• No results found

Wat is Bullshit?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Wat is Bullshit?"

Copied!
18
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

-Wat is

bullshit?-Rolf Boudestein 0844128 Ba-Scriptie M.S. Van Der Schaar

(2)

“Mundus vult decipi, ergo decipiatur.”

-Petronius

Inleiding.

Dit essay draait om de vraag: “Wat is bullshit?” Het is een vraag naar identiteit. Elk mens heeft ervaringen opgedaan of kan voorbeelden aanhalen van keren dat bullshit de kop opstak in zijn/haar leven, maar is er uit die verschillende situaties, waarop het label bullshit is geplakt, een vast begrip te distilleren dat ons de essentie geeft van bullshit? Hierop zal ik pogen een antwoord te geven.

Allereerst is een conceptuele analyse (1) nodig om een raamwerk te geven waarin we bullshit als begrip kunnen vangen. Daarna zal ik een aantal voorbeelden (2), paradigma’s, geven van het begrip en de mogelijke interpretaties. Daarbij zal ik laten zien dat bullshit een

taalhandeling is waarvan het gebruik geoorloofd of ongeoorloofd kan zijn. Echter, of het geoorloofd is speelt niet op het niveau van de taalhandeling zelf, maar is afhankelijk van de concrete context waarin zij gebezigd wordt alsook van het type taalspel. Tot slot wil ik kijken naar de raakvlakken tussen de trucs van de bullshitter en de trucs van de retoricus middels Aristoteles’ Retorica boek III (3).

1. (a): “Hoe werkt de taalhandeling bullshit?” Hierbij zal ik bogen op de Speech-Act Theory van J.L. Austin om te kijken hoe een taalhandeling binnen zijn conceptuele raamwerk betekenis krijgt.

1. (b): “Hoe werkt een taalspel?” Hierbij zal ik de notie ‘Sprachspiel’ lenen van Wittgenstein om te kijken hoe context en spelregel tezamen het concept taalspel een raamwerk geven waarbinnen de taalhandeling bullshit gevat kan worden. Spelregels zijn bepalend voor het type taalspel, voor de handelingen, maar context is bepalend voor betekenis van woorden en de verwachtingen van het taalspel – als iets waardebepalends.

2. (a): “Wat is functionele bullshit?” Middels een aantal voorbeelden van Max Black en Harry Frankfurt laat ik zien dat, afhankelijk van de context en spelregels er sprake is van functionele bullshit, dat wil zeggen: het gebruik van de taalhandeling bullshit is

geoorloofd. Hierin zal ik ook kritiek leveren op de grotendeels gedeelde visies van Frankfurt en Black omtrent het begrip bullshit/humbug.

2. (b): “Wat is disfunctionele bullshit?” Eveneens middels een aantal voorbeelden van deels Max Black en Harry Frankfurt laat ik zien wanneer bullshit ongeoorloofd is.

3. “Welke raakvlakken heeft bullshit met retoriek?” Via boek III van Aristoteles’ Retorica tracht ik te laten zien dat stijl, presentatie, metafoor, ritme, sentiment, antithese, paradox of schijnbare paradox, allemaal trucs zijn die een goede bullshit-artist deelt met een begaafd retoricus, mits de context het gebruik ervan veroorlooft.

1. Conceptuele analyse.

(a): Speech-Acts: Illocutionary act & Perlocutionary force: ‘Persoonperloctie’.

J.L. Austin is de grondlegger van de Speech-Act Theory, van wie ik de notie ‘perlocutionary force’ leen om de conceptuele contouren van bullshit te schetsen. Een ‘assertion’ (bewering) is een ‘speech-act’ (taalhandeling) waarbij een claim wordt gedaan op waarheid. Een bewering kan waar of onwaar zijn, dat is haar essentiële kenmerk. Maar niet alle taalhandelingen zijn

(3)

‘utterance’ (uiting) een rol speelt. Austin zag dat er andere soorten van taalgebruik waren dan alleen om te communiceren of beweringen te doen die waar of onwaar zijn (‘constative’). Deze taalhandelingen zijn, door uitgesproken te worden – het sine qua non –, in zekere zin bindend voor het toekomstig handelen van de spreker, mits uitgesproken in de juiste omstandigheden en door te appelleren aan de juiste conventie. Als aan deze voorwaarden is voldaan, spreekt Austin van een ‘performative’: de taalhandeling bewerkstelligt iets in de werkelijkheid, het is van invloed op de gebeurtenissen.1 Voldoen aan de voorwaarden betekent ruwweg dat bepaalde

spelregels moeten worden nageleefd om de taalhandeling succesvol (‘felicitous’) te laten zijn. Dit zal later bij de voorbeelden nog aan de orde komen als we het verschil bespreken tussen

functionele en disfunctionele bullshit. Het onderscheid dat ik hier wil gebruiken, om zo een idee te krijgen van een belangrijk conceptueel kenmerk van bullshit, is dat van de ‘illocutionary act’ en de ‘perlocutionary force’.

Een ‘speech-act’ valt volgens Austin uiteen in drie delen: (i) ‘locutionary act’; het letterlijk uitspreken van woorden met betekenis en syntaxis, (ii) ‘illocutionary act’; de taalhandeling die we verrichten door het uitspreken van de woorden (bijvoorbeeld

waarschuwen, beloven, kenbaar maken van bedoelingen), en (iii) ‘perlocutionary force’; het beoogde effect van de taalhandeling op het publiek,2 (iv) ‘perlocutionary act’; het daadwerkelijke

effect op het publiek. Ik maak tussen (iii) en (iv) onderscheid tussen de ‘act’ van het publiek als reactie op de ‘perlocutionary force’ van de ‘illocutionary act’, die zich bevindt aan de kant van de spreker. In de ‘perlocutionary force’ van de ‘illocutionary act’ spreekt zijn intentie – verhuld of niet, impliciet of expliciet –, die bijvoorbeeld kan zijn: overtuigen, bang maken, onderwijzen, inspireren, of anderzijds iets van een ander gedaan te krijgen (manipulatie).3

Voorbeeld van een locutionaire act – die als illocutie heeft dat er een waarheidsclaim wordt gemaakt (i): “Ik bak graag koeken.”

Voorbeeld van een illocutionaire act (ii): “Ik beloof een smakelijke koek te zullen bakken.” De illocutionaire act is de normale gang van zaken. In deze categorie vallen veel taalhandelingen die in het dagelijks menselijk verkeer veel voorkomen.4

1 Kepa Korta & John Perry, Pragmatics, Stanford Encyclopedia of Philosophy, 2008/2011, p. 3: “A constative is simply saying something true or false. A performative is doing something by speaking; (…) In particular, performative utterances to be felicitous must invoke an existing convention and be invoked in the right circumstances.”(J.L. Austin, ‘Performative Utterances’, Philosophical Papers, Oxford University Press, 1961, p. 237) (Ik citeer hier Korta & Perry, die deze bewering op hun beurt baseren op J.L. Austin, RB.)

2 Kepa Korta & John Perry, Pragmatics, Stanford Encyclopedia of Philosophy, 2008/2011, p 3: “According to his trichotomoty, a speech act is, first of all, a locutionary act, that is, an act of saying something. (…) Now, to perform a locutionary act is also in general to perform an illocutionary act; in performing a locutionary act, we perform an act with a certain force: ordering, warning, assuring, promising, expressing an intention, and so on. And by doing that, we will normally produce “certain consequential effects upon the feelings, thoughts or actions of the audience, or of the speaker, or of other persons”.” (J.L. Austin, How to Do Things with Words, Oxford University Press, 1962, p. 95) 3 J.L. Austin, How to Do Things with Words, Oxford University Press, 1962, p. 101: “Saying something will often, or even normally, produce certain consequential effects upon the feelings, thoughts, or actions of the audience, or of the speaker, or of the other persons: and it may be done with the design, intention, or purpose of producing them.”

