• No results found

Pleegzorg : methodisch matchen in de praktijk

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Pleegzorg : methodisch matchen in de praktijk"

Copied!
29
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Pleegzorg: Methodisch Matchen in de praktijk.

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek

Nicole Reijnen 11258551 Begeleider: Kitty Jurrius Amsterdam, 23-08-2018

(2)

Abstract

Objective: The purpose of this research was to investigate how theory-making concerning

matching methods in foster care are supportive to the implementation of good matching in practice according to matchers.

Method: This exploratory research contained 12 professionals working for 12 different foster

care providers in the Netherlands. Interviews were used to map their views concerning matching.

Results: The results show that the current practice of matching is diverse concerning the

interpretation of factors and methods that must lead to a placement. It is unclear whether these factors and methods actually lead to stable placements. The scientific literature does not provide theoretical substantiation. The professionals emphasize the lack of scientific research. There seems to be a gap between theory and practice. The professionals contribute a number of factors that maintain diversity in practice and need further research.

Conclusion: Given the likelihood of poor outcomes of a breakdown for foster children, more

understanding of good matching is needed. On the basis of these findings more scientific research is necessary. To provide a practice that is clear and transparent and fits in with the theory, follow-up research should focus on these factors and methods that lead to stable placements.

Keywords: Breakdown; Foster care; Foster care matching; Foster care models; Foster

(3)

Methodisch Matchen in de praktijk

In Nederland is in de afgelopen decennia een duidelijke stijging zichtbaar van het aantal jeugdigen waarbij sprake is van pleegzorg. In 2000 ging het om circa 8000 jeugdige instromers terwijl het aantal in 2016 gestegen is naar 18.275 jeugdigen (Pleegzorg Nederland, 2017). Vaak zijn deze jeugdigen blootgesteld aan een hoeveelheid negatieve ervaringen. Er is bijvoorbeeld sprake geweest van prenatale blootstelling aan drugs en/of alcohol,

vroeggeboorte, verwaarlozing en/of mishandeling of de jeugdige heeft niet de kans gekregen zich veilig te hechten aan zijn/haar opvoeders (Vig, Chinitz, & Shulman, 2005; Oswald, Heil, & Goldbeck, 2010). Bij hen is vaak sprake van een vertraging van de algehele- en cognitieve ontwikkeling waardoor deze jeugdigen mogelijk problemen ervaren op verschillende

gebieden, namelijk scholing, onveilige gehechtheid, gedragsproblematiek en stoornissen (Sawyer, Carbone, Searle, & Robinson, 2007).

Nederland telt in totaal 28 pleegzorgaanbieders waarvan drie organisaties landelijk opereren en de overige 25 pleegzorgaanbieders deel uitmaken van multifunctionele kinder- en jeugdzorgorganisaties. Deze non-profit organisaties verzorgen naast pleegzorg ook

residentiële zorg en dagbehandeling (Strijker & Knorth, 2007). Een actueel probleem binnen deze pleegzorgorganisaties heeft betrekking op het aantal niet-gepland afgebroken

plaatsingen. Een situatie waarbij een plaatsing niet-gepland voortijdig wordt afgebroken, wordt gedefinieerd als een ‘breakdown’. Uit onderzoek van Strijker, Knorth en Knot-Dicksheit (2008) is gebleken dat wereldwijd tussen de 25% en 50% van de pleegzorg-plaatsingen uitmondt in een breakdown. Cijfers in Nederland tonen aan dat in 2016 4.516 jeugdigen de pleegzorg verlaten hebben en dat 26% daarvan voortijdig beëindigd is. 5% daarvan was te wijten aan overmacht (verhuizing en/of overdracht naar een andere pleegzorgaanbieder). Bij de overige 21% is de plaatsing beëindigd op initiatief van de

(4)

jeugdige, pleeg- of gezinshuisouders, de biologische ouders of de jeugdzorginstelling (Pleegzorg Nederland, 2017).

Een voortijdige beëindiging wordt als problematisch gezien, omdat het herhaaldelijk veranderen van de ene omgeving naar de andere grote gevolgen met zich meebrengt voor het welzijn en de psychische gezondheid van alle betrokkenen (Rubin, O’Reilly, Luan, &

Localio, 2007). Onderzoek bij jonge kinderen heeft aangetoond dat een breakdown een negatief effect kan hebben op de hersenontwikkeling (Fisher, Bruce, Abdullaev, Mannering, & Pears, 2011). Bovendien blijkt uit onderzoek dat iedere extra uitplaatsing tot een toename van zowel internaliserend- als externaliserend probleemgedrag leidt (Jones et al., 2011).

Met voorzichtigheid kan gesteld worden dat een stabiele plaatsing bijdraagt aan een positieve ontwikkeling van een kind. Om tot een stabiele plaatsing te komen, vindt er

voorafgaand aan de plaatsing een plaatsingsprocedure plaats waarbij een jeugdige gekoppeld wordt aan een pleeggezin. Het proces waarbij een pleeggezin geselecteerd wordt dat het beste past bij de jeugdige, wordt ook wel ‘matching’ genoemd (Strijker & Zandberg, 2001). Dit proces wordt door professionals uitgevoerd die werkzaam zijn bij pleegzorgorganisaties (verder: matchers).

Hoewel de bevindingen uit de literatuur niet eenduidig zijn, lijkt het erop dat een betere matching bij kan dragen aan een meer stabiele plaatsing (Argent & Coleman, 2012). Enkele wetenschappers hebben onderzoek gedaan naar de beschikbare literatuur ten opzichte van matching. In 2013 hebben De Maeyer, Vanderfaeillie en Stroobants onderzoek gedaan naar de verschillende matchingmodellen. Tabel 1 biedt een overzicht van deze modellen.

(5)

Zij hebben deze modellen vervolgens onderverdeeld in factor-, profiel- en

interactiegeoriënteerde modellen. Bij een factorgeörienteerd model wordt de noodzakelijke informatie van de jeugdige, ouder(s) en het pleeggezin verzameld en naast elkaar gelegd. De profielgeoriënteerde benadering verdeelt pleegouders en pleegkinderen onder in groepen op basis van overeenkomende kenmerken en tot slot legt het interactiegeoriënteerd model de nadruk op het gedrag van de pleegouder(s) in interactie met het gedrag van het pleegkind. Er zijn ook studies die zich specifiek gericht hebben op factoren die van belang worden geacht bij een plaatsing. De review van De Baat (2014) laat zien dat de

onderzoeksbevindingen met betrekking tot matchen op bepaalde specifieke factoren weinig consistent zijn. Wetenschappelijk onderzoek ondersteunt bijvoorbeeld niet de morele

voorkeur voor het bij elkaar plaatsen van broers en zussen. Ook is niet bewezen dat matchen op etniciteit betere resultaten oplevert dan plaatsingen die hier niet op matchen (De Baat, 2014).

