• No results found

Syrisch burgeroorlog : een onderzoek naar beeldvorming in de Nederlandse media

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Syrisch burgeroorlog : een onderzoek naar beeldvorming in de Nederlandse media"

Copied!
68
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Een onderzoek naar beeldvorming in

de Nederlandse media

Bachelor Thesis Politicologie

Internationale Betrekkingen Universiteit van Amsterdam

April 2014 16.069 woorden

Door: Hossein al Mahmoedi Studentnummer: 10004240

Email: hos87@msn.com

Onderzoeksprojectgroep: Postkolonialisme en Ontwikkeling Begeleider: dr. S. Rezaeiejan

(2)

2

Inhoudsopgave

1. Inleiding 3

2. Relevantie van het onderzoek 5

3. Theoretisch Kader 6

3.1. Beeldvorming 6

3.1.1 Stereotypering 7

3.1.2 Imagologie 9

3.2 Invloed van de media 10

3.2.1 Nieuwswaarde 10

3.2.2. Agendasetting 12

4. Onderzoeksmethode 13

4.1. Kwantitatieve inhoudsanalyse 13

4.2. De kranten en periode van het onderzoek 14

4.3. De onderzoekseenheden 15 4.4. Coderen en analyseren 16 5. Onderzoeksresultaten 18 5.1. Zichtbaarheid 18 5.1.1. Aantal 18 5.1.2. Lengte en kop 19 5.1.3. Katern 19 5.1.4. Vorm 22 5.1.5. Auteur 23 5.2. Thema 25 5.2.1. Gebeurtenis-achtergrond verhouding 25 5.2.2 Onderwerp 26 5.3. Bronnen 30 5.3.1. Primaire bronnen 30 5.3.2. Secundaire bronnen 33

5.4. Beeld van het conflict, de regering & de oppositie 35

5.4.1. Beeld van het conflict 35

5.4.1.1. Primair beeld van het conflict 36

5.4.1.2. Secundair beeld van het conflict 38

5.4.2. Beeld van Assad/regering/leger 40

5.4.2.1 Primair beeld van Assad/regering/leger 40 5.4.2.2. Secundair beeld van Assad/regering/leger 42

5.4.3. Beeld oppositie 46

5.4.3.1. Primair beeld van de oppositie 46

5.4.3.2. Secundair beeld van de oppositie 49

5.5. Context van het conflict 51

5.5.1. De Verenigde Naties en de Verenigde Staten 51

5.5.2. Libanon 53 5.5.3. Israël 54 6. Conclusie 56 7.Codeboek 59 8. Literatuurlijst 67 9. Websites 68

(3)

3 1. Inleiding

Op 10 juni 2000 overleed de voormalige president van Syrië Hafez al-Assad de vader van de huidige president Bashar al-Assad. Bashar volgde zijn vader na dat het parlement daags na de dood van zijn vader het minimum leeftijd waarop een president zich kandidaat mocht stellen, van 40 naar 34 jaar verlaagde zodat hij die op dat moment net geen 35 jaar oud was zijn vader kon opvolgen. Hij werd gekozen door een referendum waarin hij met een absolute meerderheid van 97,29% werd gekozen. (website Washington Post). In zijn begin periode als een jonge leider begon hij met modernisering van de economie en publieke sfeer en bevrijdde hij honderden politieke gevangenen. Hij gaf onder andere meer vrijheid aan mensenrechtenactivisten en politieke partijen wat leidde tot optimisme onder de bevolking. Maar kort daarna begon hij dit ongedaan te maken door veel democratie aanhangers, mensenrechten activisten en leden van de politieke partijen te veroordelen tot gevangenisstraffen (website Washington Post). In mei 2007 in een soortgelijk referendum als voor zijn eerste termijn kreeg hij wederom rond 97% van de stemmen en begon hij aan zijn tweede termijn (website BBC). Maar door het uitblijven van de hervormingen nam het ongenoegen onder de bevolking toe. In maart 2011 begonnen de eerste protesten in Syrië die het begin waren van een grootschalig en langdurig conflict die tot op de dag van vandaag onopgelost is gebleven. Verschillende lokaal, nationaal, supranationaal en internationalen actoren hebben zowel direct als indirect invloed op het conflict en onder leiding van de Verenigde Naties zijn er verschillende pogingen geweest om conflicterende partijen bij elkaar te brengen (Website UNOG).

Al sinds het begin van het conflict is een volledige en objectieve berichtgeving moeilijk te realiseren omdat het land als de gevaarlijkste plek in de wereld voor journalisten beschouwd wordt (website UN Regional Information Centre). Daardoor zijn de berichten moeilijk te verifiëren. Grote hoeveelheid controversiële berichten kunnen toch direct of indirect invloed uitoefenen op de beeldvorming. In de Nederlandse media lijkt het imago en de beeldvorming van zowel Assad als de oppositie een evolutie te hebben doorgemaakt. Er zijn signalen die erop wijzen dat het conflict een andere dimensie heeft gekregen en dat dit ervoor zorgt dat de beeldvorming over het conflict veranderd is. In mei 2011 stond in de Elsevier het volgende over Syrië:

“De sluwe Assad probeert dit gewelddadige drama verborgen te houden. Journalisten worden uitgezet. De enige beelden die naar buiten komen, zijn schokkerige en schokkende filmpjes

(4)

4

van mobiele telefoons. Het Westen besloot de opstandelingen in Libië te helpen toen Khaddafi dreigde rebellenbolwerk Benghazi ‘huis voor huis, kamer voor kamer’ te doorzoeken. Dat is precies wat er nu gebeurt in Syrië. Oppositieleden en hun familieleden worden bij razzia’s van hun bed gelicht en in de cel gegooid. Waarom laten Europa en de Verenigde Staten het nu bij het obligaat afkondigen van sancties?” (Robert de Witt)

Op dit moment is er al drie jaar verstreken en het conflict duurt voort. Hoewel de berichtgeving over Syrië minder frequent lijkt, is en blijft het een veel terugkomende onderwerp in de media. Op 9 april van dit jaar, na dat Pater Frans van der Lugt door de rebellen werd vermoord, stond in Elsevier het volgende:

“Van der Lugt steunde het Assad-regime, net als veel andere christenen, ooit 10 procent van de bevolking. Tegen de alawitische Assad-clan is veel in te brengen, maar zelf deel van een minderheid liet Assad andere minderheden hun gang gaan. Van der Lugt zei ook dat de meeste Syriërs niet achter de opstandelingen staan en ‘er dus niet kan worden gesproken van een volksopstand’. Hoogwaardigheidsbekleders, van minister Frans Timmermans (PvdA) tot en met Verenigde Naties-chef Ban Ki-Moon, spraken hun afschuw uit over de moord. Ze kunnen ook wat doen. Het Europees embargo herinvoeren op levering van wapens aan Syrische opstandelingen, die daarmee de christenen over de kling jagen. Moge de brute moord op Van der Lugt door islamitische radicalen de Europese ministers de ogen openen”(René van Rijckevorsel)

Opmerkelijk is het verschil tussen twee berichten. In het artikel van De Witt wordt de Europese Unie en de Verenigde Staten verweten waarom ze in Syrië niet ingrijpen en de beeldvorming over het hoofd van het Syrisch regime Bashar Assad kan als negatief worden beschouwd. In het artikel van Rijckevorsel wordt juist een beleid, dat ter ondersteuning van de oppositie is in werking getreden, bekritiseerd en wordt van de Europese Unie en de Verenigde Staten gevraagd om dat af te schaffen. Er lijkt ook een positieve beeldvorming over het Assad regime te worden weergegeven.

Hoe men het conflict in Syrië beoordeelt, zal afhangen van de beeldvorming die er daarover ontstaat. De media vormen een machtig instrument in het verstrijken van informatie en de wetenschappers twijfelen nauwelijks aan hun rol bij het ontstaan van bepaalde stereotypen en beeldvormen. Dat is een proces dat ontstaat via ondervertegenwoordiging in de media, selectieve weergave en presentaties van stereotypen (Shadid, 2005:330). Uit dit onderzoek

(5)

5

moet blijken hoe een bepaalde beeldvorming is ontstaan en wat het causale verband is tussen ontwikkelingen in het conflict en de eventuele verandering van de beeldvorming. De centrale vraag van dit onderzoek luidt als volgt:

Hoe en waarom is de beeldvorming in het Syrisch conflict sinds de opstand in maart 2011 veranderd?

Twee dimensies staan centraal in dit onderzoek. Er wordt ten eerste gekeken naar welke veranderingen hebben plaatsgevonden en ten tweede wordt getracht een verband te vinden tussen de ontwikkelingen en de veranderde beeldvorming. Er is gekozen voor een kwantitatieve inhoudsanalyse van twee landelijke kranten de Telegraaf en de Volkskrant. In een periode van meer dan drie jaar verschenen een grote hoeveelheid artikelen in die kranten. Voor het in kaart brengen van de berichtgeving en analyse van het Syrisch conflict en gezien de korte tijd voor dit onderzoek lijkt de kwantitatieve inhoudsanalyse de meest geschikte manier. De keuze van de kranten is op basis van de grote bereik en de karakteristiek van de kranten waarover meer in het methodologisch gedeelte wordt belicht. In het theoretische kader worden aantal begrippen over de beeldvorming operationaliseerd. De invloed van de media wordt in een tweede gedeelte van het theoretische kader uiteengezet. Vervolgens wordt er aan de hand van empirische bevindingen getracht om een antwoord te vinden op de centrale vraag van dit onderzoek.

