• No results found

Invloed van extra sportlessen op Sociale Vaardigheden

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Invloed van extra sportlessen op Sociale Vaardigheden"

Copied!
81
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Onderzoeksverslag

Invloed van extra

sportlessen op

Sociale Vaardigheden

januari 29

2015

Richèlle Smit (500543928) & Lucien Gonzalez (500628162) Onderzoekthema: Sociale wetenschappen

Academie voor Lichamelijke Opvoeding

Domein Bewegen Sport en Voeding, Hogeschool van Amsterdam 29-01-2015

2e gelegenheid

(2)
(3)

2

Inhoud

Voorwoord ... 3 Samenvatting ... 4 Inleiding ... 5 Methode ... 13 Proefpersonen ... 13 Werkwijze ... 14 Procedure ... 16 Meetinstrumenten ... 17

Dataverzameling en statische analyse ... 19

Resultaten ... 21

Discussie en conclusie ... 30

Literatuurlijst ... 34

Bijlage 1: Extra uitleg over het gebruik van de LeerlingSCOL en de SCOL... 37

Bijlage 2: Overzicht Sociale vaardigheden ... 39

Bijlage 3: Roos van Leary ... 41

Bijlage 4: Samenwerkingscontract ... 42

Bijlage 5: Overzicht planning afstudeeronderzoek ... 43

Bijlage 6: Logboek ... 44

Bijlage 7: Overzicht test groep (Sportklas) en controle groep (Reguliere klas) ... 50

Bijlage 8: Sociale Competentie Observatie Lijst voor docent en leerlingen ... 53

Bijlage 9: Uitgewerkte Praktijkles ... 58

Bijlage 10: Uitgewerkte LeerlingSCOL en SCOL ... 61

Bijlage 11: SPSS Outputs ... 69

11.a Histogrammen ... 69

11.b Hoofdvraag ... 72

11.c Deelvraag 1 ... 75

11.d Deelvraag 2 ... 77 Bijlage 12: Inleverbewijs Ephorus ... Error! Bookmark not defined.

(4)

3

Voorwoord

Lichamelijke opvoeding behoort tot een van de belangrijkste vakken op school. Het verbetert niet alleen het motorisch aspect van de leerling maar ook het sociaal aspect. De leerlingen krijgen de kans om kennis te maken met allerlei soorten takken van sport. Voor een groot deel van Nederland wordt over het algemeen weinig aan sport gedaan. De jongeren van

tegenwoordig zijn over het algemeen liever lui dan moe. Zo zijn er jongeren die houden van gamen of de hele tijd op hun mobiel zitten te socializen. Vooral dit beïnvloedt de jeugd van tegenwoordig op sociaal gebied. De leerlingen zijn veel met zichzelf bezig en niet met de mensen om hun heen. Tijdens de gymlessen moeten de leerlingen continue samenwerken en met elkaar leren omgaan op een respectvolle wijze. Ook leren ze de regels kennen van takken van sport en wordt met name fairplay gehanteerd.

Dit onderzoek is ontstaan uit een samenwerking met Het Schoter te Haarlem. Deze school heeft een samenwerking met de ALO. Om deze reden hebben wij een thema gekozen dat past bij hun visie. Wij hebben ervoor gekozen om onderzoek naar sociale vaardigheden tussen Sportklas leerlingen en reguliere leerlingen te starten. Het Schoter is een school dat zich heel sportgericht wil neer zetten in de maatschappij. De Sportklassen zijn dan ook het

paradepaardje van de school.

Wij willen graag de docenten en leerlingen bedanken van Het Schoter voor hun medewerking om ons onderzoek tot een geheel te brengen. Onze begeleiders Douwe van Dijk en Hilde Bax willen wij ook bedanken voor hun ondersteuning en feedback die ze ons hebben gegeven met de totstandkoming van dit onderzoek.

(5)

4

Samenvatting

Uit literatuuronderzoek is gebleken dat sport invloed heeft op de ontwikkeling van sociale vaardigheden (Behets & Vanden Eynden, 2005; SCOL, 2014; Hovelynck & Vanden

Auweele, 2001; Jacobs, 2006). Naar aanleiding van het literatuuronderzoek werd een verschil verwacht in ontwikkeling van sociale vaardigheden tussen Sportklas leerlingen en reguliere leerlingen. Verwacht werd dat Sportklas leerlingen hoger scoren op sociale vaardigheden dan reguliere leerlingen. Tevens werd verwacht dat meisjes hoger scoren dan jongens op sociale vaardigheden. Als laatste werd verwacht dat leerlingen van het vwo hoger scoren op sociale vaardigheden dan leerlingen van de mavo/havo en havo/vwo.

De participanten waren 80 leerlingen van Het Schoter met een leeftijd van 12-14 jaar. Via het leerlingvolgsysteem Sociale Competentie Observatie Lijst (SCOL, 2014) hebben deze

leerlingen een vragenlijst (LeerlingSCOL) bestaande uit 26 vragen over sociale vaardigheden ingevuld. Tevens hebben zij een praktijkles gevolgd waarbij de sociale vaardigheden werden getest. Aan de hand van deze les hebben de onderzoekers een observatielijst (SCOL)

ingevuld. Na uitvoering van een statistische analyse is er tussen de groepen geen significant verschil gevonden op de LeerlingSCOL (F (1,00) =3,013; p=0,376) , waarbij de Sportklas gemiddeld 49,45 (sd) 4,20 scoorden en de reguliere klassen gemiddeld 48,43 (sd) 5,95. De SCOL toonde echter wel verschil (F (1,00) = 0,679; p=0,000), waarbij de Sportklas

gemiddeld 82,33 (sd) 8,72 scoorden en de reguliere klassen 73,20 (sd) 9,51. Er is geen verschil gevonden tussen jongens en meisjes op, zowel de LeerlingSCOL (F (1,00) = 0,795 ;p=0,421) als de SCOL (F (1,00) = 4,631; p=0,682). Als laatste bleek er alleen tussen mavo/havo leerlingen en vwo leerlingen op de SCOL een verschil (p=0,009).

Het volgen van extra sportlessen per week heeft invloed op de ontwikkeling van sociale vaardigheden. Om deze reden zouden er in het Voortgezet Onderwijs meerdere uren per week vrijgemaakt kunnen worden voor het vak Lichamelijke Opvoeding.

(6)

5

Inleiding

“Ben jij (bijna) net zo lening als Epke Zonderland? Supersnel als Usain Bolt of heb je een

uithoudingsvermogen als Marianne Vos? Dan voel je je vast als een vis in het water op Het Schoter, dé school voor sportieve talenten in de dop. Ben je echt fanatiek, dan kun je kiezen voor de Sportklas met extra sportlessen.”(Het Schoter, 2013,Voor groep 8, section Sportklas,

para. 4). Om de invloed van extra sportlessen op sociale vaardigheden, met nadruk op de competentie samenwerken, te bepalen is er literatuuronderzoek verricht.

Om te beginnen zijn sociale vaardigheden onmisbaar om optimaal te kunnen functioneren in de samenleving. Tegenwoordig wordt er in bijna elke vacature vereist dat de sollicitant een teamplayer is. In het boek van Feldman (2009) meende de Zwitserse psycholoog Piaget (1952, 1962, 1983) dat alle mensen in een vaste volgorde cognitieve ontwikkelingsstadia doorlopen. Hij is van mening dat mensen vanaf 12 jaar tot volwassenheid, ook wel

adolescenten genoemd, in de formeel operationele ontwikkelingsstadium komen, waarbij de ontwikkeling van logisch denken en abstract denken plaats vindt. Tevens maken adolescenten in de formeel operationele ontwikkelingsstadium, in tegenstelling tot voorgaande stadia, gebruik van propositioneel denken, waarbij de afwezigheid van concrete voorbeelden vraagt om het gebruik van abstracte logica. Adolescenten worden gedwongen om kritisch te zijn en niet alle voorgeschotelde verklaringen lukraak aan te nemen. Over het algemeen gaan adolescenten in dit ontwikkelingsstadium sneller de discussie aan en vinden ze het leuk om door middel van abstract redeneren zwakke plekken te vinden in de verklaringen van anderen (Elkind, 1994). Volgens Van der Ploeg (2011) maken kinderen zich tijdens hun sociale ontwikkeling een aantal vaardigheden eigen om zo goed mogelijk te kunnen functioneren in het sociale verkeer. De volgende vaardigheden vallen onder sociale vaardigheden1 (Van der Ploeg, 2011): Oog hebben voor de ander, overleggen met de ander, de ander aanvoelen, beheersen van eigen emoties, controleren van eigen gedragingen, oplossen van problemen en respect van regels. Volgens Jansen (2000) hebben kinderen assertiviteit; rekening houden met zichzelf en voor zichzelf durven opkomen en sensitiviteit; rekening houden met anderen nodig om tot een succesvolle samenwerking te komen. Dit wordt ondersteund door Joosten (2003) die stelt dat voor deze succesvolle samenwerking2 kinderen sociale kennis, sociale

1 Lijst met uitgewerkte sociale vaardigheden is te vinden in bijlage 2 . 2 Lijst met concrete benaming samenwerken is te vinden in bijlage 2.