Zeijlmans en collega’s (2017) hebben in hun review onderzoek gedaan naar de beschikbare literatuur ten opzichte van beslissingen die genomen worden gedurende de matching. Zij omschrijven matching als een vorm van complexe besluitvorming waar casus-, organisatorische-, externe- en besluitvormersfactoren invloed op uitoefenen. Studies gericht op casusfactoren zijn vooral gericht op de rol van broertjes en zusjes, etniciteit en gedrag. Organisatorische factoren liggen vaak in strijd met het vermogen om in het belang van het kind te handelen. Deze factoren maken het vaak lastiger om de bovengenoemde casusfactoren in overweging te nemen. Bij contextuele factoren ligt de nadruk voornamelijk op het beleid, de rivaliteit met andere organisaties en de druk van buitenaf om als organisatie te veranderen. Tot slot hebben besluitvormersfactoren betrekking op de persoonlijke standpunten en

(6)

bepaalde casus-, organisatorische-, externe, en besluitvormersfactoren verwaarloosd is wat mogelijk gevolgen heeft voor de hedendaagse praktijk.

De reeds beschreven wetenschappelijk literatuur toont aan dat de

onderzoeksbevindingen rondom matching, de factoren die erop van invloed zijn en modellen die gehanteerd kunnen worden schaars (De Maeyer, Vanderfaeillie, & Stroobants, 2013; Zeijlmans et al., 2017) en bovendien weinig eenduidig zijn. In 2014 constateerden Ter Meulen, Vinke, De Baat en Spoelstra (2014) dat het in de praktijk ontbreekt aan een eenduidige theoretisch gefundeerde procedure van matching van uithuisgeplaatste

(pleeg)kinderen aan opvoeders. Dit leidde in 2014 tot een literatuuronderzoek (Ter Meulen et al., 2014) en een praktijkinventarisatie (De Baat et al., 2014) om uit te zoeken of de matching tussen jeugdige en pleeggezin zodanig verbeterd kan worden, dat de kans op een stabiele plaatsing toeneemt. Uit dit onderzoek en de praktijkventarisatie bleek dat er behoefte was aan een methodiek:

Een werkwijze volgens een bepaald systeem die daardoor inzichtelijk en

overdraagbaar is. Een methodiekhandleiding bevat een stappenplan dat vertelt in welke volgorde en met welke frequentie, duur en intensiteit de activiteiten plaatsvinden. De voordelen van een methodiekbeschrijving zijn: meer eenheid in de uitvoering,

overdraagbaarheid en borging, duidelijk verhaal voor alle hulpverleners en de doelgroep, en aanscherping van de uitgangspunten en theoretische achtergronden (Foolen et al., 2011).

Beide studies hebben geresulteerd in een methodiek genaamd Methodisch Matchen (Ter Meulen, Vinke, De Baat, & Spoelstra, 2014). Tabel 1 geeft een overzicht van de uitgangspunten die behoren tot de methodiek.

Tabel 1

Uitgangspunten behorend tot de methodiek ‘Methodisch Matchen’

Uitgangspunten

(7)

2. Ouders krijgen een rol passend bij hun mogelijkheden en de behoeften van de jeugdige

3. Informatieverzameling en –verstrekking is voorwaarde voor matching

4. Binnen het matchingsproces is aandacht voor gehechtheid en de klik (interacties) tussen betrokkenen

5. Doel van de match is een stabiele, onvoorwaardelijke opvoedrelatie

6. Bij een niet-optimale match worden risico’s verminderd door het inzetten van hulp op maat

Het algemene uitgangspunt bij het ontwikkelen van de matchingsmethodiek was dat een goede match bijdraagt aan meer stabiliteit in plaatsing en daarmee aan het welzijn van- en toekomstkansen voor de jeugdige. Ook draagt een goede match bij aan motivatie, behoud en welzijn van pleeg- en gezinshuisouders (Thomas, 2013). Doordat de methodiek berust op een theoretische onderbouwing en jarenlange Nederlandse praktijkervaring worden de matchers voorzien van een transparante matchingsprocedure (Ter Meulen & Vinke, 2017).

Anderhalf jaar nadat deze methodiek beschikbaar is gesteld, is het niet duidelijk of- en op welke wijze de methodiek, en de theorieën die eraan ten grondslag liggen, de praktijk daadwerkelijk ondersteunen. Daarnaast is er over het algemeen weinig bekend over het werken met methodische modellen in de Nederlandse praktijk (De Baat, 2014). Onderhavig onderzoek probeert daarom inzicht te krijgen in de actuele stand van zaken met betrekking tot matching en de toepassing van methodische modellen in de praktijk. Dit onderzoek richt zich daarbij op de opvattingen van matchers met betrekking tot methodisch matchen door de dagelijkse gang van zaken in kaart te brengen. De vraagstelling van dit onderzoek luidt als volgt:

Op welke wijze kan theorievorming met betrekking tot matchingmodellen in de pleegzorg volgens matchers ondersteunend zijn aan de uitvoering van goede matching door matchers in de praktijk?

(8)

Dit wordt onderzocht aan de hand van de volgende deelvragen:

1. Welke factoren zijn volgens matchers van belang bij het realiseren van een goede match?

2. Hoe staan matchers tegenover het toepassen van een methodisch model bij het realiseren van een goede match?

3. Op welke manier wordt methodisch matchen op dit moment toegepast in de Nederlandse praktijk?

Methode Type onderzoek

Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van exploratief- en praktijkgericht cross-sectioneel onderzoek. Het betrof kwalitatief onderzoek. Er is gekozen voor kwalitatief onderzoek, omdat er zo een gedetailleerd beeld van de huidige stand van zaken omtrent matching geschetst kan worden. Met behulp van interviews werd het perspectief van matchers die het werk dagelijks in de praktijk uitvoeren in kaart gebracht. Bij kwalitatief onderzoek gaat het niet om tellen, maar vooral om het begrijpen (Baarda et al., 2013). De data is afkomstig van verschillende pleegzorgorganisaties binnen Nederland. Het onderzoek is gebaseerd op een doelgerichte steekproef. De website van Pleegzorg Nederland is geraadpleegd om in contact te komen met de verschillende pleegzorgorganisaties in Nederland (Pleegzorg Nederland, 2017).Deze organisaties lagen verspreid over heel Nederland.

Respondenten

Matchers. In totaal hebben twaalf pleegzorg matchers deelgenomen aan het

onderzoek. Bij ieder van hen is een interview afgenomen. Zij waren gemiddeld 8 jaar en 7 maanden werkzaam als matcher. Tabel 2 toont aan dat de persoon met de meeste ervaring 21 jaar als matcher werkzaam is binnen de pleegzorg. Degene met de minste ervaring was 1 jaar

(9)

werkzaam als matcher. Iedere matcher heeft naast matching ook andere werkervaring binnen de pleegzorg opgedaan. De functieomschrijving van een matcher is bij veel organisaties verschillend. Bij sommige organisaties is matching omschreven als een specialisatie en houdt de matcher zich alleen bezig met de matching. Bij andere organisaties is matching een

onderdeel van de gehele plaatsingsprocedure en voert de matcher taken uit die behoren tot de aanmelding en de plaatsing.