2. Relevantie van het onderzoek

De term ‘Arabische Lente’ die de opstanden in het Midden-Oosten en Noord Afrika als naam kregen, opende een debat over verschillende democratiseringstheorieën, revolutietheorieën en maakbaarheid. Al snel trokken veel wetenschappers de conclusie over een ‘vierde democratiseringsgolf’ geïnspireerd door Huntington’s Third Wave: Democratization in the Late Twentieth Century waarin ook sprake was van een Snowball Effect. Opstanden in Tunesië, Egypte, Libië, Jemen en protesten in Bahrein, Saoedi-Arabië, Jordanië, Irak, Algerije, Marokko, Soedan en Koeweit lijken die sneeuwbaleffect te bevestigen. In maart 2011 begonnen de eerste protesten in Syrië. Het conflict in Syrië is zo anders gebleken dan die van andere opstanden, dat er een definitie anarchie veroorzaakt heeft over de benoeming van het conflict en ook zeer zeker over de analyse en conflict management. Wat leek op een opstand van volk tegen de regering, veranderde in een complex collisie van actoren.

(6)

6

In het debat over de moderne liberale democratie wordt gesproken over het maatschappelijk middenveld en civil society en het belang daarvan als de tegenpool van regering in een goed werkend liberale democratie. De media zijn een onderdeel van het maatschappelijk middenveld en hebben een grote bijdrage aan de beeldvorming en de publieke opinie en daardoor over eventuele besluitvorming. Hoewel Nederland als lid van de Europese Unie (EU) een zeer bescheiden rol speelt in het conflict, is het naar mijn mening van cruciaal belang om de ontwikkelingen in Syrië goed te volgen. In de eerste instantie kan Nederland in samenwerking met de EU een rol spelen in oplossen van humanitaire problemen die er zijn ontstaan. Het is echter belangrijk hoe Nederland zich voorbereidt op de gevolgen van het conflict en op de periode na het conflict en bijvoorbeeld de terugkeer van de Nederlandse Jihad-strijders. Daarom is de berichtgeving en discours veranderingen van belang.

3. Theoretisch Kader

Dit hoofdstuk geldt als het theoretisch fundament van het onderzoek. In het eerste gedeelte worden een aantal wetenschappelijke theorieën en benaderingen toegelicht met betrekking op beeldvorming, stereotypering en imago. Vervolgens wordt de rol van de media op de publieke opinie behandeld. In hoeverre beïnvloeden de journalisten de publieke opinie en wat is de rol tussen de ‘zender’ en de ‘ontvanger’? Door deze vragen te beantwoorden krijgen we beter inzicht in de verhouding tussen de lezers en de dagbladen.

3.1. Beeldvorming

Wat is eigenlijk beeldvorming? In Van Dale staat de volgende beschrijving over beeldvorming: “De geleidelijk ontstaande opvatting over iets”. Om dit te analyseren maak ik gebruik van een methode die Smelik, Buikema en Meijer in hun boek Effectief Beeldvormen gebruiken. Uit woorden ‘geleidelijk’ en ‘opvatting’ trek ik twee conclusies: 1) Beeldvorming is een proces; het is iets dat ontstaat. 2) Beeldvorming is een mentaal proces; opvatten is iets dat iemand voor de geest staat. Hieruit is nog niet duidelijk hoe beeldvorming in de psyché van mensen ontstaat. Een mentaal proces is volgens Smelik et al niet eenvoudig te analyseren en dat maakt beeldvorming zo ongrijpbaar. Er is veel aandacht besteed aan de psychologische kant van de beeldvorming en weinig aan de materiële kant: dat is de concrete beelden en teksten die bij de kijkers en lezers bepaalde beeldvorming tot stand brengen (Smelik et al, 2007:5-6). Volgens Smelik et al bestaat het mentaal gedeelte uit drie niveaus: 1) De materialiteit; de concrete beelden en teksten. 2) Het effect; tot stand komen van mentale

(7)

7

beelden eventueel resulterend in gedrag en 3) De beïnvloeding; de mogelijke verandering in de mentale beeldvorming (Smelik et al, 2007:6). Hoe het proces in de psyché van de mens doorloopt is niet de focus van dit onderzoek. Daarom wordt de aandacht geconcentreerd op het materialiteit-gedeelte wat de concrete beelden en teksten inhoudt, want dat is de reden waarom de media een belangrijke rol hebben in het beeldvormingsproces.

3.1.1. Stereotypering

Door selectief aandacht voor bepaalde woorden en het gebruik van herhalingen en selectief weglaten van bepaalde informatie, worden door de media stereotypen gecreëerd die deel gaan uitmaken van ons lange termijn geheugen (Lester,1997). Walter Lippman was een van de eersten die over stereotypering schreef waardoor er in de jaren twintig binnen de psychologie dit concept een dominante rol kreeg (Banaji, 2001). In zijn boek Public Opinion geeft Lippmann aan dat mensen vooroordelen hebben over personen, gebeurtenissen, zaken en situaties. Dit komt omdat wij meestal niet direct waarnemen, maar dat er over desbetreffend object aan ons informatie wordt doorgegeven:

“[…] we can see how indirectly we know the environment in which nevertheless we live. We can see that the news of it comes to us now fast, now slowly; but that whatever we believe to be a true picture, we treat as if it were environment itself” (1922:9)

Het is dus een verschil tussen het werkelijke object en wat wij erover horen, lezen of zien. Het gebruik van stereotypering is volgens hem dan een manier om te categoriseren in plaats van alle details te onthouden. In Social and Psycholgy of Stereotypes beweert Banaji dat uit onderzoek blijkt ook dat de zogenaamd within-group verschillen zijn geminimaliseerd en between-group verschillen juist worden overdreven en stereotypen kunnen worden gegenereerd door een misvatting over de frequentie waarmee een attribuut met een groep geassocieerd. Volgens Lippmann is een patroon van dit fenomeen ook te vinden in onze morele codes op verschillende gebieden. Deze stereotypering in morele codes bepaalt grotendeels welke feiten we zullen opmerken. Morele codes komen uit de omgeving van de persoon die dat persoon definiëren en die ook uit cultuur kunnen worden gehaald:

“For the most part we do not first see, and then define, we define first and then see. In the great blooming, buzzing confusion of the outer world we pick out what our culture has already defined for us, and we tend to perceive that which we have picked out in the form stereotyped for us by our culture” (1922:59)

(8)

8

Volgens McGarty, Yzerbyt en Spears zijn stereotypen waarnemingen van groepen binnen een samenleving waarbinnen individuen bestaan die dezelfde waarden, normen, karaktereigenschappen hebben en/of die in dezelfde omstandigheden verkeren. Zonder hun is er geen samenleving en zonder groepen is er geen sprake van orde en structuur in de samenleving:

“Without individuals there could be no society, but unless individuals also perceive themselves to belong to groups, that is, to share characteristics, circumstances, values and beliefs with other people, then society would be without structure or order. These perceptions of groups are called stereotypes” (2002:1)

Het waarnemen van deze structuren is daarom belangrijk om de wereld om ons heen te begrijpen en daardoor zijn stereotypen zo belangrijk. Stereotypen worden volgens McGarty et al. gebruikt voor drie redenen. Ze worden gebruikt als hulpmiddel om dingen te verklaren, als apparaten die energie besparen (om categoriseren makkelijker te maken) of als een gedeeld geloof van groepen. (2002:2) In hun boek Effectief Beeldvormen van Smelik, Buikema en Meijer schrijven zij het volgende over beeldvorming en stereotypen:

“Het gaat bij stereotypering om het in een bepaalde, vaste vorm gieten van een mentaal beeld. De stereotype is bovendien tot stand gekomen door generaliseringen. Een stereotype geeft dus vorm aan een idee of beeld die vast en onveranderlijk is. Daardoor wordt een mentaal beeld een onwrikbaar denkbeeld” (1999:24-25)

Het gaat dus om the picture in our head die in een vaste vorm is gegoten en daarbij is belangrijk om te beseffen dat het niet om een individu gaat, maar om groepen waaraan bepaalde eigenschappen worden toegekend. (Smelik et al, 1999:27) Zij beweren dat:

“Een stereotype is een specifiek teken. Het is namelijk een teken met een vaste en onveranderlijke betekenis. In dat geval spreken we van een verstarde beeldvorming. (het gaat hier) om stereotypering van mensen. Dat houdt in dat er aan een volk of aan individuen uit een groep vaste en onveranderlijke betekenissen worden gehecht” (1999:27)

Door de vaste betekenis die stereotype krijgt is het en speciaal teken die dus een starre vorm krijgt. Maar volgens Smelik et al de betekenis die aan een bepaald beeld gegeven wordt hoeft niet voor iedereen hetzelfde te zijn. Het hangt af van culturele context. Betekenissen hoeven ook niet bewust en bedoeld tot stand komen, maar kan ook een onbewuste en onbedoelde

(9)

9

gevolg zijn van contextuele factoren (1999:38-39). De stereotypen zijn dan een belangrijk onderdeel van de beeldvorming en daarmee een belangrijk onderdeel van dit onderzoek.

