• No results found

Ethiek in Amsterdams sociaal huurbeleid

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Ethiek in Amsterdams sociaal huurbeleid"

Copied!
34
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Ethiek in Amsterdams sociaal

huurbeleid

Bachelorscriptie door Gerben van Engelen

10758410

Ethiek in organisaties en professies – Rob van Es

Universiteit van Amsterdam

Woordenaantal: 9316

02-07-2018

(2)

2

Inhoud

1. Inleiding ... 3 1.1 Introductie ... 3 1.2 Relevantie ... 3 1.3 Doelstelling ... 4 2. Methode ... 4 3. Theorie ... 6 3.1 Morele beeldvorming ... 6 3.2 Morele oordeelsvorming ... 7 3.3 Morele besluitvorming ... 8

3.4 Geoff Moore: mapping virtuous organizations ... 9

4. Analyse ... 11

4.1 Case ... 11

4.2 Formulering morele kwestie: beeldvorming ... 13

4.3 Aanscherpen van de morele kwestie: oordeelsvorming ... 15

4.4 Morele besluitvorming: verantwoordelijkheid en identiteitsbepaling ... 17

4.5 De deugdzaamheid in beeld: de gemeente Amsterdam en de woningcorporaties ... 19

5.Conclusie ... 21

6. Discussie ... 22

Bronvermelding ... 23

Bijlagen ... 24

Bijlage 1: Interview Arjan Spit ... 24

Bijlage 2: Interview Cathelijn Groot ... 27

(3)

3

1. Inleiding

1.1 Introductie

In de Amsterdamse woningmarkt is het niet altijd goed toeven. De markt is overspannen en de huurprijzen bereiken recordhoogtes (UBS 2017). De woningnood is hoog terwijl de prijzen niet alleen stijgen, maar ook steeds sneller stijgen. Te midden van dit strijdgewoel bevindt zich de sociale huurder: een breed te definiëren groep, variërend van pas afgestudeerden tot aan kappers, ambtenaren, vluchtelingen en ex-gedetineerden. Allen hebben recht op betaalbare huurwoningen, maar de een verkeert in meer nood dan de ander. De gemeente Amsterdam geeft daarom bepaalde kwetsbare doelgroepen voorrang bij de toewijzing van sociale huurwoningen. Deze kwetsbare doelgroepen bestaan uit mensen die een hoge urgentie hebben voor een woning of die zelf niet via de reguliere weg naar een geschikte woning kunnen zoeken. De kwetsbare doelgroepen zijn groepen die snel moeten worden gehuisvest, zodat verdere escalatie van problemen voor hen en de omgeving kunnen worden voorkomen. Het is aan de gemeente Amsterdam om een balans te vinden in het huisvesten van kwetsbare doelgroepen enerzijds en de reguliere woningzoekenden anderzijds. De gemeente Amsterdam streeft ernaar 50 procent van de sociale huurwoningen toe te wijzen aan reguliere woningzoekenden. In 30 procent van de gevallen wordt er echter een voorrangsregeling getroffen voor kwetsbare doelgroepen (Gemeente Amsterdam 2015a; Gemeente Amsterdam 2015b; Gemeente Amsterdam 2016). 15 procent van de woningen gaat vervolgens naar mensen die moeten verhuizen vanwege stadsvernieuwingen (sloop en renovatie) en nog eens 5 procent wordt naar eigen inzicht van de corporaties gehuisvest. De kwetsbare doelgroepen worden door de gemeente geïdentificeerd, en eenmaal aangemerkt als kwetsbare doelgroepen is het per geval het streven binnen drie maanden voor huisvesting te zorgen. In de Samenwerkingsafspraken van de gemeente Amsterdam, de Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties (AFWC) en de Huurdersvereniging Amsterdam (HA) is afgesproken dat de voorrangsregeling getroffen zal blijven worden voor statushouders, ondanks dat hier volgens het rijk geen verplichte voorrang meer voor is (Gemeente Amsterdam 2015).

De wachttijd van drie maanden voor kwetsbare doelgroepen staat in sterk contrast met de wachttijd voor reguliere woningzoekenden op de sociale huurmarkt. Deze bedraagt in Amsterdam gemiddeld 8,7 jaar (Blok 2016). Ondanks dat sommige mensen al langere tijd op de wachtlijst staan, wordt er voor bepaalde groepen een uitzondering gemaakt waardoor zij niet zo lang hoeven te wachten zoals anderen.

1.2 Relevantie

Door de grote woningnood in Amsterdam staat de woningmarkt onder druk, ook de sociale huurmarkt. Het is voor de mensen die moeten wachten op een sociale huurwoning goed om te weten wat de morele aspecten zijn van het beleid waar zij onder vallen. Dit onderzoek wil het mogelijk maken voor mensen om inzicht te krijgen in de morele aspecten van het voorrangsbeleid voor kwetsbare

(4)

4 doelgroepen. Door een beter inzicht kan het maatschappelijke debat hierover worden aangescherpt en wordt mogelijk meer begrip gecreëerd voor het bestaande beleid.

Tevens is er nog niet eerder onderzoek gedaan naar dit specifieke beleid, in de sociale wetenschap ontbreekt vooralsnog enig onderzoek naar het Amsterdamse beleid voor huisvesting van kwetsbare groepen. Men is nu enkel aangewezen op beleidsstukken, maar enige ethische analyse ontbreekt. Hierdoor is het moeilijk een overzicht te vormen van de ethische afwegingen die gemaakt moeten worden in dit beleid, en hoe de identiteit van de actoren deze afwegingen kan beïnvloeden. Dit onderzoek wenst dit gat in de literatuur op te vullen, zodat er nieuwe kennis ontstaat over de ethische afwegingen en aspecten van dit beleid.

1.3 Doelstelling

Deze scriptie heeft als doel het besluitvormingsproces en de daarbij horende morele afwegingen omtrent het beleid voor kwetsbare doelgroepen in de Amsterdamse sociale huurmarkt bloot te leggen. Door middel van interviews met betrokkenen zal worden ontrafeld wat de ethische afwegingen zijn die in dit beleidsveld spelen. Dit alles om tot een dieper begrip te komen over de manier waarop de actoren in dit beleidsveld hun keuzes verantwoorden richting zichzelf en de maatschappij. Deze scriptie zal zich richten op verschillende actoren in dit beleidsveld, en zal het beleid dat voortvloeit uit de samenwerking tussen deze actoren beoordelen. De hoofdvraag die daarbij centraal staat luidt: “Is het beleid omtrent de huisvesting van kwetsbare doelgroepen in de gemeente Amsterdam moreel uitlegbaar?” De term ‘uitlegbaarheid’ zal in de nadere analyse duidelijk worden, aangezien dit een term is die de actoren zelf veelal bezigen wanneer het om morele afwegingen gaat (Groot 2018; Spit 2018).

Ten eerste zal de methode van het onderzoek aan bod komen, met een uitleg hoe het onderzoek is uitgevoerd en hoe de data is geanalyseerd. Daarna zal de theorie worden besproken, het raamwerk waarmee de data is geduid. Op basis van de beschreven methoden en theorie zal vervolgens de analyse van de data gepresenteerd worden, waarna de conclusies getrokken kunnen worden. Ten slotte zal in een discussiegedeelte worden besproken hoe de gemaakte keuzes in het onderzoek de uitkomsten hebben beïnvloed, welke moeilijkheden er waren en wat mogelijke opties voor vervolgonderzoek zijn.

2. Methode

Het onderzoek betreft een kwalitatief onderzoek op basis van semigestructureerde interviews. Doormiddel van een case study zal naar het beleid worden gekeken dat de gemeente en woningcorporaties in Amsterdam voeren omtrent de huisvesting van kwetsbare doelgroepen in Amsterdam. Het feit dat dit een case study is houdt in dat er in dit onderzoek naar een enkel fenomeen wordt gekeken, op een intensieve en extensieve manier (Bryman 2012: 66). In dit geval zijn dat dus de

(5)

5 morele afwegingen die moeten worden gemaakt bij het maken en uitvoeren van het beleid. Zoals Bryman stelt, gaat het erom de uniekheid van de casus bloot te leggen (Bryman 2012: 68-69). Het is niet zozeer de bedoeling om de moraliteit van al het sociale huurbeleid in Nederland (laat staan de wereld) te onderzoeken, het gaat er specifiek om wat de moraliteit onder beleidsmakers in Amsterdam is omtrent dit beleid.

Omdat er sprake is van een case study die ook nog eens wenst te kijken naar de specifieke en achterliggende gedachtegangen en beweegredenen van de betrokken actoren, is er gekozen voor een kwalitatieve benadering in dit onderzoek. Dit houdt in dat er niet getracht wordt om de onderzoeksresultaten generaliseerbaar te maken voor extrapolatie naar een groter aggregatieniveau, enkel zijn de resultaten bedoeld iets te zeggen over dit specifieke beleid in Amsterdam. De soort case

study houdt zich nog het meest tussen een een critical case study en een typical case study (Bryman

2012:70). De casus wordt bekeken aan de hand van een model; een theorie wordt toegepast op de praktijk, zoals bij een critical case study. Er wordt echter ook onderzocht hoe een dagelijkse gang van zaken, zoals beleid voor sociale huur in Amsterdam, in zijn werk gaat op ethisch vlak. Dit is exemplarisch voor een typical case study. Dit onderzoek is een combinatie tussen die twee. In beleidsprocessen spelen typisch gezien veel ethische vraagstukken, vervolgens is dit in de praktijk onderzocht aan de hand van een theoretisch model.