Tabel 2

Gegevens participanten pleegzorg matchers

Respondent Geslacht Aantal jaren werkzaam als matcher 1. Vrouw 16 2. Vrouw 3 3. Man 21 4. Vrouw 7 5. Vrouw 10 6. Vrouw 8 7. Vrouw 5 8. Vrouw 11 9. Vrouw 1 10. Vrouw 2 11. Man 16 12. Vrouw 4 Procedure

Voor de werving van de respondenten zijn 29 pleegzorgorganisaties per e-mail benaderd. De contactgegevens van deze organisaties zijn verworven op de website van Pleegzorg Nederland. Zij kregen het verzoek de vraag tot deelname aan het onderzoek bij de matchers neer te leggen. Uiteindelijk waren 12 matchers bereid om deel te nemen aan het onderzoek. De matchers waren afkomstig van organisaties die verspreid liggen over Nederland. Het onderzoek is eerst kort toegelicht waarbij ook de vraagstelling van het onderzoek duidelijk is gemaakt. Ook is telefonisch of per e-mail aangegeven dat de

anonimiteit van de respondenten wordt gewaarborgd en dat deelname aan het onderzoek op geheel vrijwillige basis is. Na instemming van de matchers hebben zij telefonisch of per mail

(10)

een reactie gegeven, waarna een afspraak is ingepland. Bij iedere organisatie waren twee of meer matchers werkzaam. Elke deelnemende organisatie heeft één matcher aangeleverd die een beeld heeft geschetst van de werkwijze binnen de organisatie. De interviews namen gemiddeld drie kwartier in beslag. Deze interviews hebben plaatsgevonden op een locatie naar keuze. Ieder interview is opgenomen met de dictafoon functie van een mobiele telefoon. Naderhand zijn de interviews verbatim getranscribeerd.

Onderzoeksinstrumenten

Interviews pleegzorg matchers. Voor de beantwoording van de onderzoeksvragen is

gebruik gemaakt van een semigestructureerd interview. Daarbij is een topiclijst opgesteld bestaande uit open vragen. Aan de hand van een topiclijst is het mogelijk om verschillende onderwerpen verder uit te diepen zonder daarbij al te sturend te zijn (Baarde et al., 2013). Het was hierdoor mogelijk van de vragen af te wijken indien er behoefte was aan meer informatie. Voorafgaand aan het interview zijn, middels een korte introductie, de procedure, structuur en inhoud van het interview uitgelegd. Ook is van tevoren aan iedere matcher gevraagd of zij toestemming gaven voor het opnemen van het interview. Het interview is opgesteld op basis van vijf topics: (1) Kenmerken van de matcher (e.g., hoelang bent u werkzaam als matcher; eerdere werkzaamheden binnen pleegzorg), (2) Visie met betrekking tot matching in het algemeen en op basis van een methodiek (e.g., hoe staat u in algemene zin tegenover de ontwikkeling van een methodiek?), (3) Ervaringen met betrekking tot de methodiek

‘Methodisch Matchen’ (e.g., wat zijn uw ervaringen met de methodiek?), (4) Uitvoering van de uitgangspunten (e.g., kunt u uw visie met betrekking tot de uitgangspunten toelichten; hoe kenmerkt de praktische uitvoering van de uitgangspunten zich?), (5) Kanttekeningen en verbeterpunten met betrekking tot de methodiek (e.g., welke kanttekeningen en

verbeterpunten draagt u aan?). Na ieder topic is ter toetsing een samenvatting gegeven van de besproken inhoud. Vervolgens is bij de respondenten nagegaan of de samenvatting

(11)

overeenkwam met de inhoud die zij reeds besproken hadden. Dit ter vergroting van de betrouwbaarheid van het onderzoek.

Data-analyse

In eerste instantie is van ieder interview een transcript gemaakt door de geluidsopname helemaal uit te schrijven met behulp van het tekstverwerkingsprogramma Express Scribe. Vervolgens zijn de transcripten in een kwalitatief analyseprogramma, Kwalitan,

geïmporteerd. Daarna is met behulp van het programma de tekst opgedeeld in segmenten waarbij een gedeelte van de tekst een geheel vormt op logische gronden. Met behulp van coderen zijn de elementen die van belang zijn voor de beantwoording van de

onderzoeksvragen gecategoriseerd in de vorm van thema- en variatiecodes. Themacodes geven het thema aan dat ter sprake komt en variatiecodes geven aan wat erover het desbetreffende thema gezegd wordt.

De interviews zijn in een eerste ronde geanalyseerd op basis van de inductieve strategie die onderdeel is van de kwalitatieve analysemethoden. Het doel van deze

kwalitatieve analyse is het aanbrengen van structuur of het ontdekken van een patroon in de verzamelde informatie afkomstig uit interviews. Dit leidt tot een zinvolle en herkenbare ordening van de verkregen informatie (Baarda et al., 2013).

Een tweede analyseronde is ondernomen op basis van de theorie. Daarbij is gekeken of de coderingen die in de eerste ronde waren aangebracht, ondergebracht konden worden in de theoretische bevindingen. Er is gekeken naar de overeenkomsten en verschillen tussen de betekenis van de verschillende codes. Door het volgen van een bekende methodiek voor analyse, het gebruik van computerondersteuning en door transparant te werk te gaan is de betrouwbaarheid en validiteit van deze analyse gewaarborgd.

(12)

In deze sectie zijn de belangrijkste onderzoeksresultaten uiteengezet. Per

onderzoeksvraag zijn de gevonden codes cursief weergegeven in de tekst, ondersteund met behulp van citaten afkomstig van de matchers.

Belangrijke factoren volgens matchers

Met matchers is gesproken over factoren die meegenomen worden tijdens de besluitvorming. Ten aanzien van de verstrekking van noodzakelijke informatie voor de totstandkoming van een plaatsing zijn de respondenten over het algemeen eensgezind. “Een breed scala aan informatie wordt uitgevraagd bij de jeugdige, ouders en pleegouders”, aldus een matcher. Tabel 3 geeft weer welke factoren volgens de respondenten meegenomen worden bij de totstandkoming van een plaatsing.