(4)

Voorbeeld van een illocutionaire act met perlocutionaire kracht (iii): “Wil je m’n CD lenen van de Matthäus Passion?” Hierin stel je een vraag, dat is de illocutionaire act, en tegelijkertijd bied je iets aan, dat is de perlocutionaire act. Maar de perlocutionaire kracht van die aanbieding is (a) aardig over te komen, (b) de ontwikkeling van een bepaalde muzieksmaak aan te

moedigen, of (c) bij de luisteraar de indruk te wekken dat je een cultureel onderlegd mens bent. Bij bullshit gaat het om (c), het is een vorm van opsnijderij en dat is het voornaamste motief van de spreker bij bullshit zonder acht te slaan op de illocutionaire act, dat in dit geval zou zijn: Het stellen van de vraag en de waarheidsclaim dat je daadwerkelijk een CD van de Matthäus Passion bezit.

Wat ik hoop dadelijk te laten zien aan de hand van voorbeelden, ongeacht of het

functionele of disfunctionele bullshit betreft, is dat bullshit als belangrijkste motief het beoogde effect op het publiek heeft. De woorden van de spreker hebben bij bullshit altijd als belangrijkste kenmerk: effectbejag. Effectbejag in de zin dat de spreker zijn publiek probeert te overtuigen van

hemzelf: zijn capaciteiten, competenties, diepzinnigheid en overtuigingen door te appelleren aan

hovaardige sentimenten die hij en het publiek zo mogelijk delen, etc. Daarom introduceer ik de notie van ‘persoonperlocutie’. Hieronder versta ik taalhandelingen die weliswaar via Austin’s schema te analyseren zijn, maar alleen gebezigd worden met als bedoeling de indruk, die de spreker daarmee bewerkstelligt in de ‘hoofden’ van zijn publiek, van zichzelf – van wat voor persoon hij is. Dit idee, dat de bullshitter louter zichzelf probeert te verkopen aan zijn publiek, dat hij zich uitsluitend bezighoudt met ‘persoonperlocutie’, niet met de inhoud (illocutie) van zijn woorden, maar enkel en alleen om de indruk die hij als persoon wekt bij het publiek, wordt gedeeld door zowel Max Black als ook Harry Frankfurt, zoals ik dadelijk zal laten zien als ik hun voorbeelden van bullshit behandel. –Echter, zij benoemen geen van beiden elementaire

kenmerken van bullshit binnen een conceptueel raamwerk, zoals hier gepoogd wordt met ‘illocutionary act’ & ‘perlocutionary force’ en ik nu zal uitbreiden via Wittgenstein’s concept ‘Sprachspiel’.

(b): Taalspel; spelregels & context.

Het concept ‘Sprachspiel’ wordt door Ludwig Wittgenstein gebruikt als een verklarende notie voor de betekenissen van woorden en handelingen bij activiteiten die een mens ontplooit middels taal; het werkt als een raamwerk en heeft een raster, de spelregels. Een taalspel heeft spelregels waaraan spelers zich moeten houden om het spel succesvol te spelen, om het gewenste resultaat te bereiken, wat dat ook moge zijn. Een taalspel is dus een activiteit die stichtend is voor de betekenissen van handelingen en woorden, die bij het taalspel gebruikt worden.5 Maar naast taalspel, wat een soort type is, een genus, en naast de spelregels die zo’n

taalspel qua type bepalen, is er ook nog zoiets als context, het concrete gegeven van de omstandigheid waarin het spel wordt gespeeld. Context is van invloed op de betekenis van de woorden die een rol spelen bij het taalspel. Context neem ik als een zeer ruim begrip dat juist daarom zéér bepalend is voor de betekenis van woorden en dus bepalend voor wat geoorloofd is te zeggen en wat niet. Onder context versta ik plaats, tijd, type aangelegenheid, maar ook de onderlinge relatie van de spelers die deelnemen aan het spel. Naast de ontelbare hoeveelheid 4 Peter Pagin, Assertion, Stanford Encyclopedia of Philosophy, 2007, p. 3: “The notion of illocutionary act (…) and that is the normal procedure. (…) acts as asstering, asking a question, warning (…)” 5 Anat Biletzki & Anat Matar, Ludwig Wittgenstein, Stanford Encyclopedia of Philosophy, 2002/2014,

p 9: “In order to address the countless multiplicity of uses, their un-fixedness, and their being “part of

(5)

verschillende taalspelen die er al zijn en Wittgenstein zelf onderscheidt in paragraaf 23 van de Untersuchungen, acht ik deze factoren verder bepalend voor welk taalgebruik redelijkerwijs gebezigd mag worden bij deze of gene taalactiviteit.6

Ik zal een voorbeeld geven van spelregels als bepalend voor de betekenis van het taalspel in verschillende contexten. Het taalspel ‘beloven’ heeft als spelregel: ‘het doen van concessies of het stellen van voorwaarden aan een toekomstige handeling’. Dat is wat betekenis geeft aan het type taalspel. Echter, de context geeft een heel andere lading aan het type taalspel, ook al verandert de betekenis van het taalspel ‘beloven’ niet. Een belofte gedaan bij een

verkiezingsdebat, een voorbeeld dat ik dadelijk nog zal aanhalen, en een belofte gedaan door een vriend dat hij je vanavond zal terugbellen, zijn twee contexten waarbij je verschillende

verwachtingen hebt omtrent de waarde van die belofte.

Op een andere manier is context niet alleen bepalend voor de verwachtingen die het gezegde bij toehoorders opwekt, maar ook bepalend voor de betekenis van woorden, dus wat er onder het gezegde verstaan wordt: Een collega van je werk staat met een envelop vol geld in de deuropening van je kantoor en zegt: “Ik ga naar de bank.” Of de volgende context: Je geliefde staat met een kopje thee in de keuken en zegt: “Ik ga naar de bank.” Het is duidelijk dat het woord ‘bank’ hier twee compleet verschillende betekenissen heeft, en die betekenis komt tot stand en is duidelijk dankzij de grotere context waarbinnen de opmerking gedaan wordt, oftewel: het type taalspel. Er zijn vele taalspelen met elk hun eigen context. Of bullshit

functioneel is of disfunctioneel, hangt af van de context waarin zij gebezigd wordt, hetgeen ik zo dadelijk met voorbeelden zal trachten toe te lichten.

2. Bullshit; functioneel & disfunctioneel.

Laat de definitie van Max Black, door hem opgeworpen in het essay The Prevalence of Humbug (Cornell University Press, 1983) dienen bij het bekijken van de ‘paradigm-cases’ van wat hij en Frankfurt als voorbeelden geven van humbug, respectievelijk bullshit. Humbug en bullshit neem ik als woorden die in feite hetzelfde fenomeen bestempelen, alleen is humbug een beschaafder synoniem. Na de voorbeelden van Max Black en Harry Frankfurt neem ik de lijn van Frankfurt, dat wil zeggen: ik neem zijn kritiek op Black en diens definitie over. Dit zal een goede eerste aanzet geven tot een begrip van bullshit en de rol die zij vervult in verschillende taalspelen: er zijn verschillende activiteiten waar bullshit bij komt kijken en het is afhankelijk van de context of de bullshit nuttig dus geoorloofd is of schadelijk dus ongeoorloofd.

Humbug/Bullshit: ‘Deceptive misrepresentation, short of lying, especially by pretentious word or

deed, of somebody’s own thoughts, feelings, or attitudes.’7

Kletskoek/Gelul: ‘Misleidende misrepresentatie, voornamelijk middels pretentieus taalgebruik of

handelen, van iemands eigen gedachten, gevoelens, of houdingen, die niet samenvalt met liegen.’

6 Ludwig Wittgenstein, Philosophische Untersuchungen, Suhrkamp Verlag, 2003, p. 26 §23: “-Es gibt unzählige solcher Arten; unzählige verschiedene Arten der Verwendung alles dessen, was wir “Zeichen“, “Worte“, “Sätze“ nennen. Und diese Mannigfaltigkeit ist nichts festes (…) Das Wort “Sprachspiel” soll hier hervorheben, dass das Sprechen der Sprache ein Teil ist einer Tätigkeit, oder einer Lebensform.“ (Lijst van verschillende typen taalspelen §23)

7 Max Black, ‘The Prevalence of Humbug’, The Prevalence of Humbug and Other Essays, Cornel University Press, 1983, p 13.

(6)

(a):F unctionele bullshit.

