• No results found

Het Effect van een Werkgeheugenbelasting op de Mate van Doelgericht Gedrag en de Rol van Stressgevoeligheid

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het Effect van een Werkgeheugenbelasting op de Mate van Doelgericht Gedrag en de Rol van Stressgevoeligheid"

Copied!
28
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het Effect van een Werkgeheugenbelasting op de Mate van Doelgericht

Gedrag en de Rol van Stressgevoeligheid

Naam: Armosh J. A. Anwer Studentnummer: 11005483 begeleider: Irene van de Vijver Aantal woorden: 5067

(2)

Abstract

Het onderzoek bestudeerde de effectiviteit van een werkgeheugenbelasting (WGB) op de mate van doelgericht gedrag en de rol van stressgevoeligheid. De Sneaky Snack Game werd gebruikt om doelgericht gedrag te meten, deelnemers werden hierbij willekeurig toegewezen aan de WGB-conditie en geenWGB-conditie. Middels de Perceived Stress Scale-10 werd stressgevoeligheid gemeten. Uit de resultaten bleek dat deelnemers in beide

werkgeheugencondities een gelijke afname vertoonden in de gemiddelde testscore op de

devalued/upvalued conditie. Verder bleek er geen interactie-effect te zijn tussen PSS-10 score

en werkgeheugenconditie. Kortom, het is onduidelijk of een werkgeheugenbelasting leidt tot de afname in doelgericht gedrag. Daarnaast blijkt stressgevoeligheid geen interacterende rol te spelen. Dit onderzoek biedt vervolgonderzoek de handvaten om de kennis rondom

problematische gewoontevorming verder uit te breiden.

Introductie

Na een intensieve werkdag besluit je om onderweg naar huis boodschappen te doen.

Onderweg ben je mentaal een boodschappenlijst aan het samenstellen. Voordat je je beseft dat je de afslag hebt gemist, ben je thuis gearriveerd zonder boodschappen. Uit het voorbeeld blijkt dat gedragingen zowel doelbewust als automatisch kunnen verlopen, er kan dan gesproken worden van doelgericht gedrag en gewoontegedrag (gewoontes). Doelgericht gedrag is instrumenteel gedrag (het gedrag als gevolg van de causale relatie tussen een respons en haar uitkomst) waarbij men een gewenst doel nastreeft (motivationele criterium) en ervan overtuigd is dat het gedrag leidt tot het gewenste doel (cognitieve criterium; De Wit, 2017). Als doelgericht gedrag herhaaldelijk wordt uitgevoerd kan het leiden tot een gewoonte. Het gedrag wordt geleidelijk uitgelokt door omgevingsprikkels, ongeacht de waarde van de uitkomst (Thorndike, 1911 aangehaald in De Wit, 2017; Dolan & Dayan, 2013). Uit het

(3)

voorbeeld blijkt dat het herhaaldelijk nemen van dezelfde route heeft geleid tot een gewoonte die uitgelokt wordt door bijvoorbeeld het waarnemen van dezelfde verkeersborden.

Gewoontes kunnen zowel gunstig zijn als ongunstig. Gezien de beperkte

hersencapaciteit van de mens, is het gunstig dat gewoontes automatisch verlopen en weinig cognitieve inspanning vereisen (Lally, Wardle & Gardner, 2011). Gewoontes worden

versterkt door de druk van het dagelijks leven, zoals afleiding en vermoeidheid die een beroep doen op het werkgeheugen (Wood & Neal, 2009). Gewoontes zijn ook moeilijk te doorbreken (De Wit, 2017), dit kan ongunstig zijn als het individu neigt naar problematische

gewoontevorming die in psychopathologie kan resulteren, bijvoorbeeld obsessief-compulsieve stoornis en middelenverslaving (Voon et al., 2015). Psychopathologie kan negatieve uitkomsten hebben voor de fysieke en mentale gezondheid zoals stress, cardiovasculaire ziekten en hersenbeschadigingen (Ezzati & Riboli, 2013).

Inmiddels is er veel bekend over afzonderlijke factoren, zoals stress, tijdsdruk en afleiding die het werkgeheugen belasten en zodoende gewoontes in de hand werken (Wood & Rünger, 2016). Het is nog onbekend wat het effect is van deze factoren tezamen op het

werkgeheugen. In het huidige onderzoek wordt met name gekeken naar het gezamenlijke effect van een werkgeheugenbelasting en stressgevoeligheid op de mate waarin mensen doelgericht gedrag vertonen. De kennis die voortkomt uit dit onderzoek zou een bijdrage kunnen leveren in het grondiger begrijpen van problematische gewoontevorming. De negatieve consequenties voor de mentale en fysieke gezondheid kunnen dan worden voorkomen door adequatere psycho-educatie en preventiemaatregelen.

De definities van doelgericht gedrag en gewoontes vloeien voort uit de Dual system

theory of control behavior (Adam & Dickinson, 1981 aangehaald in De Wit, 2017). Hierbij

wordt verondersteld dat gedrag gecontroleerd wordt door twee systemen. Als het doelgerichte systeem domineert, leiden acties tot het behalen (of vermijden) van een (on)gewenste

(4)

uitkomst met behulp van cognitieve bronnen. Gedrag dat onveranderlijk wordt herhaald kan worden uitgelokt door omgevingsprikkels, hierbij domineert het gewoontesysteem en worden cognitieve bronnen minder belast. Uit onderzoek blijkt dat deze systemen worden ondersteunt door afzonderlijke hersencircuits. In een functional magnetic resonance imaging (fMRI) onderzoek waarbij gebruik werd gemaakt van een uitkomst-devaluatie paradigma (Zie Figuur 1; Klossek, Russell & Dickinson, 2008), bleek activatie van de ventromediale prefrontale cortex (vmPFC) een voorspeller te zijn van doelgericht gedrag (De Wit, Corlett, Aitken, Dickinson & Fletcher, 2009). Daarnaast bleek uit een soortgelijk onderzoek dat

gewoontevorming geassocieerd wordt met activatie in het posterieure putamen. (Tricomi, Balleine en O’Doherty, 2009)

Figuur 1. Deelnemers worden getraind in twee handelingen met gewenste uitkomsten (trainingfase), daarna wordt één uitkomst gedevalueerd (outcome devaluation). De twee uitkomsten worden nogmaals gepresenteerd, er wordt

gecontroleerd of de handeling afneemt of hetzelfde blijft (extinction test). In de (goal-directed) grafiek is te zien dat bij doelgericht gedrag de handeling afneemt na het presenteren van een gedevalueerde uitkomst in de extinctiefase. In de (habitual) grafiek is te zien dat bij gewoontes de handeling niet afneemt na het presenteren van een gedevalueerde uitkomst in de extinctiefase (Klossek et al., 2008).