Op basis van drie semigestructureerde interviews met betrokken beleidsmakers en -uitvoerders zal worden nagegaan wat de morele afwegingen zijn in het besluitvormingsproces omtrent voorrangsregelingen voor kwetsbare doelgroepen. De interviews hebben een diepgravend karakter, het doel is niet om (enkel) de formele processen bloot te leggen maar om een dieper begrip te krijgen over de morele waarden die hier aan ten grondslag liggen. Een semigestructureerd interview geeft de mogelijkheid specifieke vragen te stellen, maar geeft de geïnterviewde de vrijheid en mogelijkheid om uit te wijden over beweegredenen, gevoelens en overpeinzingen (Bryman 2012: 470-471). Voor dit onderzoek zijn algemeen geldende zaken minder relevant, de visie en belevingswereld van de geïnterviewde des te meer. De interviews zijn opgenomen en de relevante gedeeltes uitgetypt (en te vinden in de bijlagen). De interviews zijn daaropvolgend geanalyseerd and de hand van het model voor morele besluitvorming van Rob van Es en de Map for Organizational Virtue van Geoff Moore (Van Es 2015; Moore 2017). Voor het perspectief van de woningcorporaties zijn twee medewerkers van de Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties geïnterviewd, namelijk de directeur, Egbert de Vries, en een beleidsadviseur, Cathelijn Groot. Voor het perspectief van de gemeente Amsterdam is Arjan Spit geïnterviewd, hij is de programmamanager van het Programma Huisvesting Kwetsbare Doelgroepen.

(6)

6

3. Theorie

Om inzicht te verkrijgen in de moraliteit van actoren in een besluitvormingsproces of casus kan men een systematische analyse gebruiken. Een raamwerk voor zo een systematische analyse wordt gegeven door Rob van Es, in zijn model voor morele besluitvorming (2015). Van Es onderscheidt in dit model drie verschillende fasen. Morele beeldvorming, morele oordeelsvorming en ten slotte morele besluitvorming. Doel van het model is om de morele overwegingen en identiteit van een individu of organisatie te kunnen bepalen om zo tot een dieper inzicht te komen over de beweegredenen van dit individu of deze organisatie. De drie fasen kijken opeenvolgend naar de waarden, de ethiek en identiteit van een individu of organisatie. In dit gedeelte van de scriptie zal als eerste dit model van morele besluitvorming van Van Es nader toegelicht worden, waarbij de drie fasen zullen worden behandeld. Hierna zal de theorie van Geoff Moore ter aanvulling worden aangehaald (2017). Moore biedt een model om de deugdzaamheid van organisatie te beoordelen aan de hand van de doelen en kerntaken die de organisatie heeft.

3.1 Morele beeldvorming

De eerste fase van het model van morele besluitvorming, morele beeldvorming, richt zich op de waarden van een individu of organisatie. Op basis van verschillende domeinen kan een morele intuïtie rond een kwestie worden omschreven (Van Es 2015:175-179). Voordat dit gedaan kan worden, moet er echter een accurate kennis zijn van de casus. Door middel van een nauwkeurig onderzoek kan bepaald worden wie, wat, waar en wanneer deed en welke informatie er nog ontbreekt. Er moet een overzicht gemaakt worden van de stakeholders, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen primaire, secundaire en tertiaire stakeholders (Van Es 2015: 173). Primaire stakeholders zijn direct bepalend voor de keuzes die gemaakt worden. Secundaire stakeholders zijn slechts indirect medebepalend. Tertiaire stakeholders staan meestal ver van de processen af, behalve op incidentele basis, wanneer zij wel meebepalen.

Op basis van de casus en de bekende stakeholders kan een feitenrelaas opgesteld worden dat als basis dient voor de verdere invulling van het model voor morele besluitvorming (Van Es 2015: 172-173). Het is uiteraard van belang om in het achterhoofd te houden dat er altijd zaken onduidelijk zullen blijven en dat volledige informatie vaak onmogelijk te vergaren is. De precieze beweegredenen van een individu zijn vaak niet volledig te achterhalen, maar dat is nu juist het doel van het model: door middel van de beschikbare informatie een zo accuraat mogelijke inschatting maken van de beweegredenen van een individu of organisatie.

Na dit feitenrelaas kan gekeken worden naar de waardedomeinen om tot een morele beeldvorming te komen. Van Es onderscheidt vier waardedomeinen: persoonlijke waarden, professionele waarden, organisationele waarden en publieke waarden. Elk domein bevat een aantal specifieke waarden die meespelen in het handelen van een individu of organisatie. Voor het domein

(7)

7 van persoonlijke waarden speelt vooral hoe men intuïtief reageert op nieuwe gebeurtenissen, waarbij waarden zoals respect, billijkheid, betrouwbaarheid en integriteit bepalend zijn. Soms zijn deze persoonlijke waarden conflicterend. Professionele waarden hebben te maken met de wens van een individu of organisatie om de professie die uitgevoerd wordt naar de hoogst haalbare standaarden te laten voldoen. Zorgvuldigheid en integriteit staan hierbij hoog in het vaandel. Ondanks spanningen van buitenaf, bijvoorbeeld vanwege winstbejag of tijdsdruk, zullen professionals willen blijven voldoen aan deze hoge maatstaven, maar logischerwijs is hier een spanningsveld te vinden. Naast de meer individualistische persoonlijke en professionele waarden, bestaan er ook organisationele waarden. Deze waarden zijn gericht op het voortbestaan en goed functioneren van een organisatie, zoals een bedrijf, verenging of overheidsinstelling. Waarden als efficiëntie, productiviteit en kwaliteit staan hier centraal. De omgang met klanten of afnemers van de diensten van de organisatie zijn hier van groot belang, een organisatie dient immers een doel dat meestal te maken heeft met de tevredenheid van de afnemers van de dienst of het product. Er is hierbij vaak sprake van een spanning tussen kwantiteit en kwaliteit, aangezien een organisatie aan beide moet voldoen maar dit maar al te vaak tot tegenstrijdigheid leidt. Als laatste waardedomein voor morele beeldvorming zijn er nog de publieke waarden, vaak op te delen in basisvoorzieningen en rechtvaardigheid. Deze morele positionering van het ‘publiek’ komt tot stand door publiek debat, veelal in de media en in formele vertegenwoordigende organen zoals het parlement. Publieke waarden zijn vaak in een constante staat van flux. Soms is er consolidatie maar wanneer de omgeving verandert, worden vastgeroeste waarden vaak weer losgebroken en opnieuw onderdeel van (verhitte) publieke discussie. Het handelen van individuen of organisaties wordt vaak beïnvloed door de publieke moraal. Echter is het ook het handelen van individuen en organisaties die deze publieke moraal vormt.

De vier waardedomeinen samen vormen de zogenaamde ruit van waarden, waarmee een morele beeldvorming geschapen kan worden. Tussen de vier waardedomeinen kan een spanningsveld bestaan, met name organisationele waarden en professionele waarden hebben de potentie met elkaar te botsen, doordat bijvoorbeeld efficiëntie (organisationeel) en grondigheid (professioneel) vaak met elkaar in strijd komen. Aan het eind van fase 1 kan men een eerste formulering van de morele kwestie geven. Het zou nu echter nog te vroeg zijn om een moreel standpunt als besluit te nemen. Daarvoor moet men eerst nog twee andere fases doorlopen.

3.2 Morele oordeelsvorming

Fase 2 van het model van morele besluitvorming betreft de oordeelsvorming. Vanuit drie ethische perspectieven kan op meervoudige wijze naar de eerder geformuleerde kwestie gekeken worden met als doel deze aan te scherpen (Van Es 2015:183-209). De drie perspectieven zijn beginselen, gevolgen en deugden. Ze zullen elk besproken worden in deze paragraaf.

(8)

8 Het eerste perspectief is dat van de deugden (Van Es 2015: 185-189). De deugden zijn gedragingen of eigenschappen die men rekent tot een goede moraliteit, oftewel het correct handelen in relatie tot de context. De hedendaagse deugden bestaan volgens Van Es uit rechtvaardigheid, zelfvorming en zorg, waarbij respectievelijk neutraliteit, persoonlijke verantwoordelijkheid en verbondenheid de leidmotieven zijn. Bij het beoordelen van een morele kwestie kan gekeken worden in hoeverre betrokken actoren zich houden aan deze deugden en waar zij wellicht steken laten vallen. Integriteit wordt vandaag de dag gebruikt als woord om deze deugden samen te vatten. Of de actor deze deugden navolgt vanuit een intrinsieke motivatie of een extrinsieke motivatie is voor een praktische toepassing van het model voor morele besluitvorming niet al te relevant.

Het tweede ethische perspectief voor morele oordeelsvorming zijn de beginselen (Van Es 2015: 192, 194). In de moderne samenleving worden deze vaak uitgelegd als rechten. Individuen hebben bepaalde belangen die het waard zijn om beschermd te worden, zij bezitten namelijk een waardigheid en zijn politiek gelijkwaardig. Het categorisch imperatief van Kant kan hierbij als leidraad gebruikt worden. Dit houdt kort gezegd in dat men de ander niet als middel moet gebruiken maar als doel op zich, waarbij men de ander behandelt zoals men zelf ook graag behandeld zou willen worden. De vraag die men zichzelf hierbij kan stellen is: “Als iedereen zo zou handelen als ik in dezelfde context, zou ik dat dan acceptabel vinden?” Er zijn zowel specifieke, tijd- en plaatsgebonden rechten als universele rechten. Naar beide type rechten kan gekeken worden wanneer men een moreel oordeel wenst te vormen over een bepaalde kwestie.

Het derde perspectief zijn de gevolgen (Van Es 2015: 196-200). Het betekent simpelweg dat men kijkt naar de gevolgen van een handeling of mogelijke handeling. Men moet trachten datgene te doen wat de meeste positieve en/of minste negatieve gevolgen heeft. Dit is een vorm van regelutilistisch denken. Men moet doen wat het meeste geluk of nut oplevert voor de grootst mogelijke groep mensen. Je kan echter ook zeggen dat naar de eigen context gekeken moet worden, en wat daarbinnen het meeste nut oplevert. Dit noemt men actutilisme. Zo kan iemand bijvoorbeeld wel afzien van een baan bij een malafide bedrijf omdat dit slecht is voor de wereld, maar deze persoon neemt de baan toch aan omdat zijn of haar gezin anders niet genoeg te eten heeft. Hier is te zien dat in de grotere context van het regelutilisme de persoon de baan niet zou moeten nemen, maar in de persoonlijke context, volgens het actutilisme de baan aannemen wel gerechtvaardigd is. In de dagelijkse praktijk en populaire cultuur wordt actutilisme lang niet altijd als een goed argument voor moreel handelen gezien, maar het is wel degelijk een argument om mee te nemen in het aanscherpen van de morele kwestie.

