• No results found

Misbruik in de jeugdzorg : Seksueel misbruik onder jongeren met een licht verstandelijke beperking in de Nederlandse jeugdzorg.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Misbruik in de jeugdzorg : Seksueel misbruik onder jongeren met een licht verstandelijke beperking in de Nederlandse jeugdzorg."

Copied!
23
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Misbruik in de jeugdzorg

Seksueel misbruik onder jongeren met een licht

verstandelijke beperking in de Nederlandse jeugdzorg

Abuse in Youth Care

Sexual abuse in children with mild mental retardation who

are institutionalized in the Netherlands

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek, Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen, Universiteit van Amsterdam A. Moerkamp (0303526) & M. Stolte (5982588) 1e Beoordelaar/Begeleider: dr. E.S. van Vugt 2e Beoordelaar: Dr. G.J.J.M. Stams

(2)

Inhoudsopgave Abstract...3 Inleiding...4 Methode...8 Proefpersonen...8 Materialen...9 Procedure...10 Analysestrategie...10 Resultaten...11 Praktijksituatie 1...11 Praktijksituatie 2...12 Praktijksituatie 3...13 Praktijksituatie 4...13 Praktijksituatie 5...14

Hoe wordt bepaald om een situatie te melden...15

Wat wordt er binnen de instellingen gedaan op het gebied van beleid om seksueel misbruik te voorkomen?...15

Voorstellen om de kans op seksueel misbruik te verkleinen...16

Discussie...16

(3)

Abstract

This study examined sexual abuse and sexual transgressive behavior in children and adolescents with mild mental retardation who are institutionalized in the Netherlands. Semi structured interviews were conducted with youth care professionals from 24 different child-and youthcare institutions. The results show that child care institutions are not likely to report sexual abuse or transgressive sexual behavior to the Dutch inspectorate for Youth Care and the Health Care Inspectorate. Furthermore, limited consensus exists between childcare institutions with respect to which sexual abuse or sexual transgressive behavior situation should be reported. This implies that there is a great need for a general policy, which needs to include a national protocol. A specific focus should be training and education regarding recognizing signs of sexual abuse and increasing assertiveness, as this will contribute to reducing the risk of sexual abuse amongst children and adolescents with mild mental retardation.

(4)

Inleiding

Informatie met betrekking tot de prevalentie en kenmerken van seksueel misbruik bij kinderen en jongeren met een verstandelijke beperking zijn van belang om de gezondheidszorg, justitie en hulpverleningsinstanties te helpen bij het voorkomen en behandelen van seksueel misbruik (Vogeltanz et al., 1999). Voor de jaren ’70 werd seksueel misbruik onder kinderen gezien als iets wat zelden voorkwam. Sinds deze tijd is seksueel misbruik meer onder de aandacht gebracht en is de alertheid onder de bevolking en professionals toegenomen (Finkelhor, 1994). Om die reden is sinds de jaren zeventig de prevalentie van seksueel misbruik enorm gestegen (Finkelhor, 1984; U.S. Department of Health and Human Services, 1998). Uit de meta-analyse van Stoltenborg, Van IJzendoorn, Euser en Bakermans-Kranenburg (2011), waarbij gekeken is naar een range van prevalentiecijfers van zelfrapportage bij seksueel misbruik, komt naar voren dat bij meisjes 16.4-19.7% en bij jongens 6.6-8.8% aangeeft slachtoffer te zijn geweest van seksueel misbruik.

De prevalentie van seksueel misbruik onder kinderen met een verstandelijke beperking is hoger dan bij kinderen zonder een verstandelijke beperking. Uit Amerikaans onderzoek van Sullivan en Knutson (2000) blijkt deze prevalentie 31% voor kinderen met een verstandelijke beperking en 9% voor kinderen zonder een verstandelijke beperking. Misbruik bij kinderen met een verstandelijke beperking blijkt bovendien ernstiger dan bij de algemene bevolking. Uit onderzoek van Akbas et al. (2009) komt naar voren dat kinderen met een verstandelijke beperking significant meer worden blootgesteld aan vaginale penetratie en seksueel misbruik waarbij geweld een rol speelt. Voor kinderen die seksueel misbruikt zijn, kunnen de gevolgen zeer ernstig zijn. Gevolgen van seksueel misbruik bij kinderen, mogelijk zichtbaar op korte termijn zijn bijvoorbeeld angst, depressie, boosheid, agressie en seksueel ongepast gedrag. Op

(5)

stigmatisering, een laag gevoel van eigenwaarde, wantrouwen, de neiging opnieuw slachtoffer te worden en middelenmisbruik gevolgen zijn van seksueel misbruik in de kindertijd (Finkelhor, 1990).