3.1.2. Imagologie

In de wetenschap is er een tak die zich specifiek bezighoudt met de beeldvorming over volken, culturen en landen die imagologie heet. Deze discipline analyseert nationale stereotypen aan de hand van mentale en tekstuele representaties van ‘de ander’ maar ook van onszelf. Imagologisch onderzoek heeft niet ten doel het ontwikkelen van een theorie ten aanzien van culturele of nationale identiteit maar streeft naar de ontwikkeling van een theorie ten aanzien van culturele en nationale beeldvorming en stereotypen (Beller & Leersen, 2007: xiii-xvi). In tegenstelling tot andere, meer empirische vormen van onderzoek die volkeren, culturen en landen trachten te definiëren, onderscheidt de imagologische onderzoeksmethode zich doordat zij gericht is op de tekstuele representaties van deze volkeren, culturen en landen. Het feit dat deze representaties een subjectief karakter hebben vormt het centrale uitgangspunt van de imagologie (Beller & Leersen, 2007: xiii-xvi). De subjectiviteit is dus een onderdeel van het onderzoek en moet dan ook niet genegeerd worden zoals het duidelijk wordt uit het volgend citaat van Joep Leersen:

“The nationality represented (the spected) is silhouetted in the perspectival context of the representing text or discourse (the spectant). For that reason, imagologists will have particular interest in the dynamics between those images which characterize the Other (hetero-images) and those which characterize one’s own, domestic identity (self-images or auto-images)” (2007:27)

Ondanks het feit dat begrippen als cultuur, nationaliteit en identiteit door de jaren heen eerder op een constructivistische dan essentialistische manier benaderd werden, gebeurde dat altijd nog in deterministische termen. Het denkbeeld bleef bestaan dat cultuur, nationaliteit en identiteit constructies zijn die het menselijk handelen verklaren en niet andersom (Bosma, 2012:13). In de licht van alsmaar toenemende spanningen in het Midden-Oosten en tegenstellingen die de ‘wij-zij’ verhoudingen tussen het Westen en de islamitische wereld/Midden-Oosten op scherp zetten is de imagologische theorie een goed middel om die verhoudingen goed te belichten. Het is ook aannemelijk om te veronderstellen dat de beeldvorming een grote rol speelt in aanscherpen en of vervagen van deze verhoudingen

(10)

10

tussen het Westen en het Oriënt die ook door Edward Said in zijn boek Orientalism goed verwoord wordt.

3.2. Invloed van de media

3.2.1. Nieuwswaarde

Om te begrijpen wat de waarde van nieuws is moet allereerst bepaald worden wat eigenlijk het nieuws is? Het wordt nieuws kan duiden op wat er op de voorpagina van een krant staat of wat de items zijn van een journaal. Maar wie bepaalt eigenlijk wat nieuws is? In feite is het nieuws wat de eindredacteur bepaalt en wat duidt op dat de conventie bepaalt wat nieuws is (Bosma,2013:25). De eindredacteur bepaalt ook de volgorde van het nieuws wat inhoudt dat bepaalde nieuws meer waarde heeft en bijvoorbeeld de voorkeur krijgt om op de startpagina komen te staan. Het ene gebeurtennis heeft kennelijk meer waarde dan de andere (Bosma,2013:25). Wetenschappers zijn het over eens dat een reeks kenmerken zijn die de nieuwswaardigheid van een gebeurtenis bepalen. Een gebeurtenis heeft kortom meer kans het nieuws te halen wanneer die in meerdere mate aan één of meer kenmerken voldoet (Teunissen,2005: 11-12). Johan Galtung en Mari Ruge, twee belangrijke wetenschappers op dit gebied, stellen in hun studie naar de zichtbaarheid van internationale crisissen in Noorse kranten (1965) dat gebeurtenissen nieuws worden naarmate zij voldoen aan twaalf criteria. Galtung en Ruge stellen dat deze twaalf factoren niet onafhankelijk van elkaar zijn maar dat er interessante onderlinge verhoudingen bestaan (Galtung en Ruge,1965:64).

Frequency Threshold Unambiguity Meaningfulness Consonance Unexpectedness Continuity Composition

Reference to elite nations

Reference to elite people

Reference to persons

Reference to something negative

Tabel 1: Nieuwswaarde criteria van Galtung en Ruge (1965)

Zij concluderen in hun onderzoek dat verre en minder machtige landen alleen aandacht krijgen in de Noorse media als het gaat om negatief nieuws of elite, terwijl uit buurlanden en

(11)

11

grote landen ook positief nieuws en minder elitaire personen aandacht krijgen. Zij maken overigens geen aanspraak op de volledigheid van hun lijst. Hun theorie is ook bekritiseerd. Een punt van debat is welke criteria nu wel of niet op de lijst horen te staan. Hun onderzoeksmethode, dat wil zeggen een analyse van het nieuws aan de hand van criteria of factoren, is overeind gebleven, maar sommige onderzoekers hebben wel andere nieuwscriteria voorgesteld. Tony Harcup en Deirdre O’Neill in hun studie What Is News? Galtung and Ruge revisited (2001) nemen het werk van Galtung en Ruge onder de loep. Door de uitkomsten van hun onderzoek in Britse kranten te combineren met wat ze in What is news? Galtung and Ruge revisited te combineren, zijn tot een aantal eigen nieuwswaardecriteria gekomen.

1. The power elite

2. Celebrity 3. Entertainment 4. Surprise 5. Bad news 6. Good news 7. Magnitude 8. Relevance 9. Follow-up 10. Newspaper agenda

Tabel 2: Nieuwswaardecriteria van Harcup en O’Neill (2001)

Patrick Weber beroept in zijn onderzoek No news from the East? naar berichtgeving over Oost-Europa in Duitse kranten van 2010 op Galtung en Ruge. Uit zijn onderzoek blijkt dat criteria zoals affiniteit, dichtbijheid en status van een land, de mate van berichtgeving niet bepalen. Maar als deze drie criteria gecombineerd worden hebben zij een voorspelbare waarde. Als combinatie van deze drie criteria een rol spelen in het nieuws van een land, wordt er met grotere regelmaat over dat land bericht en ook is er sprake van grotere diversiteit aan onderwerpen in de berichtgeving (Weber,2010:480). Aangezien Nederland geen affiniteit heeft met Syrië en Syrië niet dichtbij Nederland is zouden de media weinig aandacht aan moeten besteden. Maar als het om Nederlandse jihadstrijders gaat en er veel slachtoffers vallen worden affiniteit en dichtbijheid gecombineerd. Ook stelt Weber vast dat er sprake is van expliciete belangstelling voor onderwerpen die aan een bepaald land gerelateerd zijn, wat leidt tot een hogere frequentie van de berichtgeving over deze landen. Hij noemt dit issue-bound interest (Weber,2010:479). Hoewel hij benadrukt dat zijn model in principe alleen op Oost-Europa van toepassing is, beweert hij dat aangezien de theorieën die hij gebruikt niet

(12)

12

issue- of regio gebonden zijn, kan in toekomstige onderzoeken bepaald worden in hoeverre zijn model generaliseerbaar is (Weber,2010:481).

Het is duidelijk dat het idee dat de journalistiek een spiegel van de werkelijkheid is wetenschappelijk niet gefundeerd is. Het naar behoren werk van een journalist om de waarheid te zoeken, is geen garantie voor de weerspiegeling van de werkelijkheid en is dan ook wetenschappelijk niet te verdedigen (Teunissen,2005:103). Niet alleen kunnen journalisten fouten maken, zij worden om verschillende redenen ook gedwongen om in de selectie van het nieuws keuzes te maken. David Manning White introduceerde in 1950 de term gatekeeper, waarmee hij doelde op het feit dat journalisten uiteindelijk degenen zijn die besluiten welk nieuws wel en welk nieuws niet door mag naar de volgende schakel in de keten van nieuwsproductie (Teunissen,2005:103). Daarom is van belang om bijvoorbeeld te kijken welke bronnen gebruikt worden over Syrië en wat voor nieuws de meeste aandacht krijgt.

3.2.2. Agendasetting

In de onderzoeken naar de invloed van de media op publieke opinie staat onder andere het concept ‘agendasetting’ centraal. De Boer en Brennecke beweren het volgende hierover: “De invloed van de media uit zich niet zozeer in de directe beïnvloeding van meningen, attitudes en gedrag van mensen, maar meer in de beïnvloeding van de onderwerpen die ze belangrijk achten en waarover ze een mening vormen […]De aandacht die de journalistiek aan bepaalde onderwerpen geeft, bepaalt onze perceptie van wat de belangrijkste onderwerpen zijn” (De Boer & Brennecke, 2003:185)

Bernhard Cohen beweert in zijn boek The press, the public, and foreign policy het volgende: “The press may not be successful much of the time in telling people what to think, but it is stunningly successful in telling people what to think about” (Cohen,1963:13)

Maxwell McCombs en Donald Shaw concluderen in hun onderzoek uit 1972 naar de Amerikaanse verkiezingscampagne van 1968, dat een hoge correlatie bestaat tussen onderwerpen op de media agenda en de publieksagenda en daarmee toonden ze een agendasettingseffect aan (De Boer & Brennecke, 2003:186-187). Vertrouwend op dat de media de werkelijkheid proberen weer te geven, wordt geconcludeerd dat de media agenda door de werkelijkheid bepaald wordt en dat bepaalt de publieksagenda. Het kan ook zijn dat de werkelijkheid direct de publieksagenda bepaald, wat door De Boer en Brennecke wordt als

(13)

13

de ‘echte werkelijkheid’ beschouwd (De Boer & Brennecke, 2003:190). Zij concluderen dat de media direct effect hebben op welke onderwerpen het publiek maatschappelijk relevant vindt, maar ook dat onderwerpen die door de media benadrukt worden niet noodzakelijk de werkelijkheid weerspiegelen (De Boer & Brennecke, 2005:205).