Tabel 3

Factoren die tegen elkaar afgewogen worden bij een plaatsing volgens matchers

Factoren Aantal respondenten

Leeftijd 12

Samen plaatsing van broertjes en zusjes 10

Etniciteit 9

Afstand 9

Voorgeschiedenis ouders, pleegkind en pleegouders 8

Problematiek 8

Verschillen tussen matchers betreffen vooral de zienswijze ten aanzien van factoren die volgens hen invloed hebben op de stabiliteit van een plaatsing. Tabel 4 geeft een overzicht van de factoren die volgens de matchers zorgen voor stabiele plaatsingen.

Tabel 4

Factoren die volgens matchers zorgen voor een stabiele plaatsing

Factoren Aantal respondenten

Hechting 5

Verwachtingspatroon van ouders 3

Klik 2

(13)

Volgens de respondenten is het waargenomen belang van hechting bij matching de afgelopen twee decennia toegenomen. Dit komt deels voort uit de kennis die de afgelopen twee decennia op dit gebied is vergaard. Volgens de respondenten is hechting een cruciale factor voor de stabiliteit van een plaatsing. Echter, het is volgens hen ingewikkeld om

voorafgaand aan een plaatsing de hechtingstijl van een jeugdige en pleegouders vast te stellen en deze vervolgens op elkaar af te stemmen. De geïnterviewde matchers kenmerken hechting als een lastig meetbaar construct. Zij geven aan dat niet alleen het gebrek aan

meetinstrumenten daarbij een rol speelt, ook is het van belang dat een matcher over

voldoende kennis beschikt. De respondenten benadrukken dat kleine signalen erg belangrijk zijn om uiteindelijk de gehechtheid van jeugdigen en pleegouders vast te stellen. “Als je weinig kennis hebt van hechting, is het erg lastig om hier tijdens de besluitvorming rekening mee te houden”, aldus een matcher.

Het volgende citaat van een respondent illustreert de door hen ervaren complexiteit van het construct hechting:

Of ik van mening ben dat de hechtingstijl van zowel pleegouders als

pleegkinderen van belang is voor de continuïteit van een plaatsing? Ja. Echter, is het heel ingewikkeld om de hechtingsstijl vast te stellen. Vooral bij hele jonge kinderen. Dan moet je het voornamelijk hebben van observaties. Die mogelijkheid heb je in veel gevallen niet, dus dan ben je afhankelijk van de verhalen van ouders en die kunnen nog weleens informatie achterwege laten. Ook het verwachtingspatroon van ouders wordt door de geïnterviewde matchers aangeduid als een moeilijk meetbaar construct waardoor het lastig is om rekening te houden met het verwachtingspatroon voorafgaand aan de plaatsing. Ze geven aan dat in veel gevallen pas na een plaatsing blijkt in hoeverre de verwachtingen van pleegouders reëel waren. In de praktijk merken deze respondenten op dat een plaatsing vaak spaak loopt zodra pleegouders te

(14)

hoge of te lage verwachtingen hebben van het pleegkind. Een enkeling benoemt het belang van de klik tussen de jeugdige en pleegouders. “Als er tijdens de plaatsingsprocedure geen klik is tussen beiden, kun je het proces beter afbreken. Naar mijn idee is dat al een voorbode voor de stabiliteit van een plaatsing”, aldus een respondent.

Hoewel elke respondent een factor heeft aangedragen die volgens hen belangrijk is voor de stabiliteit van een plaatsing, voegen twee respondenten hieraan toe dat zij het ingewikkeld vinden om een specifieke factor aan te duiden. Volgens hen zijn er maar enkele factoren waar volgens wetenschappelijk onderzoek rekening mee gehouden dient te worden tijdens de totstandkoming van een plaatsing, zoals bijvoorbeeld de afstand in leeftijd tussen

het pleegkind en het biologische kind. Verder zijn de onderzoeksbevindingen met betrekking

tot factoren volgens hen erg wisselvallig waardoor de interpretatie van factoren deels neerkomt op hun persoonlijke zienswijze. Een geïnterviewde zegt hierover:

Wij werken wel met een wegingsformulier, maar daarop staat niet vermeld welk gewicht aan een bepaalde factor gehangen moet worden. Doordat ik al enige tijd werkervaring heb als matcher weet ik enigszins wat belangrijk is en hoe ik naar mijn idee te werk moet gaan. Daarentegen is elke casus specifiek en komt het vaak genoeg voor dat ik ietwat afwijk in mijn aanpak.

De respondenten dragen ook enkele factoren aan die volgens hen het gehele besluitvormingsproces bemoeilijken. Acht respondenten geven aan dat het gebrek aan

pleeggezinnen ervoor zorgt dat zij naar hun idee voor een minder goede match moeten kiezen.

Zij kunnen hierdoor in veel gevallen geen rekening houden met alle wensen en behoeften van de betrokkenen. Een respondent zegt hierover:

Als je kunt kiezen uit tien pleeggezinnen, dan heb je mazzel en dan kan het goed en snel. Hoe goed je dan ook kunt matchen, hoe goed je het gezin ook kent, hoe goed je de risico’s kunt benoemen, analyseren en begeleiden. In veel

(15)

gevallen hebben we die keuze niet en maak je een keuze met kromme tenen. Het is een spanningsveld.

Vier respondenten zijn van mening dat het gebrek aan tijd de mogelijkheid om alle noodzakelijke informatie tegen elkaar af te wegen beperkt. Zo noemt een respondent dat het in veel gevallen noodzaak is een jeugdige zo spoedig mogelijk onder te brengen, omdat de opvoedsituaties niet meer houdbaar is. “Dit vergroot de druk die wij als matchers voelen waardoor wij in veel gevallen niet de ruimte hebben om alle activiteiten uit te voeren en alle factoren tegen elkaar af te wegen”, aldus een matcher. Drie respondenten benoemen het

gebrek aan geld. Volgens een respondent liggen er nog veel vraagstukken die mogelijk de

matching kunnen verbeteren. Hiervoor zou zij graag meer contact willen met andere

organisaties zodat deze vraagstukken ook met andere matchers gedeeld kunnen worden en er mogelijk gezamenlijk naar antwoorden gezocht kunnen worden. Echter, daar moet geld voor vrijgemaakt worden en dat is volgens haar op het moment schaars.

Een enkeling markeert daarnaast de transitie en de ernst van de problematiek van

jeugdigen als beïnvloedende factoren.

Hoe staan matchers tegenover het toepassen van een methodisch model bij het realiseren van een goede match?