3.3 Morele besluitvorming

De derde fase in het model is besluitvorming (Van Es 2015: 206-225). Op basis van de verantwoordelijkheden en de identiteit van de actor of organisatie wordt bepaald wie de actor is en

(9)

9 waar deze voor staat. Beiden zijn op drie manieren te benaderen en in te vullen, elk van hen zal hieronder besproken worden.

Verantwoordelijkheid kan volgens de perspectieven van fase 2, deugden, beginselen en gevolgen, worden onderscheiden in drie vormen. Er is ontwikkelingsverantwoordelijkheid, toenaderingsverantwoordelijkheid en handelingsverantwoordelijkheid. Verantwoordelijkheid van ontwikkeling stamt uit de deugden en betreft de wil en de ambitie om aan het eigen karakter te blijven werken; om het karakter te ontwikkelen op basis van historische zelfkennis (Van Es 2015: 208). Het betreft hier dus zowel een blik op het verleden als op de toekomst. Door van anderen te leren en zichzelf open te stellen, kan de actor werken aan zijn of haar karakter. Het perspectief van de beginselen geeft de tweede vorm van verantwoordelijkheid, namelijk de verantwoordelijkheid van toenadering. Deze vorm van verantwoordelijkheid houdt in dat men niet alleen de eigen morele overtuigingen in ogenschouw neemt bij het maken van een besluit, maar ook die van de ander. De actor denkt zowel vanuit de eigen situatie als die van de ander en verwacht ditzelfde ook van de ander. Zoals de naam het al zegt, gaat het om wederzijds zoeken van toenadering. Het perspectief van gevolgen geeft de derde vorm van verantwoordelijkheid, handelingsverantwoordelijkheid. Bij handelingsverantwoordelijkheid gaat het om de afweging van mogelijke positieve en negatieve gevolgen van handelen. De actor heeft de verantwoordelijkheid deze afweging naar behoren te maken en kan worden aangesproken op de gevolgen van zijn of haar handelen, op basis van de waarschijnlijkheid van negatieve of positieve gevolgen van het handelen. Soms moet een individu zich hierom afzetten tegen de groep, of juist in de groep meegaan, zonder dat hij of zij dat initieel wilde. Doormiddel van publieke verantwoording wordt de morele actor gevraagd zijn handelen te rechtvaardigen tegenover de samenleving.

Tenslotte moet de identiteit van de actor bepaald worden. De identiteitsbepaling voor individuen of organisaties geschiedt op drie punten: karakter, aspiratie en commitment (Van Es 2015: 217, 220). Het gaat hierbij om het ontwikkelen van een verhaal; hoe was je in het verleden en hoe handel je in de toekomst? Wanneer er wordt gesproken over karakter gaat het over de eigenschappen van een individu of organisatie. Wat zijn deze karaktereigenschappen, en handelt de morele actor daarmee in lijn? Bij aspiratie gaat het over de blik op de toekomst: wat zijn de doelen en wat is de (persoonlijke of organisationele) visie en het streefbeeld? Bij identiteitsbepaling op het gebeid van

commitment gaat het over intrinsieke doelen: voor welke verantwoordelijkheden wil de organisatie of

het individu door het vuur gaan?

3.4 Geoff Moore: mapping virtuous organizations

Ter uitbreiding van de typering van de organisatie zal de theorie van Geoff Moore gebruikt worden (2017). Moore biedt een raamwerk waarmee een organisatie kan worden beoordeeld op de mate van deugdzaamheid van een organisatie. Hiervoor moet allereerst de core practice van de organisatie

(10)

10 worden vastgesteld, waarna de organisatie op de Map of Virtuous Organization gezet kan worden aan de hand van die core practice. Een definitie van een practice wordt gegeven aan de hand van MacIntyre (2007: 187):

“Any coherent and complex form of socially established cooperative human activity through which goods internal to that form of activity are realized in the course of trying to achieve those standards of excellence which are appropriate to, and partially definitive of, that form of activity (…)”

Uit deze definitie blijkt dat een practice dus altijd een bepaald streven naar excellentie en vooruitgang behelst. Moore voegt daaraan toe dat de practice een doel op zich is, een intern goed (2017: 56-57). Het beter worden in een practice is niet uit te leggen buiten de termen van de activiteit waarbinnen zij plaatsvindt en excellentie binnen een practice is dan ook het best te begrijpen voor actoren die ook aan deze practice deelnemen. Wie zelf schaakt weet immers beter wat het betekent om goed te zijn in schaak dan een leek. Organisaties doen vaak aan meerdere practices tegelijk, maar meestal is er een waar zij zich specifiek op richten, die de kern vormt van hun handelen: een zogenaamde core practice. MacIntyre stelt dat het nastreven van de interne goederen, het beter worden in de practice, de kern van deugdzaamheid vormt.

Er zijn echter ook externe goederen na te streven, zoals geld, macht, faam en materiële goederen (2007: 194). MacIntyre en Moore beargumenteren dat een organisatie daarom in tweeën is op te delen: het ene deel richt zich op de interne goederen, op de practice, en het andere gedeelte richt zich op het behalen van externe goederen, de institutie (Moore 2017:67). Een practice kan doorgaans niet worden onderhouden zonder een institutie, maar zonder een practice zou een institutie geen bestaansrecht hebben, omdat er niets deugdzaams zou zijn om de externe goederen voor te gebruiken. Over het algemeen kan gesteld worden dat het nastreven van een intern goed deugdzamer is dan het nastreven van externe goederen (Moore 2017: 71). Dit is de eerste dimensie van de kaart waarop men een organisatie kan neerzetten om de deugdzaamheid te bepalen; de mate waarin een organisatie gericht is op het behalen van interne goederen enerzijds, en externe goederen anderzijds.

Hiermee is de kous echter nog niet af. De practice van een bedrijf hoeft niet perse een deugdzaamheid te representeren, een oliebedrijf kan bijvoorbeeld haar core practice van oliewinning en energievoorziening prima volbrengen, terwijl in het proces alsnog het klimaat beschadigd wordt. Ook is het relevant om te kijken naar hoe het bedrijf haar werknemers en andere betrokkenen behandelt (Moore71-73). Dit vormt de tweede dimensie van de kaart voor deugdzame organisaties; een goed doeleinde versus een slecht doeleinde. Wanneer de twee dimensies worden meegenomen, kan een organisatie worden geplaatst op de kaart en hiermee overzichtelijk worden gemaakt wat de deugdzaamheid van de organisatie in kwestie is:

(11)

11

Figuur 1: Kaart van organisationele deugdzaamheid (Moore 2017)

4. Analyse

In dit gedeelte zullen de bevindingen uit de interviews worden geanalyseerd aan de hand van het model van ethische besluitvorming. Het model zal worden doorgelopen, waarbij de relevante gedeeltes uit de interviews zullen dienen als invulling ervan. De case is reeds besproken in de inleiding, maar deze zal geverifieerd worden aan de hand van de interviews met betrokkenen in het beleid. In de conclusie van deze scriptie zal een moreel besluit genomen worden, waarmee tevens de hoofdvraag beantwoord wordt. Eerst wordt de case kort beschreven, dan zal de morele kwestie geformuleerd worden aan de hand van fase 1 in het model. Hierna zal aan de hand van fase 2 van het model de morele kwestie verder aangescherpt worden. Vervolgens zal fase 3 van het model dienen ter verdere verdieping van de kwestie. Alvorens het definitieve morele besluit te nemen en de hoofdvraag te beantwoorden zal nog gekeken worden naar de Map of Organizational Virtues van Geoff Moore (2017). In de conclusie zal een besluit worden getrokken aan de hand van de uitkomsten van het model voor ethische besluitvorming en de theorie van Geof Moore.

4.1 Case

Veel mensen die willen wonen in een sociale huurwoning in Amsterdam moeten lang wachten (Gemeente Amsterdam 2015b; Spit 2018). De vraag naar woningen is groot, maar het aanbod is zeer gering. Daar komt bij dat veel mensen extra moeite hebben met het vinden van een woning. Dit kan zijn doordat zij speciale behoeftes hebben waaraan een woning moet voldoen (waardoor het aanbod voor hen nog kleiner is), of doordat zij niet zelf in staat zijn om naar een woning te zoeken. Ook kan

(12)

12 het zijn dat er speciale omstandigheden zijn die het extra urgent maken voor een persoon om een woning te krijgen. De kwetsbare doelgroepen zijn zeer divers in karakter, het kan hier gaan om volwassen uit de maatschappelijke zorg, gezinnen met een grote (maatschappelijke) zorgvraag, zwerfjongeren, personen uit de reclassering, statushouders, ouderen, uittredende sekswerkers en rolstoelgeïndiceerden. Deze groepen zijn erg divers en elke groep kampt met een specifieke problematiek (Gemeente Amsterdam 2015b: 16-20).

Om te zorgen dat deze mensen niet eindeloos hoeven te wachten op een woning - of deze zelfs nooit kunnen krijgen - heeft de gemeente Amsterdam bepaalde voorrangsmaatregelen. Grofweg gebeurt dit op drie manieren: een groep mensen kan als kwetsbare doelgroep worden aangemerkt (30 procent van de beschikbare woningen), iemand kan urgentie krijgen vanwege stadvernieuwingen (15 procent van de beschikbare woningen) en de gemeente geeft woningcorporaties de mogelijkheid 5 procent van de woningen naar eigen inzicht te mogen verdelen (Groot 2018). Hierdoor komt het erop neer dat 49 procent van de woningen naar een of andere doelgroep gaan, in plaats van reguliere woningzoekenden (Groot 2018). In concrete gevallen uitgedrukt, elk jaar komen er ongeveer 6000 woningen vrij in Amsterdam, waarvan er dus ongeveer 1800 naar kwetsbare doelgroepen gaan en ongeveer 3000 naar reguliere woningzoekenden (Gemeente Amsterdam 2015a).