(7)

6

vaardigheden en een bepaalde houding nodig hebben om sociaal competent te kunnen

handelen. Sociale vaardigheden zijn onvermijdelijk bij interacties tussen mensen. Om de interactie tussen mensen weer te geven kan er gebruik gemaakt worden van een

interactiemodel. De Roos van Leary (Van Dijk, 2000) is een dergelijk model om het

interactiegedrag tussen mensen in kaart te brengen. In de reader van Van Haaren (2011) wordt de Roos van Leary vanuit twee onafhankelijke dimensies beschreven. Vanuit deze twee dimensies kan een interactiecirkel gevormd worden met een assenkruis3. De eerste dimensie is hiërarchie (de mate van invloed), waarbij een onderverdeling gemaakt kan worden tussen de twee uitersten: bovengedrag en ondergedrag. Bovengedrag wordt beschreven als

leidinggevend gedrag over de persoon die ondergedrag vertoont. De persoon die ondergedrag vertoont laat de leiding over aan de persoon die bovengedrag vertoont. De tweede dimensie is de sfeer waarin mensen met elkaar communiceren (de mate van acceptatie), waarbij een onderverdeling gemaakt kan worden tussen samengedrag en tegengedrag. De persoon die samengedrag vertoont wil samenwerken en de persoon die tegengedrag vertoont zal tegenwerken of individueel willen werken. Behets & Vanden Eynden (2005) beschrijven, vanuit het oogpunt van de Roos van Leary, dat gedrag van de ene persoon gedrag bij de andere persoon oproept. Dit kan gelijk gedrag zijn (samen gedrag roept samen gedrag op/ tegen gedrag roept tegen gedrag op) of tegengesteld gedrag zijn (boven gedrag roept ondergedrag op en ondergedrag roept bovengedrag op). In de interactiecirkel ontstaat een assenkruis met acht kwadranten (zie bijlage 3) waarin de gedragingen leiden (boven-samen), helpen (samen-boven), meewerken (samen-onder), volgen (onder-samen), teruggetrokken (onder-tegen), opstandig (tegen-onder), aanvallen (tegen-boven) en concurreren (boven-tegen) afgebeeld staan.

Leerlingen brengen een groot deel van hun tijd door op school. Het belangrijkste aspect van school is nog altijd het vergaren van kennis. Van der Ploeg (2011) stelt dat tegenwoordig de school zich echter ook dient te bekommeren om de sociale en emotionele kanten van de leerlingen. Om deze reden wordt school ook wel getypeerd als tweede opvoedingsniveau bij leerlingen. Van der Ploeg (2011) meent dat naar het begrip sociale competentie afgelopen jaren veel onderzoek is verricht. Hieruit blijkt dat sociale competentie sterk bepalend voor het toekomstige sociale gedrag van kinderen. De invloed van de schooljaren op kinderen is groot.

“Het vermogen om zich sociaal competent te gedragen komt leerlingen niet aangewaaid. Het

(8)

7

belang van sociaal vaardig gedrag ondervindt elke docent echter dagelijks in de lespraktijk. Naarmate de klas zich sociaal competenter gedraagt, verbetert de sfeer in de klas”. (SCOL,

2014, Over de SCOL, para. 1). In de handleiding van de SCOL (Van Bokkem, Van Dijk, Ten Heggeler, Joosten & Pot, 2009) wordt het gebruik van de SCOL uitgelegd. SCOL staat voor Sociale Competentie Observatie Lijst en is een leerlingvolgsysteem voor sociale competentie. Aan de hand van de SCOL kunnen de sociale competenties van leerlingen op school in kaart worden gebracht. De SCOL wordt gebruikt om de ontwikkeling van sociale competenties op klasse- of op schoolniveau planmatig aan te pakken, inhoudelijk vorm te kunnen geven aan het onderwijs aan de hand van de uitkomsten en leerlingen te ontdekken die extra

ondersteuning nodig hebben op het gebied van sociale competentie. Er is een primair onderwijs variant, een voorgezet onderwijs variant en een speciaal onderwijs variant van de SCOL. De SCOL is een observatiescorelijst bestaande uit 26 vragen (zie bijlage 1) die docenten per leerling tweemaal per jaar, rond de herfstvakantie en de voorjaarsvakantie, dienen in te vullen. Deze 26 vragen zijn onderverdeeld in de volgende acht categorieën van sociaal competent gedrag: ervaringen delen, aardig doen, samen werken en doen, een taak uitvoeren, jezelf presenteren, een keuze maken, opkomen voor jezelf en omgaan met ruzie. In de SCOL is tevens de LeerlingSCOL opgenomen. Dit is een vragenlijst die eveneens bestaat uit 26 vragen, die in dezelfde acht categorieën zijn onderverdeeld als de SCOL, om het oordeel van de leerling over zijn eigen sociale competenties te meten (zie bijlage 1). De resultaten van de SCOL en de LeerlingSCOL samen kunnen goed de sociale competenties van leerlingen in kaart brengen en bepalen waaraan de leerlingen nog kunnen werken. Door de acht categorieën van de SCOL en de LeerlingSCOL te benaderen vanuit de Roos van Leary (Van Dijk, 2000) zou er gekeken kunnen worden vanuit welke van de acht kwadranten leerlingen op elkaar reageren. Zo zou bijvoorbeeld een leerling de categorie ‘een taak

uitvoeren’(SCOL) opstandig (tegen-onder) of meewerkend (samen-onder) kunnen uitvoeren. Om de validiteit van de SCOL vast te stellen heeft de organisatie Centrum Educatieve Dienstverlening (CED-Groep) (Verschoor, 2007) onderzoek gedaan bij 3564 leerlingen uit het eerste en tweede leerjaar van het voorgezet onderwijs van 28 scholen. Uit dit onderzoek is gebleken dat de SCOL zeer betrouwbaar en gestructureerd is, wanneer er naar de totale lijst wordt gekeken. De LeerlingSCOL blijkt uit ditzelfde onderzoek minder betrouwbaar en gestructureerd te zijn dan de SCOL. Toch geeft de CED-Groep aan dat de totaalscore van de LeerlingSCOL betrouwbaar genoeg is om iets bij te dragen aan de totale score van de SCOL.

(9)

8

Behets (2005) meent dat de docent Lichamelijke Opvoeding tegenwoordig meer en meer

wordt beschouwd als een belangrijke grondlegger voor het leren en begeleiden van sociale vaardigheden. Dit wordt ondersteund door de vakgebonden eindtermen en het vakconcept Lichamelijke Opvoeding die verwijzen naar het ontwikkelen van het sociaal functioneren. Jacobs (2006) heeft exploratief onderzoek gedaan naar de mate waarin sport en

bewegingsonderwijs bij kunnen dragen aan de vorming van pro-sociale waarden, normen en gedragingen bij jongeren. Hieruit is gebleken dat er verbanden zijn tussen sportbeoefening en zelfstandigheid, discipline en sociale betrokkenheid. Hovelynck en Vanden Auweele (2001) veronderstellen eveneens dat de ontwikkeling van sociale vaardigheden een doelstelling is van de Lichamelijke Opvoeding, omdat dit de realisatie van andere doelstellingen

vergemakkelijkt. Zij menen dat alle energie besteed kan worden aan de ontwikkeling van de motorische vaardigheiden, de fitheid en de gezondheid wanneer de relationele gevoeligheden en spanningen geregeld zijn. Behets en Vanden Eynden (2005) steunen deze mening: “In het

vakconcept LO wordt steeds gelijktijdig gewerkt aan de bewegingsgebonden doelen (motorische competentie en fitte levensstijl) en aan de persoonsgebonden doelen (het

ontwikkelen van een positief zelfbeeld en sociale relaties).”(Behets & Vanden Eynden, 2005,

p. 11). Trudeau en Shephard (2005) concluderen dat de kwaliteit van de lichamelijke opvoeding in belangrijke mate bepalend is voor de latere houding ten opzichte van lichamelijke activiteit en voor het beweeggedrag op volwassen leeftijd. Dit blijkt ook uit onderzoek van Bailey (2005).“In seeking to explicitly educate our pupils socially as well as

academically, I propose Cooperative Learning as being capable of educating more than just the physical body.” (Casey, 2009, p. 5). Talbot (2001) en Bailey (2005) beweren dat

Lichamelijke Opvoeding ook goed kan zijn voor kinderen om respect te krijgen voor zowel het eigen lichaam, als het lichaam van een ander.

Om respect te krijgen voor het eigen lichaam en dat van een ander moeten de leerlingen met elkaar samenwerken. Samenwerken komt tot uiting bij coöperatief leren waarbij leerlingen met elkaar gemeenschappelijke doelen bereiken. Behets en Vanden Eynden (2005) geven dan ook aan dat de aandacht van de leerlingen in een bewegingscontext over het algemeen meer is gericht op de motorische doelen en minder op de sociale doelen. Om dit als docent

Lichamelijke Opvoeding te introduceren in de leeromgeving van leerlingen zal het coöperatief leren ingezet moeten gaan worden. Uit onderzoek is namelijk gebleken dat coöperatief leren een positieve invloed heeft op zowel de cognitieve als de sociale ontwikkeling van de

(10)

9

vorm van coöperatieve spelen waarbij het mogelijk wordt gemaakt om de sociale

vaardigheden als doelstelling te concretiseren. (Van den Einden & Pecht, 1995). Bij Groene Spelen komt winnen en verliezen niet voor. Het speldoel ligt hierbij namelijk in de activiteit zelf en het samen speels bewegen staat centraal. Bax & Van den Heuvel (2005) geven aan dat leerlingen een ‘groen spel’ zelf sturen. “Men gaat dan in op de rijke leeromgeving die alle

kwaliteiten aanspreekt, veiligheid, interesse, betrokkenheid en vertrouwen op elkaar.” (Bax &

Van den Heuvel, 2005, p. 164). Zij zijn tevens van mening dat de Groene Spelen niet een vervanging van de lichamelijke opvoedingsles is maar een aanvulling, niet bij concurrentie gericht onderwijs maar wel bij het competentieleren.