Een cognitief systeem dat een rol speelt bij doelgericht gedrag en gewoontes is het werkgeheugen. Dit cognitieve systeem heeft een beperkte capaciteit waarbij informatie gemanipuleerd en tijdelijk opgeslagen kan worden (Cowan, 2010). Uit het onderzoek van Hofmann, Geschwendner, Friese, Wiers en Schmitt (2008) bleek dat mensen met een lage werkgeheugencapaciteit meer neigen naar automatische gedragingen, en dat mensen met een hoge werkgeheugencapaciteit juist neigen naar het nastreven van gestelde doelen. Daarnaast

(5)

bleek uit het onderzoek van Foerde, Knowlton, Russell en Poldrack (2006) dat een werkgeheugenbelasting in de vorm van een interfererende taak leidt tot een afname in expliciet leren tijdens een sorteertaak. Expliciet leren heeft vergelijkbare kenmerken met doelgericht gedrag, beiden verlopen doelbewust en gecontroleerd. In lijn met dit onderzoek lieten Otto, Gershman, Markman en Daw (2013) zien dat deelnemers die een keuzetaak uitvoerden op driehonderd trainings-trails een afname vertoonden in model-based leren tijdens de interfererende taak (de numerieke Strooptaak). Model-based leren heeft ook vergelijkbare kenmerken met doelgericht gedrag, beiden verlopen doelbewust.

In de beschreven onderzoeken is er enkel gekeken naar het effect van een

werkgeheugenbelasting in de vorm van een interfererende taak. Daarnaast is het ook relevant om te kijken naar het effect van stress, omdat er in het huidige onderzoek gekeken wordt naar het effect van een werkgeheugenbelasting in samenwerking met stressgevoeligheid.

Bij onderzoek naar doelgericht gedrag en gewoontes wordt een onderscheid gemaakt tussen acute en chronische stress. Acute stress is de fysiologische reactie opgewekt door een korte en stressvolle gebeurtenis (Otto, Raio, Chiang, Phelps & Daw, 2013) en chronische stress (stressgevoeligheid) is de kwetsbaarheid voor stressvolle prikkels. Hierbij is de

homeostatische mechanisme om stressvolle prikkels te verwerken uit evenwicht (Soares et al., 2012). Schwabe, Höffken, Tegenthoff en Wolf (2011) lieten zien dat een verhoging in de stresshormoon cortisol correleert met de verschuiving van doelgericht gedrag naar gewoontes. De verschuiving kan vermeden worden als propranolol, wat de cortisoltoename verhinderd, wordt toegediend alvorens stress wordt geïnduceerd. Schwabe en Wolf (2009) onderzochten ook het effect van acute stress op instrumenteel gedrag, maar dan binnen een

uitkomst-devaluatie paradigma (zie Figuur 1). Er werd aangetoond dat gestreste deelnemers ongevoelig waren voor de gedevalueerde uitkomst en terugvielen op hun gewoontes. Naast de

(6)

verschillen in de mate van stressgevoeligheid. Radenback et al. (2014) lieten zien dat

stressgevoelige deelnemers een afname vertoonden in model-based leren als reactie op acute stress, vergeleken met minder stressgevoelige deelnemers. Schwabe, Dalm, Schächinger en Oitzl (2008) lieten vergelijkebare resultaten zien op expliciet leren, zonder het induceren van stress.

Gebaseerd op de gevonden evidentie kan geconcludeerd worden dat zowel een werkgeheugenbelasting als stressgevoeligheid leiden tot een afname in expliciet en

model-based leren. Het is nog onduidelijk of werkgeheugenbelasting en stressgevoeligheid leiden tot

een afname in doelgericht gedrag binnen het uitkomst-devaluatie paradigma. Het is ook onbekend of er een interactie-effect is tussen werkgeheugenbelasting en stressgevoeligheid. In het huidige onderzoek wordt de ontbrekende informatie aangevuld. Het effect van een werkgeheugenbelasting op de mate van doelgericht gedrag wordt onderzocht binnen een uitkomst-devaluatie paradigma in tegenstelling tot de onderzoeken van Foerde et al. (2006) en Otto et al. (2013) die expliciet en model-based leren onderzochten. Anders dan het onderzoek van Otto et al. wordt een werkgeheugenbelasting opgenomen in de test-trials, om vast te kunnen stellen dat alle deelnemers hebben geleerd in de trainingsfase. Verder wordt gekeken naar de interacterende rol van stressgevoeligheid op het effect van een

werkgeheugenbelasting op doelgericht gedrag, in plaats van het effect van stressgevoeligheid op expliciet leren (Schwabe et al, 2008). Op basis van de theorie en bovenstaande

onderzoeken komen er twee hypothesen naar voren. Allereerst wordt verondersteld dat een werkgeheugenbelasting leidt tot een afname in doelgericht gedrag. Ten tweede wordt verondersteld dat het negatieve effect van de werkgeheugenbelasting op doelgericht gedrag versterkt wordt door stressgevoeligheid.

Voor het toetsen van de hypothesen wordt gebruik gemaakt van een

(7)

verschillen in de mate van stressgevoeligheid, moeite ondervinden om een aangeleerde gewoonte te doorbreken en doelgericht gedrag te vertonen op de SSG terwijl er tussendoor een interfererende taak (de numerieke Strooptaak) aangeboden wordt. 48 deelnemers starten de SSG met een trainingsfase waarbij een handeling aangeleerd wordt om ijsjes (uitkomst) te verzamelen. De ijsjes worden vervoerd door acht verschillende ijscowagens. Bij vier

ijscowagens moeten de ijsjes worden verzameld (valuable) en bij de overige vier ijscowagens niet (nonvaluable). In de testfase moeten de ijsjes van sommige ijscowagens nog steeds worden verzameld (still valuable) en van sommige ijscowagens nog steeds niet (still not

valuable). Er zijn ook ijscowagens die geen waardevolle ijsjes meer vervoeren en die niet

meer verzameld hoeven te worden (devalued). En er zijn ijscowagens die eerst geen

waardevolle ijsjes vervoerden, maar in de testfase wel (upvalued). De helft van de deelnemers voert de testfase uit met werkgeheugenbelasting (WGB-conditie), de andere helft zonder werkgeheugenbelasting (GeenWGB-conditie). Na de SSG wordt bij de deelnemers stressgevoeligheid gemeten met de Perceived Stress Scale-10 (PSS-10). De

devalued/upvalued condities zijn een maat voor doelgericht gedrag omdat gedrag in deze

condities aangepast moet worden. Hierdoor wordt verwacht dat beide werkgeheugencondities lager zullen scoren op de devalued/upvalued condities dan op de still valuable/ still

notvaluable condities (zie Figuur 2), maar dat de WGB-conditie lager zal scoren dan de

geenWGB-conditie op devalued/upvalued condities. Bovendien wordt verwacht dat PSS-10 score de relatie tussen de werkgeheugenconditie en devalued/upvalued condities zal

beïnvloeden (zie Figuur 3). Hoe hoger de PSS-10 score in de WGB-conditie, hoe lager de scores op de devalued/upvalued condities. Dit effect wordt in mindere mate verwacht in de geenWGB-conditie.