Het is aan de woningcorporaties om de daadwerkelijke woningruimte per geval te regelen en het is aan de gemeente om te bepalen wie tot de kwetsbare doelgroepen behoort en wie urgentie krijgt (Spit 2018). Het is op basis hiervan vast te stellen dat de gemeente, de corporaties en de huurders de primaire stakeholders zijn in deze kwestie: zij zijn direct bepalend in oorzaak en gevolg. De woningcorporaties zijn weliswaar niet degene die beleid zomaar voor kunnen schrijven, zij adviseren hier wel over en zijn verantwoordelijk voor grote delen van de uitvoering van het beleid (De Vries 2018). De media, rechters, nationale overheid en de zorgpartijen zijn secundaire stakeholders, zij bepalen het beleid slechts indirect of helpen slechts mee met een klein deel van de uitvoering van het beleid.

Bij het bepalen van de kwetsbare doelgroepen moeten morele keuzes gemaakt worden, maar bij de uitvoering van die keuzes door de gemeenten enwoningcorporaties ook, elk geval is immers uniek en behoeft een eigen aanpak (Spit 2018). De morele kwestie die speelt is te bepalen of het beleid moreel te verantwoorden is, een vraag die de beleidsbepalers zichzelf ook continu stellen (Groot 2018; De Vries 2018; Spit 2018). Het is dus het beleid, dat door meerdere stakeholders wordt bepaald, dat in dit geval onder de loep komt te liggen. Uit het interview met Egbert de Vries en Cathelijn Groot blijkt dat de gemeente en de corporaties vaak op gelijke voet met elkaar onderhandelen, en dus samen het beleid vormen en uitvoeren. Daarom zal het beleid centraal staan, aangezien de twee belangrijkste actoren blijkbaar samen dit beleid gevormd hebben.

(13)

13

4.2 Formulering morele kwestie: beeldvorming

Volgens de geïnterviewde betrokkenen zijn er doorgaans twee intuïtieve reacties op het huidige beleid omtrent kwetsbare doelgroepen. De een vindt het vanzelfsprekend dat bepaalde, vaak maatschappelijk achtergestelde groepen voorrang krijgen op woningen omdat zij hier anders geen toegang toe zouden hebben of enorm lang zouden moeten wachten (Spit 2018; Groot 2018). De andere reactie is dat de ‘gewone’ woningzoekende, die zijn zaakjes op orde heeft en al zo enorm lang moet wachten op een woning, het oneerlijk vindt dat zoveel mensen voorrang krijgen. Hieraan ten grondslag ligt het idee dat de kwetsbare doelgroepen soms (deels) aan hun eigen benadeelde positie hebben bijgedragen, en het dus deels hun eigen schuld is dat zij in een benarde positie zitten qua huisvesting (Groot 2018). Een complexiteit die inherent is aan de doelgroepen, is dat deze erg divers zijn en er dus vele morele vraagstukken door elkaar kunnen lopen. Overlastgevende gezinnen dragen zeker zelf bij aan hun benarde woningsituatie, maar van een slachtoffer van huiselijk geweld of een erkende vluchteling kan men dit zeker niet zeggen. Toch worden al deze groepen gelijk getrokken qua urgentie (Spit 2018).

Echter, zelfs als het deels zo is dat iemand in een kwetsbare doelgroep zelf aan zijn of haar kwetsbaarheid heeft bijgedragen, dan nog zijn er bepaalde waarden die belangrijker zijn. De vier domeinen van waardebepaling van Van Es kunnen deze duidelijk in beeld brengen. Ten eerste is er de publieke waarde van het beleid. Voor dit beleid is deze waarde van groot belang, aangezien de gemeente en corporaties menen dat het beleid met name gevormd is om het publieke belang te dienen (De Vries 2018). Ten eerste is er het gevoel dat er aan de basisvoorzieningen voor de kwetsbare doelgroepen moet worden voldaan. Deze groepen zijn veelal niet in staat zelf in de basisvoorziening van een woning te voorzien, en aangezien de gemeente en woningcorporaties geen mensen op straat wil zetten of laten, moeten zij in deze gevallen inspringen om te zorgen dat er aan deze basisvoorziening wordt voldaan (Groot 2018). Het zou simpelweg immoreel zijn de mensen die het zelf niet kunnen, niet te voorzien in een woning op redelijke termijn. Hier kan ook geen uitzondering op gemaakt worden als de persoon of personen in kwestie het zichzelf en hun omgeving erg moeilijk maken, aangezien sociale huur een burgerrecht is (Groot 2018). De reguliere woningzoekende heeft echter ook recht op deze basisvoorzieningen, maar het idee is dat deze groep het zich kan veroorloven langer te wachten op een woning, doordat zij genoeg mogelijkheden, middelen en netwerken hebben zichzelf van een woning te voorzien in de tussentijd. Bovendien benadrukken de beleidsmakers dat het huidige beleid er ook sterk op gericht is om tot duurzame oplossingen te komen (Spit 2018). Kwetsbare doelgroepen krijgen niet langer meer de eerste de beste beschikbare woning, maar er wordt per individueel geval gekeken naar de best passende woning, zodat de persoon in kwestie hier tot in de verre toekomst gebruik van kan maken, waardoor het probleem hopelijk voorgoed is opgelost wat betreft woonruimte.

Het persoonlijke waardedomein komt vooral naar voren uit het feit de beleidsmakers vinden dat ze hun eigen oordelen achterwege moeten laten, aangezien de politiek bepaalt wie onder de kwetsbare doelgroepen vallen en niet zijzelf (Groot 2018; Spit 2018; De Vries 2018). Ze beamen het

(14)

14 belangrijk te vinden dat ze mensen kunnen helpen op een goede manier, door eerlijk en billijk te zijn en open te communiceren. Belangrijke noot om toe te voegen aan dit verhaal is dat er binnen de organisatie van de woningcorporaties rekening gehouden wordt met de persoonlijke belangen van werknemers. Dit blijkt uit het feit dat moeilijke gevallen die opnieuw geplaatst moeten worden door een corporatie, bij een andere corporatie worden ondergebracht. Zo wordt het persoonlijk belang van de werknemer gediend, die vermoedelijk veel stress zou kunnen ervaren door het moeilijke geval opnieuw te moeten plaatsen, vanwege alle mogelijke consternatie die daarbij komt kijken (Groot 2018).

Op het gebied van professionele waarden speelt in dit beleidsveld een sterke mate van samenwerkingsbereidheid. Er wordt van de partijen verwacht dat zij zich houden aan gemaakte afspraken en bereid zijn organisationele waarden op te offeren in het belang van de professionaliteit (Groot 2018; De Vries 2018). Het wordt door de partijen als deel van hun integriteit gezien om moeilijke gevallen van elkaar over te nemen, en te zorgen dat de lasten gelijk verdeeld worden, met name tussen de verschillende corporaties. De afspraken worden als legitiem beschouwd en men ziet het als vanzelfsprekend dat hier een bepaalde loyaliteit aan is.

Organisationele waarden spelen een grote rol binnen dit beleid. Uit de interviews is gebleken dat aan deze waarden veel belang wordt gehecht. Professionele waarden en organisationele waarden blijken hierbij veel in overeenstemming te zijn, de aard van het probleem van huisvesting van deze groepen vergt nu eenmaal een goede samenwerking tussen verschillende maatschappelijke partijen (De Vries 2018; Spit 2018). Het is in overeenstemming met de organisationele waarden om veel aandacht te geven aan professionele waarden als samenwerkingsbereidheid. Er is verder veel nadruk op het verhogen van de efficiëntie en effectiviteit. De kwetsbare doelgroepen die gehuisvest worden moeten sneller en soepeler geholpen worden en een passend aanbod krijgen (Spit 2018; De Vries 2018). Zo stelt Arjan Spit dat men in het verleden vooral gericht was op het zo snel mogelijk huisvesten van een persoon, waarbij minder goed gekeken werd naar of de woning passend was. Dit zorgde uiteindelijk vaak weer voor problemen, waardoor het proces inefficiënt was. Door dit proces meer toe te spitsen op de persoonlijke behoefte van de persoon in kwestie is zowel de persoon beter geholpen, terwijl het voor de gemeente en corporaties op de lange termijn ook minder werk, tijd en geld kost. Soms worden deze organisationele waarden echter opgeofferd ter wille van professionele waarden, bijvoorbeeld wanneer een corporatie een moeilijk geval op zich neemt omdat nu eenmaal is afgesproken dat deze eerlijk worden verdeeld (Groot 2018; Groot 2018).

De morele beeldvorming heeft plaatsgevonden, dus nu kan een initiële formulering van de morele kwestie gegeven worden. Deze luidt als volgt: ‘Is het moreel verantwoordbaar dat de gemeente Amsterdam en zijn partners een beleid voeren waarbij bepaalde groepen voorrang krijgen op sociale huurwoningen terwijl de woningmarkt in Amsterdam zo overspannen is?’

(15)

15

4.3 Aanscherpen van de morele kwestie: oordeelsvorming

In dit gedeelte zal naar de initiële morele kwestie worden gekeken vanuit de ethiek. Vanuit de beginselen, gevolgen en deugden zal de morele kwestie aangescherpt worden door een afweging van argumenten.