In de interviews is gevraagd naar de opvattingen van respondenten over het toepassen van een methodisch model bij de matching. In algemene zin staan alle respondenten positief tegenover methodisch handelen. De respondenten dragen enkele voordelen aan van het werken op basis van een methodisch model. Volgens acht respondenten maakt het de besluitvorming overzichtelijk voor en overdraagbaar naar anderen. Vijf respondenten benadrukken expliciet de toename in efficiëntie. Het scheelt tijd als er volgens een

(16)

Met betrekking tot de toepassing van een methodisch model bij matching zijn de respondenten kritischer en minder eensgezind. Een plaatsing is niet te bewerkstelligen op basis van vaste, voorgeschreven methodische handelingen, aldus een van de respondenten. Twee respondenten voegen hieraan toe dat de Nederlandse praktijk, naar hun idee, teveel gericht is op de ontwikkeling van gesystematiseerde en procesmatige modellen, terwijl er volgens hen belangrijkere vraagstukken liggen waar aandacht aan besteed dient te worden. Een respondent draagt het volgende voorbeeld aan:

Ik heb vernomen dat bepaalde organisaties bezig zijn met het ontwikkelen van een computersysteem voor matching. Naar mijn idee is het tijd- en

geldverspilling. Het is en blijft hopelijk mensenwerk, daar kan een

computersysteem niet tegenop. Ik heb liever dat onderzoek zich richt op het feit dat steeds meer pleegouders zich afmelden in plaats van aanmelden voor pleegzorg.

Daarnaast zien twee respondenten de ernst van de problematiek bij jeugdigen, die aangemeld worden voor pleegzorg, toenemen. Volgens een respondent wordt bij de profielschets alle informatie met betrekking tot het probleemgedrag en de eventuele stoornissen bij de jeugdige verzameld en verwerkt. Deze informatie wordt vervolgens voorgelegd aan pleegouders, onder andere ter bevordering van een transparante

samenwerking. Dit heeft volgens de desbetreffende respondent echter ook een keerzijde, omdat de complexiteit van de problematiek pleegouders mogelijk bij voorbaat al afschrikt.

Een respondent zegt hierover:

Volgens geïnterviewde 9 (Matching, 24 april, 2018): We merken binnen onze organisatie dat het lastiger wordt om jeugdigen bij een pleeggezin onder te brengen. Dit kan, naar mijn idee, deels toegeschreven worden aan de komst van de 35 medewerkers ter voorkoming uithuisplaatsing. Er wordt dan voor

(17)

een langere periode intensievere hulp ingezet ter voorkoming van de

uithuisplaatsing. Echter, als die kinderen dan alsnog voor pleegzorg aangemeld worden, is de ernst van de problematiek vaak een stuk zwaarder waardoor deze jeugdigen lastig onder gebracht kunnen worden bij een pleeggezin.

Verschillen in de houding van matchers betreffen vooral de houding ten opzichte van

kindgericht werven. Hoewel het merendeel (zeven) van de matchers positief staat tegenover

de intrede van kindgericht werven, is er ook een enkeling die kanttekeningen plaatst bij de toepassing van dit methodisch model. Het volgende citaat geeft hiervan een illustratie:

Het nadeel bij kindgericht werven kan zijn dat de pleegouders veel minder training hebben gehad dan bestandspleeggezinnen. Ook deze vijver begint een beetje op te drogen. Het is niet zo dat er verbluffende resultaten uitkomen. Een jaar of zes geleden werden er veel meer plaatsingen gerealiseerd via

kindgericht werven dan de afgelopen twee jaar. Hoe dat kan? Die vraag kan ik niet beantwoorden.

Sommige respondenten (drie) zetten vraagtekens bij het ethische aspect van het model. Volgens hen kun je niet zomaar met de jeugdigen de straat op. Daar komt de

privacywetgeving om de hoek kijken, aldus een van hen. De respondenten die al enig ervaring hebben benoemen dat zij in de afgelopen jaren veel ontwikkelingen hebben doorgevoerd met betrekking tot kindgericht werven. Echter, deze ontwikkelingen zijn niet bekend bij een groot aantal matchers. De respondenten waarbij het model pas recent of helemaal nog niet ten uitvoering wordt gebracht, hameren daarom ook op meer onderling contact zodat de opgedane kennis met betrekking tot het model overgedragen kan worden naar de andere organisatie.

(18)

Met matchers is gesproken over de toepassing van methodische modellen in de

praktijk. Het merendeel van de respondenten (10) schetst dat in de huidige Nederlandse

praktijk matching niet plaatsvindt op basis van één methodisch model, maar dat meerdere

methodische modellen naast elkaar toegepast worden.

De twee respondenten met de langste werkervaring binnen de pleegzorg geven aan dat matching, al zolang zij zich kunnen heugen, plaatsvindt op basis van het maken van

profielschetsen en door middel van netwerkverkenning. Uit de interviews blijkt dat er binnen

deze modellen enkele ontwikkelingen hebben plaatsgevonden: Het merendeel van de

respondenten (10) benoemt dat de biologische ouders meer inspraak hebben gekregen en dat er binnen een breder netwerk naar een geschikt pleeggezin wordt gezocht.

Uit de antwoorden van de respondenten blijkt dat er tussen matchers onderling verschil is in de manier waarop de methodische modellen worden toegepast. Bij slechts drie respondenten zijn de methodische modellen daadwerkelijk op papier uitgeschreven. Een respondent geeft het volgende citaat ter illustratie:

Er zal vast het een en ander op papier staan omtrent matching, maar daar ben ik niet van op de hoogte. Twee jaar geleden zijn wij in het diepe gestapt, omdat de mensen die dit werk al jaren deden het veld moesten ruimen in verband met bezuinigingen. Wij hebben matching toen overgenomen zonder daadwerkelijk ingewerkt te zijn. Het is hierdoor voor ons soms ook onduidelijk of wij op de juiste manier matchen.

Bovendien benadrukken bijna alle respondenten (negen) dat zij niet gebonden zijn aan een vaste, gesystematiseerde handelingswijze. De verschillen tussen de respondenten

betreffen vooral de uitvoering van kindgericht werven. Vier respondenten geven aan dat de uitvoering van dit methodisch model aan andere collega’s is toegewezen. Slechts vijf

(19)

dat kindgericht werven bij vier respondenten al geruime tijd tot de methodische modellen behoort die binnen de organisatie ten uitvoer worden gelegd, en drie anderen geven daarentegen aan dat kindgericht werven bij hun nog in de kinderschoenen staat.

Ook is er een enkeling die aangeeft ook te matchen op basis van een contextuele methode. Daarbij wordt er vooral gekeken naar wat er zich vroeger afgespeeld heeft in het leven van de opvoeders. Deze respondent zegt hierover:

Wij kijken vooral naar wat er vroeger gebeurd is bij de opvoeders van de kinderen. Dat nemen wij mee en is van belang in de opvoeding. Wat zijn de normen en waarden, wat vinden ouders belangrijk. Wij nemen ouders hier heel erg in mee.

Met betrekking tot de methodiek ‘Methodisch Matchen’ valt op dat niet elke respondent op de hoogte is van de ontwikkeling van de methodiek waardoor niet elke

respondent inhoudelijk uitspraken kan doen over de methodiek. Slechts drie respondenten zijn ermee bekend, en de methodiek is slechts bij een enkeling geïmplementeerd.