4. Onderzoeksmethode

In dit hoofdstuk wordt het empirische gedeelte van het onderzoek uiteengezet. Eerst wordt de onderzoeksmethode, namelijk kwantitatieve inhoudsanalyse, toegelicht. Daarna wordt de gekozen kranten, de periode van het onderzoek en de wijze waarop de data geselecteerd zijn besproken om vervolgens de manier waarop de geselecteerde data gecodeerd worden toe te lichten.

4.1. Kwantitatieve inhoudsanalyse

Kwantitatieve inhoudsanalyse is gekozen als methode om antwoord te krijgen op de centrale vraag van dit onderzoek. Op basis van de relevante literatuur en vergelijkbare studies, leek deze methode het meest geschikt om een beeld te krijgen van de wijze waarop de Nederlandse dagbladen over Syrië berichten. In hun definities van de kwantitatieve inhoudsanalyse benadrukken onderzoekers het systematische en objectieve karakter van deze onderzoeksmethode (Riffe,2005:24). De volledige definitie van Daniel Riffe luidt als volgt:

“Quantitative content analysis is the systematic and replicable examination of symbols of communication, which have been assigned numeric values according to valid measurement rules and the analysis of relationships involving those values using statistical methods, to describe the communication, draw inferences about its meaning, or infer from the communication to its context, both of production and consumption” (2005:25)

Een punt van kritiek op de kwantitatieve inhoudsanalyse is het manifeste karakter van deze methode. Holsti stelt:

“Analysis of manifest content assumes, as it were, that with the message “what you see is what you get. The meaning of the message is its surface meaning” (Holsti geciteerd in Roffe,2005:36)

Dit in tegenstelling tot ‘latente analyse’, waarbij het tussen de regels lezen een centrale rol krijgt. Anders gezegd, manifeste inhoud heeft betrekking op een denotatieve betekenis. Het gaat om de betekenis die aan bepaalde symbolen wordt toegekend. In tegenstelling tot

(14)

14

denotatieve betekenis heeft de latente of connotatieve betekenis betrekking op de betekenis die door individuen aan symbolen wordt toegekend. Riffe brengt hier tegen in dat een kwantitatieve inhoudsanalyse per definitie gericht is op manifeste inhoud en dus het aanspraak maken op de latente betekenis niet als doel heeft. Om de wetenschappelijke objectiviteit te waarborgen dient men zich bij het coderen van bepaalde boodschappen te beperken tot de manifeste inhoud.

“The luxury of latent meaning analysis comes at the interpretative stage, not at the point of coding” (Riffe,2005:37-38).

Zoals eerder in de inleiding werd aangegeven, in een periode van meer dan drie jaar verschenen een grote hoeveelheid artikelen in de gekozen kranten die het onmogelijk maken om een kwalitatieve discourse analyse uit te voeren. Voor het in kaart brengen van de berichtgeving en analyse van het Syrisch conflict in een lange periode en gezien de korte tijd voor dit onderzoek lijkt de kwantitatieve inhoudsanalyse de meest geschikte manier.

4.2. De kranten en periode van het onderzoek

In dit onderzoek zijn twee landelijke Nederlandse dagbladen opgenomen, te weten de Volkskrant en de Telegraaf. Om verschillende redenen is voor deze kranten gekozen. Allereerst zijn de Volkskrant en de Telegraaf de twee landelijke betaalde dagbladen met het grootste bereik (Algemeen Dagblad heeft een groter bereik dan de Volkskrant, maar heeft ook een grote sportkatern). Samen bereiken deze kranten dagelijks een kleine 19% van alle Nederlanders ouder dan 13 jaar (Nationaal Onderzoek Multimedia 2013). De Telegraaf steekt zowel qua oplagecijfers als bereik een stuk boven de andere kranten en is dus het grootste Nederlandse dagblad. Van de totale gedrukte oplage wordt ook een gedeelte gratis verspreid onder personeel, relaties, verkooppunten, bezorgers en adverteerders. Het merendeel van de oplage is bestemd voor abonnementen en het overige gedeelte voor de losse verkoop. In Nederland speelt de losse verkoop van kranten een ondergeschikte rol. Geen enkele dagblad zet meer dan 10% van de oplage via de losse verkoop af (Bakker,2009:18).

Krant Uitgeverij Gedrukte oplage Bereik (%)

De Telegraaf Telegraaf Media 477.483 1.811.000 (12.9)

Algemeen Dagblad PCM 369.502 1.466.000 (10.4)

de Volkskrant De Persgroep 231.664 789.000 (5.6)

NRC Handelsblad NRC Media 174.988 496.000 (3.5)

(15)

15

Afgezien van het bereik is de keuze voor deze twee kranten ook bepaald door het feit dat de twee grote landelijke kranten een andere uitgever hebben. Belangrijker is dat de twee kranten ook een verschillende achtergrond en daardoor een eigen profiel hebben. Dit profiel is over het algemeen lastig te bepalen. Sommige kranten die in de tijd van de verzuiling achter bepaalde politieke of maatschappelijke stromingen hadden geschaard benadrukken kranten nu hun objectiviteit en onafhankelijkheid. Dit blijkt onder andere uit de beginselverklaringen of redactionele profielen van kranten. Zo stelt het hoofdredactioneel commentaar van De Telegraaf dat de krant onpartijdig nieuws geeft, zonder gebonden te zijn aan enige staatkundige partij, kerkelijke richting of belangengemeenschap, uitsluitend in dienst van ’s lands belang (Kussendrager & Van der Lugt, 2002:16). Desondanks hebben kranten toch een bepaalde oriëntatie of eigenschap. Afgezien van de hoofdredacteuren zullen weinig mensen ontkennen dat de Volkskrant en De Telegraaf zich respectievelijk links en rechts van het politieke spectrum bevinden. Er is ook een, moeilijk definieerbaar onderscheid dat vaak gemaakt wordt tussen een populaire en kwaliteitskrant. De Volkskrant wordt vaak als kwaliteitskrant aangemerkt en De Telegraaf wordt door veel auteurs gezien als een populaire krant. Hoewel de kranten bestemd zijn voor een algemeen publiek behandelen zij het nieuws tegelijkertijd ook op een herkenbare manier door bepaalde keuzes te maken (Kussendrager & Van der Lugt, 2002:30).

De periode van het onderzoek begint met de eerste protesten in Syrië, namelijk maart 2011 en hoewel het conflict nog steeds gaande is, is gekozen voor maart 2014. In deze 3 jaren hebben er ook verschillende belangrijke gebeurtenissen plaats gevonden die in dit onderzoek worden opgenomen en die relevant zouden kunnen zijn voor een eventuele verandering van de beeldvorming.

4.3. De onderzoekseenheden

Met onderzoekseenheden worden de artikelen bedoeld die in de uiteindelijke inhoudsanalyse zijn opgenomen. Digitale versies van de artikelen uit de twee kranten in de periode van onderzoek zijn verkregen met behulp van het online archief LexisNexis Academic. Alle artikelen die in de twee onderzochte kranten gepubliceerd zijn, zijn terug te vinden in deze database. Een uitgebreide zoekfunctie biedt de mogelijkheid om gericht bepaalde selecties van artikelen te maken. Er zijn in totaal 683 artikelen opgenomen in dit onderzoek.

(16)

16

2011 2012 2013 2014 Totaal

Volkskrant 99 121 169 47 436

Telegraaf 35 68 115 29 247

Totaal 134 189 284 76 683

Tabel 4: De verspreiding van de artikelen in de kranten per jaar.

De selectie is op basis van een zoekfunctie in artikelen die in de kop of de eerste paragraaf de woorden ‘Syrië’, ‘Syrisch’, ‘Syrische’ of ‘Syriërs’ bevatten. Wegens een gebrek aan tijd is ook een manier gekozen om minder artikelen in het onderzoek op te nemen. Zo worden artikelen waarin Syrië genoemd wordt maar Syrië niet het centraal onderwerp is vermeden. Voor elk jaar is gekozen om vier maanden te selecteren en voor deze vier maanden alle artikelen over Syrië te onderzoeken. Er is gekozen voor de eerste twee maanden van het conflict. Vervolgens worden vier maanden overgeslagen en weer twee maanden geselecteerd. Zo blijft elke jaar de beginperiode en het midden van het jaar (begin en het midden van het conflict jaar) onder de aandacht. In het laatste jaar zijn alleen maart en april geselecteerd aangezien dit onderzoek eind april is begonnen. Voor de resultaten is 2014 een probleem, omdat het in vergelijking met andere jaren maar twee maanden geselecteerd zijn. Daarom wordt vaak voor gekozen om jaarpercentages te gebruiken in plaats van aantal artikelen.