Ten eerste de beginselen: de rechten, beginselen en principes die meespelen in dit beleidsveld. Een zeer belangrijk recht dat in dit geval meespeelt, is het Nederlandse huurrecht. Zoals Cathelijn Groot aangeeft in het interview bepaalt dit recht in grote lijnen de beweegruimte van het beleid omtrent kwetsbare doelgroepen (2018). Zoals gesteld hebben mensen in Nederland recht op een sociale huurwoning als zij aan de toelatingseisen voldoen. Op basis van verschillende systemen kunnen huurwoningen worden toegewezen, in Amsterdam via een wachtlijst. Wanneer iemand in een kwetsbare doelgroep zit, krijgt deze persoon voorrang en hoe moeilijk deze persoon of personen ook zijn om te huisvesten, zij mogen niet geweigerd worden. Tevens kan iemand met een vast contract zeer lastig uit de woning worden gezet, zelfs al is hun inkomen gestegen tot ver boven de grens van waar men in aanmerking komt voor sociale huur. Om dit te voorkomen in de toekomst werkt de gemeente Amsterdam voor jongeren met een vijfjarencontract (Groot 2018). Wat dit allemaal illustreert is dat de gemeente zich in veel bochten moet wringen om binnen het rigide huurrecht ruimte vrij te krijgen om zoveel mogelijk woningen voor iedereen vrij te houden. Ook Arjan Spit benoemt dat de juridische kant van deze kwestie grote invloed heeft op het uiteindelijke beleid. Zo benadrukt hij dat men vroeger met strenge checklists werkte om te bepalen of iemand voor urgentie of een kwetsbare doelgroep in aanmerking kwam (2018). Spit stelt dat de rechter daar nu geen genoegen meer mee neemt, de gemeente en woningcorporaties moeten kijken naar elk individueel geval en kunnen mensen niet zomaar wegsturen omdat zij in een of twee vakjes op het formulier geen vinkje kunnen invullen. Woningcorporaties zijn nu bij wet verplicht zich in te zetten voor huisvesting van kwetsbare groepen (Spit 2018). Wel krijgen de woningcorporaties een beetje bewegingsruimte door 5 procent van de beschikbare woningen naar eigen inzicht te mogen verdelen (Groot 2018). Hierdoor hebben zij de vrijheid zeer specifieke of gevoelige gevallen of op te lossen. Zoals hierboven aangetoond is vanuit de beginselen, wordt de speelruimte voor dit beleid sterk bepaald door de Nederlandse wet; vóór alles moet het beleid hieraan voldoen. Het beleid voldoet aan de wet maar er is een zekere mate van discretie weggelegd voor de beleidsmakers, doordat zij 5 procent van de woningen naar eigen inzicht kunnen toewijzen.

Vanuit de gevolgen bekeken is dit beleidsveld zeer complex. Zoals de geïnterviewden aangeven is dit beleid namelijk niet bedoeld om zaken echt op te lossen; het ware probleem is namelijk het enorme woningtekort in de regio Amsterdam (De Vries 2018; Spit 2018). Dat daargelaten kunnen we wel kijken wat er binnen deze context voor gevolgen zijn van het beleid. Vanuit de gevolgen gezien zijn er ruwweg twee groepen belanghebbenden: de reguliere woningzoekenden en de kwetsbare doelgroepen. Een korte termijnargument tegen het geven van voorrang aan kwetsbare doelgroepen komt naar voren uit het interview met Cathelijn Groot (2018). Groot stelt dat het voor

(16)

16 veel normale Amsterdammers moeilijk kan zijn het beleid te begrijpen. Bijvoorbeeld een hardwerkende doch laag uitbetaalde Amsterdammer die afhankelijk is van sociale huur, zeg een fabrieksmedewerker. Voor hem kan het moeilijk te verkroppen zijn om ‘op TV te zien’ dat statushouders en probleemgezinnen wel snel een woning krijgen in Amsterdam, terwijl hij al jaren moet wachten en daardoor nog bij zijn ouders moet wonen. Daarbij komt nog eens kijken dat de groep reguliere woningzoekenden veel groter is. Op de korte termijn lijkt het er dus op dat een grotere groep ‘normale’ mensen in hun belang voor een woning geschaad worden, ten voordelen van een kleine groep ‘probleemgevallen’. Groot stelt namelijk: “De voorrang voor de één leidt altijd tot uitsluiting van een ander.” (2018). Wanneer men zou kijken naar deze kwestie vanuit het regelutilisme, kan gesteld worden dat met dit beleid niet op directe wijze het grootste nut voor de grootste groep mensen gerealiseerd wordt.

Wanneer echter naar een bredere context en een langere termijn wordt gekeken, blijkt deze morele kwestie genuanceerder. Zoals Groot en Spit aangeven, is er tegenover het belang van de grote groep voor een woning, ook een belang voor diezelfde grote groep voor het behouden van de openbare orde (Groot 2018; Spit 2018). Een groot deel van de kwetsbare doelgroepen bestaat uit zogenaamde

multiproblem gezinnen, die vaak veel overlast geven voor de buurt. Voor statushouders en andere

groepen zoals ex-gedetineerden geldt doorgaans ook dat problemen met de buurt voorkomen kunnen worden door voor adequate huisvesting te zorgen. Volgens deze argumentatie wordt de samenleving op langere termijn geld en overlast bespaard door het probleem zo snel mogelijk aan te pakken. Desnoods ten koste van een kortere wachttijd voor reguliere woningzoekenden. Indirect wordt er dus wel vanuit een regelutilistische wijze gehandeld. Actutilistisch gezien blijft het vervelend voor de reguliere woningzoekenden, maar in dit geval is dit van ondergeschikt belang.

Als men volgens de drie deugden van rechtvaardigheid, zelfvorming en zorgzaamheid naar de kwestie kijkt, wordt een groot deel van de morele overwegingen duidelijker, maar is er ook kritiek op het beleid te formuleren. Qua rechtvaardigheid kan dit beleid namelijk nogal in het gedrang komen. Wanneer men de deugd van rechtvaardigheid naar de letter volgt, zou het goed kunnen zijn dat de conclusie wordt getrokken dat dit beleid onrechtvaardig is. Op dit moment geldt de regel dat alle kwetsbare doelgroepen als gelijken behandeld worden en allemaal dezelfde voorrangsregeling hebben (Spit 2018). Het is echter gebleken dat de kwetsbare doelgroepen zeer divers zijn. Bepaalde groepen, zoals gezinnen die voor overlast zorgen in de buurt, krijgen dezelfde voorrang als mensen die niets aan hun situatie hebben kunnen doen. Volgens het principe van gelijke gevallen gelijk behandelen, en ongelijke gevallen ongelijk, is dit niet zeer rechtvaardig. De groepen die hun woningprobleem deels of in grote mate aan zichzelf te danken hebben worden nu hetzelfde behandeld als mensen zonder schuld. Dit is niet geheel rechtvaardig tegenover de reguliere woningzoekenden en ook niet tegenover de ‘onschuldige’ kwetsbare doelgroepen.

Rechtvaardigheid is echter niet de enige deugd die men mee kan nemen in morele oordeelsvorming. Er moet ook naar de deugd van zelfvorming gekeken worden, bijvoorbeeld

(17)

17 zorgvuldigheid en leergierigheid. Uit de interviews is gebleken dat de beleidsmakers rond deze morele kwestie hebben geleerd over de jaren heen, en daardoor zorgvuldiger te werk gaan dan vroeger. Vroeger was het vaak het geval dat door de vele verschillende instellingen die zich tegen het woonprobleem gingen aan bemoeien, het overzicht kwijt raakte waardoor de gemeente en de corporaties als het ware heen en weer sprongen tussen hun aandacht voor verschillende kwetsbare doelgroepen (Spit 2018). Door betere afspraken, zoals het overeenkomen dat alle kwetsbare doelgroepen aan elkaar gelijk zijn qua urgentie, is dit voortaan voorkomen. Op deze manier is de wachttijd voor kwetsbare doelgroepen nu vastgesteld op drie maanden, en volgens de geïnterviewden lukt het over het algemeen goed om deze wachttijd niet te overschrijden voor alle verschillende kwetsbare doelgroepen. Hoe eerder en hoe effectiever de kwetsbare doelgroepen gehuisvest kunnen worden, des te meer woningen er uiteindelijk ook voor reguliere woningzoekenden beschikbaar komen.

Met name de deugd van zorg speelt in grote mate bij de overwegingen omtrent dit beleid. Kijkend naar de dit beleid vanuit deze deugd worden veel van de gemaakte morele keuzes in het beleid duidelijk. De gemeente en corporaties hebben nu eenmaal een zorgtaak, en deze wensen zij ook te vervullen. Gezien vanuit deze deugd is het volkomen logisch dat er voorrang verleend wordt aan kwetsbare doelgroepen bij de verdeling van sociale huurwoningen. De zorgvraag van deze groepen is door de politiek vastgesteld als zodanig substantieel dat zij wel voorrang moeten krijgen, omdat de gemeente en corporaties anders schuld zouden dragen aan het verergeren van hun lijden. Vanuit deze deugd gezien zou het immoreel zijn deze mensen niet te helpen, zo beamen ook de geïnterviewden (Spit 2018; De Vries 2018; Groot 2018).

Nu gekeken is naar de kwestie vanuit de ethiek, kan de morele kwestie aangescherpt worden. Deze luidde als volgt: “Is het moreel verantwoordbaar dat de gemeente Amsterdam en zijn partners een beleid voeren waarbij bepaalde groepen voorrang krijgen op sociale huurwoningen terwijl de woningmarkt in Amsterdam zo overspannen is?’ De aanscherping betreft de belangrijkste argumenten om het wel of niet te doen. Het belangrijkste tegenargument betreft de deugd van rechtvaardigheid. Het kan als onrechtvaardig gezien worden om alle kwetsbare delgroepen als het ware op een hoop te gooien zonder onderscheid te maken tussen ongelijke gevallen Het belangrijkste argument vóór betreft de deugd van zorg. De gemeente en zijn partners hebben de plicht om te zorgen voor de groepen in de samenleving met de grootste problemen en de minste capaciteiten.