De drie respondenten die op de hoogte zijn van de methodiek delen dezelfde mening met betrekking tot de implementatie van de methodiek. “Het implementeren van een

methodiek kost veel tijd en geld en dat is er op dit moment niet”, aldus een van de respondenten.

Discussie

Het doel van dit onderzoek was een antwoord te vinden op de volgende vraagstelling: Op

welke wijze kan theorievorming met betrekking tot matchingmodellen in de pleegzorg volgens matchers ondersteunend zijn aan de uitvoering van goede matching door matchers in de praktijk? Op basis van interviews met matchers is een antwoord gezocht op de bovenstaande

(20)

de verkregen resultaten uit interviews op elkaar bezien worden, waarna methodische kanttekeningen en implicaties voor vervolgonderzoek besproken worden.

Welke factoren zijn volgens matchers van belang bij het realiseren van een goede match?

Uit het huidig onderzoek blijkt dat de volgende factoren het meeste tegen elkaar afgewogen worden bij de totstandkoming van een plaatsing: samen plaatsing van broertjes en

zusjes, leeftijd van de jeugdige, afstand tot biologische ouders, etniciteit en

gedragsproblemen. Deze resultaten komen overeen met de resultaten uit Ter Meulen, Vinke,

De Baat en Spoelstra (2014). Zij vroegen matchers factoren te noemen die meegenomen werden tijdens de besluitvorming en vonden dat vrijwel iedereen dezelfde factoren meeneemt. Een opvallende bevinding in dit onderzoek is dat de factoren die worden benoemd als het meest gebruikt, over het algemeen niet worden aangedragen als factoren die zorgen voor een stabiele plaatsing. Uit huidig onderzoek blijkt dat factoren als hechting, verwachtingspatroon

van ouders, klik en een geschiedenis van traumatische ervaringen bestempeld worden als

factoren die zorgen voor de stabiliteit van een plaatsing. Hoewel de respondenten een beeld geschetst hebben van de factor die volgens hen zorgt voor een stabiele plaatsing, zijn de bevindingen weinig eenduidig. De resultaten van het huidig onderzoek wijzen uit dat het voor de matchers onduidelijk is welke factoren nou daadwerkelijk bijdragen aan de stabiliteit van een plaatsing. Een mogelijke verklaring voor dit resultaat biedt de literatuurreview van Zeijlmans en collega’s (2017) die vonden dat de wetenschappelijke onderzoeksbevindingen inzake bewezen factoren schaars en weinig consistent zijn. Voor de werving van data hebben zij een gesystematiseerd onderzoek uitgevoerd naar literatuur van de afgelopen 35 jaar. Dit resulteerde in slechts 12 publicaties, met een breed scala aan empirische methodische modellen, afkomstig uit drie landen (Zeijlmans et al., 2017). Een compleet overzicht van de factoren die van belang zijn voor een goede matching blijkt te ontbreken in de literatuur.

(21)

Wetenschappelijk onderzoek heeft zich vooral gericht op specifieke aspecten van matching, zoals de rol van broertjes en zusjes, etniciteit of hoe het gedrag van een jeugdige past binnen een pleeggezin (Zeijlmans et al., 2017).

Een ander opvallend resultaat is dat er de afgelopen 35 jaar weinig ontwikkeling is geweest ten aanzien van organisatorische factoren (Zeijlmans et al, 2017). Uit huidig

onderzoek blijkt dat men nog steeds tegen dezelfde knelpunten aanloopt als 35 jaar geleden. Zeijlmans en collega’s (2017) laten zien dat er 35 jaar geleden ook sprake was van een gebrek aan pleeggezinnen, tijd en geld. Dit is opvallend gezien uit de review van Zeijlmans en

collega’s (2017) blijkt dat matchers hierdoor voor een minder optimaal gezin kiezen.

Houding van matchers

Uit huidig onderzoek blijkt dat de matchers enigszins sceptisch zijn met betrekking tot de toepassing van een methodisch model bij het realiseren van een goede match. In algemene zin staan de matchers positief tegenover het toepassen van methodische modellen, maar ze zijn kritisch over de toepassing van methodische modellen bij matching. De respondenten benadrukken de behoefte aan onderzoek naar de effectiviteit van de huidige werkwijzen. Uit huidig onderzoek blijkt dat dit volgens hen bijdraagt aan de verbetering van matching. Dit resultaat komt overeen met de resultaten uit recent onderzoek van Zeijlmans en collega’s (2017). In hun review schetsten zij tevens dat het in de wetenschappelijke literatuur ontbreekt aan effectstudies naar de huidige werkwijzen.

Uit de interviews blijkt tevens dat er vooral vraagstukken liggen met betrekking tot kindgericht werven. De praktijk is over het algemeen positief met betrekking tot de intrede van kindgericht werven. Echter, liggen de twijfels voornamelijk bij het ethische aspect van dit model. Uit de meeste interviews blijkt dat de matchers op sommige vlakken van kindgericht werven twijfelen of de uitvoering van het model ethisch verantwoord is. De discrepantie

(22)

tussen matchers met- en zonder ervaring met het model is mogelijk te wijden aan het gebrek aan samenwerking.

Toepassen methodische modellen

Uit het huidig onderzoek blijkt dat matchers verschillende modellen toepassen bij matching. Dit resultaat komt overeen met de resultaten van De Maeyer, Vanderfaeillie en Stroobants (2013) die aantoonden dat er voor matching verschillende modellen ontwikkeld zijn. Hoewel de praktijk volop in ontwikkeling is op het gebied van matching, blijkt het vooralsnog te ontbreken aan een eenduidig theoretisch gefundeerde procedure. Dit blijkt tevens uit de studie van Ter Meulen, Vinke, de Baat en Spoelstra (2014). Zij schetsten in hun onderzoeksrapport dat het erop lijkt dat betere matching, op basis van een eenduidig theoretisch gefundeerde procedure, zorgt voor meer stabiele plaatsingen. Een mogelijke verklaring voor het ontbreken van een eenduidig gefundeerde procedure zou kunnen zijn dat pleegzorg wordt uitgevoerd door veel verschillende non-profit organisaties die gefinancierd worden door meer dan 400 gemeenten in Nederland. Deze organisaties zijn vrij om hun eigen methode te bepalen voor het nemen van matchingsbeslissingen zolang de Inspectie Jeugdzorg de kwaliteit van de zorg als voldoende beschouwt (Zeijlmans et al., 2017). Hierdoor kan een grote variëteit bestaan in het hanteren van procedures en het gebruik van modellen.

Een ander opvallend resultaat is dat de methodiek ‘Methodisch Matchen’ sinds zijn intrede in 2017 nog nauwelijks geïmplementeerd is door de matchers. Uit het huidig onderzoek blijkt dat het gebrek aan tijd en geld factoren zijn die invloed uitoefenen op de implementatie van de methodiek. Het gebrek aan een studie naar de effectiviteit van de methodiek kan mogelijk bijdragen aan de keuze van organisaties de methodiek vooralsnog niet te implementeren.