Lichamelijke Opvoeding stimuleert, zoals eerder benoemd, het verkrijgen van gunstige effecten waaronder de ontwikkeling van sociale vaardigheden. Deze gunstige effecten worden echter niet automatisch verkregen. Er is namelijk ook een kans, bij jongens lijkt die kans groter dan bij meisjes, dat deelname aan sport- en bewegingsactiviteiten negatief,

egocentrisch en agressief gedrag stimuleert. Het lijkt erop dat negatief gedrag waarschijnlijker is in een competitieve context met nadruk op rivaliteit en afwijzing. (Vanden Auweele et al., 2001). Jongens in het Voorgezet Onderwijs geven aan veel minder mild te zijn en conflicten minder uit de weg te gaan dan meisjes. Ook zijn ze, naar eigen zeggen, emotioneel stabieler en hebben zij meer zelfvertrouwen dan meisjes (Trenor, Graber, Housner & Bigand, 1998). Een mogelijke verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat jongens meer gemotiveerd raken door competitie, terwijl meisjes meer sociaal gemotiveerd zijn. (Driessen & Van Langen, 2010). Uit eerder genoemd onderzoek van de CED-Groep (Verschoor, 2007) naar de SCOL is gebleken dat meisjes hoger scoren op sociale competentie (totaal 93 punten) dan jongens (totaal 88 punten). Zowel de meisjes uit de brugklas als uit de tweede klas scoorden hoger dan de jongens. Tevens scoren de meisjes iets hoger bij de LeerlingSCOL (totaal 64 punten) dan de jongens (totaal 62 punten). Uit het onderzoek van Bausch (2011) is gebleken dat het volgen van extra sportlessen in het Voortgezet Onderwijs leidt tot sterkere motivatie voor school dan bij leerlingen die geen extra sportlessen volgen. Het onderzoek van Slinger (2012) ondersteunt deze sterkere motivatie voor school bij leerlingen uit de brugklas die extra

sportlessen volgen. Wel geeft hij aan dat er geen verschil is in motivatie bij leerlingen die in de tweede klas of in de derde klas zitten en extra sportlessen volgen. Ook kan het volgen van extra sportlessen er juist voor zorgen dat negatief gedrag voorkomen wordt (Fink &

(11)

10

Uit het onderzoek van de CED-Groep (Verschoor, 2007) naar de SCOL is ook gebleken dat

er een verband is tussen het schoolniveau van de leerlingen en de sociale competentie. Uit de resultaten van de SCOL blijkt dat de leerlingen uit het praktijk onderwijs lager scoren (totaal 88 punten) dan leerlingen van de vmbo theoretische leerweg (totaal 90 punten) en havo/ vwo (totaal 91 punten). Er is hierbij een klein verschil te meten tussen leerlingen van de vmbo-t, havo en het vwo. Uit de resultaten van de LeerlingSCOL blijkt echter wel leerlingen van de havo/ vwo (totaal 65 punten) hoger scoren dan leerlingen van vmbo-t (totaal 63 punten). Om een vergelijking te maken met bovenstaande resultaten en de ervaringen van docenten uit de Lichamelijke Opvoeding geeft Michels (2006), aan de hand van het leerstijlenmodel van Kolb (1983), het volgende aan:“Onder vwo-leerlingen bevinden zich vaker ‘denkers’, onder havo

leerlingen meer de andere leerstijlen, zoals de ‘beslissers’ en de ‘doeners’. Het verschil tussen havo en vwo leerlingen suggereert om op de havo vaker te beginnen met ‘actief experimenteren’ en ‘concreet ervaren’ en op het vwo met ‘abstracte concepten’ dan wel ‘reflectieve observatie.” (Michels, 2006, p. 22). Kolb (1983) stelt dat ieder mens en andere

voorkeur heeft van leren en hij benoemd hierbij vier gedragingen met vier bijbehorende leerstijlen. Zo zijn er de ‘doeners’ die een combinatie van actief experimenteren en concreet ervaren vertonen. Deze ‘doeners’ hebben een voorkeur voor situaties waarin ze meteen aan de slag kunnen het beste leren door te ervaren. Vervolgens zijn er de ‘dromers’ die een voorkeur hebben voor concreet ervaren en reflectief vertonen. Deze ‘dromers’ leren het beste in

situaties waarin zij zelf kunnen meemaken hoe iets in de praktijk uitpakt en problemen van verschillende kanten te bekijken. Dan zijn er de ‘denkers’ die het reflectief observeren combineren met het abstract conceptualiseren. Deze ‘denkers’ zijn het liefst intellectueel bezig en kunnen goed redeneren. Tenslotte zijn er volgens de leerstijlen van Kolb (1983) nog de ‘beslissers’ die goed zijn het abstract conceptualiseren en het actief experimenteren. Deze ‘beslissers’ proberen het liefst theorieën uit in de praktijk, durven te experimenteren en lossen problemen op. Volgens Michels (2006) zijn de ervaringen van docenten uit het voortgezet onderwijs dat leerlingen van het vwo beter kunnen plannen en grote taken kunnen overzien. Tevens kunnen zij beter leiding geven, eigen problemen adequater oplossen en zijn zekerder van zichzelf dan leerlingen van de havo. Voor dit onderzoek wordt er verder niet ingegaan op de leerstijlen, maar zijn de ervaringen van docenten uit het voorgezet onderwijs van belang om een verband te leggen tussen het schoolniveau en de sociale competenties.

Het is vanwege de beweringen dat Lichamelijke Opvoeding een belangrijke rol speelt in de ontwikkeling van sociale vaardigheden, interessant om te onderzoeken of er een verschil te

(12)

11

vinden is tussen leerlingen die extra sportlessen per week krijgen op school en leerlingen die

alleen de reguliere sportlessen op school volgen. Daarom luidt de onderzoeksvraag:

Zijn brugklasleerlingen uit de Sportklas van Het Schoter sociaal vaardiger dan leerlingen uit de reguliere brugklassen ?

Naar verwachting zullen de leerlingen uit de Sportklas van Het Schoter hoger scoren op sociale vaardigheden, met de nadruk op samenwerken, dan leerlingen uit de reguliere klassen. Dit wordt verwacht omdat leerlingen uit de Sportklas twee keer zoveel sporten per week op school dan leerlingen uit de reguliere klas. Sportklas leerlingen komen dan ook twee keer per week meer in aanmerking met de docent Lichamelijke Opvoeding dan leerlingen uit de reguliere klas en zoals Behets (2005) al aangaf wordt de docent Lichamelijke Opvoeding tegenwoordig meer en meer beschouwd als een belangrijke grondlegger voor het leren en begeleiden van sociale vaardigheden. Hovelynck en Vanden Auweele (2001) steunen deze bewering en stellen eveneens dat de ontwikkeling van sociale vaardigheden een doelstelling is van de Lichamelijke Opvoeding, omdat dit de realisatie van andere de doelstellingen

(motorische doelstellingen, fitheid en gezondheid) vergemakkelijkt. Tevens heeft Jacobs (2006) met exploratief onderzoek verbanden gevonden tussen sportbeoefening en

zelfstandigheid, discipline en sociale betrokkenheid. Door de SCOL (Van Bokkem, Van Dijk, Ten Heggeler, Joosten & Pot, 2009) vanuit de Roos van Leary (Van Dijk, 2000; Van Haaren, 2011) te benaderen zal het getoonde gedrag en het gedrag in reactie daarop bij de metingen beter kunnen worden vastgesteld.

Uit de hoofdvraag zijn twee deelvragen geformuleerd:

1. Is er een verschil te meten tussen jongens en meisjes met betrekking tot sociale vaardigheden, voor zowel de brugklasleerlingen uit de Sportklas als uit de reguliere brugklassen?

Naar verwachting zullen de meisjes hoger scoren op sociale vaardigheden dan de jongens, omdat uit het onderzoek van de CED-Groep (Verschoor, 2007) blijkt dat meisjes in totaal op zowel de SCOL (93 tegen 88) als de LeerlingSCOL (64 tegen 62) hoger scoren dan de jongens. Ook geven Driessen & Van Langen (2010) aan dat jongens meer gemotiveerd raken

(13)

12

door competitie terwijl meisjes juist sociaal meer gemotiveerd zijn. Voor zowel de meisjes uit

de Sportklas als de meisjes uit de reguliere klassen wordt verwacht dat zij hoger scoren dan de jongens.

2. Is er een verschil te meten op schoolniveau met betrekking tot sociale vaardigheden bij brugklasleerlingen, zowel uit de Sportklas als uit de reguliere klassen, van de mavo/havo, havo/vwo en het vwo?

Naar verwachting zullen de leerlingen van het vwo hoger scoren op sociale vaardigheden dan leerlingen van de mavo/havo of de havo/vwo, omdat uit het onderzoek van de CED-Groep (Verschoor, 2007) blijkt dat leerlingen met een lager schoolniveau ook in totaal lager scoren dan leerlingen met een hoger schoolniveau. Bij de SCOL was hier echter wel een kleiner verschil (vmbo-t 90 punten en havo/ vwo 91 punten) dan bij de LeerlingSCOL (vmbo-t 63 punten en havo/ vwo 65 punten). Ook geeft Michels (2006) aan dat docenten uit het

voortgezet onderwijs van mening zijn dat leerlingen van het vwo beter kunnen plannen, grote taken kunnen overzien, beter leiding kunnen geven, eigen problemen adequater kunnen oplossen en zeker van zichzelf zijn. Naar verluidt zullen zowel de leerlingen uit de Sportklas als de leerlingen uit de reguliere klassen met een lager schoolniveau lager scoren op sociale vaardigheden dan leerlingen uit de Sport- en reguliere klassen met een hoger schoolniveau.

(14)

13

Methode

Het onderzoek heeft plaatsgevonden op Het Schoter te Haarlem. Bij dit onderzoek zijn de brugklasleerlingen uit de Sportklas vergeleken met brugklasleerlingen uit de reguliere klassen tijdens de lessen Lichamelijke Opvoeding.

Proefpersonen

Aan dit onderzoek namen er in totaal 80 leerlingen deel (N=80) van Het Schoter te Haarlem. De leerlingen hebben een leeftijd van 12-14 jaar. Er is een onderscheid gemaakt van

leerlingen uit de Sportklas, de test groep (N=40), en leerlingen uit de reguliere klassen, de controle groep (N=40). In de onderstaande tabellen is de verdeling van de leerlingen weergegeven.

In de Sportklas volgen 7 leerlingen vwo, 11 leerlingen havo/vwo en 22 leerlingen mavo/havo. Er zitten in totaal 14 meisjes en 26 jongens in de Sportklas. De controle groep (leerlingen uit de reguliere klassen) bestaat uit dezelfde samenstelling. Er zijn voor dit onderzoek in totaal 28 meisjes nodig en 52 jongens. Zitten er in klas 1E bijvoorbeeld 11 leerlingen in de Sportklas

(de test groep) dan zullen er ook 11 leerlingen in de reguliere klas (de controle groep) zitten. Ook is het aantal jongens en meisjes uit 1E in zowel de test groep als de controle groep gelijk.