1. Bernhard Shaw in een interview over een ontwapeningsconferentie in 1930 (Max Black):

‘When the interviewer called the coming meeting a “disarmament conference”, Shaw strenuously objected: “ ‘Don’t!’ exclaimed Mr. Shaw. ‘Everyone knows it’s an armament conference!... The question is not ‘Shall we do away with armament?’ but ‘How much armament?’ ’

De interviewer zet echter door: ‘The interviewer referred to the preliminary

conversations between the British prime minister and President Hoover as “an event of great historical importance”, and went on to say: “It is a harbinger of international

understanding and good will. It has brought the English-speaking peoples together as never before and shown them that in sentiment, friendship, respect and good will they are

united.”’ 8

Shaw’s reactie op de beweringen van de journalist: ‘Do you really believe that?!

Humbug!’ Shaw trekt de overtuigingen van de journalist blijkens zijn opmerking in

twijfel en veroordeelt deze als humbug. Op basis waarvan? De tekst van de journalist doet inderdaad aan als ‘onecht’, maar hoe bepaal je of er sprake is van ‘deceptive

misrepresentation’; van de eigen – dus privé, dus ontoegankelijke – gedachten, gevoelens en houding van de spreker? Hoe betrap je de dader? –Niet. Een belangrijk kenmerk van bullshit en humbug is dat het nooit te bewijzen is zoals een leugen soms wel bewezen kan worden. Een leugen is een onwaarheid, iets dat naast de misleidende

misrepresesentatie van de eigen gedachten, gevoelens of houding ook nog

misrepresentatie van de werkelijkheid zelf inhoudt. Daarin zit het verschil met bullshit. De ‘humbugger’ of ‘bullshitter’ trekt zich van de werkelijkheid, de werkelijke stand van zaken, niks aan en gaat aan het appèl van de waarheid voorbij, terwijl de leugenaar zich inlaat met de waarheid door willens en wetens een leugen ten beste te geven, precies omdat hij weet hoe het in werkelijkheid ervoor staat.9

Black ziet dit probleem ook als hij ‘the Shavian probe’ munt: ‘Do you really

believe/mean that?’10 Te bewijzen dat de vermeende ‘humbugger’ het niet meent is

onmogelijk, want niet de feiten van de bewering en de houding van de spreker worden in twijfel getrokken middels ‘the Shavian probe’, maar slechts de houding van de spreker, de ‘speaker-stance’, zijn eigen privétheater van emoties, overtuigingen en waarden.11

Waarom sprak die journalist zoals hij deed? Was hij aan het ‘bullshitten’, gewoon in het 8 Max Black, ‘The Prevalence of Humbug’, The Prevalence of Humbug and Other Essays, Cornel University Press, 1983, p. 1&2.

9 Harry G. Frankfurt, On Bullshit, Princeton University Press, 2005, p.60&61: “Someone who lies and someone who tells the truth are playing on opposite sides, so to speak, in the same game. Each responds to the facts (…) The bullshitter ignores these demands altogether. He does not (…) bullshit is the greater enemy of the truth than lies are.”

10 Max Black, ‘The Prevalence of Humbug’, The Prevalence of Humbug and Other Essays, Cornel University Press, 1983, p. 2: “Unfortunately, it won’t always work. No doubt, a journalist who actually

thought in terms of bringing nations “together as never before” so that they become “united” in

“sentiment, friendship, respect and good will” (…) for presidential candidates.” Met andere woorden: hij gelooft er niks van dat die journalist dat echt dacht, maar het valt niet te bewijzen of te

(7)

wilde weg aan het lullen? Of is er aanleiding te spreken zoals hij sprak? Is het niet mogelijk, bij historische gebeurtenissen zoals bijvoorbeeld deze

ontwapeningsconferentie, dat de journalist ‘opgezweept’ werd door hooggespannen verwachtingen omtrent de conferentie en dat hij gezien de context waarin hij de opmerkingen maakte, gerechtigd was zo te spreken?

2. De openingspeech van G.W. Curtis ter inauguratie van Cornell University op 7 oktober 1868 (Max Black): ‘Here is our university, our Cornell, like the man-of-war, all its sails set,

its rigging full and complete from stem to stern, its crew embarked, its passengers ready and aboard; and even as I speak to you, even as the autumn sun sets in the west, it begins to glide over the waves as it goes forth rejoicing, every stitch of canvas spread, all its colors flying, its musical bells ringing, its heartstrings beating with hope and joy.’12

Echter, ten tijde de inauguratie had de nieuwe universiteit zo’n stormloop van studenten, dat de geologische faculteit colleges moest geven in de kolenhokken, dat de proeven van natuurgeschiedenis naast het stookhok plaatsvonden, dat de campus deels bestond uit een berm van een paar meter diep, overbrugd door twee provisorische bruggetjes.13

De werkelijke stand van zaken loog er niet om, maar Curtis ging hieraan voorbij in zijn openingsspeech. Waarom? Black zegt: ‘Curtis, one might say, was operating on the

principle “Take care of the sounds and the nonsense will take care of itself.” The sentiments were appropriately edifying, and the elaborately studied and rehearsed phrasing evoked the expected applause.’14 Het praatje sorteerde desondanks het beoogde effect bij het

publiek. Curtis kreeg een ovatie, ongeacht dat iedereen in het publiek moet hebben geweten hoe de situatie in werkelijkheid was. Het metaforische schip wat Curtis te water laat in zijn inauguratierede was in feite zo lek als een mandje! Maar niemand taalde ernaar en dat is opmerkelijk, want het zegt iets over de functie van humbug/bullshit bij dit soort aangelegenheden.

3. Het volgende voorbeeld wordt aangedragen door Frankfurt en dient om te verduidelijken

waarom humbug ‘short of lying’ is volgens de definitie van Black. Dit haakt in op voorbeeld (1), maar hierin wil ik kijken naar wat de spreker precies doet bij bullshit, in plaats van wat hij fout doet: ‘Consider a Fourth of July orator, who goes on bombastically 11 Max Black, ‘The Prevalence of Humbug’, The Prevalence of Humbug and Other Essays, Cornel University Press, 1983, p.2: “We can usefully distinguish between the speaker’s message, as I shall call it, and his or her stance. By the message I mean whatever is explicitly (…); while I reserve the term “stance” for the speaker’s beliefs, attitudes, and evaluations, insofar as they are relevant to the verbal episode in question.”

12 Max Black, ‘The Prevalence of Humbug’, The Prevalence of Humbug and Other Essays, Cornel University Press, 1983, p. 6.

13 Max Black, ‘The Prevalence of Humbug’, The Prevalence of Humbug and Other Essays, Cornel University Press, 1983, p. 6: “On Inauguration Day (…) Against this kind of backdrop, George William Curtis delivered an elaborate address with the following peroration:”

14 Max Black, ‘The Prevalence of Humbug’, The Prevalence of Humbug and Other Essays, Cornel University Press, 1983, p.6.

(8)

about “our great and blessed country, whose Founding Fathers under divine guidance created a new beginning for mankind.” This is surely humbug.’ 15

Echter, het is niet zijn intentie, het is niet de bedoeling van wat de spreker zegt om zijn publiek te overtuigen dat hij waarheden verkondigt die hij zelf als onwaarheden beschouwt. Dus hij liegt niet, want zijn opmerkingen gaan niet over de feitelijke waarheid van Amerika als groot en gezegend land, wier Founding Fathers door God geleid werden naar Amerika met de missie een nieuw begin voor de mensheid te maken. –De

opmerkingen zijn bedoeld om het publiek ervan te overtuigen dat de spreker een patriot is, iemand die diepe gevoelens en sentimenten aan de dag legt voor de geschiedenis van zijn land en haar daden. De gevoelens en sentimenten waarvan deze opmerkingen zijn doorwrocht, hebben met de feiten of de werkelijke stand van zaken niets te maken – het is onmogelijk te achterhalen of ze waar zijn of niet. De woorden gaan in z’n geheel voorbij aan de waarheid, want ze worden geuit met de intentie het publiek te overtuigen van de spreker als persoon – de spreker probeert het publiek te verleiden; dat is zijn enige bedoeling.16 Kortom: het draait bij het debiteren van bullshit om de ‘perlocutionary force’

van de woorden. Maar een bijzondere soort van ‘perlocutionary force’, want hij probeert het publiek niet van de inhoud van zijn uitingen, die ‘illocutionary force’ in zich dragen, te overtuigen. Hij is bezig, zoals Frankfurt ook zegt, om zichzelf te verkopen aan het publiek. Deze voorbeelden vertonen gelijkenissen qua vorm: veel van dit soort politieke en historische activiteiten zijn nu eenmaal doorspekt van decorum, het zijn aangelegenheden die gepaard gaan met ceremonieel in woord en daad, ongeacht de stand van zaken zoals bij de opening van Cornell, ongeacht de ware toedracht voor de ontwapeningsconferentie of de waarheid van de geschiedenisles van de ‘Fourth of July orator’. Er is duidelijk een discrepantie bij gevallen waar sprake is van humbug en bullshit tussen de feiten en de woorden die gebezigd worden. Maar wat maakt dat taalgebruik waarbij voorbij wordt gegaan aan de feiten geoorloofd? Waarom worden die woorden dan gebruikt? Wat is de functie van dat taalgebruik?