Er zijn verschillende factoren die de kans op seksueel misbruik vergroten. Eén van deze factoren is sekse. Meisjes lopen een bijna drie keer groter risico op seksueel misbruik dan jongens (Putnam, 2003). Een andere risicofactor is leeftijd. In Nederland is de meest voorkomende leeftijd waarop kindermisbruik voorkomt tussen de acht en twaalf jaar (Peters, 1988). Dit risico is kleiner naarmate kinderen jonger zijn. Daarnaast zijn er verschillende ouder- en gezinskenmerken gevonden die het risico op seksueel misbruik bij kinderen vergroten, zoals middelenmisbruik door ouders, veel straffen, ernstige echtelijke conflicten tussen ouders en sociale isolatie van een gezin (Putnam, 2003). Ook gezinssamenstelling blijkt een significante risicofactor te zijn. De aanwezigheid van een stiefvader in een gezin verdubbelt het risico op seksueel misbruik voor meisjes, niet alleen op misbruik door deze stiefvader, maar ook op seksueel misbruik door eerder in het gezin aanwezige mannen. Eveneens wordt het hebben van een lichamelijke handicap, vooral die waarbij sprake is van afhankelijkheid van anderen, institutionele zorg en problemen in de communicatie, als een risicofactor gezien voor seksueel misbruik (Sobsey, Randall, & Parrila, 1997). Tenslotte blijkt dat daders van seksueel misbruik eerder slachtoffers kiezen die niet geneigd zijn om weerstand te bieden of dit te melden, hetgeen de kans vergroot dat mensen met een beperking slachtoffer worden (Crossmaker, 1991).

Uit onderzoek in Taiwan (Lin, Yen, Kuo, Wu, & Lin, 2009) komt naar voren dat kinderen met een verstandelijke beperking vooral vaker risico lopen op seksueel misbruik doordat zij afhankelijk zijn van anderen, weinig seksuele voorlichting krijgen en sociale en emotionele tekorten kennen. In 97-99% van de gevallen is de pleger een bekende die het kind vetrouwt (Crossmaker, 1991).

(6)

Verondersteld kan worden dat kinderen met een beperking extra problemen ondervinden bij het openbaar maken van het seksueel misbruik (Paine & Hansen, 2002). Deze belemmeringen kunnen verband houden met de fysieke en sociale isolatie die gerelateerd is aan hun beperking, verminderd vermogen om te communiceren en een verhoogde afhankelijkheid en kwetsbaarheid (Goldman, 1994; Saywitz, Nathanson, & Snyder, 1993). Bovendien worden deze kinderen vanwege hun communicatieve beperkingen minder vaak geloofd wanneer zij onthullingen doen over seksueel misbruik (Saywitz, Nathanson, & Snyder, 1993). Uit onderzoek van Stalker en McArthur (2012) komt naar voren dat misbruik onder kinderen met een verstandelijke beperking nog altijd wordt ondergerapporteerd. Zo blijkt dat in Turkije kinderen met een verstandelijke beperking in 20% van de gevallen het plaatsgevonden seksueel misbruik aan een volwassene gemeld hadden, terwijl slechts 3% van deze gevallen werd gemeld bij de inspectie (Akbas et al., 2009). Redenen voor terughoudendheid bij slachtoffers om het misbruik te melden zijn schaamte en angst voor het kwetsen van belangrijke personen in de omgeving van het kind (Bachman & Saltzman, 1995; Finkelhor, 1994; Russell, 1986; Wyatt & Mickey, 1987).

Zoals blijkt uit het hierboven beschrevene, lopen kinderen en jongeren met een verstandelijke beperking een verhoogd risico op seksueel misbruik. Bovendien zijn de gevolgen van seksueel misbruik groot. Daarom is het van belang om extra aandacht voor deze groep te hebben in termen van preventie en interventie. Binnen instellingen en andere zorgvormen waar kinderen met een verstandelijke beperking zich bevinden is beleid ontwikkeld ten aanzien van seksueel misbruik en zijn maatregelen genomen om seksueel misbruik te voorkomen. Het is van belang dat de signalering van seksueel misbruik binnen instellingen geprotocolleerd verloopt, omdat nauwkeurige gegevens over aantallen en kenmerken van seksueel misbruik kunnen helpen bij preventie en behandeling (Vogeltanz et

(7)

al., 1999). Afhankelijk van de instelling waar een jongere geplaatst wordt, meldt een instelling bij de Inspectie Jeugdzorg of de Inspectie (Jeugd)Gezondheidszorg.

De visie van de inspectie met betrekking tot de kwaliteit van geboden jeugdzorg is dat kinderen zich, waar zij zich ook bevinden, veilig kunnen ontwikkelen en geen risico lopen op mishandeling. Ieder kind waarvoor dit niet goed is geborgd, moet actief en snel worden gesignaleerd en geholpen. Toezicht op instellingen waar jongeren met een verstandelijke beperking verblijven, heeft niet alleen als doel controlerend en handhavend te zijn, maar ook om de kwaliteit van de zorg te verbeteren. Bij de Inspectie voor (Jeugd)Gezondheidszorg en Inspectie Jeugdzorg wordt onder calamiteit verstaan, een niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteit van de zorg en die tot de dood van of een ernstig schadelijk gevolg voor een patiënt of cliënt van de instelling heeft geleid. Verschil tussen deze inspectie-organen bestaat in welke calamiteiten gemeld dienen te worden. Sinds begin 2011 geldt voor de Inspectie Jeugdzorg dat niet meer alle calamiteiten gemeld behoeven te worden. Hier mag vooraf, door de instelling, een inschatting in gemaakt worden. Dit heeft tot gevolg dat minder ruimhartig gemeld wordt dan voorheen. De Inspectie Jeugdzorg meent hierdoor beter in staat te zijn zich te richten op ernstige calamiteiten en op deze wijze grote risico’s voor de jongeren te kunnen voorkomen (Notitie Aanpak meldingen, Inspectie Jeugdzorg, 03-2011). Voor de Inspectie (Jeugd)Gezondheidszorg bestaat een dergelijke inschattingsmogelijkheid voor instellingen niet.