2011 2012 2013 2014

Maart/april Maart/april Maart/april Maart/april

September/oktober September/oktober September/oktober NVT Tabel 5: Selectie periode van het onderzoek.

4.4. Coderen en analyseren

De volgende stap in het onderzoek is coderen van de onderzoekseenheden. Aan de hand van een code boek bestaande uit 26 variabelen zijn de onderzoekseenheden systematisch gecodeerd. Deze variabelen zijn tot stand gekomen op basis van de onderzoeksvragen en hypotheses die dit onderzoek funderen. Aangezien dit een uniek onderzoek is (er is namelijk geen onderzoek gedaan naar de berichtgeving van de media over Syrië), is daarnaast ook gekeken naar vergelijkbare onderzoeken over andere landen.

In de eerste plaats zijn artikelen genummerd op datum volgorde. Vervolgens zijn belangrijke aspecten van de artikelen zoals de datum, publicatie, in welke krant het artikel is gepubliceerd

(17)

17

en artikellengte in aantal woorden gecodeerd. De volgende variabalen hebben betrekking op de auteur, kop van het artikel, katern en vorm. Daarna is gekeken naar bronnen, primair en secundair, en onderwerp van het artikel. Vervolgens komen de beeldvormingsvariabelen aan de orde met daarin primaire en secundair beeld van Assad/regering/leger, primaire en secundair beeld van de oppositie en ten slotte primaire en secundair beeld van het conflict. Ook is gekeken naar de context van het conflict. Daarin is gekeken naar de rol van de Verenigde Staten en de Verenigde Naties in het artikel en de rol van Israël en Libanon als buurlanden. De vraag is hoe in het artikel aan deze landen en instituties gerefereerd wordt?

Na het coderen van de 683 artikelen is gebruik gemaakt van SPSS Statstics om de date te analyseren. De resultaten worden in het volgend hoofdstuk gepresenteerd. Op basis van de uitkomsten, zijn sommige variabelen meer aan de orde gekomen. Ook de uitkomsten van andere variabelen die niet overtuigend waren of achteraf niet relevant bleken zijn ook buiten beschouwing gelaten. Andere variabelen moesten worden hercodeerd om relevant te zijn voor dit onderzoek. Zo is bijvoorbeeld besloten om het beeld van Assad en de oppositie in positieve en negatieve beelden te hercoderen.

(18)

18 5. Onderzoeksresultaten

5.1. Zichtbaarheid

De belangrijkste indicator voor zichtbaarheid is het aantal artikelen over Syrië in de gepubliceerde Nederlandse kranten. Naast het aantal artikelen, is de positie en de vorm van het artikel in de krant evenals de positie van Syrië in het artikel van invloed. In dit gedeelte worden de resultaten van het aantal artikelen in de kranten, lengte en kop, katern, vorm en auteur gepresenteerd.

5.1.1. Aantal

Er zijn, in de periode tussen 17 maart 2011 en 30 april 2014, 683 artikelen in dit onderzoek opgenomen. De verspreiding tussen de kranten is niet gelijk. De Volkskrant publiceerde over de onderzochte perioden met 436 artikelen meer artikelen over Syrië dan de 247 artikelen van de Telegraaf. Procentueel publiceerde de Volkskrant 63,8% van het totaal aantal artikelen, terwijl de Telegraaf met 36,2% beduidend minder aandacht heeft besteed aan Syrië. Uit nader onderzoek blijkt ook dat voor 2011 weinig over Syrië gepubliceerd was. Het is dus aannemelijk te stellen dat de gebeurtennissen in het Syrisch conflict directe invloed heeft gehad op het aantal artikelen in de kranten. Uit figuur 1 blijkt dat de verspreiding ook per jaar anders is verdeeld.

Figuur 1: Aantal artikelen per krant per jaar.

De Volkskrant heeft in elke periode meer artikelen gepubliceerd over Syrië dan de Telegraaf. In 2011 heeft de Volkskrant 99 artikelen en de Telegraaf 35 artikelen gepubliceerd. In 2012 is een kleine stijging te observeren. Er zijn in dat jaar 121 artikelen in de Volkskrant en 68 artikelen in de Telegraaf gepubliceerd. In 2013 is er weer een stijging te constateren en de Volkskrant met 169 gepubliceerde artikelen heeft meer aandacht besteed aan Syrië dan de

(19)

19

Telegraaf met 115 artikelen. Aangezien het opnemen van maar twee maanden in 2014, in vergelijking met vier maanden die in elke voorgaand jaar is opgenomen, kan 2014 in deze vorm niet meegerekend worden. Daarom wordt apart gekeken naar elke periode van twee maanden. In maart en april 2014 zijn er 46 artikelen in de Volkskrant en 30 artikelen in de Telegraaf gepubliceerd. Als dat wordt vergelijkt met dezelfde periode in 2013, 78 in de Volkskrant en 47 in de Telegraaf, dan is een daling te constateren. Tot aan oktober/november 2013 was er sprake van stijging, terwijl er in 2014 voor het eerst een daling van het totaal aantal artikelen is te constateren. Deze daling kan mogelijk correleren met achtergrond gebeurtenissen in deze periode (Bijvoorbeeld Geneva II Conference on Syria van 22 januari 2014).

5.1.2. Lengte en kop

In dit onderdeel staat de theorie van nieuwswaarde centraal. Hierin is de plaats van het artikel met een aanstekelijk kop een belangrijk instrument om de lezers te beïnvloeden (hoewel het vaak onbewust gedaan wordt). De lengte en de kop die belangrijke factoren zijn voor de zichtbaarheid van de artikelen in de kranten, worden als eerst behandeld. Een groot artikel op de voorpagina met het wordt Syrië of een equivalent daarvan in de kop, trekt vanzelfsprekend meer aandacht dan een klein opiniestuk in pagina acht. Ook de lengte is een indicator die van belang is voor de zichtbaarheid. Een voorbeeld is de kop van een artikel van 9 maart 2012 op de voorpagina in de Telegraaf: “Nieuw bloedbad Syrië”.

De lengte van de artikelen varieert van 12 tot 2221 woorden. De gemiddelde lengte van de artikelen in de Volkskrant is 472 woorden en in de Telegraaf 329 woorden. Dit kan duiden op dat over de gehele periode de Volkskrant meer aandacht schenkt aan het onderwerp Syrië door langere achtergrond artikelen te publiceren. Ook bepalend voor de zichtbaarheid is de kop van de artikelen. Van de 683 artikelen zijn 377 artikelen voorzien van een kop waarin de term ‘Syrië’ of een equivalent daarvan is te vinden. Dat is 55,2% van het totaal aantal artikelen. Van deze 377 artikelen is 249 van de Volkskrant en 128 van de Telegraaf.

5.1.3. Katern

De zichtbaarheid van een artikel hangt ook af van het katern waarin het artikel zich bevindt. Hoewel de aandacht over Syrië meer gericht zou kunnen zijn in het buitenlandkatern, er zijn ook andere aspecten van het conflict die de aandacht vragen voor een artikel in het binnenlandkatern of het katern opinie en debat. Het is ook niet verrassend dat het grootst

(20)

20

gedeelte van de artikelen in het buitenlandkatern is te vinden. In totaal zijn 10,1% van de artikelen op de voorpagina verschenen. Dat zijn 69 artikelen waarvan 33 van de Volkskrant en 36 van de Telegraaf. Er zijn in totaal 28 artikelen in het binnenlandkatern gepubliceerd. Dat is 4,1% van het totaal aantal artikelen. Van deze 28 zijn 10 in de Volkskrant en 18 in de Telegraaf gepubliceerd. Ook hier heeft de Telegraaf meer artikelen gepubliceerd dan de Volkskrant. Zoals uit figuur 2 blijkt, is in de gehele periode een stijging van het aantal artikelen in het binnenlandkatern te onderscheiden.

Figuur 2: Aantal artikelen per katern per jaar.

Zoals verwacht is de meeste aandacht over Syrië gefocust in het buitenlandkatern. Maar liefst 48,8% van de artikelen staan in dit katern. Het zijn 333 artikelen waarvan 219 in de Volkskrant en 114 in de Telegraaf. Vanaf 2011 t/m 2013 is een stijging te observeren in het totaal aantal artikelen in het buitenlandkatern. In 2014, er zijn maar twee maanden inbegrepen, is een relatieve daling van dit aantal te zien. Deze conclusie is gebaseerd op het vergelijken van twee maanden-periode (maart-april 2014) met vergelijkbare perioden van 2011,2012 en 2013. Van de 35 artikelen in het katern opinie en debat (5,1%) zijn 30 artikelen in de Volkskrant en 5 in de Telegraaf. Het groot verschil van 30 artikelen kan te danken zijn aan het feit dat de meeste opinie artikelen (over Syrië) van de Telegraaf in het buitenland- en binnenlandkatern gepubliceerd zijn. Er zijn in de Ten Eerste katern van de Volkskrant, waarin buitenlandsnieuws, binnenlandsnieuws en opiniestukken gepubliceerd worden, gedurende de onderzoeksperiode 135 artikelen over Syrië gepubliceerd. Dat is 19,8% van het totaal aantal artikelen. Opvallend is het resultaat van de overige-categorie. 12,2% van de artikelen staat in overige-categorie ingedeeld. Dat zijn 83 artikelen waarvan 9 in de Volkskrant en 74 in de Telegraaf. Dit geeft een scheef beeld doordat in 2012 en 2013 sprake is geweest van een extra

(21)

21

gedeelte in de Telegraaf die “primair” heet. De meeste van de 74 artikelen in het primair gedeelte van de Telegraaf kunnen ook in de categorie buitenland, binnenland en opinie ingedeeld worden.