Stel dat de journalist bij de conferentie en Curtis bij de opening hadden gezegd hoe het er in werkelijkheid voor stond. –Dan zou men vreemd hebben opgekeken, dan zou Curtis geen applaus hebben ontvangen. George Bernard Shaw uit het eerste voorbeeld is de spelbreker, welbeschouwd, want er zijn bij dergelijke plechtige aangelegenheden bepaalde verwachtingen die uitgedrukt worden met hovaardige sentimenten; spelregels en context die bepalen wat redelijkerwijs gezegd mag worden. Bullshit is in deze voorbeelden ingebed in de context van het taalspel als een essentieel kenmerk. Die context bepaalt wat redelijkerwijs gezegd mag worden om het taalspel succesvol te spelen. Het is juist het decorum dat bij dit soort activiteiten

bepalend is voor het ‘gepaste’ taalgebruik; ‘hetgeen door het publiek verwacht wordt van de spreker, hetgeen geoorloofd is voor de spreker’.

15 Harry G. Frankfurt, On Bullshit, Princeton University Press, 2005, p.16.

16 Harry G. Frankfurt, On Bullshit, Princeton University Press, 2005, p. 17&18: “He would be lying only if it were his intention to bring about in his audience beliefs that he himself regards as false, concerning such matters as whether our country is great, (…) It is clear that what makes Fourth of July oration humbug is not fundamentally that the speaker regards his statements as false. Rather, just as Black’s account suggests, the orator intends these statements to convey a certain impression of himself. He is not trying to deceive anyone concerning American history. What he cares about is what people think of him.”

(9)

Toch beweren Black17 en Frankfurt18 dat er sprake is van humbug/bullshit, (1)omdat hij

geen zorg draagt voor de waarheid in zijn taalgebruik, en (2) dat hij bezig is middels dat taalgebruik zijn publiek te bespelen om bij hen een bepaald beeld van zichzelf over te brengen. Dat is precies wat er aan de hand is. Zijn taalgebruik beschrijft niets, zijn enige taalhandeling is middels zijn taalgebruik het publiek voor zich te winnen; hij doet aan wat ik ‘persoonperlocutie’ noem. Dat neemt niet weg dat zijn beweringen niet waar of onwaar zouden kunnen zijn, en neemt ook niet weg, dat opmerkingen gemaakt met als motief ‘persoonperlucotie’ niet evengoed inhoudelijk dus illocutionair kunnen zijn.19

Terugkomend op de criteria die Black en Frankfurt hanteren om tot de conclusie van bullshit te komen: Black, noch Frankfurt vragen zich af wat er verwacht wordt van de spreker bij dergelijke officiële gelegenheden en gaan er ipso facto vanuit dat alleen het rapporteren van de waarheid van belang is in alle taalspelen, zonder acht te slaan op de context waarbinnen het gezegd wordt. Ik zal proberen staande te houden, dat er vele taalspelen zijn waarin juist het

tegendeel (het spreken van de waarheid over de feiten) niet door de beugel kan en dat humbug

en bullshit een nuttige functie kunnen hebben in de praktijk, als we de verwachtingen van het publiek in acht nemen. Er zijn veel activiteiten waarbij de context vergt van de spreker dat hij bullshit debiteert en waarbij het publiek niet anders verwacht en niet anders wil dan bullshit horen. Daarom is bij dergelijke activiteiten, waarbij bullshit geoorloofd is vanwege de context, geen sprake van ‘deceptive misrepresentation’, maar van wat ik gemakshalve ‘appropriate misrepresentation’ munt: de misrepresentatie van de eigen gedachten, gevoelens en/of houding is geoorloofd omdat de context het veroorloofd, soms zelfs vergt. Bij al deze voorbeelden is volgens mij sprake van functionele bullshit, dat wil zeggen: het is geoorloofd, de context van taalspel voorziet in het nuttig, functioneel debiteren van bullshit; derhalve is de misrepresentatie volkomen geoorloofd. Dat neemt niet weg dat in elke opmerking of bewering, al is het motief ‘persoonperlocutie’, wel een representatie in zich draagt – maar niemand taalt ernaar want de context vraagt niet naar de inhoud van de beweringen te kijken, maar enkel naar het effect van de opmerkingen op het publiek. In veel taalspelen speelt volgens mij de waarheid dus tweede viool, en dat zijn ook de taalspelen waarin het verkondigen van bullshit geoorloofd is. In veel andere taalspelen speelt de waarheid, het doen van beweringen, de illocutionaire act en wat zij representeert, juist de cruciale rol en dan is bullshit ongeoorloofd en zeer schadelijk. Ik teken daarom verzet aan tegen zowel Blacks definitie als Frankfurts commentaar erop: Het nut van bullshit staat voor nul op de balans! Ze stellen beiden dat de waarheid, of in ieder geval zorg dragen voor de feiten, het enige uitgangspunt is voor die enorme hoeveelheid taalspelen en contexten die bepalen wat redelijkerwijs gezegd mag worden. Dit komt denk ik door de sinds jaar en dag heersende gedachte in de filosofie, dat taal informatief moet zijn en elke bewering

waar of onwaar moeten kunnen zijn – dat is de primaire maatstaf. Misschien hebben ze daarin

17 Max Black, ‘The Prevalence of Humbug’, The Prevalence of Humbug and Other Essays, Cornel University Press, 1983, p.2: “So in the case I have cited (voorbeeld 1, RB), Shaw’s accusation of humbug seems justified.”

18 Harry G. Frankfurt, On Bullshit, Princeton University Press, 2005, p.16: “This (Fourth of July oration, RB) is surely humbug.”

19 Harry G. Frankfurt, On Bullshit, Princeton University Press, 2005, p.47&48: “What is not genuine need not also be defective in some other way. (…) :although it is produced without concern with the truth, it need not be false. The bullshitter is faking things. But this does not mean that he necessarily gets them wrong.”

(10)

gelijk, maar het is niet de enige maatstaf die we hanteren om die myriaden aan taalspelen en contexten aan te toetsen. Zorg dragen voor de waarheid is doorgaans nuttig; het kan echter ook schadelijk zijn zoals in de voorbeelden van functionele bullshit hierboven gegeven. Men hoeft zich maar het tegenovergestelde voor te stellen om direct in te zien dat het tot allerlei ophef en schandaal zou leiden. Een ‘Fourth of July orator’ die voor een groep mensen op die feestdag gaat vertellen dat de 4e juli tussen de 3e en de 5e juli inzit en eigenlijk een dag is als alle andere, krijgt

rotte eieren naar zijn hoofd. Curtis die een schip beschrijft waaraan niks klaar is maar desalniettemin te water wordt gelaten om te kijken hoe het vergaat, wordt weggejaagd van achter de katheder.

Black zegt dit ook als hij het voorbeeld aanhaalt van een maatschappij waarin iedereen elkaar constant in de maling neemt. 20 Het is waar; zo’n samenleving zou niet lang kunnen

bestaan! –Maar het tegendeel ook niet, volgens mij. Een maatschappij waarin we altijd precies zeggen hoe de feiten zijn en nooit onze gevoelens – gepretendeerd of niet, want de waarheid omtrent die gevoelens is onachterhaalbaar – verwoorden met mooie zinsconstructies om zo een diepere, symbolische betekenis te ontlenen aan gebeurtenissen die feitelijk ‘droog’ zijn. Dat zou een saaie boel wezen… Of een wereld waarin geen ceremoniële aangelegenheden plaatsvinden, die om verscheidene redenen als traditie, culturele identiteit en nationalisme belangrijke rituelen zijn voor een land of een groep mensen die daarin delen.