(8)

Figuur 2. De Verwachte Gemiddelde (M) Score op de Testcondities still valuable, devalued, upvalued en still not valuable voor WGB-conditie en GeenWGB-conditie

Figuur 3. De Verwachte Gemiddelde (M) Score Devalued/Upvalued Conditie op PSS-10 Score voor WGB-conditie en GeenWGB-conditie.

Methode

Deelnemers

48 deelnemers tussen de 18 en 35 jaar werden onderzocht. In het huidige onderzoek werden er een aantal exclusiecriteria gehanteerd. Deelnemers mochten niet participeren aan

(9)

het onderzoek als zij in het verleden deel hadden genomen aan een soortgelijk onderzoek Na het onderzoek werden deelnemers uitgesloten als zij in de laatste vier blokken van de

trainingsfase minder dan 80% correcte responsen hadden gegeven, dit was om te controleren of zij hadden geleerd. Deelnemers werden ook uitgesloten als zij in de testfase minder dan 25% responsen hadden gegeven in de upvalued conditie, dit was om te controleren of

deelnemers de veranderingen in de uitkomstwaardes hadden begrepen. Van de 48 deelnemers viel 1 deelnemer af wegens technische problemen met de SSG en 6 deelnemers vielen af op het criterium van de testfase. Van de overblijvende 41 deelnemers, waarvan 34 vrouw (M= 22.09, SD= 3.17) en 7 man (M= 24.14, SD= 3.08) zaten 20 in de WGB-conditie en 21 in de geenWGB-conditie. Als dank voor hun deelname kregen deelnemers anderhalve

participatiepunt. Indien gewenst, werden dit financieel uitgekeerd (15 euro). De deelnemers zijn geworven op de Universiteit van Amsterdam, via de website van het onderzoekslab van de afdeling Psychologie. Voorafgaand aan het onderzoek werd goedkeuring gevraagd bij de Commissie Ethiek.

Materialen

Het onderzoek maakte gebruik van de Sneaky Snack Game (SSG). Deze instrumentele leertaak werd afgenomen op de laptop en bestond uit een trainingsfase en een testfase. Iedere trial zag er als volgt uit, de deelnemer zag een horizontale weg op het scherm. De deelnemer werd gerepresenteerd door een skateboarder, afgebeeld rechtsboven het scherm. De trial begon met een ijscowagen die van links naar rechts reed binnen 1200 milliseconden (ms). De deelnemer moest binnen 600 ms op de spatiebalk drukken en het ijsje verzamelen, voordat de ijscowagen het midden van het scherm bereikte. Als er binnen 600 ms werd gedrukt, schoof de skateboarder naar rechts en bleef het ijsje 600 ms afgebeeld op het scherm. Als de

(10)

en reed de ijscowagen ermee weg. Daarna duurde het 500-1500 ms tot de volgende trial. De trainingsfase bestond uit 32 blokken (16 even, 16 oneven), per acht blokken werd er een pauze ingelast van maximaal 30 seconden. In de SSG kwamen acht verschillende ijscowagens voor, gekenmerkt met een gekleurd logo aan de zijkant. Vier ijscowagens verschenen in de even blokken, de overige vier in de oneven blokken. Per blok, zowel in de even als oneven, waren vier ijscowagens consequent gelinkt aan vier ijsjes (uitkomsten), namelijk ‘cornetto’, ‘magnum’, ‘calippo’, ‘raket’. Twee ijsjes waren in de even blokken

valuable en moesten worden verzameld, de overige twee ijsjes waren in de oneven blokken not valuable. Per blok werden dus twee ijscowagens geassocieerd met een respons. De vier

ijscowagens werden vier keer gepresenteerd, er waren dus 16 trials per blok. Iedere ijscowagen werd twee keer in de eerste en twee keer in de tweede helft van een blok gepresenteerd, trialvolgorde varieerde per acht trials. Er waren in de trainingsfase dus twee condities, valuable en nonvaluable conditie. Er werd tijdens de taak geen feedback gegeven, de deelnemer moest zelf toezien of hij/zij reageerde op de valuable ijsjes en niet reageerde op de nonvaluable ijsjes. Voordat een blok begon, kregen deelnemers vier seconden de vier ijsjes te zien, twee ijsjes gepresenteerd in een groen vlak (wel verzamelen) en twee ijsjes

gepresenteerd in een rood vlak (niet verzamelen). Vervolgens werden de ijsjes naast elkaar gepresenteerd (volgorde varieerde per blok). De deelnemer moest met de muis selecteren welke ijsjes moesten worden verzameld.

Na de trainingsfase volgde de testfase, alle acht ijscowagens werden per blok twee keer gepresenteerd, wat resulteerde in 16 trials per blok. De deelnemers kregen de ijsjes niet meer te zien, deze waren vervangen door een reclamebord bovenop de ijscowagen. De deelnemers moesten vertrouwen op de associaties die zij hadden geleerd in de trainingsfase. Per blok moesten twee ijsjes worden verzameld, die opnieuw gepresenteerd werden voordat het blok begon. De testfase bestond uit acht blokken en alle mogelijke combinaties van twee

(11)

valuable ijsjes, die niet samen voor waren gekomen in de trainingsfase, werden twee keer

gepresenteerd. Blokvolgorde varieerde per vier blokken en er waren vier testcondities, namelijk ijscowagens met still valuable, devalued, upvalued, of still not valuable ijsjes. In zowel de trainingsfase als de testfase konden deelnemers punten behalen. Ieder valuable ijsje dat verzameld werd leidde tot één punt, ieder nonvaluable ijsje dat verzameld werd leidde tot het verliezen van één punt. Na iedere blok kregen deelnemers hun punten te zien.

Tijdens de testfase kregen deelnemers de interfererende taak, de numerieke Strooptaak. Voordat de ijscowagen verscheen, kregen deelnemers op iedere trial twee nummers te zien op het scherm die in waarde en grootte verschilden. Na 300 ms werden de nummers afgedekt met een wit vlak. Na 1000-2000 ms verscheen de ijscowagen en begon de gewone trial. Als de ijscowagen van het scherm was, was er weer een vertraging van 1000-2000 ms. Op 50% van de trials verscheen op het scherm het woord ‘WAARDE’ of

‘GROOTTE’. Hierbij moest met de linker of rechter shiftknop aangegeven worden welk nummer groter was in ‘WAARDE’ of in ‘GROOTTE’ (1000-2000 ms). De deelnemers kregen voor 1000 ms feedback (‘GOED’ of ‘FOUT’). Op de andere 50% van de trials werd er niks gevraagd en was er een vertraging van 2000 ms. In de WGB-conditie moesten

deelnemers de nummers onthouden bij het doorlopen van de trial. In de geenWGB-conditie hoefden deelnemers de nummers niet te onthouden. Na afloop van de trial, wanneer een respons moest worden gegeven, verschenen de nummers in deze conditie opnieuw op het scherm. De waarde en grootte van de nummers konden congruent (25% van de trials) zijn of incongruent (75% van de trials).