Om te kijken of er tussen verschillende katernen een verschuiving is opgetreden, dus of er relatief meer aandachtverschuiving is van de ene katern naar de andere, wordt in plaats van aantal artikelen, gebruik gemaakt van percentage per jaar. De resultaten zijn in figuur 3 te zien.

Figuur 3: Percentage verhouding van artikelen in buitenland- en binnenlandkatern

Zoals uit figuur 3 blijkt, is er een verschuiving te observeren van buitenlandkatern naar binnenlandkatern. In 2011 het grootst gedeelte van artikelen (97%) is in buitenlandkatern gepubliceerd, terwijl er in 2012, 2013 en 2014 de verhouding steeds naar binnenlandkatern is verschoven. Logischerwijs staan er nog steeds meer artikelen in het buitenlandkatern.

Door het toedoen van jihadstrijders die onder andere Nederlandse paspoorten bezitten en de zorg die daaruit ontstaat voor hun terugkeer uit Syrië, is het aannemelijk om te stellen dat de media meer aandacht hebben besteed aan het conflict in het binnenlandkatern. Deze bevestigd de theorie van imagologie over het negatief imago die deze islamitische jihadstrijders in de media hebben en de focus op ‘hun gevaar’ die binnenlandse problematieken met zich brengt.

(22)

22 5.1.4. Vorm

Los van het aantal artikelen en de positie binnen de kranten is ook gekeken naar de zichtbaarheid in het artikel. Daarmee is de vorm van artikelen een van de indicatoren. Hoewel de artikelen aan de hand van een gedetailleerde zoekfunctie zijn geselecteerd, is getracht artikelen waarvan de primair of secundair onderwerp niet Syrië zijn te ondermijnen en in het onderzoek niet op te nemen. Hiermee is geprobeerd om de focus zoveel mogelijk op het conflict in Syrië te houden. Hierdoor is het percentage artikelen, waarin Syrië of een equivalent daarvan in het artikel uitgebreid aan bod komt, rond 90% van totaal aantal artikelen. Voor de zichtbaarheid in de krant en ook binnen een artikel is de vorm van het artikel een belangrijke indicator. In Figuur 4 is te zien hoeveel artikelen per vorm in de periode 2011 t/m 2014 in het onderzoek zijn opgenomen.

Figuur 4: Aantal artikelen per vorm per jaar.

Uit resultaten blijkt dat de meest gepubliceerde artikelen nieuwsberichten zijn. Maar liefst 51% van de artikelen zijn nieuwsberichten. Van de 683 artikelen zijn 384 nieuwsberichten waarvan 216 van de Volkskrant en 132 van de Telegraaf. De rest van de artikelen is gepubliceerd als respectievelijk analyse/achtergrond (35,9%, N=245), reportage/verslag (8,1%, N=55), portret (1,3%, N=9), recensie (0,4%, N=3), interview (3,1%, N=21) en de overige (0,3%, N=2). De Volkskrant heeft met 141 artikelen in de categorie analyse/achtergrond beduidend meer aandacht besteed aan achtergrond informatie dan de Telegraaf met 104 artikelen. In de periode tussen maart 2011 en oktober 2012 heeft de Volkskrant in verhouding met de Telegraaf veel meer achtergrond artikelen in vergelijking met de resultaten van de gehele periode. In 2013 en 2014 is dat verschil verkleind, maar de

(23)

23

Volkskrant heeft nog steeds meer achtergrond artikelen. In tabel 4 is te zien hoe die verhouding is over de periode van het onderzoek.

2011 2012 2013 2014

Volkskrant Telegraaf Volkskrant Telegraaf Volkskrant Telegraaf Volkskrant Telegraaf

Nieuwsbericht 44 20 64 41 84 57 24 14

Achtergrond 38 12 30 20 60 57 13 15

Tabel 4: Aantal artikelen in de vorm van nieuwsbericht en achtergrond per krant per jaar. 5.1.5. Auteur

Er is naast de vorm ook gekeken naar de auteur van het artikel als een indicator voor de zichtbaarheid binnen het artikel. Er is gekeken of het artikel door een correspondent, redacteur/verslaggever of een persbureau is geschreven. Er zijn een zevental variabelen opgenomen in dit onderdeel waaronder: onbekend, correspondent (naam vermeld), correspondent (naam niet vermeld), auteur/verslaggever/redacteur (naam vermeld), auteur/verslaggever/redacteur (naam niet vermeld), Nederlandse persbureaus (ANP, GPD, Novum Nieuws) of buitenlandse persbureaus (AFP, AP, Reuters). De resultaten zijn in figuur 5 geïllustreerd.

Figuur 5: Aantal artikelen per jaar met variabele auteur.

Zoals uit figuur 5 blijkt, in de loop van het conflict is maar een opvallend resultaat te merken. In 2013 is het aantal artikelen waarin de naam van de auteur bekend is, met meer dan 45 artikelen gestegen. Dat kan het resultaat zijn van meer aandacht van bekenheden in de media die in beide kranten schrijven maar ook een teken van een algemene stijging van aandacht over Syrië in 2013. Alle andere resultaten zijn in tabel 5 geïllustreerd.

(24)

24

Volkskrant Telegraaf Totaal

Onbekend 35 59 94

Correspondent naam vermeld

103 5 108

Correspondent naam niet vermeld

2 89 91

Auteur naam vermeld 111 65 176

Auteur naam niet vermeld 57 24 81

Nederlandse persbureaus 12 1 13

Buitenlandse persbureaus 116 4 120

Totaal 436 247 683

Tabel 5: Aantal artikelen met variabele auteur en totaal aantal artikelen per Auteur.

Kijkend naar het gebruik van buitenlandse persberichten is ook een opmerkelijk verschil tussen de Volkskrant en de Telegraaf. De Telegraaf heeft in het geheel van de onderzoeksperiode weinig tot geen gebruik gemaakt van artikelen die door buitenlandse persbureaus zijn uitgegeven. Een mogelijke verklaring is het niet vermelden van de bron door de Telegraaf. In tegensteling tot de Telegraaf maakt de Volkskrant veel gebruik van de berichtgeving van de buitenlandse persbureaus zoals Associated Press (AP), Reuters, Agence Frans-Presse (AFP) en artikelen uit de Amerikaanse en de Britse kranten zoals New York Times en The Guardian.

Een dergelijk resultaat geldt ook voor de variabele correspondent naam vermeld. Waar de naam van de correspondent van de Volkskrant in Syrië en Libanon (Remco Andersen) altijd is vermeld, meldt de Telegraaf zelden de naam van de Syrië correspondent. De meeste artikelen van de Telegraaf met een auteursnaamvermelding zijn door Bart Olmer geschreven.

(25)

25 5.2. Thema

Dit gedeelte richt zich op het onderwerp van de artikelen. Eerst zal gekeken worden naar de verhouding van actuele gebeurtenissen en achtergrond artikelen. Daarna wordt het primaire en secundair onderwerp van de artikelen behandeld. Als laatste wordt gekeken welke van deze onderwerpen de meeste aandacht heeft gekregen en wat voor verandering is opgetreden gedurende de onderzoeksperiode. In het kader van agendasetting heeft dit gedeelte betrekking op het agenderen van de onderwerpen door de Telegraaf en de Volkskrant.

5.2.1. Gebeurtenis-achtergrond verhouding

Het in kaart brengen van de gebeurtenis-achtergrond verhouding lijkt op de indicator vorm. Hierin zijn nieuwsberichten, achtergrond artikelen, portretten, interviews en recensies de belangrijkste variabelen. Dit gedeelte categoriseert alle vormen in twee groepen: actuele gebeurtenissen en issues/achtergrond. Hierin valt een artikel waarin het aantal slachtoffers van een bombardement wordt vermeld, in de categorie gebeurtenissen. Maar een artikel waarin de situatie van de vluchtelingen in Libanon behandeld wordt, als achtergrond beschouwd wordt. In figuur 6 is deze verhouding te zien.

Figuur 6: Verhouding gebeurtenis/achtergrond per krant.

Uit figuur 6 blijkt dat de gebeurtenis-achtergrond verhouding min of meer gelijk is. In totaal 61,1% (N=417) van de kranten bericht over een gebeurtenis en 35,4% (N=242) over een achtergrond informatie. Ook 2,9% (N=20) bevat zowel gebeurtenis- als achtergrond informatie. 60% (N=260) van de artikelen in de Volkskrant berichten over en gebeurtenis en 37,7% (N=159) van de artikelen verschaffen achtergrond informatie. In de Telegraaf zijn

(26)

26

63,8% (N=157) van de artikelen gebeurtenis gericht en 33,7% (N=83) achtergrond artikelen. De resultaten vertonen in beide kranten ongeveer dezelfde uitkomsten.