Een voorbeeld tot slot: Een verkiezingsdebat is doorgaans doorwrocht van

verkiezingsretoriek – een veelgehoord woord in verkiezingstijd. Het is een prachtig voorbeeld van een context waarin bullshit functioneel is, waarbij we als publiek mooie zinnen willen horen, scherpe observaties, soundbites, aforismen, en op die manier overtuigd willen worden van de capaciteiten van de lijsttrekker. Het publiek heeft bepaalde verwachtingen en zal de lijsttrekkers beoordelen/afrekenen daarop. Wie de verwachtingen waarmaakt zal relatief de meeste

stemmen trekken. Het moge duidelijk zijn dat voor de cynische genius het taalgebruik bij

verkiezingsretoriek uitsluitend wordt gebezigd om de gunst van de kiezer te winnen. Dat is in de eerste plaats hetgeen in het geding is bij het taalspel ‘verkiezingsdebat’, niet de waarheid, niet het informatiegehalte van de beweringen of beste bedoelingen van de lijsttrekker.

Stelt u zich voor dat een politicus de waarheid zou verkondigen omtrent zijn motieven, wanneer hem gevraagd wordt waarom hij daar zo hoogdravend staat te oreren. Die meneer of mevrouw pleegt politieke zelfmoord. Dus is er bij het taalspel ‘verkiezingsdebat’ sprake van geoorloofde misrepresentatie. De waarheid is secundair, een goed verhaal primair, want zo wint men de gunst van de kiezer en dat is het bovenal in het geding bij verkiezingsstrijd. De feiten worden slechts aangehaald om verdraaid te worden, maar ze spelen wel een rol. De stand van zaken waar de partijen zorg voor dragen is het overheidsbeleid, dat door de coalitie

vanzelfsprekend anders wordt voorgesteld dan door de oppositie. Dit noemt men ‘spinning’, maar dat is geen zuivere bullshit, dat is voordelige interpretatie van de feiten. Mijn punt is echter dat vanuit die interpretatie de functionele bullshit gelanceerd wordt; de toekomstmuziek die de kiezer over de streep moet trekken, toekomstmuziek ontworpen met als enige bedoeling de lijsttrekker zo gunstig mogelijk te presenteren aan het stemvee.

Dat neemt niet weg dat dergelijke toekomstmuziek ragfijn gesponnen is, dat er zorg en aandacht aan is besteed om maximaal effect te sorteren, zoals ook Frankfurt onderkent als hij de notie ‘carefully wrought bullshit’ onder de loep neemt.21 Frankfurt verschilt alleen hierin dat hij

20 Max Black, ‘The Prevalence of Humbug’, The Prevalence of Humbug and Other Essays, Cornel University Press, 1983, p.8: “(Imagine a society in which joking was so common that one could never be certain whether communications were serious or maliciously disruptive.)

(11)

afkeurend staat tegenover bullshit, ongeacht de context waarin het gebezigd wordt. Dit is wat mij betreft een onzinnige eis, een overblijfsel van wat Austin de ‘descriptive fallacy’ noemt.22

(b):Disfunctionele bullshit.

1. Waar Max Black spreekt over ‘framing presuppositions of the initiated verbal

transaction’23, spreek ik over context – ze zijn vrijelijk inwisselbaar volgens mij. Hij geeft

een voorbeeld: Als iemand aan jou de weg vraagt, zit daarin een enorme hoeveelheid impliciete informatie, alsook zekere verwachtingen, bij aanvang van het gesprek worden meegedragen in de simpele vraag of je de weg naar zus of zo kent – de context.24 Dan

werpt hij een voorbeeld op waarin de ‘framing presuppositions’ van het ‘framework’ worden geschonden, oftewel de context, waardoor het taalspel ‘de weg vragen’ mislukt door toedoen van de spreker. Black: ‘Suppose that on being asked by a stranger, “Do you

know the way to the campus from here?” I simply reply “Yes.” That will probably get me a resentful look of incomprehension, especially if I respond to the further question “Would you like me to tell me how to get there?” by saying “No.” Please notice that, far from lying, I may be literally – yet quite inappropriately – telling the truth. In such a case I would of course be willfully violating the conditions that normally enable the kind of conversational exchange in question to proceed.’ 25

Het is niet moeilijk om te zien, dat wanneer de context vraagt om

waarheidsgetrouwe informatie en efficiëntie, zoals vaak het geval is bij taalspelen, ‘willful violation’ zonder strict te liegen degeneratief is voor de kans van slagen van het type taalspel. De context die het taalspel vormgeeft, wordt hier niet nageleefd; dat is per definitie ongeoorloofd, want taalspelen zijn op nut gericht en de context bepaalt wat geoorloofd is en wat ongeoorloofd is om te doen – dus nuttig –, en daarom is context de bepalende factor van de ‘presuppositions’.

21 Harry G. Frankfurt, On Bullshit, Princeton University Press, 2005, p. 22&23: “The notion of carefully wrought bullshit involves (…) But in fact it is not out of the question at all. The realms of advertising and of public relations, and the nowadays closely related realm of politics, are replete with instances of bullshit so unmitigated that they can serve among the most indisputable and classic paradigms of the concept. And in these realms (…) they produce exactly right.”

22 J.L. Austin, ‘Performative Utterances’, Philosophical Papers, Oxford University Press, 1961, p.

233&234: “We have not got to go very far back (…) to find philosophers assuming (…) the sole interesting business, of any utterance (…) – is to be true or at least false. (…) The old approach, the old statemental approach, is sometimes called even a fallacy, the descriptive fallacy.”

23 Max Black, ‘The Prevalence of Humbug’, The Prevalence of Humbug and Other Essays, Cornel University Press, 1983, p.7: “I propose to speak in such cases (…). Establishing the framework – an operation so commonplace that we normally fail to notice it – determines the character of the initiated conversation in a way that is crucially important for the possibility of a successful outcome.” 24 Max Black, ‘The Prevalence of Humbug’, The Prevalence of Humbug and Other Essays, Cornel University Press, 1983, p.7: “Let us first recall the great amount and variety of information normally transmitted in even the simplest and most familiar kind of conversation. (…)

25 Max Black, ‘The Prevalence of Humbug’, The Prevalence of Humbug and Other Essays, Cornel University Press, 1983, p.7.

(12)

2. Ludwig Wittgenstein staat te boek als een van de grootste filosofen van de 20ste eeuw. Zijn

filosofie is doorwrocht van het speuren naar de grenzen van taal; dat wat redelijkerwijs met taal gezegd kan worden en wat de mogelijkheidsvoorwaarden zijn voor dat wat redelijkerwijs gezegd kan worden. Hij is ten strijde getrokken tegen de grote hoeveelheid nonsens die volgens hem de ronde deed in de filosofie.26 Frankfurt haalt een herinnering

aan van Fania Pascal, die hem kende in Cambridge in de jaren ’30: Pascal: ‘I had my tonsils

out and was in the Evelyn Nursing Home feeling sorry for myself. Wittgenstein called. I croaked: “I feel just like a dog that has been run over.” He was disgusted: “You don’t know what a dog that has been run over feels like.”’27

Het klopt dat Wittgenstein weinig op had met sentimentele overwegingen, maar opbellen wanneer iemand ziek was scheen hij wel vaker te doen.28 Frankfurt denkt dat het

overdrijving is van Pascal, ik denk dat Wittgenstein precies bedoelde wat hij zei, precies zo reageerde als Pascal optekent. Zo’n type man lijkt het mij wel; Frankfurt stelt hem menselijker voor. Hoe dan ook, Frankfurt werpt naar aanleiding van Pascals herinnering de vraag op wat Wittgensteins bezwaar was tegen Pascals typering. Hij concludeert: ‘Her

characterization of her feeling is too specific; it is excessively particular. Hers is not just any bad feeling but, according to her account, the distinctive kind of bad feeling a dog has when it has been run over. To the Wittgenstein (…) this is just bullshit. (…), why does it strike him that way? It does so, I believe, because he perceives what Pascal says as being (…)

unconnected with a concern to the truth.’29

Pascal maakt deze opmerking zonder enige zorg te dragen voor de relevante feiten; ze bekommert zich er niet om of de beschrijving van haar gevoel wel klopt, dat wil zeggen: strookt met de werkelijkheid van hoe een overreden hond zich voelt. Het is deze achteloosheid waar Wittgenstein van walgt, want hij verwacht van Pascal, dat de

beschrijving van haar gevoel een activiteit is waarbij het verschil tussen waar en onwaar cruciaal is.30 Aan deze verwachting voldoet zij niet. Redenerend vanuit de context schendt

Pascal de structuur ervan, want Wittgenstein ziet zijn vraag en haar reactie als een activiteit waarbij zorg dragen voor de waarheid essentieel is.