4.4 Morele besluitvorming: verantwoordelijkheid en identiteitsbepaling

Voor de bepaling van een moreel besluit is het tenslotte zaak de identiteit van de actoren te bepalen. Dit kan gedaan worden door naar het karakter, de aspiraties en committent enerzijds en verantwoordelijkheid anderzijds te kijken.

(18)

18 Om te bepalen of beleidsmakers in deze kwestie hun verantwoordelijkheid nemen, kan gekeken worden naar drie soorten verantwoordelijkheid. Ten eerste de verantwoordelijkheid van toenadering. Nemen de gemeente en de corporaties hun verantwoordelijkheid om met anderen in gesprek te blijven en toenadering te zoeken tot andermans standpunten? Uit de interviews is gebleken dat de gemeente Amsterdam hier veel mee bezig is. Een scenario dat door twee van de geïnterviewden naar voren gebracht werd was dat zij weleens gecontacteerd werden door een boze burger. Zij willen in zo een geval in staat zijn om het beleid dat zij voeren uit te kunnen leggen (Spit 2018; Groot 2018). Hier werd dus toenadering gezocht tot de burgers die het oneens waren met hun beleid, door naar hun zorgen te luisteren maar daar ook hun eigen verhaal tegenover te zetten. Ook Egbert de Vries stelt dat het contact met de huurders en burgers belangrijk is (2018).

Ten tweede is er handelingsverantwoordelijkheid. Hier gaat het over het feit dat de beleidsmakers de verantwoordelijkheid moeten nemen om zowel positieve als negatieve gevolgen van hun keuzes op zich te nemen. De negatieve gevolgen van het beleid zijn bijvoorbeeld dat reguliere woningzoekenden langer moeten wachten dan de kwetsbare doelgroepen terwijl de eerste groep veel groter is dan de andere. Hoeveel langer is lastig vast te stellen, aangezien het überhaupt lastig is om vast te stellen hoeveel mensen er daadwerkelijk op een woning wachten en hoeveel er alleen ingeschreven staan voor het geval dat (Groot 2018). Feit is echter dat de wachttijd wel relatief langer wordt door dit beleid ten opzichte van kwetsbare doelgroepen. Zoals eerder gesteld is de lange wachttijd niet zozeer de schuld van dit beleid, maar door het tekort aan woningen. Volgens Egbert de Vries wordt er daarom ook zoveel mogelijk gebouwd, ten doel de wachttijden voor sociale huur te verkorten waarmee ook negatieve consequenties van dit beleid worden opgevangen. De gemeente en corporaties nemen geen verantwoordelijkheid voor alle negatieve gevolgen van het probleem. Zo stelt Groot dat de corporaties en gemeente ook van mening zijn dat zij die de lasten van een langere wachttijd kunnen dragen dit helaas ook maar moeten ondergaan (Groot 2018). In feite leggen de beleidsmakers dus ook een deel van de verantwoordelijkheid voor het opnemen van negatieve consequenties bij de reguliere woningzoekenden.

Verantwoordelijkheid voor ontwikkeling neemt de gemeente zeker. Uit het interview met Arjan Spit blijkt dat de gemeente middels het Programma Huisvesting Kwetsbare Groepen stappen wil zetten om het beleid te blijven verbeteren (2018). Processen die traag en moeizaam verlopen worden minder complex gemaakt en processen die vroeger vaak juist te simpel verliepen, waardoor mensen werden geweigerd, worden uitvoeriger gemaakt. Hierin heeft de gemeente geluisterd naar wensen uit de samenleving, politiek en de rechter. Spit meldt dat in het verleden het beleid bijna omgekeerd was: moeilijk te plaatsen groepen kregen maar slechts moeizaam een woning, omdat de gedachte heerste dat de woningen eerst naar gewone burgers dienden te gaan (2018). Gebleken is echter dat deze benadering tot ongewenste resultaten en verergering van bestaande problemen leidde. Hier hebben de gemeente en corporaties van geleerd, nu is het beleid als het ware omgekeerd, huisvesting van mensen met maatschappelijke problemen is nu een verplicht speerpunt voor corporaties.

(19)

19 Voor de identiteit kan uiteraard niet alleen maar naar een van de twee beleidsmakers gekeken worden. Daarom zal gekeken worden naar de identiteit van de gemeente en corporaties op dit onderwerp. Het karakter van de gemeente en corporaties op dit punt is sterk gericht op hun missie om zoveel mogelijk kwetsbare groepen zo snel en goed mogelijk te kunnen huisvesten (De Vries 2018; Spit 2018). Ze zien zichzelf daarom als streng, maar kijken wel naar individuele gevallen. Uitzonderingen worden echter niet veel gemaakt, er is nu eenmaal een wettelijk kader waarbinnen slechts met beperkte vrijheid gehandeld kan worden.

Over aspiraties werd door de geïnterviewden niet veel gesproken, behalve de wens om de processen die aan dit beleid verbonden zijn te verbeteren. Aan de identiteit van de organisaties en hoe er daarom gehandeld moest worden, werd daarom weinig aandacht besteed.

Wat wel sterk bleek uit de interviews is dat de beleidsmakers de verantwoordelijkheid voor het publiek belang hoog in het vaandel hebben staan. Zij bleven hameren op hoe belangrijk zij het vinden dat hun beleid uit te leggen valt aan de bevolking, zij zien zichzelf dan ook als werkzaam voor de bevolking, niet als een hooggeplaatste overheidsinstelling (Groot 2018). De publieke waarden en de verantwoordelijkheid tot handeling en toenadering zijn hierdoor zaken waar de beleidsmakers zich sterk aan gecommitteerd hebben.

4.5 De deugdzaamheid in beeld: de gemeente Amsterdam en de woningcorporaties

Om een beter beeld te geven van de gemeente Amsterdam en de woningcorporaties, alvorens de hoofdvraag definitief te kunnen beantwoorden, worden de gemeente en de woningcorporaties geplaatst op de kaart van deugdzaamheid zoals Moore die opstelt in zijn boek (2017: 73). Allereerst zal worden ingegaan op wat de core practice is van zowel de gemeente als de woningcorporaties, waarna gekeken zal worden of er meer naar interne of externe goederen gestreefd wordt. Ten slotte zal de practice zelf onder de loep genomen worden, om zo de gemeente en woningcorporaties te plaatsen op de kaart van deugdzaamheid.

De core practice van de woningcorporaties is te onttrekken aan de omschreven taken die ze hebben: deze zijn nadrukkelijk beschreven door de Rijksoverheid (Rijksoverheid n.d.). De woningcorporaties zijn verantwoordelijk voor de bouw en verhuur van sociale huurwoningen. Ook dragen zij zorg voor beheer en investering in leefbaarheid. In feite draaien al deze taken om één core

practice: huisvesting. Dit blijkt ook uit de interviews, zo geeft De Vries aan dat dit de kerntaak is van

corporaties (2018). Het streven naar excellentie in deze practice zou het zo goed mogelijk benutten van het bestaande woningaanbod kunnen zijn of bijvoorbeeld het signaleren van aanstaande woningtekorten ver voordat zij daadwerkelijk ontstaan zijn.

De core practice van de gemeente Amsterdam is moeilijker te bepalen. Zoals Moore al omschrijft, hebben grotere organisaties vaak een heel scala aan practices,en kan het hierdoor moeilijk zijn een echte kerntaak vast te stellen (Moore 2017: 68). De gemeente kent vele taken en rollen, daarom zal voor de uitvoerbaarheid van de analyse gefocust worden op de rol van de gemeente binnen

(20)

20 dit beleid specifiek. Het uiteindelijke doel van de gemeente binnen dit beleid is niet veel anders dan die van de corporaties, namelijk zoveel mogelijk mensen gehuisvest krijgen. Echter, de gemeente bouwt zelf geen woningen, verhuurt deze ook niet en doet niet aan het beheer van sociale huurwoningen (De Vries 2018). Zeggen dat de gemeente Amsterdam aan huisvesting doet is dus wat kort door de bocht. Moore biedt echter uitkomst. Moore benadrukt dat het in stand houden van de institutie ook een practice kan zijn (2017: 72-73). Dit is de practice van management. In dit beleid neemt de gemeente deze rol van manager over. Dit is ook te zien aan hoe Arjan Spit het Programma Huisvesting Kwetsbare Groepen omschrijft. Het doel van dit programma is niet zozeer om te huisvesten, het is bedoeld om het proces van het huisvesten soepeler te laten verlopen (Spit 2018). In feite is het beleid de institutie, en dragen de woningcorporaties de zorg voor de practice, terwijl de gemeente het management van de institutie op zich neemt.

Beide actoren richten zich het meeste op de interne goederen. De woningcorporaties willen zoveel mogelijk mensen zo goed mogelijk huisvesten en de gemeente Amsterdam zet zich in om dit proces soepeler te laten verlopen door het verbeteren van de institutie. Buiten het feit dat de begroting rond moet zijn is er geen financiële drijfveer voor het beleid, hoogstens is het van belang de goede naam van de gemeente en de corporaties te behouden door uitlegbaarheid en het verbeteren van communicatie (Spit 2018; De Vries 2018). De practices van de gemeente en de woningcorporaties dienen duidelijk een maatschappelijk nut, respectievelijk bouwen ze woningen voor armere mensen en faciliteren zij in soepelere toegang hiertoe. Met dit in het achterhoofd kunnen de gemeente een de corporaties geplaatst worden in de kaart:

(21)

21

5.Conclusie

Nu de fasen van het model van morele besluitvorming doorlopen zijn, kan een moreel standpunt ingenomen worden en de hoofdvraag beantwoord. Op de morele kwestie, ‘Is het moreel verantwoordbaar dat de gemeente Amsterdam en zijn partners een beleid voeren waarbij bepaalde groepen voorrang krijgen op sociale huurwoningen terwijl de woningmarkt in Amsterdam zo overspannen is?’ kan geantwoord worden: ja, dit is moreel verantwoordbaar. Wanneer men kijkt naar de doelen die de beleidsmakers zich stellen aan de hand van deugden als zorg en ontwikkelingsverantwoordelijkheid, blijkt dat dit beleid zeker te verantwoorden is. Met name de deugd van zorg is hierbij belangrijk. Het kan dan wel zo zijn dat een grote groep reguliere woningzoekenden langer moet wachten op een sociale huurwoning, dit weegt echter niet op tegen het persoonlijke en publieke belang van de kwetsbare delgroepen. Zij zijn niet in staat om zelf een woning te zoeken, of een woning te vinden die voldoet aan hun eisen door hun zorgvraag. Dit kan al helemaal niet in de overspannen woningmarkt van Amsterdam, juist door deze overspannenheid moeten de gemeente en woningcorporaties wel inspringen om voor deze kwetsbare groepen te zorgen om erger leed en overlast te voorkomen. Het feit dat het voor individuele reguliere woningzoekenden soms onbegrijpelijk is dat bepaalde groepen voorrang krijgen, is door hen te wijzen op de bredere context en het publieke belang op langere termijn prima uit te leggen.