Ook is gekeken naar de ontwikkeling van deze verhouding in de loop van de periode van het onderzoek. Hieruit en zoals uit figuur 7 blijkt, is te zien dat tussen het begin van het conflict in 2011 en 2012 een groei is waar te nemen in artikelen met een gebeurtenis als centrale informatie en een daling van achtergrond informatie. In de periode tussen 2012 en 2013 is juist een daling van gebeurtenis artikelen en een groei van achtergrond informatie te observeren. De laatste periode vertoont weer een gelijk patroon als de eerste periode. In figuur 7 zijn deze resultaten geïllustreerd.

Figuur 7: Gebeurtenis-achtergrond verhouding in de onderzoeksperiode. 5.2.2. Onderwerp

In het geval van onderwerp, zijn artikelen onderverdeeld in 28 verschillende onderwerpen. Elke artikel heeft een primair onderwerp en soms een secundair onderwerp. Daarom is indicator onderwerp onderverdeeld in een primair- en een secundair onderwerp. In een artikel waarin een interview wordt gehouden over Assad en ook over vluchtelingen gesproken wordt, is Assad het primair onderwerp en vluchtelingen het secundair onderwerp. Eerst worden primair en secundair onderwerp besproken. Vervolgens worden de belangrijkste onderwerpen, gekozen op basis van aantal artikelen per onderwerp en het belang van het onderwerp in het kader van beeldvorming, imagologie en stereotypering, gekozen om te kijken of er in de loop van de periode van het onderzoek een opvallend patroon is te vinden.

(27)

27

In totaal hebben 24,6% (N=168) van de artikelen politic statment als primair onderwerp, 12% (N=82) burgerslachtoffers en 6,9% (N=47) Nederlandse strijders. Van artikelen met secundair onderwerp hebben 14,2% (N=97) politieke bijeenkomsten als secundair onderwerp, 12,2% (N=83) burgerslachtoffers en 8,8% (N=60) terrorisme/aanslag. De rest van het primaire en secundaire onderwerpen zijn geïllustreerd in figuur 8.1 en 8.2.

Figuur 8.1: Aantal artikelen per primair onderwerp.

Figuur 8.2: Aantal artikelen per secundair onderwerp.

Opvallend is, als er een aantal van deze onderwerpen over de gehele periode geanalyseerd wordt. Daaruit blijkt dat deze onderwerpen over de gehele periode van het onderzoek, geen egale verspreiding hebben maar een veranderend patroon. Gekeken is naar variabelen

(28)

28

slachtoffers, minderheden, Nederlandse strijders, machtsstrijd, terrorisme en chemische wapens. Daaruit blijkt dat bepaalde onderwerpen een duidelijke veranderend patroon vertonen. In figuur 9.1 en 9.2 worden deze patronen geïllustreerd.

Figuur 9.1: Verspreiding primair onderwerp over de periode van het onderzoek.

Uit figuur 9.1 blijkt dat de variabele slachtoffers, die aan het begin van het onderzoek het hoogst staat, steeds minder in de artikelen is terug te vinden. Wat ook opvalt, is de opkomst van drie nieuwe variabelen vanaf 2012; chemische wapens, terrorisme en Nederlandse strijders. Een derde focuspunt uit de grafiek is de plotselinge stijging van het aantal artikelen in 213 met het primair onderwerp Nederlandse strijders en chemische wapens. Echter, het is opmerkelijk dat ondanks dat in 2014 maar twee maanden in het onderzoek is opgenomen, een stijging is te observeren van de variabele minderheden. Ook de stijging van de variabele machtsstrijd in 2013, samen met de stijging van de variabele chemische wapens, is opmerkelijk en het kan zo zijn dat deze twee patronen een correlerende relatie met elkaar onderhouden.

Ook in secundaire onderwerpen zijn deze patronen te vinden. De resultaten vertonen min of meer dezelfde patronen als primaire onderwerpen. In figuur 9.2 zijn deze resultaten te zien. Daaruit blijkt dat in 2013 meer artikelen verschijnen met het secundair onderwerp chemische wapens en Nederlandse strijders. Er is ook een stijging te merken van variabele terrorisme in 2013 en een daling van variabele slachtoffers in de gehele periode. Opvallens is het wegzakken van de focus van artikelen op de slachtoffers. Het lijkt erop dat er steeds andere onderwerpen de plaats innemen van het onderwerp slachtoffers, naarmate het conflict is gevorderd.

(29)

29 Figuur 9.2: Aantal artikelen per secundair onderwerp.

Ook is gekeken naar de verhouding tussen kranten en onderwerpen. In figuur 10.1 en 10.2 is te zien hoeveel artikelen met een bepaald onderwerp in elke krant is gepubliceerd. Daaruit blijkt dat met uitzondering van de slachtoffers en chemische wapens onderwerp, beide kranten ongeveer dezelfde aantal artikelen gepubliceerd hebben met een bepaalde primair onderwerp. In totaal heeft de Volkskrant 64 keer het onderwerp slachtoffers als primair onderwerp en 33 keer de chemische wapens als primair onderwerp. De Telegraaf heeft echter 18 keer slachtoffers en 22 keer chemische wapens als primair onderwerp. Ook secundair onderwerp vertoont een dergelijk resultaat.

(30)

30 Figuur 10.2: Secundair onderwerp per krant. 5.3. Bronnen

Er is ook gekeken naar de bronvermelding in de artikelen die voor de zichtbaarheid een belangrijke indicator is. Ook is bronvermelding een belangrijk factor als het gaat om de beeldvorming. Als er bronnen in het artikel zijn opgenomen van twee of meerdere actoren van het conflict krijgt de lezer een uitgebreider beeld dan als er de berichtenstroom afkomstig zou zijn van maar en actor van het conflict. In de indicator bronvermelding zijn variabelen opgenomen die afkomstig zijn van actoren die direct of indirect zouden hebben deelgenomen aan het conflict of een invloed uitoefenen op de partijen in het conflict. Bronvermelding is twee keer opgenomen in het onderzoek. Het gaat om de primaire en secundaire bronnen waarbij de bronnen die aangehaald worden voor het centraal thema als primair, en de andere bronnen die zijdelinks genoemd worden als secundair worden gecategoriseerd.

5.3.1. Primaire bronnen

De meeste bronnen die aangehaald worden zijn westerse bronnen. Het gaat om uitspraken, speeches en verwijzingen naar westerse autoriteiten, VN functionarissen (uit westerse staten), persbureaus en personen afkomstig van deze landen. 40,7% van het totaal aantal artikelen hebben een westerse bron aangehaald. Van 278 artikelen waarin een westerse bron is aangehaald zijn 185 afkomstig van de Volkskrant en 93 afkomstig van de Telegraaf. 14,1% (N=96) van de artikelen hebben bronnen vermeld afkomstig van de oppositie (de Volkskrant

(31)

31

N=74, de Telegraaf N=22), 13,6% (N=93) van de artikelen hebben verwijzingen naar Nederlandse bronnen (de Volkskrant N=44, de Telegraaf N=49) en 4,1% (N=28) naar Syrische autoriteiten en het leger (de Volkskrant N=20, de Telegraaf N=8).

Niet alleen melden de twee kranten relatief weinig bronnen van de Syrische autoriteiten maar ook zijn er weinig verwijzingen naar Russisch of Chinese bronnen evenals Iraanse bronnen en bronnen uit Hezbollah (Militair en politieke partij in Libanon). De Chinees-Russische bronnen nemen 0,9% (N=6) van de resultaten en de Iraans-Hezbollah bronnen zelfs 0.0% (N=0). Andere resultaten zoals Libanese, Iraakse, Israëlisch en bronnen afkomstig van de islamitische strijdgroepen (Islamitische Staat voor Irak en Sham ISIS, Nusra Front en Al-Shabab) worden ook weergegeven in tabel 6.1 en 6.2. Wel zijn 5,6% (N=38) van de bronnen afkomstig van Turkije en Golfstaten (Vooral Qatar en Saoedi-Arabië).

Geen Regering Oppositie Islamitisch Burgers Westers Turks/Saoedi

Volkskrant 30 20 74 5 34 185 22

Telegraaf 42 8 22 2 5 93 16

Totaal 72 28 96 7 39 278 38

Tabel 6.1: Bronnen per krant.

Nederlands HRW Russisch/Chinees Iran/Hezbollah Iraaks Libanees Israëlisch

Volkskrant 44 7 6 0 2 3 4

Telegraaf 49 4 0 0 1 0 5

Totaal 93 11 0 0 3 3 9

Tabel 6.2: Bronnen per krant.

Om een beter beeld te krijgen van de bronnenvermelding wordt eerst aan de hand van figuur 11 geïllustreerd hoe de bronvermelding over de onderzoeksperiode is verspreid. Uit figuur 11 blijkt dat er in 2011 veel artikelen zijn die geen bron vermelden. De andere twee bronnen die boven uitspringen zijn oppositie en westerse bronnen. In 2012 is een groeiende trend richting de westerse bronnen te zien, terwijl in 2013 en 2014 vooral de groei van Nederlandse bronnen opvalt. Dat is mogelijk een gevolg van de Nederlandse Jihadstrijders die zich hebben aangesloten bij de oppositie. Ook wordt vanaf 2013 steeds meer gerefereerd aan Israëlische bronnen. Turkse en Arabische bronnen hebben geen duidelijk patroon. In 2012 en 2014 worden meer gerefereerd aan deze bronnen dan in 2011 en 2013. In 2014 Syrische burgers het meest gebruikt als bron. In 2011, 2012 en 2013 is geen duidelijk patroon te vinden. De resultaten zijn in figuur 11 geïllustreerd.