26 Harry G. Frankfurt, On Bullshit, Princeton University Press, 2005, p.24: “Wittgenstein devoted his philosophical energies largely to identifying and combating what he regarded as insidiously disruptive forms of “nonsense”.”

27 Harry G. Frankfurt, On Bullshit, Princeton University Press, 2005, p. 24.

28 W.F. Hermans, Het Sadistische Universum 2 (Van Wittgenstein tot Weinreb), De Bezige Bij

Amsterdam, 1971, p. 18: “Sentimentele overwegingen schijnen hem vreemd te zijn geweest, behalve wanneer iemand ziek was. Dan kon hij soms erg aardig zijn, vertelde een achterneef, Paul

Wittgenstein, mij. ‘Heeft u veel met hem gepraat?’ vroeg ik. ‘Dat niet. Als Onkel Ludwig in de kamer was, durfde je je mond niet meer open te doen.’”

29 Harry G. Frankfurt, On Bullshit, Princeton University Press, 2005, p. 29&30.

30 Harry G. Frankfurt, On Bullshit, Princeton University Press, 2005, p. 32&33: “This is important to Wittgenstein (…) He construes her as engaged in an activity to which the distinction between what is true and what is false as crucial, and yet as taking no interest in whether what she says is true or false.”

(13)

Deze twee voorbeelden laten zien, door te contrasteren met de drie eerdere voorbeelden, dat de merites waarop we onze taalactiviteiten schatten contextafhankelijk zijn. Denk aan Pascal en denk aan Curtis bij de opening van Cornell University; als die laatste de feiten in acht had genomen zou het op een blamage zijn uitgedraaid. De context van de inauguratie als een heugelijke, plechtige gebeurtenis, maken dat zorg dragen voor de feitelijke toestand volledig ondergeschikt is aan mooie, ritmische zinnen die goed van de tong rollen; een praatje verpakt tot een smakelijke metafoor van een schip dat te water wordt gelaten. Terwijl Pascal met een

alleszins begrijpelijke beschrijving op de proppen komt, in acht nemend dat ze net geopereerd is, en door Wittgenstein voor deze beeldspraak gegispt wordt, omdat hij verwacht dat ze na een operatie naar waarheid beschrijft hoe ze zich voelt. Hier is dus sprake van contextbreuk tussen de beide spelers.

Bullshit is zo’n illuster concept omdat het paradoxale kenmerken heeft. Het maakt zijn intrede in verscheidene taalspelen maar of het gebruik geoorloofd is, is contextafhankelijk en niet afhankelijk van het type taalspel, zoals het voorbeeld aangehaald in 1b van ‘beloven’ toont. De zuivere context van bullshit.

Een context, waarbij de bovengenoemde stijlvormen niet per se vertegenwoordigd hoeven te zijn, maar desalniettemin ‘bullshit’ geoorloofd acht – omdat er persoonlijke aspecten van het leven in worden behandeld (seks, liefde, ergernissen, politiek en religie), dus sentimenten ter sprake komen – is een voorbeeld gegeven door Frankfurt, namelijk dat van de ‘bull session’.31

Atypisch aan deze context is dat het juist niet een officieel of formeel karakter heeft, zoals bijvoorbeeld verkiezingsretoriek of publieke voordrachten waarbij een publiek overtuigd wil worden door de kunsten van de spreker. Het is juist informeel; dit is de context waarin alle deelnemers zich bevinden in de ‘bull session’. Ook is een belangrijk kenmerk van de ‘bull session’ dat er geen scheiding is tussen spreker en publiek, maar alle deelnemers beide rollen vervullen. De deelnemers kunnen zo hun hart luchten, terwijl impliciet begrepen wordt door alle

deelnemers dat hetgeen iemand zegt niet zijn echte overtuigingen of bedoelingen hoeven te zijn. De connectie tussen de overtuigingen van deelnemers in de ‘bull session’ en wat ze

daadwerkelijk zeggen is opgeschort, waardoor het mogelijk wordt te experimenteren met houdingen, overtuigingen en bedoelingen aangaande de onderwerpen die ter sprake komen. Deze connectie tussen overtuigingen enerzijds en het onderwerp van gesprek anderzijds, is er eentje die in contexten waar functionele bullshit een rol speelt wel wordt gepropageerd – de pretentie van die connectie is juist een fundamentele voorwaarde bij veel taalspelen waarbij bullshit geoorloofd wordt geacht.32

De notie van ‘bull session’ is een notie waarmee iedereen bekend is. Informele en vertrouwelijk gesprekken met vrienden of bekenden. Het is belangrijk om dit voorbeeld aan te halen, omdat Frankfurt hierin blijkt geeft op de hoogte te zijn van de contextafhankelijkheid die ik probeer te 31 Harry G. Frankfurt, On Bullshit, Princeton University Press, 2005, p. 35&36: “What is distinctive (…) it is in a certain respect “not for real.” The characteristic topics of a bull session have to do with very personal and emotion-laden aspect of life – for instance, religion, politics or sex.”

32 Harry G. Frankfurt, On Bullshit, Princeton University Press, 2005, p. 37&38: “The purpose of the conversation is not to communicate beliefs. Accordingly, the usual assumption about the connection between what people say and what they belief is suspended. The statements made in a bull session differ from bullshit in that there is no pretense that this connection is being sustained.”

(14)

betogen. Toch scheert hij verder alle gevallen van bullshit, zowel het gebruik ervan bij officiële gebeurtenissen als het gebruik ervan in alledaagse situaties, over dezelfde kam: namelijk als iets dat schadelijk is.

Het is helder: de verschillende contexten waarin bullshit gedebiteerd wordt laten de verschillende kanten van het concept zien; dan weer is bullshit geoorloofd want constitutief, dan weer is bullshit ongeoorloofd want degeneratief. Dat is de bizarre paradox van bullshit en de reden waarom een onderscheid tussen functionele bullshit en disfunctionele bullshit nodig is. Ik zal in de conclusie terugkomen op de vraag of bullshit, indien functioneel, nog wel bullshit genoemd mag worden of er andere synoniemen te overwegen zijn.

3. Raakvlakken tussen bullshit & retoriek. Aristoteles Retorica.

Ongeacht of de context het gebruik ervan toestaat of niet, wil ik aanvoeren dat het specifieke taalgebruik bij bullshit gelijkenissen vertoont die kunnen dienen bij het identificeren ervan. Het taalgebruik bij zowel functionele als disfunctionele bullshit wordt begeleid door het ‘motto van de bullshitter’: ‘des te vlotter het van de tong rolt, des te beter de indruk die ik maak’. Dat het taalgebruik niet verschilt of het nu functionele of disfunctionele bullshit betreft is fijn, want zo is het mogelijk een linguïstische analyse te geven van deze bepaalde manier van spreken; een analyse die kan dienen als instrument ter identificatie van bullshit. Natuurlijk onderken ik dat het soort taalgebruik wat ik zo dadelijk onder de loep wil nemen geen vereiste is in de strikte zin. Het is goed mogelijk om bullshit te debiteren zonder bellettrie, maar dat zou voorbijgaan aan het belangrijkste punt van bullshit: dat de spreker indrukwekkend over wil komen op het publiek en zijn woorden zijn slechts de middelen om zijn ‘persoonperlocutie’ te bewerkstelligen. Daarom houd ik staande dat met bullshit een bepaald taalgebruik gepaard gaat wat uitgaat van

stijlvormen, alliteratie, ritme, en beeldspraak, en dat zij hoofdzakelijk inspeelt op en dweept met sentimenten, van ofwel de spreker ofwel het publiek. Voor een beter begrip van deze zaken wil ik de Retorica III als leidraad nemen, waarin Aristoteles uitweidt over ‘lexis’ (stijl), met

voorafgaand een klein overzicht van Retorica I&II.