Voor het meten van stressgevoeligheid werd de Perceived Stress Scale-10 (PSS-10; Cohen & Williamson, 1988) gebruikt. Er was gekozen voor de originele versie van de PSS-10 (Cohen et al., 1988), omdat er geen gevalideerde Nederlandse vertaling ter beschikking was. Deze vragenlijst meet de mate waarin individuen alledaagse situaties als stressvol inschatten.

(12)

PSS-10 bestaat uit 10 items die gescoord worden op basis van vijf antwoordcategorieën: 0 (never) tot en met 4 (very often). Er kan een minimum somscore worden behaald van 0 en een maximum somscore van 40. Er is sprake van een lage mate van stressgevoeligheid bij een score tot en met 13, een matige mate van stressgevoeligheid bij 14 tot en met 27, en een hoge mate van stressgevoeligheid bij 27 en hoger. Een voorbeeld vraag is: “In the last month, how

often have you felt nervous and stressed?”. Verder heeft de PSS-10 een hoge

betrouwbaarheid, een Cronbach’s alpha variërend tussen 0.78 en 0.89 (Cohen et al, 1988; Roberti, Harrington & Storch, 2006).

Procedure

Voorafgaand aan de SSG werden deelnemers zo goed mogelijk geïnformeerd over het onderzoek middels een informatiebrochure. Na het tekenen van het toestemmingsverklaring formulier en het invullen van de algemene informatie vragenlijst, betreffende demografische gegevens, werden hun proefpersoonsnummers genoteerd. Deelnemers met een oneven nummer werden toegewezen aan WGB-conditie deelnemers met een even nummer werden toegewezen aan de geenWGB-conditie. Daarna kregen de deelnemers de gelegenheid om te oefenen met de taak. In de demofase werden instructies aangeboden op het scherm en werden deze nog mondeling toegelicht, bijvoorbeeld: “Je krijgt straks dus eerst weer te zien welke

pizza’s je wel en niet moet verzamelen, in de groene en rode vakken. Dit kunnen andere pizza’s zijn dan bij het leren”. De onderzoeker keek tijdens de demofase mee voor eventuele

vragen. De demofase bestond uit twee oefenblokken voor de trainingsfase, één oefenblok voor de testfase zonder werkgeheugenbelasting en twee oefenblokken voor de testfase met werkgeheugenbelasting. De demofase was hetzelfde als de echte taak, alleen waren de ijsjes en ijscowagens vervangen door pizza’s en pizzabezorgers. Na de demofase kon de echte taak beginnen en werden de aangeboden instructies ook mondeling toegelicht, bijvoorbeeld: “Nu

(13)

komen alle ijscowagens door elkaar voor. Er zijn dus meerdere ijscowagens die dezelfde ijsjes bezorgen. Let goed op welke ijsjes punten waard zijn”

Na afloop van de SSG kregen de deelnemers een S-O taak, waarbij iedere ijscowagen gepresenteerd werd met vier ijsjes. Deelnemers moesten de ijsjes selecteren die geassocieerd werden met de ijscowagen en op een continuüm aangeven hoe zeker zij waren van hun keuzes, van rood (‘heel onzeker’) naar groen (‘heel zeker’).

Tenslotte vulden de deelnemers vragenlijsten in, namelijk een kwadrantenvragenlijst betreffende het gebruik van strategieën tijdens SSG, Autism Spectrum Quotient (AQ;

Hoekstra et al., 2011), PSS-10 (Cohen et al., 1988), The Sensitivity to Punishment and

Sensitivity to Reward Questionnaire (SPSRQ; Torrubia, Ávila, Moltó & Caseras, 2001), Behavioral Inhibition System and Behavioral Activation System (BIS/BAS; Carver & White,

1994), The Obsessive-Compulsive Inventory (OCI-R; Foa, Huppert, Leiberg, Langner & Kichic, 2002) en als laatste Depression Anxiety Stress Scale (DASS; De Beurs, van Dyck, Marquinie, Lange & Blonk, 2001). Het onderzoek werd afgesloten met het invullen van een exitvragenlijst en het (eventueel) ondertekenen van een betalingsverklaring formulier voor de financiële beloning. Afgezien van de PSS-10, werden bovenstaande vragenlijsten niet

meegenomen in de hier beschreven analyses.

Analyseplan

Standaardisatiecheck

Allereerst werd met een factorial mixed ANOVA gecontroleerd of deelnemers in beide werkgeheugencondities even goed hadden geleerd. Hierbij waren de onafhankelijke variabelen ‘werkgeheugenconditie’ (nominaal, tussengroeps) en ‘leerfase conditie’

(valuable/notvaluable, nominaal, binnengroeps). De afhankelijke variabele was ‘het aantal correcte responsen leerfase’ (continu). De assumptie van normaliteit werd getoetst met

(14)

Shapiro-Wilk test, homogene varianties met Levene’s test en sphericiteit is hier niet van toepassing. Niveau van de variabelen en onafhankelijkheid werden beredeneerd. Bij een significant interactie-effect werd met een paired sample t-test per werkgeheugenconditie gecontroleerd wat het verschilscore was op leerfase condities. Per werkgeheugenconditie zijn de continue variabelen ‘het aantal correcte responsen in de valuable conditie’ en ‘het aantal correcte responsen in de nonvaluable conditie’.

Ten tweede werd met een onafhankelijke t-test gecontroleerd of de PSS-10 scores vergelijkbaar waren in beide werkgeheugencondities. Hierbij was de onafhankelijke variabele ‘werkgeheugenconditie’ (nominaal, tussengroeps) en de afhankelijke variabele ‘PSS-10 score’ (continu). De assumptie van normaliteit werd getoetst met Shapiro-Wilk test en homogene varianties met Levene’s test. Daarnaast werd met Kolmogorov-Smirnov test gecontroleerd of de spreidingen in beide werkgeheugencondities vergelijkbaar waren.

Manipulatiecheck

Ten derde werd met een one sample t-test gecontroleerd of de deelnemers per

werkgeheugenconditie boven kans niveau hadden gescoord op de werkgeheugentaak. Per werkgeheugenconditie werd het gemiddelde aantal correcte responsen getoetst tegen een vaste waarde, 50% van de totale correcte responsen.