In dit onderzoek zal de volgende vraag centraal staan: Op welke manier worden, binnen instellingen voor jongeren met een licht verstandelijke beperking die onder toezicht zijn gesteld, zaken betreffende seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel misbruik afgehandeld?

Om deze vraag te kunnen beantwoorden, zal eerst gekeken worden naar vijf praktijksituaties die aan alle instellingen zijn voorgelegd. Gekeken wordt naar verschillen en

(8)

overeenkomsten in de manier waarop de instellingen reageren op situaties die betrekking hebben op seksueel misbruik en seksueel grensoverschrijdend gedrag. Vervolgens zal ingezoomd worden op de zaken die door instellingen niet gemeld worden bij de inspectie. Verder zal gekeken worden naar wat er door de instellingen wordt gedaan om seksueel misbruik te voorkomen en wat er volgens hen nog verbeterd kan worden. Tot slot is er door alle instellingen een aantal voorstellen gedaan om de kans op seksueel misbruik te verkleinen. Gekeken zal worden of, en in welke mate, de suggesties van de medewerkers van de verschillende instellingen overeenkomen.

Methode

Proefpersonen

In dit onderzoek is gesproken met aandachtsfunctionarissen met als taak vorm te geven aan het beleid rondom seksueel misbruik binnen instellingen die zorg bieden aan jongeren met een (licht) verstandelijke beperking (LVB). Onder verantwoordelijkheid van deze instellingen vallen kinderen en jongeren, in de leeftijd van 0 tot 18 jaar, die onder toezicht staan. Zij zijn op gezag van de overheid in deze instelling geplaatst of door deze instelling in een pleeggezin geplaatst. Het gaat hierbij om jeugdzorginstellingen, JeugdzorgPlus instellingen, pleegzorg-aanbieders en medisch kinderdagverblijven (zie Tabel 1). Voor het onderzoek zijn 24 semi gestructureerde diepte-interviews afgenomen met medewerkers (vaak orthopedagogen en psychologen) die belast zijn met de interne melding en registratie van seksueel misbruik en seksueel grensoverschrijdend gedrag en de coördinatie van (na)zorg.

(9)

Tabel 1

Instellingen (interviews) per type zorg (totaal N = 24).

Type instelling Aantal

JeugdzorgPlus 5

Pleegzorg/jeugdbescherming 2

Orthopedisch Behandel Centrum 6

Medisch Kinderdagverblijf 3

Multifunctioneel Centrum 2

Justitiële Jeugdinrichting 2

Overige zorginstellingen voor kinderen/jongeren met een LVB 4

Materialen

Voor het huidige onderzoek is gebruik gemaakt van een deel van een interviewleidraad die ontwikkeld is voor omvangrijker onderzoek naar seksueel misbruik. Dit onderzoek stond onder leiding van de commissie-Samson en heeft als titel: ‘Aard en omvang van seksueel misbruik onder kinderen met een verstandelijke beperking, en reactie op signalen van seksueel misbruik binnen deze groep kinderen (2008 tot en met 2010)’. Allereerst werd in het semi gestructureerde diepte-interview gevraagd naar de visie en het beleid van de instelling wat betreft seksualiteit en misbruik en of deze visie en dit beleid zijn vertaald in concreet omschreven richtlijnen en protocollen. Hierna werd gevraagd hoe de algemene cultuur binnen de instelling is als het gaat om dit soort gevallen en of de gevallen ook binnen de instelling besproken worden. Voor dit onderzoek zijn onderdelen van het interview uitgelicht.

Om antwoord te kunnen geven op de vraagstelling van dit onderzoek werden de instellingen ieder vijf praktijksituaties voorgelegd waarin sprake was van seksueel grensoverschrijdend gedrag of seksueel misbruik. Aan de medewerkers werd gevraagd wat er in hun instelling gebeurt als zich een dergelijke situatie voordoet en of er in dit geval melding wordt gedaan bij de inspectie. Ook werd gevraagd hoe bepaald wordt welke situaties van seksueel grensoverschrijdend gedrag of seksueel misbruik gemeld worden bij de inspectie. Vervolgens is aan de geïnterviewden gevraagd wat er binnen de instelling geregeld is om

(10)

seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel misbruik bij kinderen en jongeren met een licht verstandelijke beperking te voorkómen. Ook is gevraagd naar eventuele verbeterpunten. Tot slot is gekeken naar drie voorstellen die zijn gedaan om de kans op seksueel misbruik onder kinderen en jongeren met een licht verstandelijke beperking die onder toezicht zijn gesteld of uit huis zijn geplaatst te verkleinen.