Volgens Aristoteles gaat het bij retoriek om het vinden en vervolgens toepassen van de methode van wat overtuigend is, ongeacht het onderwerp ter sprake. Ter vergelijking roept hij het beeld op van een arts: ook al kent deze alle studies en probeert hij zijn kunsten uit op de patiënt, hij kan niet iedereen redden. Zo ook de retoricus, die de methode kent en kan toepassen, ongeacht het onderwerp, maar niet iedereen kan overtuigen.33

Aristoteles zegt dat er drie middelen voorhanden zijn om te overtuigen bij een publieke voordracht; (i) de spreker, (ii) het onderwerp (argument, ‘logos’) van de speech en (iii) het publiek.34

(i) De spreker moet drie criteria in acht nemen om over te komen op zijn publiek als betrouwbaar, hetgeen belangrijk is om het publiek aan zijn kant te krijgen, dus het publiek zijn woorden als ware woorden te laten beoordelen. 1: Hij moet praktische intelligentie tonen, 2: een deugdzaam karakter en 3: goede wil. Deze effecten echter moet de spreker demonstreren aan het publiek middels

33 Christof Rapp, Aristotle’s Rhetoric, Stanford Encyclopedia of Philosophy, 2002/2010, p 4: “Rather he is in a situation (…) though he is not able to convince everybody”

(15)

taalgebruik. Hij hoeft dus inherent geen praktische intelligentie, deugdzaam karakter of goede wil te hebben – het moet blijken uit zijn woorden.

(ii) De spreker demonstreert het onderwerp van zijn speech door het ofwel te bewijzen ofwel te doen lijken alsof hij het bewezen heeft. Dit kan via inductie (‘paradeigma’ geheten in retoriek) en deductie (‘enthymeme’ geheten in retoriek).

(iii) Het publiek beoordeelt de speech, maar Aristoteles erkent dat in veel speeches er geen exacte of wetenschappelijke bewijzen zijn en er vaak ruimte is voor twijfel – dus vergt het overtuiging. Daarom is het belangrijk, afhankelijk van wat de spreker wil, in het publiek de juiste emotie aan te roeren, want emoties zijn van invloed op het oordeel van het publiek. De spreker beïnvloedt alleen het oordeel van het publiek aangaande de speech, niet het publiek zelf. Zo moet een spreker die een boos publiek nodig heeft om een voor hem gunstig oordeel aan hen te ontlokken kennis hebben van de emotie boosheid, die hij dan in zijn speech te berde kan brengen, mits hij de juiste definitie heeft en aan de criteria van die definitie voldoet.

Bij bullshit, geoorloofd of niet, gaat het erom te voldoen aan de criteria van (i), dat is het motief van de bullshitter. Met wat hij zegt probeert hij het publiek voor zich te winnen en overtuigen van (i), en om dat te doen moet hij vaak appelleren aan sentimenten, die nauw samenhangen met emoties. Om (i) de juiste indruk te maken moet de spreker dus (iii) het publiek bespelen. Daarbij is (ii) eerder een gegeven dat de spreker in acht moet nemen om (i) te bewerkstelligen door (iii) te bespelen. Ik bedoel daarmee te zeggen dat het onderwerp de bullshitter niet uitmaakt, want hij moet over de rug van om het even welk onderwerp zijn kunsten kunnen vertonen. In die zin heeft een bullshitter veel weg van een sofist in de klassieke betekenis van dat woord zoals je aantreft bij Plato en Aristoteles: Iemand die zijn kunsten laat zien – al dan niet voor geld – ongeacht de waarheid van het onderwerp dat hij poogt te verdedigen respectievelijk

ontkrachten. Aristoteles erkent dat de instrumenten van de retorica zich lenen voor verwerpelijk gebruik. En daarom is niet moeilijk voor te stellen dat dezelfde instrumenten kunnen dienen voor het debiteren van bullshit, omdat daar – het schema van retoriek zojuist gegeven in acht nemend – de nadruk ligt op (i) via (iii). Aristoteles legt de nadruk bij (ii) het onderwerp van de speech als het belangrijkste. Het draait in essentie om de juistheid van de dialectische

argumentatie bij retoriek, maar dat is niet het geval bij bullshit. Accidenteel heeft de spreker emoties nodig om het oordeel te beïnvloeden, voornamelijk vanwege tekortkomingen van het publiek.35 Ontegenzeggelijk is het doorsnee publiek tegenwoordig hoger en beter geschoold,

maar nog altijd is dezelfde tactiek nodig wil een spreker iets (een onderwerp of zichzelf) goed verkopen.

Ter illustratie een soundbite gemunt door Geert Wilders: ‘Het geld moet naar de zieken,

niet naar de Grieken!’36 De sentimenten aangehaald betreffen de nationale verzorgingsstaat,

terwijl dit gecontrasteerd wordt met ressentiment over Europese regelgevingen en de

drijfzandeconomie van Griekenland waar de Nederlander voor moet opdraaien – en in bredere zin wordt hier ook nationalisme hier tegengesteld aan xenofobie. De emoties die tegen elkaar worden uitgespeeld hierin zijn medelijden/solidariteit en verontwaardiging/boosheid. 35 Christof Rapp, Aristotle’s Rhetoric, Stanford Encyclopedia of Philosophy, 2002/2010, p 5: “(i) He leaves no doubt (…) (ii) There are, he says, (…) certain deficiencies of the audience.”

(16)

Deze opmerking is eveneens een vaak geziene stijlfiguur in de politieke arena, namelijk een (schijnbare) tegenstelling, de antithese: het geld moet of daarheen, of daarheen, maar kan niet naar allebei. De bestemmingen worden tegengesteld, maar het is schijnbaar en gezien de context van Wilders’ opmerking moeten we concluderen dat het gaat om geoorloofde bullshit; verkiezingsretoriek. Een ander voorbeeld, één van mijn favorieten, komt van George W. Bush, toen hij kort na de aanslagen op 11 september zei: ‘Either you are with us, or you are with the

terrorists.’37

Waar goede stijl uit bestaat komt aan bod in boek III; het is het vermijden van alledaagse woorden en uitdrukking, omdat die het publiek niet kunnen boeien, alsook het vermijden van woorden en uitdrukkingen die te wollig zijn, omdat het publiek het dan niet meer kan volgen en dergelijke taalgebruik ten koste gaat van de helderheid van de speech. De goede stijl is net zoals de deugd bij Aristoteles het gulden midden tussen twee uitersten.38 Betrekken we Aristoteles’

gulden midden voor het geven van een goede retorische voordracht op bullshit, dan slaat de schaal uit naar hoe wolliger, hoe beter. Veel sprekers bij publieke aangelegenheden waarbij bullshit geoorloofd is moeten wel; ze spelen in op sentimenten van glorie en rijk verleden vol symboliek en moeten zichzelf presenteren als begaan met die sentimenten en van goede wil zijnde – ‘persoonperlocutie’.

Ritme behoort toe aan de poëzie, maar het wordt eveneens gebruikt door orators omdat hun woorden zo beter blijven hangen bij het publiek. Het is echter belangrijk ook hier het midden te vinden tussen volledig metrisch of volledig zonder ritme.39Ook bij een speech

vandaag de dag helpt het beklemtonen, verlengen of verkorten van bepaalde woorden om zo groter effect te sorteren, want ritme helpt onthouden. Een inhoudelijk slecht verhaal dat goed verteld wordt is zo slecht nog niet.