Daarnaast werd met een onafhankelijke t-test gecontroleerd of de

werkgeheugenmanipulatie was geslaagd. Hierbij was de onafhankelijke variabele

‘werkgeheugenconditie’ (nominaal, tussengroeps) en de afhankelijke variabele ‘het totale aantal correcte responsen op de werkgeheugentaak’ (incongruent/congruent grootte/waarde, continu). De assumptie van normaliteit werd getoetst met Shapiro-Wilk test en homogene varianties met Levene’s test.

Hoofd en interactie-effecten

(15)

een effect had op de mate van doelgericht gedrag. Hierbij waren de onafhankelijke variabelen ‘werkgeheugenconditie’ (nominaal, tussengroeps) en ‘testconditie’ (stillvaluable/ devalued/

upvalued/ stillnotvaluable, continu, binnengroeps). De afhankelijke variabele was ‘het aantal

correcte responsen in de upvalued/devalued conditie’ (continu). Bij een significant interactie-effect werd met repeated contrast gecontroleerd waar het verschil zich bevond. De assumptie van normaliteit werd getoetst met Shapiro-Wilk test, homogene varianties met Levene’s test en sphericiteit met Mauchly’s test of Sphericity. Verder werden niveau van de variabelen en onafhankelijkheid beredeneerd.

Moderatie-effect

Ten slotte werd met een moderatie analyse gecontroleerd of stressgevoeligheid de relatie tussen werkgeheugenbelasting en doelgericht gedrag beïnvloedde. Hierbij was de moderator ‘PSS-10 score’, de onafhankelijke variabele ‘werkgeheugenconditie’ (nominaal,

tussengroeps) en de afhankelijke variabele ‘het aantal correcte responsen in de testfase’ (upvalued/devalued, continu). Alleen bij een significant effect op zowel upvalued als

devalued conditie werden de twee testcondities samengevoegd. Bij het controleren van de

assumpties werd de variabele ‘PSS-10 score’ gecentreerd. De assumptie van

mulitcollineariteit werd getoetst met Tolerance en ongecorreleerde residuen met Durbin-Watson test. Homoscedasticiteit, lineariteit en normaal verdeelde residuen met Plots. Het niveau van de variabelen en onafhankelijkheid werden beredeneerd.

Resultaten

Voorafgaand aan de eerste standaardisatiecontrole werd naar de data en

normaalverdelingen gekeken, hierbij werden er zes uitschieters zichtbaar. Het verwijderen van deze uitschieters veranderde het patroon van de uiteindelijke resultaten niet, dus werden deze meegenomen in de verdere analyses. Bij het controleren van de assumpties kwam naar

(16)

voren dat de scores voor de geenWGB-conditie niet normaal waren verdeeld in de

nonvaluable-conditie, W(21)= 0.80, p= .001 en de valuable-conditie, W(21)= 0.86, p=.007.

De scores in de WGB-conditie waren normaal verdeeld in de nonvaluable- en valuable conditie. Omdat er geen sprake was van bimodale normaalverdelingen, werd aangenomen dat de factorial mixed ANOVA robuust was tegen deze schendingen (Field, 2014). Verder was er sprake van homogene varianties in de leerfase condities. De belangrijkste resultaten lieten zien dat de gemiddelde scores in de leerfase hoger waren in de geenWGB-conditie dan in de WGB-conditie, F(1, 39)= 8,99, p= .005 (zie Tabel 1). Daarnaast verschilden de gemiddelde scores niet significant tussen de leerfase condities, F(1,39)= 0.05, p= .827. Verder was er geen significant interactie-effect tussen werkgeheugenconditie en leerfase conditie, F(1,39)= 2.26, p= .141.

Conditie leerfase WGB-conditie geenWGB-conditie

nonvaluable 231.30 (12.70) 234.90 (12.69)

Valuable 227.65 (13.13) 239.81 (11.03)

Tabel 1. De Gemiddelde (M) score en de Standaarddeviatie (SD) in de Leerfase Condities voor WGB-conditie en GeenWGB-conditie

Voorafgaand aan de tweede standaardisatiecontrole werden de assumpties

gecontroleerd. De scores in de werkgeheugencondities waren normaal verdeeld en er was sprake van homogene varianties. Daarnaast bleek bij het controleren van de spreidingen dat de spreiding van de WGB-conditie, D(20)= 0.13, p= .200 (M=16.80, SD=1.23, min= 5, max=25) gelijk was aan de spreiding van de geenWGB-conditie, D(21)= 0.13, p= .200 (M=15.95, SD=1.44, min=5, max=26). Uit de belangrijkste resultaten kwam naar voren dat er geen significant verschil was in de gemiddelde scores op de PSS-10 tussen de

werkgeheugencondities, t(39)= 0.47, p= .658

Voorafgaand aan de manipulatiecontrole werden de assumpties gecontroleerd. De scores in de werkgeheugencondities waren normaal verdeeld en er was sprake van homogene

(17)

varianties. Uit de belangrijkste resultaten kwam allereerst naar voren dat deelnemers in de WGB-conditie significant boven kans hadden gescoord, t(19)= 8.91, p< .001 en deelnemers in de geenWGB-conditie ook, t(20)= 6.51, p< .001. Ten tweede kwam naar voren dat er geen significant verschil was in de gemiddelde scores op de werkgeheugentaak tussen de twee werkgeheugencondities, t(39)= 0.05, p=.964 (zie Tabel 2).

WGB-conditie GeenWGB-conditie

Werkgeheugentaak 45.45 (6.76) 45.33 (9.38)

Tabel 2. De Gemiddelde (M) score en de Standaarddeviatie (SD) op de Werkgeheugentaak voor WGB-conditie en GeenWGB-conditie.