Procedure

De interviews zijn opgenomen en vervolgens zijn de opnames door de onderzoekers en een extern bureau getranscribeerd. Hierna zijn de antwoorden handmatig gescoord, systematisch gecodeerd (Qualtrics) en tot slot verwerkt in een analyseprogramma (SPSS).

De interviews namen één tot anderhalf uur in beslag. Er hebben zich tijdens de afname geen bijzonderheden voorgedaan. De interviews zijn op locatie afgenomen, twee interviewers zijn verantwoordelijk geweest voor deze afnames. De interviews zijn opgenomen en de geïnterviewden zijn op de hoogte gesteld van het vertrouwelijk behandelen van de verkregen informatie. Zij hebben van te voren toestemming gegeven voor het laten transcriberen door een extern bureau.

Analysestrategie

Om de kwantitatieve gegevens te analyseren zal in het onderzoek gebruik gemaakt worden van SPSS. Descriptieve gegevens over visie en beleid alsmede de algemene cultuur met betrekking tot het melden van calamiteiten zullen hiermee in kaart worden gebracht. Om de overige data te analyseren zal gebruik worden gemaakt van kwalitatieve data-analyse.

De interviews zijn per vraagstelling samengevat. Vervolgens zijn de hoofdlijnen met behulp van thematische codering in kaart gebracht (Van Staa & Evers, 2010).

(11)

Resultaten

Om te onderzoeken welke verschillen er bestaan tussen instellingen in de manier waarop zij zaken rond seksueel misbruik afhandelen, is de instellingen een aantal vragen voorgelegd. Eerst zijn de antwoorden op vragen naar aanleiding van vijf praktijksituaties beschreven, vervolgens is gekeken naar hoe instellingen besluiten welke siuaties van seksueel misbruik te melden. Hierna worden genoemde verbeterpunten en preventiemiddelen beschreven. Tot slot worden voorstellen weergegeven om de kans op seksueel misbruik te verkleinen.

Praktijksituatie 1

In de eerste praktijksituatie wordt een incident geschetst waarbij mogelijk sprake is van seksueel grensoverschrijdend gedrag van eerst één, en later een tweede. De cliënt vertelt over dit incident aan een andere groepsleidster. De informatie wordt met de betreffende groepsleider gedeeld tijdens een teambespreking. De informatie van de cliënt is inconsistent.

Uit analyse van de interviews blijkt dat 26.1% van de instellingen dit zou melden bij de inspectie, 17.4% zou het incident niet melden. Voor 39.1% van de instellingen hangt het wel of niet melden af van de uitkomsten van (intern) onderzoek en van 17.4% van de instellingen is onduidelijk of zij melden.

In de meeste gevallen wordt in ieder geval hoger management op de hoogte gesteld. Tussen de verschillende instellingen bestaat er veel onduidelijkheid of de situatie wel of niet in het team besproken dient te worden. De instellingen geven aan dat zij de situatie verder zouden onderzoeken aan de hand van hiervoor opgestelde protocollen. Of de situatie in het team besproken wordt, zal dus afhankelijk zijn van de richtlijnen die worden gegeven door het protocol dat wordt gehanteerd. In het kader van preventie wordt geadviseerd dat de medewerker (tijdelijk) op non-actief kan worden gesteld en dat geen enkele groepsleider meer

(12)

alleen met de cliënt mag zijn. Eventueel kan een (taxatie-)gesprek met de cliënt worden gevoerd voordat er melding zal worden gedaan bij de politie dan wel inspectie. Wat vaak benadrukt wordt door de instellingen, is dat de melding in ieder geval serieus wordt genomen.

Praktijksituatie 2

In deze situatie gaat het om een vermoeden van seksueel grensoverschrijdend gedrag of seksueel misbruik tussen twee cliënten. Deze cliënten waren een tijdje heel hecht, maar nu lijkt het meisje afstand te nemen en vertelt daarbij slecht te slapen en houdt mensen op afstand.

In dit geval zou 5.0% van de instellingen melden bij de inspectie, 35.0% zou niet melden. Voor 35.0% van de instellingen hangt het wel of niet melden af van de uitkomsten van (intern) onderzoek en van 25.0% van de instellingen is onduidelijk of zij zouden melden.

Het incident wordt in de meeste instellingen eerst besproken in het team, waarbij verschillende deskundigen worden betrokken. Vervolgens zullen (taxatie-)gesprekken worden gevoerd met het meisje en met de jongen, om te verhelderen of er eventueel sprake is van een strafbaar feit. Afhankelijk van wat hier uit blijkt, zal worden gemeld bij de inspectie of aangifte worden gedaan bij de politie. Als blijkt dat deze situatie heeft kunnen ontstaan doordat het meisje niet voldoende in staat was haar grenzen aan te geven, zal worden ingezet op weerbaarheid en voorlichting. Eventueel kunnen de jongeren op verschillende afdelingen of in verschillende instellingen worden geplaatst.