Doordat er een duidelijk standpunt is ingenomen in de morele kwestie, kan ook de hoofdvraag van deze scriptie beantwoord worden. “Hoe is het beleid omtrent de huisvesting van kwetsbare doelgroepen in de gemeente Amsterdam moreel uit te leggen?” Dit beleid is uit te leggen door te wijzen op de verantwoordelijkheid die de gemeente heeft om te zorgen voor de meest kwetsbare en benadeelde groepen in de maatschappij. Zoals de geïnterviewden aangeven wordt zowel hun belang als het algemeen belang gediend met deze zorg, waardoor uiteindelijk iedereen profiteert. Een tegenovergestelde situatie waarbij de gemeente en corporaties juist vooral reguliere woningzoekenden snel wensten te plaatsen, is bewezen niet goed te werken en nadelig uit te pakken voor zowel individuen als de samenleving in zijn geheel. De benadering is ook goed uit te leggen doordat de gemeente en corporaties zich houden aan landelijke wetgeving en de rechten van de enigszins benadeelde reguliere woningzoekenden niet schenden. Duidelijk is dat de gemeente en corporaties het meeste hechten aan de professionele en publieke waardedomeinen, wat ook past bij hun identiteit en verantwoordelijkheden.

De toepassing van de kaart van organisationele deugdzaamheid heeft verder ook aangetoond dat de woningcorporaties en de gemeente verschillende rollen spelen, maar beide zijn met name gefocust op het excelleren binnen hun practice, op een wijze die het publieke belang steunt en daarmee als deugdzaam aangemerkt kan worden. Dit vormt verder bewijs dat het beleid van de gemeente en woningcorporaties moreel uitlegbaar is en het publieke belang steunt.

(22)

22

6. Discussie

In dit gedeelte van deze scriptie zal kritisch worden gekeken naar de resultaten en methoden van dit onderzoek. Er wordt gekeken naar hoe bepaalde keuzes in het onderzoeksmodel hebben uitgepakt, wat opvallende resultaten zijn en welk vervolgonderzoek gedaan zou kunnen worden.

Allereerst de keuze voor de actoren. In dit onderzoek is ervoor gekozen om te kijken naar de gemeente en de woningcorporaties, waarbij het beleid omtrent kwetsbare doelgroepen centraal stond. Deze actoren zijn met name verantwoordelijk voor het bepalen van het beleid en het uitvoeren ervan in grote lijnen. Hier komen, zoals aangetoond in het de analyse, veel morele aspecten naar voren. Het is echter nog niet het hele verhaal. Er zijn ook veel andere actoren bij het beleid betrokken, zoals maatschappelijke zorginstellingen, reclassering en jeugdzorg. Dit onderzoek is op een hoger niveau van besluitvorming toegespitst, waardoor mogelijk niet alle morele aspecten van dit beleid even goed in beeld te brengen zijn. Het zou interessant zijn een onderzoek te doen dat zich meer focust op het beleid ‘op de grond’, zodat ook naar de ervaringen van de huurders en de ambtenaren op straatniveau gekeken kan worden.

Voor het perspectief van de corporaties zijn medewerkers van de AFWC geïnterviewd. Dit is gedaan zodat er een goed overzicht van de standpunten en zienswijze vanuit alle negen woningcorporaties gegeven kon worden zonder deze allemaal individueel geïnterviewd hoefden te worden, wat door beperkingen in tijd onmogelijk was. Hierdoor gaat er echter wel informatie verloren door niet te kijken naar alle negen woningcorporaties afzonderlijk. Woningcorporaties hebben allemaal een eigen karakter en dus verschillen de morele afwegingen onderling waarschijnlijk ook enigszins; door te kijken naar het hogere aggregatieniveau van de AFWC gaan deze individuele standpunten grotendeels verloren. In dit onderzoek is slechts gekeken naar wat de woningcorporaties overeen zijn gekomen, de voorafgaande discussie is buiten beschouwing gelaten. Een interessant vervolgonderzoek zou meer specifiek kunnen kijken naar de dynamiek tussen de woningcorporaties en hun opvattingen omtrent dit onderwerp.

Dit onderzoek heeft naar het beleid gekeken zoals het er nu is. De bepaling van welke personen als kwetsbare doelgroep aangemerkt kunnen worden was een gegeven. Op deze manier is een deel van de morele kwestie wellicht onderbelicht gebleven. Er is met name naar de uitvoering van het beleid gekeken, terwijl de discussie die heeft plaatsgevonden over de bepaling van de kwetsbare doelgroepen ook zeer veel morele kwesties heeft behelst. Dit onderzoek heeft niet naar de discussie in bijvoorbeeld de gemeenteraad gekeken, hierdoor is een interessante kant van de kwestie onbelicht gelaten. Zoals in het gedeelte over rechtvaardigheid al aangegeven is, kan het als onrechtvaardig gezien worden dat alle kwetsbare doelgroepen gelijk behandeld worden, terwijl het lang niet altijd gelijke gevallen betreft. Deze interessante morele kwestie is nu verder onbesproken gelaten omdat het beleid grotendeels as een gegeven gezien is. Een nuttig vervolgonderzoek zou kunnen kijken naar de afwegingen en discussie in het college en de gemeenteraad van Amsterdam die geleid hebben tot de

(23)

23 bepaling van de huidige kwetsbare doelgroepen. Op deze manier zou de morele kwestie nog veel vollediger uit de doeken gedaan kunnen worden.

Bronvermelding

Blok, S. A. (2016). Wachttijden sociale huurwoningen. Den Haag: Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Bryman, A. (2012). Social Research Methods. Oxford: Oxford University Press. Es, R. van (2015). Professionele Ethiek. Deventer: Vakmedianet

Gemeente Amsterdam (2015a). Programma Huisvesting Kwetsbare Groepen 2016-2018. Amsterdam: Gemeente Amsterdam.

Gemeente Amsterdam (2015b). Samenwerkingsafspraken. Amsterdam: Gemeente Amsterdam. Gemeente Amsterdam (2016). Uitwerking Samenwerkingsafspraken. Amsterdam: Gemeente

Amsterdam.

Groot, C. (2018). Beleidsadviseur bij de Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties. Interview afgenomen op 5 juni.

MacIntyre, A. (2007). After virtue: A study in moral theory. Londen: Duckworth. Moore, G. (2017). Virtue at work. Oxford: Oxford University Press.

Rijksoverheid (n.d.). “Commerciële en maatschappelijke activiteiten woningcorporaties”, https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/woningcorporaties/activiteiten-woningcorporaties. Geraadpleegd op 26 juni 2018.

Spit, A. (2018). Programmamanager Programma Huisvesting Kwetsbare Doelgroepen bij de gemeente Amsterdam. Interview afgenomen op 7 juni.

UBS (2017). “UBS Global Real Estate Bubble Index”, https://www.ubs.com/global/en/wealth- management/chief-investment-office/key-topics/2017/global-real-estate-bubble-index-2017.html. Geraadpleegd op 21 juni 2018.

Vries, E. de (2018). Directeur van de Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties. Interview afgenomen op 5 juni.

(24)

24

Bijlagen

Bijlage 1: Interview Arjan Spit

Programmamanager Kwetsbare Doelgroepen Introductie:

Ik geef leiding aan een programma, aan een programmateam, aan de uitvoering van het programma zoals dat in 2015 is vastgesteld. Het is een veranderprogramma voornamelijk, niet zozeer dat wij zelf kwetsbare groepen huisvesten, dat zijn met name andere afdelingen en de corporaties, zorgafdelingen enzovoorts. Wij zijn ervoor om dat hele vraagstuk beter te laten verlopen. Ook sneller, doelstelling is dat mensen binnen 3 maanden gehuisvest worden, maar ook passender. Zodat het goed bijdraagt aan hun herstel. Daar zijn allerlei verschillende actielijnen voor, meer bouwen, betere werkprocessen, betere afspraken.

Hoe verloopt een proces tegenwoordig en hoe verliep dat vroeger?