Voorafgaand aan het controleren voor hoofd en interactie-effecten werd naar de data en normaalverdelingen gekeken, hierbij werden er vier uitschieters zichtbaar. Zonder deze uitschieters veranderde het patroon van de resultaten niet, dus werden deze meegenomen in de analyses. Bij het controleren van de assumpties bleken de scores niet normaal verdeeld te zijn in de stillvaluable-conditie voor de geenWGB-conditie, W(21)= 0.80, p= .001, maar wel voor de WGB-conditie. De scores waren ook niet normaal verdeeld in de devalued-conditie voor de WGB-conditie, W(20)= 0.90, p= .036, maar wel voor de geenWGB-conditie. Verder waren de scores normaal verdeeld in de upvalued-conditie en stillnotvaluable-condite voor beide werkgeheugencondities. Ondanks deze schendingen, waren de normaalverdelingen niet bimodaal. Verder was er sprake van homogene varianties in de testcondities, maar niet van sphericiteit, χ²(5)= 18.30, p= .003. Omdat er niet was voldaan aan sphericiteit, was er middels een univariate benadering de Greenhouse-Geisser correctie (ε= 0.738) toegepast op de

vrijheidsgraden van de F-distributie. De belangrijkste resultaten lieten zien dat er geen significant verschil was in de gemiddelde scores tussen de werkgeheugencondities, F(1, 39)= 2.11, p= 0.154 (zie Tabel 3). De testcondities verschilden wel significant van elkaar, F(2.21, 86.36)= 27.08, p< .001. De gemiddelde score in de stillvaluable-conditie was significant

(18)

hoger dan in de devalued-conditie, F(1, 39)= 46.82 , p< .001. In de upvalued-conditie was de gemiddelde score ook significant hoger dan in de devalued-conditie, F(1, 39)= 6.20, p= .017, maar de gemiddelde score in de upvalued-conditie was significant lager dan in de

stillnotvaluable-conditie, F(1, 39)= 16.00, p< .001. Verder bleek er geen significant

interactie-effect te zijn tussen werkgeheugenconditie en testconditie, F(2.21, 86.36)= 0.13, p= 0.901 (zie Figuur 4).

Testconditie WGB-conditie GeenWGB-conditie

Still valuable 23.50 (3.87) 25.62 (5.00)

Devalued 15.75 (6.21) 17.05 (6.76)

Upvalued 18.85 (5.73) 20.29 (6.10)

Still not valuable 22.50 (6.07) 24.86 (4.99)

Tabel 3. De Gemiddelde (M) Score en de Standaarddeviatie (SD) in de Testcondities voor WGB-conditie en GeenWGB-conditie.

Voorafgaand aan het controleren voor een moderatie-effect werden de assumpties

gecontroleerd. Er was geen sprake van multicollineariteit en er bestond een linear verband tussen werkgeheugenconditie en aantal correcte responsen in de devalued/upvalued conditie. Verder waren de residuen ongecorreleerd en normaal verdeeld en er was geen sprake van homoscedasticiteit, de datapunten lagen niet in een mooie ronde wolk. Uit de belangrijkste resultaten bleek de verklaarde variantie van het model niet significant was, R²= 0.08, F(3, 37)= 0.82, p= .491. PSS-10 score was geen significante voorspeller, b1= 0.16 [-0.49, 0.81],

t(37)= 0.49, p= .626 en werkgeheugenconditie ook niet, b2= 2.85 [-3.52, 9.23], t(37)= 0.91, p= .370. Verder bleek er geen significant effect te zijn tussen werkgeheugenconditie en

PSS-10 score b3= 0.60 [-0.71, 1.92], t(37)= 0.93, p= .358 en voegt niks toe aan het model, R² = 0.06, F(1,37)= 0.87, p= .358 (zie Figuur 5 en 6).

(19)

Figuur 4. De Gemiddelde (M) Score op de Testcondities voor WGB-conditie en GeenWGB-conditie.

(20)

Figuur 6. De Gemiddelde (M) Score Devalued/Upvalued op PSS-10 Score voor GeenWGB-conditie

Discussie

In dit onderzoek is gekeken naar het effect van een werkgeheugenbelasting op de mate van doelgericht gedrag, daarnaast is gekeken of stressgevoeligheid deze relatie beïnvloedt. Op basis van de resultaten kan geconcludeerd worden dat er een afname is in doelgericht gedrag ongeacht de werkgeheugenbelasting en dat stressgevoeligheid deze relatie niet beïnvloedt. Dit leidt tot het verwerpen van de hypothesen en het beantwoorden van de onderzoeksvraag, het is nog onduidelijk of een werkgeheugenbelasting een effect heeft op de mate van doelgericht gedrag, wel blijkt stressgevoeligheid geen interacterende rol te spelen.

Bovenstaande resultaten zijn niet in overeenstemming met de verwachting dat een werkgeheugenbelasting leidt tot een afname in doelgericht gedrag. Hiervoor worden een aantal mogelijke verklaringen gegeven. De resultaten zouden simpelweg het gevolg kunnen zijn van het standaard effect van een uitkomst-devaluatie paradigma (Morrison, Bamkole & Nicola, 2015), de interfererende taak heeft wellicht geen effect gehad op doelgericht gedrag.

(21)

Volgens de Wit (2017) is flexibel gedrag vertonen op zichzelf moeilijk na het aanleren van een gewoonte. Het is ook mogelijk dat de interfererende taak in beide groepen even belastend is geweest, waardoor dit in beide groepen heeft geleid tot een afname in flexibel en

doelgericht gedrag. Want ook de deelnemers die geen werkgeheugenbelasting kregen, vonden de numerieke Strooptaak moeilijk wegens de korte responstijd. Zo blijkt uit onderzoek dat de moeilijkheidsgraad van een cognitieve taak samenhangt met de werkgeheugencapaciteit (Hughes, Hurlstone, Marsh & Vachon, 2013) en dat een lage werkgeheugencapaciteit leidt tot minder gecontroleerde gedragingen (Foerde et al., 2006). Otto et al. (2013) daarentegen, die ook de numerieke Strooptaak hebben gebruikt, hebben wel een afname in model-based leren aangetoond.

Bovenstaande resultaten zijn ook niet in overeenstemming met de verwachting dat stressgevoeligheid het negatieve effect van de werkgeheugenbelasting versterkt. Een mogelijke verklaring wordt gegeven door Bland, Melton, Welle en Bigham (2012) die concluderen dat de studententijd als de meest stressvolle periode wordt ervaren. Omdat de deelnemers in het huidige onderzoek studenten zijn, zouden zij de antwoorden op de vragenlijst gebaseerd kunnen hebben op de (foutieve) aanname dat stressgevoeligheid niet gewenst is. Daarnaast blijkt dat vragenlijsten vaak sociaal wenselijk worden beantwoord (Sullman & Taylor, 2010). Hoewel de PSS-10 hoog correleert met vragenlijsten die stress meten (Andreou et al., 2011), is het onbekend of er ook een correlatie is met vragenlijsten naar sociaal wenselijkheid.