Zie bijlage 7 voor een overzicht van de Sportklas leerlingen (de test groep) en de reguliere leerlingen (de controle groep). De rector van Het Schoter heeft mondeling toestemming gegeven voor het uitvoeren van de metingen. Volgens de rector hoefde er voor dit onderzoek geen toestemming gevraagd te worden aan de ouders/ verzorgers van de brugklasleerlingen, gezien het feit dat de video-opnames privébezit blijven en de identiteit van de leerlingen gewaarborgd wordt (anoniem).

Sportklas leerlingen (Test groep) Meisjes Jongens Vwo 4 10% 3 7,5% Havo/ vwo 4 10% 7 17,5 % Vmbo-t/ havo 6 15% 16 40% Totaal 14 35% 26 65%

Reguliere leerlingen (Controle groep) Meisjes Jongens Vwo 4 10% 3 7,5% Havo/ vwo 4 10% 7 17,5 % Vmbo-t/ havo 6 15% 16 40% Totaal 14 35% 26 65%

(15)

14

Uitleg sportklas

Het Schoter is een kleinschalige, veilige school voor (tweetalig) vwo, havo en mavo. Voordat de leerlingen aan de Sportklas mogen deelnemen, moeten zij in groep 8 een toelatingstest doen. Bij deze test worden de aspecten: turnen, bewegen op muziek, uithoudingsvermogen, spel getest. De leerlingen die daadwerkelijk in de Sportklas terecht komen zullen naast de reguliere tweemaal 80 minuten Lichamelijke Opvoeding, nogmaals tweemaal 80 minuten Lichamelijke Opvoeding krijgen. Het Schoter heeft een samenwerkingsverband met de Alo en zegt het volgende hierover: “In Nederland zijn er maar 5 scholen die een doorlopende leerlijn

hebben met de Academie voor Lichamelijke Opvoeding (ALO) in Amsterdam. Het Schoter is er één van en daar zijn we best trots op. Voor onze leerlingen betekent dit, dat ze met hun eindexamenvakken Bewegen, Sport en Maatschappij of Lichamelijke Opvoeding 2

rechtstreeks naar de ALO kunnen. Natuurlijk worden ze nog wel medisch gekeurd, maar toelatingsexamen doen is dan niet meer nodig.” (Het Schoter, 2013, Onderwijs, section Extra

aanbod tvwo/ sport/ drama, para. 2).

Werkwijze

Het doel van dit onderzoek was om het verschil in sociale vaardigheden van

brugklasleerlingen die deelnemen aan extra sportlessen en leerlingen die geen extra

sportlessen volgen naar voren te laten komen. De leerlingen uit de Sportklas (de test groep) en de leerlingen uit de reguliere klas (de controle groep) hebben dezelfde aanpak gekregen. Bij beide groepen hebben er twee metingen plaatsgevonden. Eén meting bestond uit een

vragenlijst ingevuld door de leerlingen zelf (LeerlingSCOL) over hun sociale vaardigheden en de andere meting bestond uit een praktijkles waarbij de sociale vaardigheden op de proef worden gesteld aan de hand van Groene Spelen. Deze praktijkles is vastgelegd met een videocamera, zodat de sociale vaardigheden van de leerlingen aan de hand van de verkregen beelden geobserveerd en gescoord konden worden met de SCOL. Om de leerlingen te kunnen onderscheiden is er gebruikt gemaakt worden van geboortedata. Via de geboortedata konden de leerlingen op de klassenlijsten opgezocht worden en aan de hand van de verkregen

klassenfoto’s herkend worden op de video-opnames. De klassenlijsten en video-opnames zijn, om anonimiteit te behouden, niet tentoongesteld in dit onderzoek.

(16)

15

Vragenlijst (LeerlingSCOL)

De vragenlijst over sociale vaardigheden (LeerlingSCOL) is een week voor de praktijkles afgenomen, waarbij er steeds één klas tegelijk getest werd. Hierbij waren de leerlingen van de test groep en de controle groep gemengd. Bij het inlevermoment werden echter de

formulieren van de test groep en de controle groep gescheiden. Aan de hand van het overzicht van de Sportklas leerlingen en de gekoppelde reguliere leerlingen, zie bijlage 7, ontstond er per klas een stapel met formulieren van de test groep (Sportklas leerlingen) en de controle groep (reguliere leerlingen). De overige formulieren zijn niet gebruikt. Aan de hand van de verkregen data zijn de verschillen tussen jongens en meisjes en het verschil tussen

mavo/havo/vwo in kaart gebracht.

Praktijkles (Scoring via SCOL)

De praktijkles waarin de sociale vaardigheden werden getest heeft één week na het invullen van de vragenlijst over sociale vaardigheden (LeerlingSCOL) plaatsgevonden. Er werd steeds één klas tegelijk getest. De leerlingen van de test groep en de controle groep waren hierbij gemengd. Voor de praktijkles moesten de leerlingen in groepen drie verschillende

samenwerkingsoefeningen moeten gaan uitvoeren:

Opdracht 1

De groep moet de mat optillen en vervolgens 360 graden draaien. Er mag niet gelopen worden door de leerlingen.

Opdracht 2

De groep moet de bank recht op zien te krijgen daarna moet elke proefpersoon van het team naar de top klimmen de bovenkant van de bank aanraken.

Opdracht 3

De proefpersonen staan in een kring en houden elkaars handen vast. Vervolgens make ze een kleine kring en laten ze een hand los. Iedereen pakt iemand anders zijn handen vast. De groep moet nu proberen de knoop op te lossen zonder dat de handen worden los gelaten.

(17)

16

Tijdens de les zijn er video-opnames gemaakt, zodat zowel de leerlingen uit de test groep

(Sportklas) als de leerlingen uit de controle groep (reguliere klassen) goed geobserveerd konden worden. Aan de hand van de gemaakte video-opnames is er per leerling een

observatielijst (SCOL) ingevuld. Bij het uitwerken van de resultaten van de test zijn de test groep (Sportklas) en de controle groep (reguliere klassen) gescheiden.

Procedure

De metingen van het onderzoek hebben in twee weken tijd plaats gevonden. In de eerste week is er bij alle brugklasleerlingen de vragenlijst over sociale vaardigheden (LeerlingSCOL) afgenomen en één week later is de praktijkles waarbij de sociale vaardigheden op de proef worden gesteld eveneens bij alle brugklasleerlingen afgenomen.

Vragenlijst (LeerlingSCOL)

Het afnamemoment van de LeerlingSCOL heeft op één dag plaatsgevonden, waarbij de brugklassers vrijwel tegelijkertijd tijdens de reguliere lessen de LeerlingSCOL in hebben gevuld. Alle brugklasleerlingen, inclusief de Sportklas leerlingen, waren hierbij verdeeld in vijf klassen: 1A, 1B, 1C, 1D en 1E. De leerlingen uit de Sportklas (de test groep) en de

reguliere klas (de controle groep) waren dus per klas gemengd. Bij het afnemen van de test zaten de leerlingen uit elkaar, waardoor ze niet konden overleggen. Voorafgaand aan het invullen van de test is de volgende uitleg gegeven:

 Vul de test zelf in zonder te overleggen met je buurman of buurvrouw, het gaat tenslotte om jouw eigen mening.

 Er zijn geen goede of foute antwoorden.

 Kruis het antwoord aan wat het eerste in je opkomt.

(18)

17

Praktijkles sociale vaardigheden

In de tweede week is de praktijkles waarbij de sociale vaardigheden op de proef worden gesteld bij alle brugklasleerlingen afgenomen. Deze lessen werden over vier dagen verspreid gegeven. Vijf van de zes lessen werden door dezelfde onderzoeker gegeven, terwijl de andere onderzoeker video-opnames maakte. Na de uitleg filmde de onderzoeker, die les gaf,

eveneens de les om zo alle leerlingen goed in beeld te krijgen door ze steeds van twee kanten te filmen. Twee van de zes lessen werden op hetzelfde tijdstip gegeven. Bij het filmen van deze lessen werd de hulp van de docent Lichamelijke Opvoeding van Het Schoter

ingeschakeld, om alsnog van twee kanten de les te kunnen filmen. Alle video-opnames zijn na de lessen verzameld, overgezet op de computer en vervolgens geobserveerd en gescoord door beide onderzoekers.

Meetinstrumenten

De leerlingen uit de Sportklas hebben, doordat dit onderzoek aan het eind van het jaar

plaatsvond, één heel schooljaar lang twee keer per week 80 minuten extra sportles gehad. Dit tijdsbestek is betrouwbaar genoeg om te kunnen stellen of het volgen van extra sportlessen per week inderdaad zorgt voor meer ontwikkelde sociale vaardigheden vergeleken met

leerlingen die geen extra sportlessen per week volgen. Bij dit onderzoek is er gebruik gemaakt van observatielijsten als meetmethode om de uitkomsten van beide testen op de laptop

(Samsung) te kunnen verwerken in het programma SPSS 22.0.

Vragenlijst (LeerlingSCOL)

De vragenlijst voor de leerlingen (LeerlingSCOL) over hun sociale vaardigheden bestond uit een driepuntschaal en bevatte 26 vragen. Bij elke vraag moesten de leerlingen kiezen uit één van de antwoorden: bijna nooit (1 punt), soms (2 punten) of bijna altijd (3 punten). Tijdens het invullen van de observatielijst (SCOL) is gebleken dat aan de hand van de gemaakt video-opnames de categorie ‘Ervaringen delen’ (bestaande uit drie vragen) en de categorie ‘Omgaan met ruzie’ (bestaande uit drie vragen) niet beoordeeld konden worden. Om deze reden is er gekozen om bij de LeerlingSCOL de bovengenoemde categorieën ook niet mee te nemen in de beoordeling. De totaalscore van de 40 Sportklas leerlingen en van de 40 reguliere

leerlingen zijn ingevoerd in SPSS 22.0 om het verschil te berekenen. Tevens is het percentage per leerling in zowel de test groep (Sportklas) als in de controle groep (reguliere klas)

(19)

18

schematisch weergeven in een diagram. Eveneens is het verschil tussen jongens en meisjes en

het verschil bij leerlingen van mavo/havo/vwo in kaart gebracht. Zie bijlage 1 voor een uitgebreid overzicht van de LeerlingSCOL.