(23)

Geconcludeerd kan worden dat er sprake is van een discrepantie tussen de wetenschappelijke onderzoeksbevindingen met betrekking tot matching en de

daadwerkelijke uitvoering van matching in de huidige Nederlandse praktijk. Het ontbreekt aan wetenschappelijke ondersteuning van de werkwijze in de huidige praktijk. Factoren die door bijna alle respondenten afgewogen worden bij de totstandkoming van een plaatsing zijn: samen plaatsing van broers en zussen, etniciteit, leeftijd van de jeugdige, afstand en de betrokkenheid van de biologische ouder(s). Echter, bestaat er weinig eenduidigheid over welke factoren nu echt voor een stabiele matching zorgen. De matchers dragen enkele factoren aan die volgens hen zorgen voor stabiele plaatsing: geschiedenis van traumatische

ervaringen, klik, hechting en verwachtingspatroon van ouders. De wetenschappelijke

onderzoeksbevindingen met betrekking tot deze factoren zijn echter weinig consistent. Daarnaast blijkt uit huidig onderzoek dat de matchers kritisch staan tegenover methodisch matchen, maar wel inzien dat het nodig zou zijn. Echter, sinds de ontwikkeling van de methodiek ‘Methodisch Matchen’ is er slecht een respondent die de methodiek

daadwerkelijk geïmplementeerd heeft.

Methodische kanttekeningen

Een beperking van dit onderzoek heeft betrekking op het aantal respondenten dat deel heeft genomen aan het onderzoek. Aangezien in dit onderzoek 12 matchers zijn geïncludeerd, zijn de resultaten niet generaliseerbaar naar de hele matchingpopulatie.

De lezer moet er rekening mee houden dat deze studie gebaseerd is op de opvattingen van één matcher per organisatie. Deze studie behandelt niet de mogelijke verschillen tussen matchers die werken voor dezelfde organisatie. Het onderzoek kan hierdoor maar beperkt de mogelijke invloed van de persoonlijke- en praktische ervaringen bij het uitvoeren van matching in kaart brengen.

(24)

Een volgende methodische kanttekening heeft betrekking op het type onderzoek. Het betrof een kwalitatief onderzoek. Met kwalitatief onderzoek kan een gedetailleerd beeld van de actuele stand van zaken geschetst worden. Het gaat hierbij niet om tellen, maar vooral om het begrijpen (Baarda et al., 2013). Hoewel op deze wijze een gedetailleerd beeld geschetst kan worden met betrekking tot de stand van zaken binnen de matching, kan er ook een nadeel toegeschreven worden aan deze manier van onderzoek doen. Dit onderzoek kan geen

statistisch onderbouwd, kwantitatief overzicht bieden van de implementatie van de methodiek ‘Methodisch Matchen’ in Nederland. Om te achterhalen in hoeverre de methodiek

geïmplementeerd is in Nederland kan kwantitatief onderzoek een uitkomst bieden.

Implicaties

De huidige bevindingen laten zien dat de Nederlandse praktijk behoefte heeft aan meer onderzoek naar aspecten van matching. Matchingsonderzoek heeft zich voornamelijk geclusterd tot een beperkt aantal casusfactoren die meegenomen worden tijdens de

plaatsingsprocedure. Het wordt uit wetenschappelijke onderzoeksbevindingen onvoldoende duidelijk welk gewicht aan bepaalde factoren gegeven moet worden. Het is aan te bevelen dat volgend onderzoek meerdere factoren tegelijkertijd meeneemt zodat in de toekomst ook uitspraken gedaan kunnen worden over de zwaarte van factoren. Hoewel eerdere

wetenschappelijke onderzoeksbevindingen aangetoond hebben dat een stabiele plaatsing positieve gevolgen heeft voor het welzijn en psychisch functioneren van alle betrokkenen, heeft onderzoek zich vooralsnog weinig gericht op het in kaart brengen van factoren die zorgen voor stabiele plaatsingen. Daarnaast is het van belang dat er effectstudies uitgevoerd worden. Met behulp van follow-up studies kan onderzocht welke factoren zorgen voor stabiele plaatsingen.

Een andere aanbeveling zou zijn om tevens de effectiviteit van de huidige werkwijzen te onderzoeken. Ook met betrekking tot de modellen ontbreekt het aan effectstudies. In de

(25)

praktijk worden verschillende modellen naast elkaar toegepast. Sommige modellen behoren al geruime tijd tot de Nederlandse praktijk, en anderen zijn relatief nieuw. Kindgericht werven is een voorbeeld van een model die bij een aantal pleegzorgaanbieders nog in de kinderschoenen staat. Er zijn flinke verschillen in de manier waarop dit model door de verschillende matchers wordt toegepast. De ene matcher is nog zoekende naar de juiste uitvoering van het model terwijl een ander het model al meerdere jaren toepast. De huidige Nederlandse praktijk heeft mogelijk baat bij dit model gezien de huidige bevindingen aantonen dat jeugdigen die niet bij een bestandpleeggezin ondergebracht kunnen worden, met behulp van dit model toch nog ergens ondergebracht kunnen worden. Het ontbreekt aan empirisch onderzoek naar deze methode. Mede hierdoor is de huidige praktijk divers met betrekking tot de uitvoering van dit model. Aanbevolen wordt om nader onderzoek te doen naar de effectiviteit van kindgericht werven.

Tot slot is het aan te bevelen om een vergelijkende studie uit te voeren naar de uitkomsten van matchen met de methodiek, en deze af te zetten tegen matchen die tot stand zijn gekomen zonder de methodiek, zodat er uitspraken gedaan kunnen worden over de effecten van de methodiek ‘Methodisch Matchen’. Het idee van de methodiek ‘Methodisch Matchen’ is om de praktijk te voorzien van een evidence-based methodiek waarbij de

matchers volgens een theoretisch gefundeerde procedure tot een stabiele plaatsing komen. Het bewijs (evidence-based) waarop de methodiek gebaseerd dient hiervoor, met behulp van vervolgonderzoek, aangevuld te worden.

(26)

Literatuurlijst

Argent, H., & Coleman, J. (2012). Dealing with disruption in fostering and adoption

placements. London, Verenigd Koninkrijk: BAAF.

De Baat, M. (2014). Selectie, voorbereiding en matching: wat werkt?. Geraadpleegd van https://www.nji.nl/nl/Download-NJi/Publicatie-NJi/Review-Selectie,-voorbereiding-en-matching-in-pleegzorg-wat-werkt.pdf

Baat, M. de, Spoelstra, J., Meulen, G. ter, Stoltenborgh, M., & Vinke, A. (2014). Matching

van langdurig uithuisgeplaatste jeugdigen aan een pleeggezin of gezinshuis: hoe werkt het in de praktijk? Leiden/Utrecht/De Glind:

ADOC/NederlandsJeugdinstituut/Gezinspiratieplein.