Praktijksituatie 3

In de derde praktijksituatie die is voorgelegd aan de instellingen gaat het om een meisje dat met een taxibus vanuit de instelling naar school wordt gebracht. Het meisje zegt dat de chauffeur haar pornoboekjes heeft laten zien. Haar vader belt op zondag en eist nu dat

(13)

In dit geval zou 27.3% van de instellingen melden bij de inspectie, 40.9% zou niet melden. Voor 22.7% van de instellingen hangt het wel of niet melden af van de uitkomsten van (intern) onderzoek en van 9.1% van de instellingen is onduidelijk of zij melden.

In veel gevallen nemen de instellingen contact op met de taxiservice om te melden wat er aan de hand is, of om een klacht in te dienen. In de meeste gevallen zal de instelling de aangifte niet zelf doen, maar geven zij aan de ouders te begeleiden bij het doen van de aangifte. Veel instellingen zullen ook in gesprek gaan met het meisje en in sommige gevallen is dit een taxatiegesprek, zodat een eventueel strafrechtelijk onderzoek niet wordt belemmerd. Verschillende instellingen zullen advies inwinnen bij de politie over hoe te handelen in deze situatie. Bijna alle instellingen geven aan dat zij niet toelaten dat de chauffeur de kinderen de week erop weer naar school brengt.

Praktijksituatie 4

In deze situatie ging het om een meisje van 9 jaar dat onder toezicht staat en in de weekenden naar haar pleegmoeder en haar nieuwe vriend ging. Sinds drie weken laat het meisje seksueel uitdagend gedrag zien en plast zij in haar bed. De nieuwe vriend bezoekt het meisje soms alleen en neemt naar mening van de groepsleiding bovendien ongepast afscheid. Hierdoor vraagt de groepsleiding zich af of er misschien wat aan de hand is.

In dit geval zou 18.2% van de instellingen melden bij de inspectie, 9.1% zou niet melden. Voor 31.8% van de instellingen hangt het wel of niet melden af van de uitkomsten van (intern) onderzoek en van 40.9% van de instellingen is onduidelijk of zij melden.

De meeste instellingen zullen in gesprek gaan met zowel de pleegmoeder als de voogdijinstelling. Ook zal er met het meisje een (taxatie-)gesprek gevoerd worden. De situatie zal in de meeste instellingen besproken worden in het team en de gedragswetenschapper zal betrokken worden. Verder melden de ondervraagden dat er een plan van aanpak zal worden

(14)

gemaakt met de betrokkenen (moeder of politie), of dat het hiervoor opgestelde protocol zal worden ingezet. Eventueel wordt een melding bij de inspectie dan wel politie gedaan. Bepaald moet worden of dit meisje nog naar pleegmoeder kan en of er misschien een verbod moet komen op de bezoeken van de vriend aan de instelling.

Praktijksituatie 5

Een meisje van 16 woont in een pleeggezin en heeft een vriendje via de sociale werkplaats. Op een avond vertelt zij haar pleegmoeder overstuur dat haar vriendje, bij hem thuis, ongewenst seksueel contact met haar heeft gehad.

In dit geval zou 35.0% van de instellingen melden bij de inspectie, 10.0% zou niet melden. Voor 15.0% van de instellingen hangt het wel of niet melden af van de uitkomsten van (intern) onderzoek en van 40.0% van de instellingen is onduidelijk of zij melden.

Er wordt in veel gevallen contact opgenomen met de pleegmoeder, voogdijinstelling en met de politie. Ook zullen veel instellingen een (taxatie-)gesprek voeren met het meisje. Tevens zal met de jongen gesproken worden. Er zal gekeken moeten worden of de jongen dan wel het meisje nog wel samen kunnen blijven werken via de sociale werkplaats. Nazorg aan het meisje zou geboden kunnen worden in de vorm van een weerbaarheidstraining.

Hoe wordt bepaald om een situatie te melden

De meeste instellingen gaven aan dat zij de interne protocollen volgen voor het melden van seksueel misbruik of seksueel grensoverschrijdend gedrag. Voor 70.8% zijn de papieren documenten leidend voor de praktijk. Over het algemeen gaven instellingen aan dat zij melden wanneer zij concrete aanwijzingen hebben van seksueel misbruik, bij enkel vermoedens wordt er door de instellingen, alvorens te melden bij de inspectie, een (intern)

(15)

taxatiegesprek. Sommige instellingen zijn van mening dat in geval van waarheidsvinding er direct zou moeten worden gemeld bij de inspectie, aangezien dit niet hun taak is. Opvallend is dat de leeftijd, problematiek en de machtsverhouding tussen dader en slachtoffer bij sommige instellingen van invloed is op de keuze om wel of niet te melden. Zo geeft één instelling aan dat wanneer een incident voortkomt uit de problematiek van de jongere er minder snel wordt gemeld. Verder geven veel instellingen aan dat wanneer het incident experimenteergedrag betreft zij niet over gaan tot een melding bij de inspectie.

Wat wordt er binnen de instellingen gedaan op het gebied van beleid om seksueel misbruik te voorkomen?