Praktijkles sociale vaardigheden

Als laatste is er gemeten met behulp van een praktijkles waarbij de sociale vaardigheden op de proef zijn gesteld. Aan de hand van de video-opnames van deze praktijkles, verkregen via een iPad en iPhone 5, is door beide onderzoekers de Sociale Competentie Observatie Lijst (SCOL) ingevuld voor alle proefpersonen. Deze SCOL bestond uit een vijfpuntschaal en bevatte 26 vragen. Bij het invullen van de observaties kon er gekozen worden uit de volgende antwoorden: nooit (1punt), zelden (2 punten), soms (3 punten), geregeld (4 punten) en vaak (5 punten). Tijdens het invullen van de SCOL is gebleken dat de categorie ‘Ervaringen delen’ (bestaande uit drie vragen) en de categorie ‘Omgaan met ruzie’ (bestaand uit drie vragen) niet beoordeeld konden worden aan de hand van de gegeven les. Om de betrouwbaarheid van de observaties te waarborgen is er gekozen om bij de SCOL, net als bij de LeerlingSCOL, de bovengenoemde categorieën dan ook niet mee te nemen in de beoordeling en uit te gaan van in totaal 20 vragen. Ook bij de SCOL is de totaalscore van de 40 Sportklas leerlingen en de 40 reguliere leerlingen ingevoerd in SPSS 22.0, is het percentage per leerling in beide groepen schematisch weergegeven in een diagram en is het verschil tussen jongens en meisjes en het schoolniveau in kaart gebracht. Naast de totaalscore is er ook een categoriescore berekend. Dit is altijd een gemiddelde van de scores op de vragen die bij de categorie horen. Zie bijlage 1 voor extra uitleg over de totaalscore en de categoriescore.

Uit het onderzoek van de CED-Groep (Verschoor, 2007) is, na toepassing van de statistische analyse Cronbach’s α, gebleken dat zowel de SCOL (totale betrouwbaarheid 0,90) als de LeerlingSCOL (totale betrouwbaarheid 0,77) betrouwbaar is. De Cronbach’s α moet namelijk minimaal 0,65 zijn (Van der Pligt & De Vries, 1995), maar met voorkeur 0,70 (Stokking, 1998) om een acceptabele schaal te vormen. Aangezien de LeerlingSCOL zelfreflectie van een leerling weergeeft, kan er echter niet heel veel waarde aan gehecht worden. Wel biedt het een goede ondersteuning voor de SCOL, omdat er aan de hand van de resultaten uit de

vragenlijst (LeerlingSCOL) de sociale vaardigheden van de leerlingen tijdens de praktijkles ondersteunt en/ of vergeleken kunnen worden. Het maken van video-opnames bij de

(20)

19

betrouwbaarheid van de resultaten te vergroten. Aan de hand van de video-opnames werd er

een vijfpuntschaal observatielijst (SCOL) voor iedere leerling ingevuld. Zie dataverzameling voor verdere toelichting over dit proces. De samenwerkingsopdrachten zijn opgenomen met een camera. De resultaten van de LeerlingSCOL en de SCOL zijn uitgewerkt in het

programma Excel (zie bijlage 10). Voor de verwerking van de resultaten uit Excel is er ten slotte gebruikt gemaakt van SPSS 22.0.

Dataverzameling en statische analyse

De dataverzameling is met de volgende materialen en programma’s tot stand gekomen: De LeerlingSCOL is uitgeprint op papier en met pen laten invullen door de leerlingen. De resultaten van de LeerlingSCOL zijn vervolgens uitwerkt in het programma Microsoft Office Excel 2007. De praktijkles is vastgelegd met een iPad 2 en een iPhone 5. De videobeelden zijn overgezet en geobserveerd op een laptop (Samsung). Aan de hand van deze videobeelden is de SCOL ingevuld in het programma Microsoft Word 2007 en zijn de verkregen gegevens vervolgens toegevoegd in Microsoft Office Excel 2007. Van de gegevens van Excel zijn hierna diagrammen gemaakt in het programma Microsoft Word 2007. De verkregen data is met een descriptieve analyse, bestaande uit een histogram, in het programma SPSS 22.0. gecontroleerd op eventuele uitschieters en normaliteit. De verkregen data bleek normaal verdeeld te zijn (Zie bijlage 11a).

Voor het verwerken van de verkregen gegevens in Excel en het vergelijken van de resultaten is er via het programma SPSS 22.0 gebruik gemaakt van de volgende analyses:

 Independent samples T-test. Bij ‘Independant samples T-test’ wordt het verschil bepaald tussen twee groepen. Deze analyse is in totaal vier keer gebruikt.

 One-Way Anova. Bij ‘One-Way Anova’ wordt het verschil bepaald tussen meer dan twee groepen. Deze analyse is in totaal 2 keer gebruikt.

 Paired samples T-test. Bij ‘Paired samples T-test’ wordt het verschil bepaald van twee metingen binnen één groep. Deze analyse is in totaal één keer gebruikt.

LeerlingSCOL(Vragenlijst)

Bij het verwerken van de LeerlingSCOL is er twee keer gebruikt gemaakt van een ‘Independent samples T-test’:

 Om te bepalen of er een verschil in totaalscore is tussen de Sportklas leerlingen (test groep) en de reguliere leerlingen (controle groep).

(21)

20

 Om te bepalen of er een verschil tussen jongens en meisjes is in totaalscore van de LeerlingSCOL.

Om vast te stellen of er een verschil in totaalscore is tussen leerlingen van mavo/havo, havo/vwo en vwo is er gebruikt gemaakt van een ‘One-Way Anova’. Om vast te stellen of de groep waarin de leerlingen zich bevinden (mavo/havo, havo/vwo of vwo) van invloed is op de totaalscore is er tevens een ‘Scheffe Post-Hoc’ test toegepast.

SCOL (Scoring aan de hand van de praktijkles sociale vaardigheden)

Bij het verwerken van de SCOL is er, net als bij de LeerlingSCOL, twee keer gebruikt gemaakt van een ‘Independent samples T-test’:

 Om te bepalen of er een verschil in totaalscore is tussen de Sportklas leerlingen (test groep) en de reguliere leerlingen (controle groep).

 Om te bepalen of er een verschil tussen jongens en meisjes is in de totaalscore van de SCOL.

Eveneens is er gebruik gemaakt van een ‘One-Way Anova’ om vast te stellen of er een verschil in totaalscore is tussen leerlingen van mavo/havo, havo/vwo en vwo. Ook is de ‘Scheffe Post-Hoc’ test wederom toegepast om vast te stellen of de groep waarin de leerlingen zich bevinden (mavo/havo, havo/vwo of vwo) van invloed is op de totaalscore.

Totale scoringspercentage LeerlingSCOL vergeleken met het totale scoringspercentage SCOL

Om te bepalen of er een verschil is tussen het totale scoringspercentage van de LeerlingSCOL (vragenlijst) en het totale scoringspercentage van de SCOL (Praktijkles) is er gebruik

gemaakt van een ‘Paired samples T-test’. De uitkomst van deze analyse laat zien of er een verschil is in hoe de leerlingen zichzelf op sociale vaardigheden hebben ingeschat en hoe de docent de leerlingen heeft gescoord op sociale vaardigheden.

Bij alle analyses is er een significantieniveau van p<0,05 aangehouden en is er bij een p-waarde kleiner dan 0,05 de nulhypothese verworpen en is de onderzoekshypothese aangenomen

(22)

21

Resultaten

Aan dit onderzoek hebben in totaal 80 brugklasleerlingen deelgenomen (N=80) van Het Schoter te Haarlem. De leerlingen hebben een leeftijd van 12-14 jaar. Er is onderscheid gemaakt tussen leerlingen uit de Sportklas, de test groep (N=40), bestaande uit 7 vwo’ers, 11 havo/vwo’ers en 22 mavo/havoërs en de reguliere klassen, de controle groep (N=40),

bestaande uit dezelfde samenstelling. In de test groep zaten in totaal 14 meisjes en 26 jongens en de controle groep bestond eveneens uit dezelfde samenstelling. Er zijn voor dit onderzoek in totaal 28 meisjes (35%) en 52 jongens (65%) getest.

Hoofdvraag: Zijn brugklasleerlingen uit de Sportklas van Het Schoter sociaal vaardiger dan leerlingen uit de reguliere brugklassen ?

Bij de Sportklas (testgroep, N=40) is bij 100% van de leerlingen de LeerlingSCOL en de SCOL afgenomen. Bij de reguliere klassen (controle groep, N=40) is tevens bij 100% van de leerlingen de LeerlingSCOL en de SCOL afgenomen. Er zijn dan ook geen missende

waarden. Op basis van de LeerlingSCOL en de SCOL zijn de gemiddelde totaalscores van de Sportklas en de reguliere klassen bepaald. In bijlage 11.b zijn relevante SPSS outputs

toegevoegd op volgorde van resultatensectie.

LeerlingSCOL

De resultaten van de LeerlingSCOL zijn met de Independant samples T-test geanalyseerd. Hieruit is gebleken dat de score op de LeerlingSCOL bij leerlingen uit de Sportklas gemiddeld 49,45 is (sd) 4,20 en bij de reguliere leerlingen gemiddeld 48,43 (sd) 5,95 (zie figuur 1 en tabel 1). De analyse gaf tevens aan dat het verschil tussen de Sportklas leerlingen en de leerlingen uit de reguliere klassen niet significant is. ((F (1,00) =3,013; p=0,376). Er kan gesteld worden dat er geen verschil is tussen beide groepen met betrekking tot de gemiddelde totaalscore op de LeerlingSCOL.

(23)

22

Figuur 1; Gemiddelde totaalscore LeerlingSCOL

Figuur 2 laat zien hoe de leerlingen uit de Sportklas gemiddeld gescoord hebben op de zes verschillende categorieën van de LeerlingSCOL vergeleken met de leerlingen uit de reguliere klassen. Zoals in figuur 2 te zien is liggen de gemiddelde scores van de Sportklas leerlingen en de reguliere leerlingen per categorie dicht bij elkaar.