Tot slot de metafoor, waar bij dit onderzoek naar de kenmerken van bullshit-taalgebruik de nadruk op ligt. Het belangrijkste kenmerk van een goede metafoor is dat zij proportioneel is, dat zij in de juiste verhouding staat tot de stand van zaken die zij beschrijft. Deze

proportionaliteit is nodig om direct de betekenis van de metafoor te vatten, en zo brengt de spreker het voor de ogen van het publiek.40 Het belangrijkste kenmerk van bullshit is dat het

vaak gebruik maakt van disproportionele metaforen. Een metafoor is een beschrijving die overdrachtelijk wordt gebruikt om iets of iemand te symboliseren. We praten over twee dingen tegelijkertijd, door A figuurlijk voor te stellen middels beschrijving B. Bijvoorbeeld zoals Romeo

37 George W. Bush, Joint session of Congress, 20-09-2001.

38 Christof Rapp, Aristotle’s Rhetoric, Stanford Encyclopedia of Philosophy, 2002/2010, p 11: “If the language becomes too banal it will not be able to attract the attention of the audience. (…) On the one hand (…) curiosity of an audience. On the other hand (…) bears a serious risk: Whenever the orator makes excessive use of it, (…) namely clarity. (…) In this respect the definition of stylistic virtue follows the same scheme as the definition of ethical virtues in Aristotle’s ethical writings, (…)”

39 Aristotle, The Art of Rhetoric, Harvard University Press, 1982, p. 383: “The form of diction should be neither metrical nor without rhythm. If it is metrical, it lacks persuasiveness, (…) If it is without rhythm, it is unlimited, (…) Nor must this rhythm be rigorously carried out, but only up to a certain point.”

40 Aristotle, The Art of Rhetoric, Harvard University Press, 1982, p. 405: “We have said that smart sayings are derived from proportional metaphor and expressions which set things before the eyes.”

(17)

doet in Shakespeare’s Romeo & Juliet: ‘But soft, what light through yonder windows breaks? It is

the east and Juliet is the sun!’ (2e acte, 2e scene, r. 2-3)

Bij bullshit echter is de metafoor disproportioneel, hetgeen niet betekent dat het gebruik van disproportionele metaforiek in een context die bullshit geoorloofd acht, ongepast is.

Disproportioneel betekent hier dat de beschrijving waarmee A figuurlijk wordt gemaakt een vergezochte beschrijving is, niet omdat de beschrijving slecht is, maar omdat bij bullshit geen rekening wordt gehouden met de feiten van A, zoals bij Curtis’ schip-metafoor.

Is bullshit, indien geoorloofd binnen de context van het taalspel, niet hetzelfde als retoriek? Het is zo dat de bullshitter leunt op effectbejag van emoties (iii) die hij aanroert in zijn publiek, waardoor het een geveinsd beeld krijgt van de spreker zijn deugdzaamheid (i), zonder dat de spreker aandacht heeft voor de waarheid omtrent het onderwerp van zijn voordracht en de relevante feiten (ii). De bullshitter gebruikt retorische instrumenten, maar bullshit valt niet samen met retoriek omdat bij retoriek de nadruk ligt op de argumentatie, terwijl dat juist voor de bullshitter de accidentele eigenschap is van zijn relaas. Toch, de contexten die bullshit veroorloven betreffen net als bij retoriek vaak formele evenementen of officiële

aangelegenheden, die uitnodigen tot symbolisme en het aanhalen van sentimenten, hetgeen onherroepelijk het veronachtzamen van de feitelijke stand van zaken tot gevolg heeft. Conclusie.

Wat is bullshit? Ik ben het eens met Frankfurt en Black dat iemand die bullshit debiteert zijn eigen houding en overtuigingen misrepresenteert. Echter, ik acht die misrepresentatie

geoorloofd dus ‘appropriate’, afhankelijk van de context, zoals die van officiële gebeurtenissen om ’s lands historie en tradities te botvieren, waarbij ook sentimenten een grote rol spelen.

Bepalend bij het geoorloofd of ongeoorloofd zijn van bullshit is de context, de

omstandigheid waarin het taalspel gespeeld wordt. Bullshit verhoudt zich als taalhandeling in zoverre tot het taalspel, dat zij contextafhankelijk als een toevoeging kan werken voor het succesvol spelen van het taalspel, of als een last wanneer er sprake is van een ongeoorloofd gebruik. Ik geef toe dat deze verbinding alleen bestaat via de context, de ‘framing

presuppositions of the initiated verbal transaction’ zoals Black zegt, en dat die verbinding flinterdun is. Wel heb ik naar mijn idee voldoende laten zien dat de taalhandeling bullshit er een is, gericht op het verleiden van het publiek, door middels de woorden een bepaalde indruk van de mens die ze spreekt over te brengen. Dat via retorische trucs het effect van die indruk wordt verhoogd, is duidelijk, alhoewel het bij retoriek zelf draait om het argument effectiever te maken. Bij bullshit echter, worden dezelfde trucs ingezet omwille van de indruk, en daarin steekt een cruciaal verschil. De retorische methode kan dus toegepast worden door de bullshitter, zij het voor een ander doel.

Enkele voorbeelden van taalspelen, in welke de context bullshit niet alleen geoorloofd maar zelfs noodzakelijk acht, zijn: flirten, solliciteren, kortom, alles van het type ‘zichzelf verkopen’.

Tot slot de Nederlandse vertalingen van de termen bullshit en bullshitter: (1) Voor bullshit wil ik gelul aanvoeren voor informeel gebruik en kletskoek of gebakken lucht als opgeschoonde versies voor formeel gebruik. Voor bullshitter wil ik koekenbakker aanvoeren of kletsmajoor, om zo de nadruk te leggen op het ludieke karakter van bullshit, in tegenstelling tot de ernstige beschuldiging iemand een leugenaar te noemen.

En in hoeverre het schrijven over bullshit niet evenzeer een exercitie in bullshit is, ligt aan de context Ba-scriptie en de verwachting van de lezer.

(18)

Bibliografie.

1. Anat Biletzki & Anat Matar, Ludwig Wittgenstein, Stanford Encyclopedia of Philosophy, 2002/2014

2. W.F. Hermans, Het Sadistische Universum 2 (Van Wittgenstein tot Weinreb), De Bezige Bij Amsterdam, 1971

3. Korta, Kepa and Perry, John, "Pragmatics", The Stanford Encyclopedia of Philosophy (Winter 2012 Edition), Edward N. Zalta (ed.), URL =<

http://plato.stanford.edu/archives/win2012/entries/pragmatics/>.

4. Rapp, Christof, "Aristotle's Rhetoric", The Stanford Encyclopedia of Philosophy (Spring 2010 Edition), Edward N. Zalta (ed.), URL =<

http://plato.stanford.edu/archives/spr2010/entries/aristotle-rhetoric/>. 5. Aristotle, The Art of Rhetoric, Harvard University Press, 1982

6. Ludwig Wittgenstein, Philosophische Untersuchungen, Suhrkamp Verlag, 2003 7. Harry G. Frankfurt, On Bullshit, Princeton University Press, 2005

8. Max Black, ‘The Prevalence of Humbug’, The Prevalence of Humbug and Other Essays, Cornel University Press, 1983

9. J.L. Austin, How to Do Things with Words, Oxford University Press, 1962

10. J.L. Austin, ‘Performative Utterances’, Philosophical Papers, Oxford University Press, 1961

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Uit het antwoord moet blijken dat de ruimtelijke vorm van het chloride- kanaaltje/transporteiwit is veranderd (door inbouw van een ander aminozuur op

Uit het antwoord moet blijken dat de ruimtelijke vorm van het chloride- kanaaltje/transporteiwit is veranderd (door inbouw van een ander aminozuur op

The bullshitter may not presume he even knows what the truth is; bullshit is indifferent to the truth in ways that lies are not.. Trump’s performance as a bullshitter has been an

In een motie van 14 maart 2000 vroeg het Vlaams Parlement aan de Vlaamse regering in het kader van de heroriën- tering van de VDAB werk te maken van deze split- sing tussen de regie-

Een handvat om aan de slag te gaan met de Leidraad Veilige zorgrelatie, een leidraad voor bewustwording, preventie en interventie. bij grensoverschrijdend gedrag en mishandeling in

re pastorale werksoorten richten zich voor- al op het verbale, maar de communicatie met mensen met een verstandelijke beper- king vereist het inzetten van meer zintui- gen.. De

Op basis van de resultaten van de focusgroep bijeenkomst schatten we in dat op een revalidatieafdeling 30% van de cliënten met Mobiliteitsklasse C nu met een

f 220.000,- heeft opgeleverd; het reste- rende bedrag zou voor een belangrijk deel worden gedekt door extra bijdragen van politieke vertegenwoordigers. We hebben gemerkt dat het