Verder komen in dit onderzoek een aantal beperkingen naar voren. Ten eerste kan gesteld worden dat de interne validiteit van dit onderzoek onvoldoende is gezien de

methodologische beperking. De manipulatie van de werkgeheugenbelasting is niet gelukt, het ontbreekt aan een controlegroep. Als gevolg kan er geen uitspraak gedaan worden over de generaliseerbaarheid van de resultaten. Zodra de werkgeheugenmanipulatie wordt

(22)

gerealiseerd, dan zou daar een uitspraak over kunnen worden gedaan. Het advies voor vervolgonderzoek is om de numerieke Strooptaak in de geenWGB-conditie minder moeilijk te maken door een langere responstijd aan te bieden bij de vraag naar ‘grootte/waarde’. Ten tweede is stressgevoeligheid niet direct gemeten, het is namelijk gebaseerd op de

subjectiviteit van de deelnemers. De antwoorden kunnen zijn gebaseerd op sociaal

wenselijkheid of op een gebrek aan inzicht in de eigen mentale en emotionele toestand. Het advies is om stressgevoeligheid objectief te meten, bijvoorbeeld het afnemen van speeksel om het cortisolgehalte te bepalen (Ehrenkranz, Polson & Espiritu, 2014). Daarnaast is het relevant om een steekproef te nemen waarbij de mate van stressgevoeligheid hoger ligt, bijvoorbeeld mensen met een burn-out, depressie of angststoornis.

Kortom het is onduidelijk of een werkgeheugenbelasting leidt tot de afname in doelgericht gedrag. Daarnaast blijkt stressgevoeligheid geen interacterende rol te spelen. Het huidige onderzoek biedt handvaten voor vervolgonderzoek om uiteindelijk meer inzicht te kunnen verkrijgen in problematische gewoontevorming waarop adequate psycho-educatie en preventiemaatregelen kunnen worden gebaseerd in de klinische praktijk.

(23)

Literatuurlijst

Andreou, E., Alexopoulos, E. C., Lionis, C., Varvogli, L., Gnardellis, C… Darviri. C. (2011). Perceived Stress Scale: Reliability and Validity Study in Greece. Environmental

Research and Public Health, 8, 8, 3287- 3298. Doi: 10.3390/ijerph8083287

Bland, H. W., Melton, B. F., Welle, P. & Bigham, L. (2012). Stress tolerance: new challenges for millennial college students. College Student Journal, 46, 2, 362-375.

Broadway J. M., Redick T. S., Engle R. W. (2010). Working memory capacity: self-control is (in) the goal. Hassin R., Ochsner K. N.(Eds). Self Control in Society, Mind, and Brain. Trope Y New York: Oxford University

Carver, C. S., & White, T. L. (1994). Behavioral inhibition, behavioral activation, and affective responses to impending reward and punishment: The BIS/BAS Scales. Journal of Personality and Social Psychology, 67, 2, 319-333.

Cohen, S., & Williamson, G. (1988). Perceived stress in a probability sample of the United States. In S. Spacapan, & S. Oskamp (Eds.), The social psychology of health:

Claremont symposium on applied social psychology. Newbury Park, CA: Sage.

Cowan, N. (2010). The magical mystery four: how is working memory capacity limited, and why? Current Directions in Psychological Science, 19, 1, 51-57. Doi:

10.1177/0963721409359277

De Beurs, E., Van Dyck, R., Marquenie, L. A., Lange, A. & Blonk, R. W. (2001). De DASS: een vragenlijst voor het meten van depressie, angst en stress. Gedragstherapie, 34, 1, 35-54.

De Wit, S. (2017). Control of Behaviour by Competing Learning Systems. In T. Egner (Ed.),

The Wiley Handbook of Cognitive Control, 190-206. Wiley-Blackwell

De Wit, S., Corlett, P. R., Aitken, M. R., Dickinson, A. & Fletcher, P. C. (2009). Differential Engagement of the Ventromedial Prefrontal Cortex by Goal-Directed and Habitual Behavior

(24)

toward Food Pictures in Humans. Journal of Neuroscience, 29, 36, 11330-11338. Doi: 10.1523/JNEUROSCI.1639-09.2009

De Wit, S., Dickinson, A. (2009). Associative theories of goal-directed behaviour: a case for animal-human translational models. Psychol Res, 73, 463–476. Doi: 10.1007/s00426-009-0230-6

Dolan, R. J. & Dayan, P. (2013). Goals and Habits in the Brain. Neuron, 80, 2, 312-325. Doi: 10.1016/j.neuron.2013.09.007

Ehrenkranz, J. R. L., Polson, R., & Espiritu, T. (2014). Point-of-care salivary cortisol immunoassay using a smartphone. Opgehaald van http://numrush.nl/2015/06/12/5-manieren-om-stress-te-meten/.

Ezzati, M., Riboli, E. M. D., (2013). Behavioral and Dietary Risk Factors for Noncommunicable Diseases. Global Health, 369, 954-964. Doi: 10.1056/NEJMra1203528

Foa. E. B., Huppert, J. D., Leiberg, S., Langner, R. & Kichic, R., (2002). The Obsessive-Compulsive Inventory: Development and Validation of the Short Version.

Psychological Assessment, 14, 4, 485-496.

Foerde, K. Knowlton, B. J. & Poldrack, R. A. (2006). Modulation of competing memory systems by distraction. Department of Psychology and Brain Research Institute, 103, 31, 11778-11783. Doi: 10.1073pnas.0602659103

Gillan, C. M., Papmeyer, M., Morein-Zamir, S., Sahakian, B. J., Fineberg, N. A., … De Wit, S. (2011). Disruption in the balance between goal-directed behavior and habit

learning in obsessive-compulsive disorder. The American Journal of Psychiatry, 168, 7, 718- 726. Doi: doi.org/10.1176/appi.ajp.2011.10071062

Gillian, C. M., Robbins, T. W., Sahakian, B. J., van den Heuvel, O. A. & van Wingen, G. (2016). The role of habit in compulsivity. European Neuropsychopharmacology, 26,

(25)

5, 828-840. Doi: doi.org/10.1016/j.euroneuro.2015.12.033

Hoekstra, R. A., Vinkhuyzen, A. A. E., Wheelwright, S. Bartels, M., Boomsma, D. I., Baron – Cohen, S … & Van der Sluis, S. (2011). The Construction and Validation

of an Abridged Version of the Autism – Spectrum Quotient (AQ-Short). Journal of Autism Developmental Disorders, 41 (5): 489 – 596. Doi: 10.1007/s10803-010-10730.

Hofmann, W., Gschwendner, T., Friese, M., Wiers, R. W. & Schmitt, M. (2008) Working Memory Capacity and Self-Regulatory Behavior: Toward an Individual Differences Perspective on Behavior Determination by Automatic Versus Controlled Processes.