Figuur 2; Gemiddelde categoriescores

LeerlingSCOL Sportlas 49,45 Reguliere klas 48,43 0 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 G em idd elde to ta a ls co re

LeerlingSCOL

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 Aardig doen (12pt) Samenwe rken (9pt) Taak uitvoeren (9pt) Jezelf presenter en (9pt) Keuze maken (9pt) Opkome n voor jezelf (12pt) Sportklas 10,15 8,05 7,23 7,05 7,18 9,8 Reguliere klas 10 7,7 7,3 6,6 6,93 9,9 G em idd eld to ta a l a a nta l pu nte n

LeerlingSCOL

(24)

23

SCOL

De resultaten van de SCOLobservaties zijn eveneens met de Independant samples T-test geanalyseerd. Daaruit bleek dat de totaalscore op SCOL bij leerlingen uit de Sportklas gemiddeld 82,33 is (sd) 8,72 en bij de reguliere leerlingen gemiddeld 73,20 (sd) 9,51 (zie figuur 3 en tabel 1). De analyse gaf tevens aan dat het verschil tussen de Sportklas leerlingen en de leerlingen uit de reguliere klassen significant is (F (1,00) = 0,679; p=0,000). Er kan gesteld worden dat er een verschil is tussen Sportklas leerlingen en reguliere leerlingen.

Figuur 3; Gemiddelde totaalscore SCOL

Figuur 4 laat zien hoe de leerlingen uit de Sportklas gemiddeld gescoord hebben op de zes verschillende categorieën van de SCOL vergeleken met de leerlingen uit de reguliere klassen. Er is te zien dat de gemiddelde scores van de Sportklas leerlingen per categorie hoger liggen dan de gemiddelde scores van de reguliere leerlingen.

0 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75 80 85 90 95 100 SCOL Sportklas 82,33 Reguliere klas 73,2 G em idd elde to ta a ls co re

SCOL

(25)

24

Figuur 4; Gemiddelde categoriescores

Totale scoringspercentage LeerlingSCOL vergeleken met het totale scoringspercentage SCOL

Om te bepalen of er een verschil is tussen het totale scoringspercentage van de LeerlingSCOL (vragenlijst) en het totale scoringspercentage van de SCOL (praktijkles) zijn de resultaten van deze testen met een ‘Paired samples T-test’ geanalyseerd. De uitkomst van deze analyse laat zien of er een verschil is in hoe de leerlingen zichzelf op sociale vaardigheden hebben ingeschat en hoe de docent de leerlingen heeft gescoord op sociale vaardigheden. Uit de analyse is gebleken dat de LeerlingSCOL een totaalscore van gemiddeld 81,56 heeft (sd) 8,57 en de SCOL een totaalscore van gemiddeld 78,10 (sd) 10,32 (zie figuur 5 en tabel 2). De analyse gaf tevens aan dat er een significant verschil is in hoe de leerlingen zichzelf op sociale vaardigheden hebben ingeschat en hoe de docent de leerlingen heeft gescoord op sociale vaardigheden (t=2,411; df=79 ; p=0,018). 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 Aardig doen (20pt) Samenwer ken (15pt) Taak uitvoeren (15pt) Jezelf presentere n (15pt) Keuze maken (15pt) Opkomen voor jezelf (20pt) Sportklas 16,25 12,5 13,58 11,9 12,63 15,48 Reguliere klas 15,2 10,5 12,38 10,23 11,28 13,63 G em idd eld to ta a l a a nta l pu nte n

SCOL

(26)

25

Figuur 5; Gemiddelde totaalscore LeerlingSCOL en SCOL in percentages

Deelvraag 1: Is er een verschil te meten tussen jongens en meisjes met betrekking tot sociale vaardigheden, voor zowel de brugklasleerlingen uit de Sportklas als uit de reguliere

brugklassen?

Bij de jongens (N=52) is bij 100% van de leerlingen de LeerlingSCOL en de SCOL

afgenomen. Bij de meisjes (N=28) is tevens bij 100% van de leerlingen de LeerlingSCOL en de SCOL afgenomen. Er zijn dan ook geen missende waarden. Op basis van de

LeerlingSCOL en de SCOL zijn de gemiddelde totaalscores van de jongens en de meisjes bepaald. In bijlage 11.c zijn relevante SPSS outputs toegevoegd op volgorde van

resultatensectie.

LeerlingSCOL

Om het verschil te bepalen tussen jongens en meisjes met betrekking tot de gemiddelde totaalscore op de LeerlingSCOL zijn de resultaten tevens met een Independant samples T-test geanalyseerd. Daaruit bleek dat de jongens gemiddeld 48,62 scoren (sd) 5,49 en de meisjes gemiddeld 49,54 (sd) 4,46 (zie figuur 6 en tabel 1). De analyse gaf tevens aan dat het verschil tussen de jongens en de meisjes niet significant is. (F (1,00) = 0,795 ;p=0,421). Er kan gesteld worden dat er geen verschil is tussen jongens en meisjes met betrekking tot de gemiddelde

LeerlingSCOL SCOL Sportlas 82,57 82,48 Reguliere klas 80,51 73,22 Samen 81,56 78,1 0 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75 80 85 90 95 100 G em idd elde to ta a ls co re in %

LeerlingSCOL vs SCOL

(27)

26

totaalscore op de LeerlingSCOL. In figuur 6 is tevens te zien wat het verschil in totaalscore is

tussen de jongens en de meisjes in de Sportklas en in de reguliere klassen.

Figuur 6; Verschil jongens en meisjes LeerlingSCOL SCOL

Om het verschil te bepalen tussen jongens en meisjes met betrekking tot de gemiddelde totaalscore op de SCOL zijn de resultaten van de observaties eveneens met een Independant samples T-test geanalyseerd. Hieruit is gebleken dat de jongens gemiddeld 77,38 scoren (sd) 9,00 en de meisjes gemiddeld 78,46 (sd) 12,18 (zie figuur 7 en tabel 1). De analyse gaf ook aan dat het verschil tussen de jongens en de meisjes niet significant is. (F (1,00) = 4,631; p=0,682). Er kan gesteld worden dat er geen verschil is tussen jongens en meisjes met betrekking tot de gemiddelde totaalscore op de SCOL. In figuur 7 is tevens te zien wat het verschil in totaalscore is tussen de jongens en de meisjes in de Sportklas en in de reguliere klassen. Totaal Sportklas leerlingen (gem.) Reguliere leerlingen (gem.) Jongens 48,62 49,23 48,62 Meisjes 49,54 49,86 49,54 0 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 G em idd elde to ta a ls co re

LeerlingSCOL (Vragenlijst)

(28)

27

Figuur 7; Verschil jongens en meisjes SCOL

Deelvraag 2: Is er een verschil te meten op schoolniveau met betrekking tot sociale

vaardigheden bij brugklasleerlingen, zowel uit de Sportklas als uit de reguliere klassen, van de mavo/havo, havo/vwo en het vwo?

Bij mavo/havo (N=44) is bij 100% van de leerlingen de LeerlingSCOL en de SCOL afgenomen. Bij havo/vwo (N=22) is bij 100% van de leerlingen de LeerlingSCOL en de SCOL afgenomen. Bij vwo (N=14) ) is tevens bij 100% van de leerlingen de LeerlingSCOL en de SCOL afgenomen. Er zijn dan ook geen missende waarden. Op basis van de

LeerlingSCOL en de SCOL zijn de gemiddelde totaalscores van de mavo/havo, havo/vwo en vwo bepaalt. In bijlage 11.d zijn relevante SPSS outputs toegevoegd op volgorde van

resultatensectie.

LeerlingSCOL

Om te bepalen of het schoolniveau (mavo/havo, havo/vwo of vwo) invloed heeft op de totaalscore van de LeerlingSCOL zijn de resultaten met een One-Way Anova geanalyseerd. Daaruit bleek dat de leerlingen met mavo/havo niveau gemiddeld 48,34 scoren (sd) 5,38, leerlingen met havo/vwo niveau gemiddeld 48,82 (sd) 5,46 en leerlingen met vwo niveau gemiddeld 51,00 (sd) 3,31 (zie figuur 8 en tabel 1). Na het uitvoeren van de One-Way Anova bleek er geen verschil te zijn in gemiddelde totaalscore op de LeerlingSCOL tussen de drie

Totaal Sportklas leerlingen (gem.) Reguliere leerlingen (gem.) Jongens 77,38 81,96 72,81 Meisjes 78,46 83 73,93 0 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75 80 85 90 95 100 G em idd elde to ta a ls co re

SCOL (samenwerkingsles)

(29)

28

schoolniveaus (F (1,00) = 1,444 ;p=0,242). Om dit te controleren is er een Scheffe Post-Hoc

test uitgevoerd. Deze analyse gaf aan dat er geen verschil in gemiddelde totaalscore is tussen de leerlingen met mavo/havo niveau en havo/vwo niveau (p=0,938). Hetzelfde geldt voor de leerlingen met havo/vwo niveau en vwo niveau (p=0,463). Als laatste is er ook geen verschil gevonden tussen leerlingen met mavo/havo niveau en vwo niveau (p=0,244). Er kan gesteld worden dat het schoolniveau van de leerling geen invloed heeft op de totaalscore van de LeerlingSCOL.

Figuur 8; Verschil schoolniveaus totaalscore LeerlingSCOL

SCOL

Om te bepalen of het schoolniveau (mavo/havo, havo/vwo of vwo) invloed heeft op de totaalscore van de SCOL zijn de resultaten van de observaties eveneens met een One-Way Anova geanalyseerd. Hieruit is gebleken dat de leerlingen met mavo/havo niveau gemiddeld 75,75 scoren (sd) 9,85, leerlingen met havo/vwo niveau gemiddeld 77,09 (sd) 10,34 en leerlingen met vwo niveau gemiddeld 85,14 (sd) 7,80 (zie figuur 9 en tabel 1). Na het uitvoeren van de One-Way Anova blijkt er een significant verschil te zijn in gemiddelde totaalscore op de SCOL tussen de drie schoolniveaus (F (1,00) = 5,077; p=0,008). Om na te gaan tussen welke schoolniveaus dit verschil zit is er een Scheffe Post-Hoc test uitgevoerd. Uit deze analyse is gebleken dat er geen verschil in gemiddelde totaalscore is tussen de leerlingen met mavo/havo niveau en havo/vwo niveau (p=0,869). Hetzelfde geldt voor de leerlingen met havo/vwo niveau en vwo niveau (p=0,058). Er is echter wel een significant verschil gevonden tussen leerlingen met mavo/havo niveau en vwo niveau (p=0,009). Er kan

0 20 40 60 Totaalscore mavo/havo 48,34 havo/vwo 48,82 vwo 51 T o ta a l a a nta l pu nte n

LeerlingSCOL

(30)

29

gesteld worden dat het schoolniveau van de leerlingen invloed heeft op de gemiddelde

totaalscore van de SCOL.

