

(28)

Referenties

Achenbach, T. M., & Edelbrock, C. S. (1978). The classification of child psychopathology: A review and analysis of empirical efforts. Psychological Bulletin, 85, 1275-1301. Angold, A., Messer, S. C. Stangl, D., Farmer, E. M. Z., Costello, E. J., & Burns, B. J. (1998).

Perceived parental burden and service use for child and adolescent psychiatric disorders. American Journal of Public Health, 88, 75-80.

Ardelt, M. & Eccles, J. S. (2001). Effects of mothers’ parental efficacy beliefs and promotive parenting strategies on inner-city youth. Journal of Family Issues, 22, 944-972. Ashford, S., Smit, F., Van Lier, P. C., Cuijpers, P., & Koot, H. M. (2008). Early risk

indicators of internalizing problems in late childhood: A 9-year longitudinal study. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 49, 774-780.

Boendermaker, L., Busschers, I., & Dinkgreve, M. (2015). Wat is generiek gezinsgericht werken? Amsterdam: Hogeschool van Amsterdam.

Bogenschneider, K., Small, S. A., & Tsay, J. C. (1997). Child, parent, and contextual

influences on perceived parenting competence among parents of adolescents. Journal of Marriage and the Family, 59, 345-362.

Centraal Bureau voor de Statistiek (2011). Statistische Methoden. Verkregen van:

https://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/D89D9B42-873F-4D5E-B561-CC702E57FACD/0/2011x3701.pdf.

Chorpita, B. F., Reise, S., Weisz, J. R., Grubbs, K., Becker, K. D., & Krull, J. L. (2010). Evaluation of the brief problem checklist: Child and caregiver interviews to measure clinical progress. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 74, 526-536. Cohen, J. (1988). Statistical power analysis for the behavioral sciences. New Jersey:

(29)

Colder, C. R., Scalco, M., Trucco, E. M., Read, J. P., Lengua, L. J., Wieczorek, W. F., & Hawk, L. W. (2013). Prospective associations of internalizing and externalizing problems and their co-occurrence with early adolescent substance use. Journal of Abnormal Child Psychology, 41, 667-677.

Crockenberg, S., & Leerkes, E. (2003). Infant negative emotionality, caregiving, and family relationships. In A. C. Crouter, & A. Booth (Eds.), Children’s influence on family dynamics: The neglected side of family relationships (pp. 57-78). New Jersey: Lawrence Erlbaum Associates, Publishers.

Dijkstra, S., Creemers, H. E., Asscher, J. J., Deković, M., & Stams, G. J. J. M. (2017). Family group conferencing in Dutch child welfare: Which families are most likely to organize a family group conference? Children and Youth Services Review, 83, 255-263.

Dijkstra, S., Creemers, H. E., Asscher, J. J., & Stams, G. J. J. M. (2016). Family group conferencing in child welfare: A summary. Verkregen van: http://wodc.nl/

onderzoeksdatabase/2384a-evaluatie-van-de-inzet-van-familie)netwerkberaad- eigen-kracht-conferenties-(ekc)-injeugdbescherming.aspx?cp=44&cs=6796.

Eichelsheim, V. I., Buist, K. L., Deković, M., Cook, W. L., Manders, W., Branje, S. J. T., Frijns, T., Van Lier, P. A. C., Koot, H. M., & Meeus, W. (2010). Negativiteit in gezinsrelaties van adolescenten met en zonder externaliserend probleemgedrag. Kind en Adolescent, 31, 131-145.

Epstein, N., Bishop, D. S., & Levin, S. (1978). The McMaster model of family functioning. Journal of Marital & Family Therapy, 4, 19-31.

Fanti, K. A., & Henrich, C. C. (2010). Trajectories of pure and co-occurring internalizing and externalizing problems from age 2 to age 12: Findings from the National Institute of Child Health and Human Development Study of Early Child Care. Development and Psychopathology, 46, 1159-1175.

(30)

Ferdinand, R. F., Van der Ende, J., & Verhulst, F. C. (2004). Parent-adolescent disagreement regarding psychopathology in adolescents from the general population as a risk factor for adverse outcome. Journal of Abnormal Psychology, 113, 198-206.

Gorman-Smith, D., Tolan, P. H., & Henry, D. B. (2000). A developmental-ecological model of the relation of family functioning to patterns of delinquency. Journal of

Quantitative Criminology, 16, 169-198.