Baarda, B., Bakker, E., Fischer, T., Julsing, M., Peters, V., Van der Velden, T., & De Goede, M. (2013). Basisboek kwalitatief onderzoek: Handleiding voor het opzetten en

uitvoeren van kwalitatief onderzoek. Groningen/Houten, Nederland: Noordhoff.

Fisher, P. A., Bruce., J., Abdullaev, Y., Mannering, A. M., & Pears, K. C. (2011). Development of inhibitory control: Implications for the design of preventive

interventions and the potential recovery of function. In M. Bardo, D. Fishbein, & R. Milich (Reds.), Inhibitory Control and Drug Abuse Prevention (pp. 229-247). Geraadpleegd van

https://www.researchgate.net/profile/Anthony_Biglan/publication/238642899_Implica tions_for_Translational_Prevention_Research_Science_Policy_and_Advocacy/links/0 0b7d53a1767c002d3000000/Implications-for-Translational-Prevention-Research-Science-Policy-and-Advocacy.pdf#page=245

Foolen, N., Van der Steege, M., & De Lange, M. (2011). Beschrijven van methodisch

(27)

van

https://www.nji.nl/nl/Download0NJi/Handreiking_methodisch_handelen_2011.pdf Jones, R., Everson-Hock, E. S., Papaioannou, D., Guillaum, L., Goyder, E., Chilcott, J., …

Swann, C. (2011). Factors Associated with outcomes for looked-after children and young people: A correlates review of the literature. Child: Care, Health and

Development, 37, 613-622.

Maeyer, S. de, Vanderfaeillie, J., & Stroobants, T. (2013). Op zoek naar die pleegouder voor dat pleegkind… matching toegelicht. In: Vanderfaeillie, Van Holen en

Vanschoonlandt (2013): Op weg met pleegzorg: kansen en risico’s. Leuven, België: Acco.

Meulen, G. ter, Vinke, A., Baat, M. de, & Spoelstra, J. (2014). Matching van langdurig

uithuisgeplaatste jeugdigen aan een pleeggezin of gezinshuis: een overzicht uit de literatuur. Leiden/Utrecht/De Glind:

ADOC/Nederlandsjeugdinstituut/Gezinspiratieplein.

Meulen, G. ter, & Vinke, A. (2017) Onderzoeksrapport ‘methodisch matchen’. Matching van langdurig uithuisgeplaatste jeugdigen aan een pleeggezin of gezinshuis [Research report ‘methodological matching’. Matching of long‐term out‐of‐home youth to a foster family or family home]. ADOC, Kennisbureau ter Meulen, Nederlands Jeugdinstituut en Gezinspiratieplein, Leiden.

Oswald, S. H., Heil, K., & Goldbeck, L. (2010). History of maltreatment and mental health problems in foster children: A review of the literature. Journal of Pediatric

Psychology, 35, 462-472. doi:10.1093/jpepsy/jsp114

Pleegzorg Nederland. (2017). Factsheet pleegzorg 2016. Geraadpleegd van

https://www.pleegzorg.nl/media/uploads/overpleegzorg/2016_factsheet_pleegzorg_de f.pdf

(28)

Rubin, D. M., O’Really, A. L. R., Luan, X., & Localio, R. (2007). The impact of placement stability on behavioral well-being for children in foster care. Pediatrics, 119, 336 – 344.

Sawyer, M. G., Carbone, J. A., Searle, A. K., & Robinson, P. (2007). The mental health and wellbeing of children and adolescents in home-based foster care. The Medical Journal

of Australia, 186, 181-184.

Strijker, J., & Zandberg, T. (2001). Matching in de pleegzorg: hulpvraag versus aanbod. Amsterdam, Nederland: SWP.

Strijker, P., & Knorth, E. J. (2007). Family fostering behind the dykes: Practice and research. In H. Grietens, E. J. Knorth, P. Durning, & J. E. Dumas (Reds.), Promoting

Competence in Children and Families: scientific Perspectives on Resilience and Vulnerability (pp. 1-16). Geraadpleegd van

https://s3.amazonaws.com/academia.edu.documents/36632163/fostercare_in_the_neth erlands_-_paper_international_network_foster_care.pdf?AWSAccessKeyId=AKIAIWOWYYG Z2Y53UL3A&Expires=1531379632&Signature=wv8PtOa08phRY2JKJbopB%2Fed WTM%3D&response-content-disposition=inline%3B%20filename%3DUniversities_and_other_research

Strijker, J., Knorth, E. J., & Knot-Dickscheit, J. (2008). Placement history of foster children: a study of placement history and outcomes in long-term foster care. Child Welfare, 87, 107-124.

Thomas, C. (2013). Adoption for looked after children: Messages from research. An overview

of adoption research initiative. Adoption Research Initiative, Londen, Baaf.

Vig, S., Chinitz, S., & Shulman, L. (2005). Young children in foster care: Multiple

(29)

Zeijlmans, K., López, M., Grietens, H., & Knorth, E. J. (2017). Matching children with foster carers: a literature review. Children and Youth Services Review, 73, 257-265.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Specifiek voor pleegzorg geldt dat het wantrouwen wordt versterkt en de motivatie voor het pleegouderschap afneemt, wanneer mensen bekend zijn met anderen in hun omgeving die in

Stichting Kinderpostzegels Nederland vroeg het Verwey-Jonker Instituut onderzoek te doen naar succes- en faalfactoren bij de werving en begeleiding van deze specifieke groep

Burgemeester en wethouders van de gemeente Velsen maken be- kend dat zij in de periode van 28 oktober 2017 tot en met 3 novem- ber 2017 de volgende aanvragen voor een

op richten. Het recht op hulp heeft een wettelijke basis gekregen. Er is straks in elke regio één loket waar ouders en kinderen met hun hulpvraag terechtkunnen. Daar zit

Deze factsheet zegt alleen iets over het aantal breakdowns in 2020, en niets over de daad- werkelijke continuïteit die er al dan niet is voor kinderen gedurende de hele periode dat

Onderstaand heb ik het overzicht geactualiseerd naar aanleiding van uw verzoeken bij Regeling van werkzaamheden van 26 maart 2019. a) Brief implementatie “De best passende zorg

Zo kan de gemeente die op grond van het woonplaatsbeginsel aangewezen is voor bekostiging van de pleegzorg, de plaatsing bekostigen via de pleegzorgaanbieder binnen de regio met

Dat kwam voor bij 2,32% van alle pleegkinderen die in 2019 voor korte of langere tijd bij pleegouders hebben gewoond en bij 13% van alle pleeg- kinderen die in 2019 de