Veel instellingen gaven aan dat zij een vier-ogen beleid toepassen, waardoor groepswerkers nooit alleen op een groep staan. Verder werd door meerdere instellingen aangegeven dat zij een duidelijke gedragscode hebben opgesteld voor de bejegening van de jongeren. Bij sommige instellingen staat seksualiteit structureel op de agenda bij werkbesprekingen en sollicitaties.

(16)

Voorstellen om de kans op seksueel misbruik te verkleinen

Vrijwel alle instellingen gaven aan dat zij hun personeel meer willen trainen op het herkennen van signalen van seksueel misbruik. Op deze manier wordt getracht professionele sensitiviteit te ontwikkelen bij het personeel waardoor calamiteiten eerder aan het licht zullen komen. Andere voorstellen die vaak werden genoemd zijn het geven van seksuele voorlichting aan de jongeren, ook wanneer zij een licht verstandelijke beperking hebben, en het geven van een weerbaarheidstraining aan jongeren die moeite hebben om hun grenzen aan te geven. Verder werd er door een instelling geopperd dat een landelijk protocol een grote bijdrage zou kunnen leveren aan een eenduidige beoordeling wanneer te melden.

Discussie

In dit onderzoek is gekeken naar de manier waarop instellingen zaken rond seksueel misbruik afhandelen. Uit de resultaten komt naar voren dat er geen eenduidige aanpak bestaat in het melden van calamiteiten. Het blijkt dat bij alle voorgelegde praktijksituaties minder dan de helft van de instellingen direct besluit te melden bij de inspectie. Veel instellingen laten het al dan niet melden bij de inspectie afhangen van de uitkomsten van (intern) onderzoek. Hierbij gaven instellingen aan dat zij de opgestelde protocollen gebruiken als richtlijn om te bepalen hoe en wanneer te melden. Verder blijkt dat de geïnterviewden weinig preventiemaatregelen op beleidsniveau kunnen noemen. De gegeven voorbeelden zijn vooral praktisch van aard. Om de kans op seksueel misbruik te verkleinen, gaven instellingen aan dat zij een grote rol weggelegd zien voor scholing. Deze scholing kan geboden worden aan zowel het personeel als de jongeren.

Instellingen trachten de gevallen van seksueel misbruik en seksueel grensoverschrijdend gedrag serieus en professioneel op te pakken. Echter, overeenkomstig

(17)

inspectie (Akbas et al., 2009). Uit de resultaten komt naar voren dat instellingen handelen volgens een opgesteld protocol en daarmee het belang van een geprotocolleerde signalering van seksueel misbruik inzien. Echter, zoals eerder genoemd, wordt er in weinig gevallen een melding gedaan bij de inspectie, waardoor het lastig blijft om een compleet beeld van de omvang van het probleem te krijgen. Landelijke cijfers over seksueel misbruik blijven hierdoor onbekend. Deze prevalentiecijfers en kenmerken van seksueel misbruik kunnen bijdragen aan de landelijke preventie en behandeling van seksueel misbruik (Vogeltanz et al., 1999). Met deze kennis kunnen instellingen in de toekomst meer beleidsmatige preventiemaatregelen inzetten.

Het lage meldingspercentage en de verschillende gehanteerde protocollen tussen instellingen geven aan dat er weinig eenduidigheid bestaat over hoe en wanneer te melden. Er is binnen de jeugdzorg voor jongeren met een licht verstandelijke beperking een grote behoefte aan landelijk beleid op het gebied van seksueel misbruik. Dit beleid kan worden vormgegeven door een landelijk geldend protocol en scholing op het gebied van seksueel misbruik. In het protocol moeten zowel interne als externe handelingsaanwijzingen worden opgenomen. Zoals blijkt uit de Notitie Aanpak meldingen van de Inspectie Jeugdzorg uit 2011 dienen instellingen zelf een inschatting te maken welke calamiteiten gemeld worden bij de inspectie. Dit laat veel ruimte voor interpretatie en staat een eenduidige manier van melden in de weg. In een uniform, landelijk protocol moet voldoende aandacht worden besteed aan het moment in het proces waarop bij de inspectie gemeld dient te worden. Bovendien is het van belang dat duidelijk wordt aangegeven welke situaties gemeld dienen te worden, zodat er een eenduidige manier van melden ontstaat. Een helder protocol kan beroepskrachten ondersteunen bij hun handelen naar aanleiding van situaties en vermoedens van seksueel misbruik en maakt daarbij het handelen van de individuele beroepskracht toetsbaar (Baeten, 2002). Op het gebied van scholing aan jongeren worden onder andere

(18)

weerbaarheidstrainingen en seksuele voorlichting verstaan. Uit onderzoek blijkt dat de kans dat jongeren met een beperking slachtoffer worden van seksueel misbruik verkleind wordt wanneer zij een weerbaarheidstraining volgen en meer kennis over gepaste seksuele contacten opdoen (Crossmaker, 1991).