Graves, K. N., & Shelton, T. L. (2007). Family empowerment as a mediator between family- centered systems of care and changes in child functioning: Identifying an important mechanism of change. Journal of Child and Family Studies, 16, 556-566.

Kang, J. (2012). Pathways from social support to service use among caregivers at risk of child maltreatment. Children and Youth Services Review, 34, 933-939.

Karreman, A., De Haas, S., Van Tuil, C., Van Aken, M. A. G., & Deković, M. (2010). Relations among temperament, parenting and problem behavior in young children. Infant Behavior and Development: An international and multidisciplinary journal, 33, 39-49.

Laan, A. M. Van der, Veenstra, R., Bogaerts, S., Verhulst, F. C., & Ormel, J. (2010). Serious, minor, and non-delinquents in early adolescence: The impact of cumulative risk and promotive factors. The TRAILS study. Journal of Abnormal Child Psychology, 38, 339-351.

Movisie. (2015). Transitie jeugdzorg: een overzicht. Verkregen van: https://www.movisie.nl/artikel/transitie-jeugdzorg-overzicht.

Pihlakoski, L., Sourander, A., Aromaa, M., Rautava, P., Helenius, H., & Sillanpää, M. (2006). The continuity of psychopathology from early childhood to preadolescence. European Child & Adolescent Psychiatry, 15, 409-417.

(31)

Rodrigo, M. J., Correa, A. D., Maiquez, M. L., Martin, J. C., & Rodriquez, G. (2006). Family preservation services on the Canary Islands. Predictors of the efficacy of a parenting program for families at risk of social exclusion. European Psychologist, 11, 57-70. Schwab, J. J, Gray-Ice, H. M., & Prentice, F. R. (2002). Family Functioning: An historical

and research review. In J.J. Schwab, H.M. Gray-Ice & F.R. Prentice (Eds.), Family Functioning: The general living systems research model (pp. 19-91). Boston: Springer US.

Singh, N. N., Curtis, J. W., Ellis, C. R., Nicholson, M. W., Villani, T. M., & Wechsler, H. A. (1995). Psychometric analysis of the family empowerment scale. Journal of Emotional and Behavioral Disorders, 3, 85-91.

Schleider, J. L., Ginsburg, G. S., Keeton, C. P., Weisz, J. R., Birmaher, B., Kendall, P. C., Piacentini, P., Sherrill, J., & Walkup, J. T. (2015). Parental psychopathology and treatment outcome for anxious youth: Roles of family functioning and caregiver strain. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 83, 213-224.

Taub, J., Tighe, T. A., & Burchard, J. (2001). The effects of parent empowerment on adjustment for children receiving comprehensive mental health services. Children’s Services: Social Policy, Research, and Practice, 4, 103-112.

Vuorenmaa, M., Perälä, M. L., Halme, N., Kaunonen, M., & Åstedt-Kurki, P. (2016).

Associations between family characteristics and parental empowerment in the family, family service situations and the family service system. Child Care Health and Development, 42, 25-35.

Wallerstein, N. (2006) What is the evidence on effectiveness of empowerment to improve health? Copenhagen: WHO Regional Office for Europe. Verkregen van:

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

(Tom Morton, Saâdane Afif, Paroles [Songbook], 2018) The first part of this thesis looks at three works which have taken place in three different institutional

Alongside religious backgrounds, individual economic status, and economic development, certain contextual factors have shown an impact on gender differences in educational

Een andere verklaring voor het feit dat er geen verschil is gevonden tussen schema’s en tropen kan zijn dat proefpersonen van het huidige onderzoek de slogans maar één

receiver with 4 RF inputs and 4 outputs is proposed, allowing for digital MIMO but also analog interference rejection by spatial notch filtering through 4 reconfigurable

Krylov subspace methods have been successfully used for the evaluation of the matrix exponential and for the numerical solution of various time dependent problems since the late

Since the delay of the input signal is only an integer delay, a more accurate adjustment of the delay of the input signal times the input signal to the feedback signal with

Taking the results of the quantitative research performed into account, the research question can be answered: entrepreneurial role models do not have a significantly larger

In dit onderzoek wordt door middel van een kwalitatieve inhoudsanalyse gekeken naar de mogelijke invloed van communicatiestrategie, snelheid van reageren en gebruik van human voice