(32)

32 Figuur 11: Primaire bronnen per jaarpercentage.

In figuur 12 wordt gekeken naar welke kant gekozen is als er een indeling wordt gemaakt tussen de bronnen afkomstig van “supporters” en “tegenstanders” van de Syrische regering. Zo kan een beeld worden weergegeven van de mate van neutraliteit van de berichtgeving alsmede de volledigheid van het beeld die door deze twee Nederlandse dagbladen wordt gepresenteerd. Met dat doel in achterhoofd wordt geprobeerd een indeling te maken die deze factor het beste weergeeft. De regering, China, Rusland, Irak, Iran en Hezbollah worden gerekend tot categorie supporters. De oppositie, Islamitische partijen, het Westen, Turkije, Qatar, Saoedi-Arabië, Israël en Nederland worden gerekend tot de tegenstanders. Deze indeling is gebaseerd op de berichtgeving over de Syrische regering die afkomstig is van de uitspraken van de autoriteiten van desbetreffende actoren. Het resultaat is te zien in figuur 12.

Figuur 12: Primaire bronnen afkomstig van de supporters en de tegenstanders van de Syrische regering/Assad.

Uit figuur 12 blijkt dat de verhouding tussen bronvermelding afkomstig van de voor- en tegenstanders van het Syrisch regime, een onevenwichtige verhouding is waarbij meer dan

(33)

33

90% van de bronnen afkomstig zijn van de tegenstanders van het Syrisch regime. Van totaal aantal valide uitkomsten (N=558) hebben 521 artikelen (76,3% van totaal en 93,4% van valide) verwezen naar de tegenstanders van het regime en 37 artikelen (5,4% van totaal en 6,6% van valide) hebben een bron uit de supporters van het regime. Hoewel deze scheve verhouding de gehele periode aanhoudt, is wel een verandering daarin te observeren. In 2011 is 3,4% van de bronnen afkomstig van de supportersgroep, in 2012 4,4% en in 2013 9,4%. Alleen in 2014 is het percentage wat gedaald (8,6%).

5.3.2. Secundaire bronnen

Bij secundaire bronnen zijn de uitkomsten vergelijkbaar met de uitkomsten van de primaire bronnen. Verwijzingen zijn als volgt: westerse bronnen 28% (N=191), Oppositie 13,5% (N=92) en Nederlandse bronnen 10,2% (N=72). Ook de bronnenverhouding tussen beide kranten vertoont dezelfde resultaten. De rest van de resultaten zijn te zien in tabel 7.1 en 7.2.

Geen Regering Oppositie Islamitisch Burgers Westers Turks/Saoedi

Volkskrant 91 31 77 4 28 127 22

Telegraaf 85 8 15 2 5 64 17

Totaal 176 39 92 6 33 191 39

Tabel 7.1: Bronnen per krant.

Tabel: 7.2: Bronnen per krant

Vergelijkbaar met primaire bronnen in figuur 12, wordt in figuur 13 het gebruik van secundaire bronnen per jaar weergegeven. De resultaten zijn parallel aan de resultaten van primaire bronnen. Uit figuur 13 is te observeren dat er in 2011 veel artikelen zijn die geen bron vermelden. De andere twee bronnen die bovenuit springen zijn oppositie en westerse bronnen. In 2012 is een groeiende trend richting de westerse bronnen op te merken, terwijl in 2013 en 2014 vooral de groei van Nederlandse bronnen opvalt (dit heeft weer te maken met Nederlandse Jihad strijders). Ook wordt vanaf 2013 steeds meer gerefereerd aan Israëlische bronnen.

Nederlands HRW Russisch/Chinees Iran/Hezbollah Iraaks Libanees Israëlisch

Volkskrant 31 6 12 2 0 3 2

Telegraaf 41 2 5 0 0 1 2

(34)

34 Figuur 13: Secundaire bronnen per jaarpercentage.

Als er een vergelijking wordt gemaakt tussen de vier perioden, is een proces te observeren waarin een hogere mate van distributie plaats heeft gevonden van het totaal aantal artikelen. Bijvoorbeeld als er gekeken wordt naar de grafiek van 2011 in figuur 13, zijn de meeste artikelen verspreid tussen vijf variabelen. Maar in 2014 is het totaal aantal artikelen verspreid tussen meerdere variabelen. Hieruit volgt dat er in 2014 naar meerdere bronnen is gerefereerd en daarmee waarschijnlijk een beter beeld is weergegeven van het conflict. Zoals bij primaire bronnen, het gebruik van bronnen afkomstig van de “supporters” en “tegenstanders” van het Syrisch regime wordt in figuur 9 met elkaar vergeleken.

Figuur 9: Secundaire bronnen afkomstig van de supporters en de tegenstanders van de Syrische regering/Assad.

Bij het gebruik van secundaire bronnen is een ander proces waar te nemen dan bij primaire bronnen. In tegenstelling tot resultaten van indicator primaire bronnen, daalt het aantal artikelen waarin een bron is vermeld afkomstig uit de supporters van de Syrische regering. Waar in 2011 het percentage van deze artikelen 24,5% is, in 2011 is dat percentage naar

(35)

35

11,3% en in 2012 naar 11% gedaald. In 2014 is weer een lichte groei van een half procent te observeren. Een mogelijke verklaring is dat door het gebruik van meer primaire bronnen uit de supportersgroep in de loop van de periode van het conflict, wordt voor een secundaire bron uit de tegenstandersgroep gekozen. Op deze manier probeert de auteur waarschijnlijk niet alleen van de supportersgroep bronnen te vermelden, maar ook van de tegenstanders-groep. Dus als de primaire bron van tegenstanders van het Syrisch regime is, wordt vaak geen secundaire bron vermeld van de supporters van het regime om een evenwichtiger beeld te krijgen. Maar als de primaire bron van de supporters van het regime is, wordt wel gebruik gemaakt van een secundaire bron uit de tegenstanders van het regime. Hieruit blijkt dat in de kranten het regime en de supporters van het regime gewantrouwd worden maar de tegenstanders van het regime niet.

5.4. Beeld van het conflict, de regering & de oppositie

In het vierde gedeelte van het onderzoek is gekeken naar het beeld dat weergegeven wordt van het conflict, de regering (Assad) en de oppositie. In het eerste gedeelte van dit onderdeel worden de resultaten gepresenteerd van de beeldvorming van het conflict. Daarin wordt gekeken hoe het conflict in de artikelen gepresenteerd wordt. Ook wordt het zelfde principe gehanteerd voor de beeldvorming van Assad/regering/leger en vervolgens de beeldvorming van de oppositie.

5.4.1. Beeld van het conflict

De krantenartikelen hebben verschillende manieren om het conflict te presenteren. Aan de hand van tien categorieën is geprobeerd om een indeling te maken waarin alle presentatiemanieren van het conflict die in de artikelen worden weergegeven, te kunnen opnemen in het onderzoek. Ook is een indeling gemaakt tussen primair beeld en secundair beeld van het conflict. Hierin is primair beeld het belangrijkste beeld die de centrale focus is van het artikel en secundair beeld is het tweede belangrijk beeld die in het artikel wordt weergegeven.

Over het geheel van het onderzoek, is het meest gebruikte primair beeld van het conflict ‘humanitair’. In totaal wordt in 19.8% (N=135) van de artikelen het conflict, een humanitair conflict genoemd, 18,7% (N=128) internationaal conflict, 14,1% (N=96) burgeroorlog, 13,3% (N=91) democratie/vrijheid en 7,6% (N=53) Nederlandse problematiek. Het secundair beeld toont andere resultaten. 16.7% (N=114) van artikelen beschouwt het conflict als

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In order to emphasize how decreasing solar modulation conditions allowed Galactic electrons to increase at Earth over this 3.5 year period, especially at E < ∼10 GeV, the spectra

[r]

Voor nucleaire diagnostiek is alfastraling ongeschikt: de straling is buiten het lichaam niet waar te nemen en is door de grote ioniserende werking schadelijk voor de

Zowel bij de ecologisch geteelde penen als bij de gangbaar geteelde penen zijn twee partijen peen die afwijken 24 Nebula, 2 Nerac en 32 Nerac, 41 Narbonne, omdat het percentage

RQWVORWHQNDQZRUGHQYDQGHJDQJEDUHSXOS+LHUYRRUPRHW HHQDSDUWHDIYRHULQVWDOODWLHZRUGHQJHwQVWDOOHHUG'HNRVWHQKLHUYDQVWDDQQLHWLQYHUKRXGLQJ WRWKHWYROXPHYDQGHVWURRP

 We hebben crisis.nl niet nodig; eigen website is voldoende toegerust op noodsituaties  Als we crisis.nl willen gebruiken, is dat ook zonder regels of protocol snel geregeld 

Een onderzoek naar de berichtgeving over D66 in De Telegraaf, NRC Handelsblad en de Volkskrant, mei 2006 – mei 2009. Daan Bonenkamp

Masterscriptie Hanneke van der Werf Scriptiebegeleider: Ilja van den Broek Tweede lezer: Marc Chavannes RuG MA Radio & Televisiejournalistiek 25