In dit onderzoek is gebruik gemaakt van semi gestructureerde interviews. Aan deze manier van interviewen zitten ook enkele nadelen. Wanneer gebruik gemaakt wordt van een interview bestaat de kans dat respondenten een sociaal wenselijk antwoord geven op de vragen van de interviewer (Landsheer, ’t Hart, De Goede, & Van Dijk, 2003). Het blijkt dat meer sociaal wenselijk geantwoord wordt bij interviews dan wanneer schriftelijk naar informatie wordt gevraagd. Deze toename aan sociaal wenselijke antwoorden kan worden toegeschreven aan verminderde anonimiteit en de behoefte die de geïnterviewde voelt om een goede indruk te maken op de interviewer (Okamoto et al., 2002). Desalniettemin is voor een semi gestructureerd interview gekozen, omdat hierbij ruimte is om door te vragen, zodat geïnterviewden een genuanceerd beeld kunnen geven. Soms bleek dat de interviewers, bijvoorbeeld wegens tijdgebrek, niet alle vragen hebben kunnen stellen. Hierdoor zijn sommige interviews niet volledig. Ontbrekende antwoorden zijn niet meegenomen in de analyses. Een andere verklaring voor het ontbreken van antwoorden is dat het type instelling en de praktijksituaties niet op elkaar aansloten. Hierdoor kon het voorkomen dat een medewerker van een medisch kinderdagverblijf geen antwoord kon geven op een vraag die betrekking had op oudere kinderen geplaatst in een pleeggezin. De geïnterviewden waren dus niet altijd in staat om de praktijksituatie toe te spitsen op het eigen werkveld. Een verklaring voor de grote diversiteit in antwoorden is het feit dat medewerkers van verschillende typen instellingen geïnterviewd zijn. Mogelijk handelen de verschillende type instellingen voor de jeugdzorg zaken rondom seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel misbruik op een

(19)

functie te interviewen. De taken en verantwoordelijkheden van deze medewerkers kunnen hierdoor van elkaar verschillen, waardoor zij de vragen vanuit een ander perspectief beantwoord hebben. Ook dit zou een verklaring kunnen zijn voor de niet-eenduidige aanpak met betrekking tot melden. Een mogelijk effect van de diversiteit in functie tussen de geïnterviewden is een verminderde generaliseerbaarheid van de onderzoeksresultaten. Toch mag verondersteld worden dat dit effect minimaal is, daar vrijwel alle geïnterviewden hebben aangegeven dat binnen de instelling gewerkt wordt met een algemeen geldend protocol dat voor elke medewerker bekend wordt geacht.

In dit onderzoek zijn zeven verschillende typen instellingen meegenomen. Door het lage aantal instellingen per instellingstype, is het in dit onderzoek niet mogelijk geweest vergelijkingen binnen en tussen de verschillende typen instellingen te maken. Toekomstig onderzoek zou hier aandacht aan kunnen besteden. Het is interessant om vervolgonderzoek niet alleen te richten op jongeren met een verstandelijke beperking, maar op alle jongeren geplaatst in de jeugdzorg, waardoor een completer beeld ontstaat van de omvang van het probleem in de Nederlandse jeugdzorg. Verder is in huidig onderzoek gesproken met aandachtsfunctionarissen met als taak het beleid rondom seksueel misbruik binnen de instelling vorm te geven. Om een beter beeld te krijgen van de manier waarop het beleid wordt doorgevoerd in de praktijk is het aan te bevelen toekomstig onderzoek te richten op medewerkers die dagelijks in contact staan met de jongeren. Aanvullend zou gesproken kunnen worden met slachtoffers en daders van seksueel misbruik om hun ervaringen en verbeterpunten met betrekking tot het gevoerde beleid in instellingen in kaart te brengen. Tot slot zou in toekomstig onderzoek gebruik kunnen worden gemaakt van aanvullende onderzoeksmethoden. In huidig onderzoek is gebruik gemaakt van interviews om informatie te verzamelen, voor een vollediger beeld zou gebruik kunnen worden gemaakt van observaties en vragenlijsten. Door middel van observaties zou onderzocht kunnen worden of voorgestelde

(20)

preventiemaatregelen daadwerkelijk ingezet worden. Wanneer vragenlijsten bij medewerkers worden afgenomen zal de invloed van sociaal wenselijke antwoorden afnemen.

(21)

Referenties

Akbas, S., Turia, A., Karabekirolgu, K., Pazvantoglu, O., Kekskin, T., & Boke, O. (2009). Characteristics of sexual abuse in a sample of Turkish children with and without mental retardation, referred for legal appraisal of the psychological repercussions. Sexuality and Disability, 27, 205-213.

Bachman, R., & Saltzman, L. E. (1995). Violence against women: Estimates from the redesigned survey. Washington, DC: Office of Justice Programs, US Department of Justice.

Baeten, P. (2002). Meldcode kindermishandeling: Richtlijnen voor het handelen van beroepskrachten. Utrecht: NIZW Jeugd, Expertisecentrum Kindermishandeling. Crossmaker, M. (1991). Behind Locked Doors - Institutional Sexual Abuse. Sexuality and

Disability, 9, 201-219.

Finkelhor, D. (1984). Child sexual Abuse: New Theory and Research. New York: The Free Press.

Finkelhor, D. (1990). Early and Long-Term Effects of Child Sexual Abuse: An Update. Professional Psychology: Research and Practice, 21, 325-330.