Er zijn veel verschillende routes, mensen met een vergelijkbare problematiek, dat gaat vaak over schulden, problemen met opvoeding lage opleiding of IQ, dat klontert vaak samen in multiproblem gevallen, soms komen mensen als ze echt dakloos zijn geworden uit de opvang, of hebben ze eerst urgentie aangevraagd via een ander loket, of als er kinderen in het spel zijn bij de Jeugdzorg. Dat is op zichzelf al lastig, maar je ziet dat al die routes, al die clubs geen eenduidige manier hebben om te kijken naar dat woonvraagstuk. Er zijn allemaal verschillende stappen, loketten, beschikkingen en afwegingen ook. Daardoor ontbrak er ook overzicht, er was bijvoorbeeld geen zicht op hoeveel woningen naar kwetsbare doelgroepen gingen. Er ontbrak sturing ook, er was het probleem van dat bepaalde groepen niet worden gehuisvest, of individuele gevallen maakten stampij, bijvoorbeeld over gezinnen, maar dan werden de vluchtelingen weer vergeten. Beetje gechargeerd, maar zo ging het wel een beetje. Er komt nu veel meer en monitor over alle groepen, zodat we meer naar de samenhang kijken, waarom blijft de ene groep achter en verdient er eentje wat meer aandacht? Maar ook wordt hierbij gekeken hoever hiermee gegaan kan worden voordat het ten koste gaat van andere groepen. Daar proberen we meer balans in te houden. Dat moet ook altijd uitlegbaar zijn, waarom doe je het in dit geval wel en in dat geval niet.

Wat heel erg aan het veranderen is, de manier waarop we ernaar keken was een paradgima van: woningen zijn schaars, dus eigenlijk moeten die naar gewone woningzoekenden gaan, en alleen bij uitzondering naar iemand met urgentie of een kwetsbare groep. Dus die woningen voor hen moesten zoveel mogelijk beperkt worden. Hoe meer dat beperkt werd hoe beter, dan blijven er meer woningen over voor normale woningzoekenden. Toen heeft het bestuur gezegd, nee, kwetsbare groepen zijn echt een doelgroep voor sociale woningbouw, dat is ook wettelijk de taak voor corporaties geworden, om kwetsbare groepen te huisvesten. Niet meer van: we doen normale in die woningen en nog een paar

(25)

25 voor die kwetsbare groepen, nee, je bent er gewoon van meet af aan voor die kwetsbare groep, en zelfs misschien in eerste instantie voor hen en daarna pas voor die gewone woningzoekenden, die zijn lang niet zo urgent. Dat is wel een beetje extreem natuurlijk, dat is dus even geoperationaliseerd door die afspraak van 30% voor kwetsbare groepen, dat is een soort moreel dilemma, maar pragmatisch opgelost. 30% is best veel, een behoorlijk aantal zeker op dit moment. Als er meer wordt gebouwd groeit het natuurlijk ook. Maar de ervaring van de laatste jaren is wel dat het goed uitlegbaar is. We krijgen weleens boze brieven of telefoontjes, van mensen die zeggen dat alle woningen maar naar kwetsbare groepen gaan. Dan kunnen wij wel goed uitleggen, dat dat niet precies waar is, dat slechts 30% daar heen gaat. Dat is een heel helder verhaal. We zijn dus een ander paradigma aan het invoeren: we moeten kwetsbare groepen zo passend mogelijk huisvesten. Als je ze dan huisvest, doe het dan alsjeblieft zo goed mogelijk. In de best passende buurt, zo dat ze ook echt een stap maken. Dat is wel echt aan het veranderen. Vroeger kreeg je een eenmalig aanbod, de eerste de beste woning die beschikbaar komt. Leuk en aardig als je een heel netwerk had in Zuidoost, en familie en ondersteuning, je mag blij zijn dat je iets krijgt, dus je gaat gewoon naar Noord. Nu kijken we veel meer naar die matching, ook doordat we grotere aantallen woningen hebben. Nu kijken we: we hebben deze week 10 woningen, en dan kijken de zorgaanbieders wie er het best bij die woningen passen. Die hebben daar tegenwoordig meer ruimte in en kunnen dus ook meer aan. Beter matches maken, waardoor alles veel beter van start gaat. Dat is prima uitlegbaar, als je je effecten wil maximaliseren, dan kun je het beste de juiste woningen kiezen. Dat kost niet meer woningen; het kost niet meer woningen om een betere match te maken. Het kost niet meer woningen maar het levert meer op. Een andere verandering is dat bij het beoordelen van urgenties, allemaal rijtjes vakjes waren. Als je er aan een niet voldoet, een niet lang genoege inschrijving of nog onbetaalde schulden, dan had je ergens een vinkje niet en dan was het: ‘afwijzen!’. Dan was het niet meer het probleem van wonen, maar een ander probleem. De bedeling is nu met de werkprocessen dat integraler gekeken wordt naar wat deze persoon nou echt nodig heeft. Wat is er nodig qua woning, qua schuldhulpverlening, begeleiding; zodat je samen een pakketje kan maken. Naar individuele begeleiding kijken. In het oude systeem zijn we ook wel eens door de rechter op de vingers getikt, waanneer iemand geen urgentie kreeg vanwege een ontbrekend vinkje. Die namen er niet meer genoegen mee dat je zei dat je het lijstje had afgewerkt en iemand aan een bepaald criterium niet voldeed. Dat wordt niet meer geaccepteerd, volkomen terecht, je moet een individuele afweging maken. Kijken naar wat hier de omstandigheden zijn en waarom dat ze hier nou een probleem zijn, dat bijvoorbeeld schulden niet zijn afgelost. Dat moet je individueel beoordelen.

Mensen krijgen dus urgentie, maar welke maatschappelijke waarde zit daar achter?

Wat je erg ziet in die sociale problematiek, is dat in bepaalde gevallen mensen niet toekomen aan hun verdere sores zolang hun woonsituatie niet in orde is. Met zes kinderen in een tweekamerwoning ofzo,

(26)

26 daarvan zegt ook de jeugdzorg: zolang de situatie zo is, is het dweilen met de kraan open, dat geeft zoveel stress, in die zin is dat wonen een soort basisbehoefte. Als dat niet voldoende geregeld is geeft dat zoveel stress dat men niet toekomt aan andere dingen. Soms is de situatie ook omgekeerd, dan wil men een nieuw huis maar is de problematiek van andere aard en zal die in een andere woning ook gewoon aanhouden. Dan gaat het weer mis, daar moet je wel kritisch naar blijven kijken. Het achterliggende maatschappelijke vraagstuk is toch hoe we eerder erbij zijn, zorgen dat de sociale problematiek niet groter wordt of opgelost wordt, zodat het niet verder escaleert. Dan kan waar je woont en hoe je woont wel een belangrijk vraagstuk zijn.

Hoe ziet u de rol van de gemeente in dit hele vraagstuk.

We zijn toch eigenlijk de baas. De regisseur zegmaar, mensen willen dat ook. Mensen kijken naar de gemeente, en daarom is het ook goed dat de gemeente zo’n programma is gestart. Maar, ik vind wel dat we dat steeds mee faciliterend moeten invullen. Het echte huisvesten, dat doen wij niet. Dat doen de corporaties, de zorginstellingen of de mensen in de wijken. Zij moeten gefaciliteerd worden om dat zo goed mogelijk te kunnen doen. Dat moeten we monitoren, en daar de regie op die samenwerking voeren. Maar waar het kan, waar men het goed met elkaar heeft afgesproken, daar moeten we als gemeente niet de hele tijd bovenop gaan zitten enzo. Dat is echt contraproductief. Het is wel echt gelukt om hier een echte samenwerking van te maken. Alle partijen voelen wel echt dat het hun vraagstuk is. Het is een faciliterende vorm van regie zou ik zeggen.

(…)

Is het vooralsnog goed uit te leggen?

Ja in mijn ervaring wel. Ik bel vaak met mensen om ze dit uit te leggen, vaak lukt dat aardig. Rondom vluchtelingen is dat soms moeilijker, mensen zeggen dan dat we er niet zoveel zouden moeten opnemen. Nou ja, dat kan natuurlijk, daar valt met zo’n standpunt niet als gemeente mee te discussiëren. Wij moeten dat gewoon van het Rijk, we kunnen niet over regeringsbeleid discussiëren met hen, daar houdt het op. Het gegeven dat we iets moeten met die groepen, daar heb ik nooit moeite mee gehad om het uit te leggen.

Soms worden er kwetsbare groepen toegevoegd of verschuift de mate van urgentie tussen de kwetsbare groepen, hoe gaat zo’n proces in zijn gang?

De gemeente bepaalt dit. Zorgaanbieders kunnen dit wel aandragen, of soms via burgers, bijvoorbeeld met LVB kinderen. Dan wordt gekeken of de Gemeente zorg hoort te dragen voor deze groep, en of we deze partij kennen, niet zomaar iedereen kan woningen ‘aanvragen’. Uiteindelijk ligt het dan bij de gemeente om te zeggen, deze groep moet wel of niet meedoen. Door te kijken naar de huidige criteria, of dat deze criteria misschien wel aangepast moeten worden. Als ze meedoen met de kwetsbare

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Beide verschijnselen zijn ongewenst: huurbeleid moet niet gebruikt worden als ontrui- mingsbeleid voor verkoop; ook bewoners in het geliberaliseerde deel van de markt moe- ten

“Maar begin dit jaar bleek dat de nieuwe opvolger van de boom inmiddels ook het loodje had gelegd.” De lijdensweg rondom de Tilburgse lindeboom heeft het gat tussen de burgers

Met deze verkenning hopen we lessen te trekken voor (nieuwe) politieke partijen, maar ook over de algemene aantrekkingskracht van de lokale politiek: Veel inwoners

Hoewel het aandeel moeilijk ver vulbare vacatures in het openbaar bestuur en bij de Politie lager is dan in het taakveld zorg en welzijn en in het taakveld onderwijs en

woningmarkt(afspraken). Ons inziens blijft de ambitie en concrete invulling van de gemeente zoals neergelegd in deze prestatieafspraken daarbij ver achter. Wij maken ons daarom

Hiertoe behoren de leidinggevende topfunctionarissen met dienstbetrekking en zij die nog maximaal 4 jaar topfunctionaris zijn, omdat ze bij dezelfde instelling als waar ze eerder

a) Leidinggevende topfunctionarissen (zowel leidinggevende topfunctionarissen met dienstbetrekking als extern ingehuurde topfunctionarissen vanaf de 13e kalendermaand

– Bij mutatie verhogen we de huurprijs naar 85% van maximaal redelijk maar corrigeren we dat percentage neerwaarts als er.