Figuur 9; Verschil schoolniveaus totaalscore SCOL

In tabel 1 en 2 zijn alle bovengenoemde gegevens schematisch weergegeven. Tabel 1; Schematische weergave van de LeerlingSCOL en de SCOL

Jongens Meisjes Sportklas Reguliere klassen

Mavo / Havo Havo / Vwo Vwo L ee rl ing SC O L Gemiddelde 48,62 49,54 49,45 48,43 48,34 48,82 51,00 Standaard deviatie 5,49 4,46 4,20 5,95 5,38 5,46 3,31 p-waarde 0,421 0,421 0,376 0,376 0,938/0,244 0,938/0,463 0,463/0,244 SC O L Gemiddelde 77,38 78,46 82,33 73,20 75,75 77,09 85,14 Standaard deviatie 9,00 12,18 8,72 9,51 9,85 10,34 7,80 p-waarde 0,682 0,682 0,000* 0,000* 0,869/0,009** 0,869/0,058 0,058/0,009**

* p<0,05: significant verschil tussen testgroep en controle groep

** p<0,05: significant verschil tussen Mavo/Havo en Vwo

Tabel 2; Schematische weergave van de LeerlingSCOL vergeleken met de SCOL

LeerlingSCOL SCOL

Gemiddelde 81,56 78,10

Standaard deviatie 8,57 10,32

p-waarde 0,018* 0,018*

* p<0,05: significant verschil tussen LeerlingSCOL en SCOL

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 SCOL mavo/havo 75,75 havo/vwo 77,09 vwo 85,14 G em idd elde to ta a ls co re

SCOL

(31)

30

Discussie en conclusie

In huidig onderzoek is onderzocht of brugklasleerlingen uit de Sportklas van Het Schoter sociaal vaardig zijn dan leerlingen uit de reguliere brugklassen, of hierbij een verschil te vinden was tussen jongens en meisjes met betrekking tot sociale vaardigheden en of er een verschil te vinden was op schoolniveau met betrekking tot sociale vaardigheden tussen leerlingen met mavo/havo, havo/vwo of vwo.

Om te beginnen is er geen verschil gevonden in sociale vaardigheden tussen leerlingen uit de Sportklas en leerlingen uit de reguliere klassen op de LeerlingSCOL. Er is echter wel een verschil gevonden in sociale vaardigheden tussen deze groepen op de SCOL (tijdens de praktijkles waar sociale vaardigheden op de proef gesteld werden). Eveneens is er een verschil gevonden tussen leerlingen uit de Sportklas en leerlingen uit de reguliere klassen in vergelijking met hoe de leerlingen zichzelf sociaal gezien hebben geschat en hoe de docent de leerlingen sociaal gezien heeft ingeschat. Er is geen verschil gevonden in sociale

vaardigheden tussen jongens en meisjes, dit geldt voor zowel de LeerlingSCOL als de SCOL. Ook is er geen verschil gevonden tussen leerlingen van mavo/havo, havo/vwo en vwo met betrekking tot sociale vaardigheden op de LeerlingSCOL. Er is echter wel een verschil gevonden tussen deze niveaus op de SCOL. Zo is er een verschil gevonden tussen leerlingen met mavo/havo niveau en leerlingen met vwo niveau. Tussen de overige niveaus mavo/havo en havo/vwo, havo/vwo en vwo is er daarentegen geen verschil gevonden.

Een verklaring die gegeven kan worden voor het gevonden resultaat waarin naar voren komt dat brugklasleerlingen uit de Sportklas sociaal vaardiger zijn dan leerlingen uit de reguliere brugklassen is, zoals Behets (2005) al aangaf, dat de docent Lichamelijke Opvoeding

tegenwoordig meer en meer wordt beschouwd als een belangrijke grondlegger voor het leren en begeleiden van sociale vaardigheden. Leerlingen uit de Sportklas komen twee keer per week meer in aanmerking met de docent Lichamelijke Opvoeding dan leerlingen uit de reguliere klas, aangezien zij twee keer 80 minuten per week extra sportlessen krijgen op Het Schoter. Hovelynck en Vanden Auweele (2001) steunen de bewering van Behets (2005) en veronderstellen eveneens dat de ontwikkeling van sociale vaardigheden een doelstelling is van de Lichamelijke Opvoeding, omdat dit de realisatie van andere de doelstellingen (motorische doelstellingen, fitheid en gezondheid) vergemakkelijkt, zie inleiding. Jacobs

(32)

31

(2006) heeft exploratief onderzoek gedaan waaruit eveneens is gebleken dat er verbanden zijn

tussen sportbeoefening en zelfstandigheid, discipline en sociale betrokkenheid. Doordat de SCOL (Van Bokkem, Van Dijk, Ten Heggeler, Joosten & Pot, 2009) vanuit de Roos van Leary (Van Dijk, 2000; Van Haaren, 2011) benadert is, kon het getoonde gedrag en het gedrag in reactie daarop bij de metingen beter worden vastgesteld. Zo toonden leerlingen uit de Sporktlas vaker ‘leidingnemend gedrag’ (boven-samen) ten opzichte van de reguliere leerlingen die vaker ‘hulpvragend gedrag’ (samen-onder) toonden. Sportklas leerlingen namen dan ook vaker het initiatief tijdens de praktijkles en kwamen meer voor zichzelf op, waar leerlingen uit de reguliere klas vaker volgden en de Sportklas leerlingen vaker hun zin gaven (zie figuur 4).

Zoals is gebleken uit de analyse van de LeerlingSCOL is er op deze test geen verschil

gevonden tussen leerlingen uit de Sportklas en reguliere leerlingen. Een verklaring volgens de CED-Groep (Verschoor, 2007) hiervoor kan zijn dat de LeerlingSCOL minder

gestructureerd, betrouwbaar en stabiel is dan de SCOL. Het is de mening van de leerling zelf. Toch geeft de CED-Groep aan dat de totaalscore van de LeerlingSCOL betrouwbaar genoeg is om iets bij te dragen aan de totale score van de SCOL.

Uit de analyse is ook gebleken dat er geen verschil is in sociale vaardigheden tussen jongens en meisjes. Dit geldt zowel voor de LeerlingSCOL en de SCOL. Een verklaring die hiervoor gegeven kan worden is dat er in totaal meer jongens (N=52) dan meisjes (N=28) hebben deelgenomen aan dit onderzoek. Het was mogelijk geweest dat de uitslag van dit onderzoek anders was geweest wanneer er evenveel of meer meisjes aan het onderzoek deel hadden genomen. Uit het onderzoek van de CED-Groep (Verschoor, 2007) bleek namelijk dat meisjes in totaal op zowel de SCOL (93 tegen 88) als de LeerlingSCOL (64 tegen 62) hoger scoren dan de jongens. Ook gaven Driessen & Van Langen (2010) aan dat jongens meer gemotiveerd raken door competitie terwijl meisjes juist sociaal meer gemotiveerd zijn. Deze bevindingen worden door huidig onderzoek niet ondersteund.

Eveneens is er uit de analyse gebleken dat er geen verschil is in sociale vaardigheden tussen leerlingen van mavo/havo en havo/vwo en tussen havo/vwo en vwo, zowel op de

LeerlingSCOL als de SCOL. Een verklaring die hiervoor gegeven kan worden is dat

leerlingen met havo niveau in de brugklas van Het Schoter zowel in een mavo/havo klas als in een havo/vwo klas terecht kunnen komen. Uit het onderzoek van de CED-Groep (Verschoor, 2007) naar de SCOL is tevens een klein verschil gemeten tussen leerlingen van de vmbo-t,

(33)

32

havo en het vwo. In de resultaten is er echter wel een verschil gevonden in sociale

vaardigheden tussen leerlingen van mavo/havo niveau en leerlingen van vwo niveau. Een verklaring hiervoor kan gegeven worden aan de hand van de Roos van Leary (Van Dijk, 2000; Van Haaren, 2011). Zo bleek bij dit onderzoek dat leerlingen van de mavo/havo vaker dan leerlingen van het vwo gedragingen (tegengedrag) vertoonden als concurreren (boven-tegen), aanvallen (boven-tegen) en opstandig (tegen-onder). Deze gedragingen uit de tweede dimensie tonen de sfeer waarin mensen met elkaar communiceren ofwel de mate van

acceptatie. Ook hielden leerlingen van de mavo/havo minder rekening met elkaar (springen op de mat terwijl deze opgetild wordt, de mat zomaar loslaten en verstoren van groepjes) dan leerlingen van het vwo. Zo daagden leerlingen elkaar meer uit tijdens de praktijkles, en lachten ze elkaar vaker uit. Tevens hielden zij zich minder vaak aan opdracht dan leerlingen van het vwo. Bovenstaande punten zijn echter niet op alle leerlingen van toepassing. Volgens Jansen (2000) is rekening houden met anderen onder andere nodig om tot een succesvolle samenwerking te komen. Ook Van der Ploeg (2011) stelt dat het controleren van eigen gedragingen behoort tot vaardigheden die vallen onder sociale vaardigheden. Leerlingen van het vwo vertoonden vaker dan leerlingen van de mavo/havo gedragingen (samengedrag) als leiden (boven-samen), helpen (boven-samen), meewerken onder) en volgen (samen-onder). Deze gedragingen uit de tweede dimensie tonen de sfeer waarin mensen met elkaar communiceren ofwel de mate van acceptatie.