Journal of Personality and Social Psychology, 95, 4, 962-977. Doi: 10.1037/a0012705 Hughes, R. W., Hurlstone, M. J., Marsh, J. E., Vachon F. & Jones, D. M. (2013). Cognitive

control of auditory distraction: impact of task difficulty, foreknowledge, and working memory capacity supports duplex-mechanism account. Journal of Experimental

Psychology: Human Perception and Performance, 39, 2, 539-553. Doi:

10.1037/a0029064

Klossek, U. M. H., Russell, J. & Dickinson, A. (2008). The control of instrumental action following outcome devaluation in young children aged between 1 and 4 years. Journal

of Experimental Psychology: General, 137, 1, 39-51. Doi:

10.1023/0096-3445.137.1.39

Lally, P. & Gardner, B. (2013). Promoting habit formation. Health Psychology Review, 7, 137-158. Doi: 10.1080/17437199.2011.603640

Lally, P., Wardle, J. & Gardner, B. (2011). Experiences of habit formation: A qualitative study. Psychology, Health & Medicine, 16, 484-489. Doi:

10.1080/13548506.2011.555774

Morrison, S. E., Bamkole, M. A. & Nicola, S. M. (2015). Sign tracking, but not goal tracking, is resistant to outcome devaluation. Frontiers in Neuroscience, 9, 468. Doi:

(26)

10.3389/fnins.2015.00468

Otto, A. R., Gershman, S. J., Markman, A. B. & Daw, N. D. (2013). The curse of planning: dissecting multiple reinforcement learning systems by taxing the central executive. Psychological Science, 24, 5, 751-761 doi:10.1177/0956797612463080.

Otto, A. R., Raio, C. M., Chiang, A., Phelps, E. A. & Daw, N. D. (2013). Working-memory capacity protects model-based learning from stress. Proceedings of the National Academy of Sciences, 110, 52, 20941–20946. Doi:

10.1073/pnas.1312011110.

Voon, V., Derbyshire, K., Rück, C., Irvine, M. A., Worbe, Y., Enander, J. …Bullmore, E. T. (2015). Disorders of compulsivity: a common bias towards learning habits.

Molecular Psychiatry, 20, 345-352. Doi: 10.1038/mp.2014.44

Radenback, C., Reiter, A. M. F., Engert, V., Sjoerds, Z., Villringer, A., Heinze, H., … Schlagenhauf, F. (2014). The interaction of acute stress and chronic stress impairs model based behavioral control. Psychoneuroendocrinology, 53, 268-280. Doi: 0.1016/j.psyneuen.2014.12.017

Roberti, J. W., Harrington, L. N., & Storch, E. A. (2006). Further psychometric support for the 10- item version of the perceived stress scale. Journal of Counseling Association,

9, 135-147.

Schwabe, L., Dalm, S., Schächinger, H. & Oitzl, M. S. (2008). Chronic stress modulates the use of spatial and stimulus-respons learning strategies in mice and man. Neurobiology

of Learning and Memory, 90, 495-503. Doi: doi:10.1016/j.nlm.2008.07.015

Schwabe L., Höffken, O., Tegenthoff, M. & Wolf, O. T. (2011). Preventing the stress-induced shift from goal-directed to habit action with a beta-adrenergic antagonist. Journal of

Neuroscience, 31, 47. 17317-17325. Doi: 10.1523/JNEUROSCI.3304-11.2011

(27)

7191-7198. Doi: doi.org/10.1523/JNEUROSCI.0979-09.2009

Schwabe, L. & Wolf, O. T. (2010). Socially evaluated cold pressor stress after instrumental learning favors habits over goal-directed action. Psychoneuroendocrinology, 35, 7, 977-986. Doi: 10.1016/j.psyneuen.2009.12.010

Schwabe, L. & Wolf, O. T. (2013). Stress and multiple memory systems: from ‘thinking’ to ‘doing’. Trends in Cognitive Sciences, 17, 2, 60-68. Doi: 10.1016/j.tics.2012.12.001 Sjoerds, Z., de Wit, S., van den Brink, W., Robbins, T. W., Beekman, A. T., Penninx, B. W.,

& Veltman, D. J. (2013). Behavioral and neuroimaging evidence for overreliance on habit learning in alcohol‐dependent patients. Translational Psychiatry, 3, 337 Doi: 10.1038/tp.2013.107.

Soares, J. M., Sampaio, A., Ferreira L. M., Sanotos, N. C., Marques, F., Palha, J. A. … & Sousa, N. (2012). Stress-induced changes in human decision making are reversible.

Translational Psychiatry, 131, 2, 1-7. Doi: doi:10.1038/tp.2012.59

Sullman, M. J. M. & Taylor, J. E. (2010) Social desirability and self-reported driving behaviours; should we be worried? Transportation Research Part F: Traffic

Psychology and Behaviour, 13, 3, 215-221. Doi: 10.1016/j.trf.2010.04.004

Tricomi, E., Balleine, B. W. & O’Doherty, J. P. (2009) A specific role for posterior

dorsolateral striatum in human habit learning Elizabeth Tricomi. European Journal of

Neuroscience, 21, 11, 2225-2232. Doi: 10.1111/j.1460-9568.2009.06796.x

Torrubia, R., Ávila, C., Moltó, J., & Caseras, X. (2001). The Sensitivity to Punishment and Sensitivity to Reward Questionnaire (SPSRQ) as a measure of Gray's anxiety and impulsivity dimensions. Personality and Individual Differences, 31, 6, 837-862. Doi: 10.1016/S0191-8869(00)00183-5

(28)

Wood, W., Labrecque, J. S., Lin P. Y. &, Rünger, D. (2014). Habits in dual process models. J. W. Sherman & B. Gawronski (Eds.), In Dual Process Theories of the Social Mind. Y Trope New York: Guilford

Wood, W. & Neal, D.T. (2009). The habitual consumer. Journal of Consumer Psychology, 19, 579–592. Doi: 10.1016/j.jcps.2009.08.003

Wood, W. & Rünger, D. (2016). Psychology of habit. Annual Review Psychology,67, 289-314. Doi: 10.1146/annurev-psych-122414-033417

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Possibilities for reducing water use in cop production vary widely, from soil mulching to reduce unproductive soil evaporation ( Pi et al., 2017 ), drip irrigation to maximize

Met andere woorden: je verpleegkundi- ge kan gedeeltelijk zelf bepalen welke zorgen zij nodig acht en dus ook hoe- veel het RIZIV aan het Wit-Gele Kruis (of aan een andere dienst

De laagste gemiddelde leeftijd (37 jaar) hebben degene met een af- wijkend bedrijfstype (speciale bedrijven)? voor dit soort bedrijven is kennelijk meer animo bij de jongere

Lager opgeleiden blijken net zoveel op sociale media actief als hoger opgeleiden, maar zij gebruiken deze niet of nauwelijks om informatie te zoeken. De aloude kenniskloof

Development approach Since initial study and fieldwork indicated the lack of insight in how an information model would effectively support safety evaluation, two targeted case

Het zusterboek van het meester Geertshuis is waarschijnlijk geschreven na 1483 door, voor en over verschillende zusters van het gemene leven. Deze groep zusters kan worden gezien

Tevens wordt er in dit onderzoek gekeken of een veranderd logo een betere weergave van de gewenste kernwaarden van de organisatie kent, omdat overlap tussen de