Finkelhor, D. (1994). The International Epidemiology of Child Sexual Abuse. Child Abuse & Neglect, 18, 409-417.

Goldman, R. L. (1994). Children and youth with intellectual disabilities: targets for sexual abuse. International Journal of Disability, Development and Education, 41, 89-102. Landsheer, H., ’t Hart, H., De Goede, M., & Van Dijk, J. (2003). Praktijkgestuurd onderzoek:

Methoden van praktijkonderzoek (pp. 112-119). Groningen/Houten: Wolters- Noordhoff.

(22)

Lin, L. P., Yen, C. F., Kuo, T. Y., Wuc, J. L., & Lin, J. D. (2009). Sexual assault of people with disabilities: Results of a 2002–2007 national report in Taiwan. Research in Developmental Disabilities, 30, 969-975.

Notitie Inspectie Jeugdzorg, geraadpleegd op 31 mei 2012, via

http://www.inspectiejeugdzorg.nl/documenten/Notitie%20aanpak%20meldingen %20maart%202011.pdf

Okamoto, K., Ohsuka, K., Shiraishi, T., Hukazawa, E., Wakasugi, S., & Furuta, K. (2002). Comparability of epidemiological information between self- and

interviewer-administered questionnaires. Journal of Clinical Epidemiology, 55, 505-11.

Paine, M. L., & Hansen, D. J. (2002). Factors influencing children to self-disclose sexual Abuse. Clinical Psychology Review, 22, 271-295.

Peters, S. D. (1988). Child sexual abuse and later psychological problems. In G. E. Wyatt & G. J. Powel (Red.), Lasting effects of child sexual abuse (pp. 101-117). Newbury Park: Sage.

Putnam, F.W. (2003). Ten-Year Research Update Review: Child Sexual Abuse. Journal of the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 42, 269-278.

Russell, D. E. (1986). The secret trauma: Incest in the lives of girls and women. New York: Basic Books.

Saywitz, K., Nathanson, R., & Snyder, L. (1993). Credibility of child witnesses: the role of communicative competence. In L. Synder, & K. Saywitz (Eds.), Child abuse and communicatively disordered children: special issue, topics in language disorders, 13, 59 -78.

Sobsey, D., Randall, W., & Parrila, R. (1997). Gender differences in abused children with and without disabilities. Child Abuse Neglect, 21, 707-720.

(23)

Stalker, K., & McArthur, K. (2012). Child Abuse, Child Protection and Disabled Children: A review of recent research, Child Abuse Review, 21, 24-40.

Stoltenborgh, M., Van IJzendoorn, M. H., Euser, E. M., & Bakermans-Kranenburg, M. J. A. (2011). Global Perspective on Child Sexual Abuse: Meta-Analysis of Prevalence Around the World. Child Maltreatment, 16, 79-101.

Sullivan, P. M., & Knutzon, J. F. (2000). Maltreatment and disabilities: a population-based epidemiological study. Child Abuse and Neglect, 24, 1257-1273.

US Department of Health and Human Services (1998). Child Maltreatment 1996: Reports from the States to the National Child Abuse and Neglect Data System. Washington, DC: US Government Printing Office.

Van Staa, A., & Evers, J. (2010). ‘Thick analysis’: strategie om de kwaliteit van kwalitatieve data-analyse te verhogen. KWALON, 43, 5-12.

Vogeltanz, N. D., Wilsnack, S. C., Harris, T. R., Wilsnack, R. W., Wonderlich, S. A., & Kristjanson, A. F. (1999). Prevalence and Risk Factors for Childhood Sexual Abuse in Women: National Survey Findings. Child Abuse & Neglect, 23, 579-592.

Wyatt, G. E., & Mickey, M. R. (1987). Ameliorating the effects of child sexual abuse, An exploratory study of support by parents and others. Journal of Interpersonal Violence, 2, 403-414.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Zo kun je de balans opmaken: sluit mijn mate van ondersteuning (niet ... veel) aan bij de mate waarin de jongere vaardigheden beheerst (niet ... volledig).. Door het opmaken van

This study investigated the effects of surface neuromuscular electrical stimulation applied early after acute stroke to the wrist and finger extensor muscles on

Zo betreffen de onderzoeken voornamelijk surveys naar de houdingen van mannen en vrouwen tegenover organisationeel burgerschapsgedrag (bijv. De daadwerkelijke

Er worden alleen positieve (compliment) of negatieve (klacht) berichten behandeld, als een bericht neutraal is wordt er gestopt met coderen en telt deze niet mee voor de N=400

Effort-force along the power-conserving interconnection of subsystems A and P is considered as a natural feedback and utilized in the design of an energy-based state observer

Met een grotere steekproef zouden de resultaten niet alleen beter te generaliseren zijn, ook zou er met meer zekerheid vastgesteld kunnen worden welke neuropsychologische profielen

If you believe that digital publication of certain material infringes any of your rights or (privacy) interests, please let the Library know, stating your reasons. In case of

Dit is belangrijk, omdat jongeren met LVB vaak sociaal angstig zijn en gedragsproblemen hebben (Dekker et al., 2003). Verder is nog niet eerder onderzocht of de huidige