De praktijklessen van dit onderzoek hebben op vier achtereenvolgende dagen plaats gevonden. Hierdoor zouden leerlingen die niet op de eerste dag getest zijn bevooroordeeld kunnen zijn, omdat zij mogelijk informatie hebben gekregen van leerlingen die al eerder de test hebben gehad. De praktijkles is samengesteld aan de hand van Groene Spelen (Van den Einden & Pecht, 1995). Bij Groene Spelen komt winnen en verliezen niet voor. Het speldoel ligt hierbij namelijk in de activiteit zelf en het samen speels bewegen staat centraal. Bax & Van den Heuvel (2005) geven aan dat leerlingen een ‘groen spel’ zelf sturen. De gecreëerde situatie en opdrachten van de praktijkles stuurden de leerlingen aan op samenwerken. Het was voor een leerling bijna niet mogelijk om niet samen te werken. Interessant voor een

vervolgonderzoek is om sociale vaardigheden te observeren aan de hand van competitie, aangezien de leerlingen dan is een minder ‘gedwongen’ situatie moeten samenwerken.

Het observeren van de leerlingen aan de hand van video-opnames is tot stand gekomen door de Sociale Competentie Observatie Lijst (SCOL). De SCOL is een leerlingvolgsysteem voor

(34)

33

sociale competentie en dient twee keer per jaar ingevuld te worden door de docent (Van

Bokkem, Van Dijk, Ten Heggeler, Joosten & Pot, 2009). Om deze reden zou dit leerlingvolgsysteem interessant zijn voor de mentoren van het Voortgezet Onderwijs, aangezien de reguliere vakdocenten de leerlingen alleen tijdens hun vak zouden kunnen observeren. Mentoren daarentegen volgen het proces van hun mentorleerlingen het gehele schooljaar. Achteraf gezien had er aan het begin van het jaar de LeerlingSCOL en de SCOL afgenomen kunnen worden en nog een keer aan het eind van het jaar. Op deze manier kon de groei van de leerlingen van de Sportklas ook schematisch in kaart worden gebracht. Hierdoor worden de resultaten van de SCOL minder afhankelijk van een momentopname. Genoemde punten zijn interessant voor een vervolgonderzoek. Ook zou er bij een vervolgonderzoek de sportachtergrond van de Sportklas leerlingen en de reguliere leerlingen meegenomen kunnen worden. Met dit onderzoek is namelijk niet onderzocht wat voor extra sportactiviteiten en de mate van intensiteit (uren en dagen) de leerlingen naast school volgen. Tevens zou er bij een vervolgonderzoek een gelijke verdeling van jongens en meisjes gemaakt kunnen worden, om te onderzoeken of er daadwerkelijk geen verschil is tussen jongens en meisjes met betrekking tot sociale vaardigheden. Als laatst zou dit onderzoek op meerdere scholen tegelijkertijd uitgevoerd kunnen worden, om de resultaten van de scholen te vergelijken en op basis daarvan een conclusie te trekken.

Het is voor scholen van het Voortgezet Onderwijs interessant om te weten dat het volgen van extra sportlessen per week zorgt voor meer ontwikkelde sociale vaardigheden. Om deze reden zouden er op het Voortgezet Onderwijs meerdere uren per week vrijgemaakt kunnen worden voor het vak Lichamelijke Opvoeding. Ook zouden scholen met Sportklassen die op de hoogte zijn van de gunstige effecten van het volgen extra sportlessen, tijdens de reguliere lessen Lichamelijke Opvoeding Sportklas leerlingen kunnen inzetten om de samenwerking met reguliere leerlingen te stimuleren.

De conclusie van dit onderzoek is dat het volgen van extra sportlessen per week invloed heeft op de ontwikkeling van sociale vaardigheden. Er kan hierbij echter geen onderscheid gemaakt worden tussen jongens en meisjes. Wel kan er onderscheid gemaakt worden op schoolniveau. Zo zijn brugklasleerlingen met vwo niveau sociaal vaardiger dan brugklasleerlingen met mavo/havo niveau. Tussen de andere schoolniveaus kan er geen onderscheidt gemaakt worden. Bij de overweging om als school met Sportklassen te starten zouden de resultaten van dit onderzoek meegenomen kunnen worden in het proces.

(35)

34

Literatuurlijst

Bailey, R. (2005). Evaluating the relationship between physical education, sport and social inclusion, educational review., 75-90.

Bausch, S. (2011). De invloed van extra sport bij middelbare scholieren op het presteren en

de motivatie voor school. (Unpublished Kennisbank Hogeschool van Amsterdam.

Bax, H. & Heuvel, A. van den. (2005). Ethiek in beweging: Bewegen en ethiek in onderwijs,

sport en gezondheidssector. Assen: Koninklijke van Gorcum.

Behets, D. (2005). Bewegingsopvoeding: Een vakconcept als uitnodiging om te

leren. Leuven: Uitgeverij Acco.

Behets, D. & Vanden Eynden, M. (2005). Sociaal vaardig in de lichamelijke opvoeding. Leuven / Voorburg: Acco.

Bokkem, M. van, Dijk, L. van, Heggeler, M. ten, Joosten, F., & Pot, L. (2009). Handleiding

SCOL sociale competentie observatie lijst voortgezet onderwijs . (). Rotterdam:

CED-Groep, Onderzoek en Ontwikkeling.

Casey, A. (2009, 12). Making cooperation a real part of your teaching. ACHPER Active &

Healthy Magazine, 16, 5-7.

Cohen, E. G. (1994). Restructuring the classroom: Conditions for productive small groups.(64), 1-35.

Dijk, B. v. (2000). Beinvloed anderen, begin bij jezelf. over gedrag en de roos van leary. Zaltbommel: Thema.

Driessen, G. & Langen, A. van. (2010). De onderwijsachterstand van jongens. Omvang, oorzaken en interventies.

Einden, H. van den & Pecht, R. (1995). De groene spelen (). Eindhoven: Nikko Toshogu Press.

(36)

35

Elkind, D. (1994). A sympathetic understanding of the child: Birth to sixteen (3rd ed., ).

Needham Heights: Pearson.

Feldman, R. (2009). Het cognitief perspectief: Kijken naar de oorsprong van ons

begrip. Ontwikkelingspsychologie (4th ed., pp. 30-32). Benelux: Pearson Education. Fink, J., & Siedentop, D. (1989). The development of routines, rules, and expectations at the

start of the school year. Journal in teaching of physical education.8(3), 198-212. Haaren, P. v. (2011). Psychologie van de communicatie en groepsdynamica.,

70-71,72,73,74,75,76,77,78,79,80,81,82,83,84,85. Het Schoter. (2013). Sportklas. Haarlem. Retrieved

from https://www.dunamare.nl/scholen/schoter/ORGANISATIE/Sportieveprestaties/Pagi nas/default.aspx

Hovelynck, J. & Vanden Auweele, Y. (2001). Group development in the physical education class. psychology for physical educators.

Jacobs, F. (2006). Draagt sportbeoefening bij aan de opvoeding van

jeugdigen? . (Unpublished Universiteit Utrecht, Utrecht.

Janssen, H. (2000). Sociale vaardigheden voor kinderen. Geen watjes, geen katjes (). Amsterdam: Uitgeverij Boom.

Johnson, D. W. & Johnson, R. T. (1994). Learning together and alone: Cooperative,

competitive, and individualistic learning (4th edition ed.). Boston: Allyn and Bacon.

Joosten, F. (2003). Sociale competentie observatie lijst. (). Hilversum: Uitgeverij Kwintessens.

Kolb, D. (1983). Experiential learning: Experience as the source of learning and

development. Paperback: Uitgever FT Press.

Michels, B. (2006). Verschil moet er wezen. een werkdocument over verschillen tussen havo

en vwo-leerlingen in de tweede fase en handreikingen om daarmee om te gaan. (Unpublished Enschede.

(37)

36

Piaget, J. (1952). The origins of intelligence in children (M. Cook Trans.). (). New York:

International Universities Press.

Piaget, J. (1962). Play, dreams and imitation in childhood (). New York: Norton. Piaget, J. (1983). Handbook of child psychology.1, 103-128.

Pligt, J. van der & Vries, N.K. de. (1995). Opinies en attitudes. meting, modellen en

theorie. Amsterdam: Meppel: Boom.

Ploeg van der, J. (2011). Sociale vaardigheden. De sociale ontwikkeling van het

schoolkind (pp. 16-17). Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Scol. (2014). Retrieved from http://www.scol.nl/vo/?main=overscol

Slavin, R. E. (1995). Cooperative learning: Theory, research, and practice (2nd edition ed.). Boston: Allyn and Bacon.

Slinger, T. (2012). Extra sportonderwijs in de onderbouw van de middelbare school.

Stokking, K. M. (1998). Bouwstenen voor onderzoek in onderwijs en opleiding. (Unpublished Universiteit Utrecht, Utrecht.

Talbot, M. (2001). The case for physical education, in: G. doll-tepper & D. scoretz (eds)

world summit on physical education. (Unpublished (Berlin, ICSSPE).

Trenor, L., Graber, K., Housner, L. & Bigand, R. (1998). Journal of teaching in physical education.

Trudeau, F. & Shephard, R.J. (2005). Contribution of school programmes to physical activity

levels and attitudes in children and adults. (Unpublished (Sports Med, 35, 89-105.)

Verschoor, D. (2007). Rapportage, normeringsonderzoek SCOL-VO. ().CED-Groep. Vidoni, C. (2003). Teaching your class social skills: An explicit strategy. Teaching

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

For the second research question regarding factors in fluencing data use, we conducted multi- level analyses to determine the extent to which data use for accountability, data use

CCA tri-plot illustrating associations between species (blue stars), sampling sites in the Marico River during 4 surveys (green dots), environmental variables (red arrows;

When evaluating the results of our replication study on the basis of Bayes factors, we find that only one of the three statistically significant effects —the finding of a greater

The aim of this research is to identify the perceived attractiveness of students of various academic faculties on the different forms of CSR policy companies..

For the next period, I used a survey to study the same research question: Why do employees perform better if they are involved in developing the performance measures used to

• Welke ict-vaardigheden hebben leerlingen nodig voor gepersonaliseerd leren met ict.. • In hoeverre beschikken leerlingen over deze

By improving the incorporation of these advantages in our analysis of 1.06 million buildings with distinct design and water demand characteristics and 20-year hourly

As can be seen in Figure 5 , the effect of using a different calibration for the test set compared to the training set is very minor: the standard calibration gives an almost