ARCHAEOLOGIA
BELGICA
94
G. DE BOE
Aspirant N.F.W.O.DE GALLO-ROMEINSE NEDERZETTING
OP DE STEENAI<I<ER
TE MORTSEL
(ANTWERPEN)
Overdruk uit: Mortselse Heemkundige Kring, 1966.
BRUSSEL
1966
DE GALLO-ROMEINSE NEDERZETTING OP DE STEENAKKER TE M<?RTSEL (Antwerpen)
Studies en verslagen uitgegeven door de Nationale Dienst voor Opgravingen
Jubelpark 1, Brussel 4
ARCHAEOLOGIA BELGICA Études et rapports édités par le
Service national des Fouilles, 1, Pare du Cinquantenaire,
Bruxelles 4
ARCHAEOLOGIA
BELGICA
94
G. DE BOE
Aspirant N.F.W.O.DE GALLO-ROMEINSE NEDERZETTING
OP DE STEENAIZIZER
TE MORTSEL
(
ANTWERPEN)
Overdruk uit : Mortselse Heemkundige Kring, 1966.
BRUSSEL 1966
Reeds vóór enkele jaren werd door Ir. J. L. De Cannière, lid van de Mortselse Heemkundige Kring en voorzitter van de Antwerpse V creniging voor Romeinse Archeologie (A.V.R.A.), vastgesteld dat talrijke fragmenten van Romeinse dakpannen en potscherven verspreid lagen aan de oppervlakte van het per-ceel, genaamd « de Steenakker » \kadastraal bekend staande als Sie. B, nr. 177b), gelegen tussen de Forten 3 (Borsbeek) en 4 (Mortsel), langs de spoor-weg Antwerpen-Lier, op ongeveer 500 m ten Z.O. van de Krijgsbaan (afb. 1). Bij het graven van enkele proefputten in 1959 kwam nog meer scherven-materiaal aan het licht; er werden nochtans geen gebouwsporen vastgesteld. Met de bedoeling een volledig archeologisch onderzoek te laten instellen richtte de Mortselse Heemkundige Kring zich tot de Nationale Dienst voor Opgra-vingen. Prof. Dr.
J.
Mertens bevestigde het Romeinse karakter der vondsten en besloot tot een nader onderzoek over te gaan. Dank zij een aktieve samen-werking tussen de Nationale Dienst voor Opgravingen, de Mortselse Heem-kundige Kring en het Gemeentebestuur, dat een ploeg van vier werklieden te onzer beschikking stelde, kon de opgraving op 17 september 1962 aanvan-gen 2• De Commissie van Openbare Onderstand van de stad Antwerpen, eigenares, en de h. F. Van Hul, pachter, verleenden welwillend hun toestem-ming om het terrein te onderzoeken. De eerste opgravingscampagne werd doorgevoerd tot 7 oktober 1962 ; het onderzoek werd voortgezet van 9 sep-tember tot 11 oktober 1963 en beëindigd van 12 tot 22 november van het-zelfde jaar 3•1 Op de « Caerte ende descriptie figurative vande vier hoeven ende goedinghen ciaermede gaende, gheleghen binnen de prochic van Moortsel (en Borsbeek), achter 't Hof van Cantecroy, in erven toe-behoorende Ste Elizabetten Groot Gasthuys tot Antwerpen ... Actum desen 23 J unij 1644 » (Landmeter Adam de Cuibere), staat dit perceel vermeld onder de naam STEENBLOCK (Archief Commissie Open-bare Onderstand, Antwerpen).
Ook op andere plaatsen verwijzen de toponiemen« Steenakker » en« Steenberg» naar de aanwezig-heid van antieke muurresten ; wij vermelden hier slechts : de Steenakker te Kontich : F. LAUWERS, Kontich, in Archeologie, 1964, 2, p. 70; de Steenberg te Grobbendonk: J. MERTENS, Gallo-Romeins graf uit Grobbendonk, (Archaenl. Belgica, 53), Brussel, 1961, p. 15; de Steenberg te Vorst: P. jANSSENs, Vorst (Antw.) : Romeinse funderingen en kapel, in Archeologie, 1963, 2, p. 66-67.
2 Wij wensen de leden van de Mortselse Heemkundige Kring, voornamelijk de Heer H. Croux, voor-zitter, en het Gemeentebestuur van Mortsel te bedanken voor hun medewerking. Tevens danken wij nogmaals de Heer en Mevrouw Ir. J. L. De Cannière voor hun hartelijke gastvrijheid tijdens de gehele duur van de opgravingen.
3 G. DE BoE-]. M(ERTENs), Mortsel, in Archeologie, 1962, 2, p. 67 ;]. M(ERTENs), Mortsel, in Archeo-logie, 19§3, 2, p. 66. Zie eveneens J. L. DE CANNIÈRE, Een Romeins gebouw te Mortsel, in 4• Jaarboek Mortselse Heemkundige Kring, (Mortsel, 1966), p. 3-12.
4 Dl': CALLO-ROMEINSÈ NEDERZET'I'INC
Van het perceel, Sie. B, nr. 177b, werd alleen het deel onderzocht gelegen tussen de Gasthuishoeveweg, de vroegere weg Borsbeek-Mortsel en de spoor-weg, die de lijn Antwerpen-Lier verbindt met Fort 3. Dat bracht een eerste moeilijkheid met zich mee : het was onmogelijk de nederzetting volledig op te graven, omdat de gebouwen zich naar het Z.W. verder uitstrekken onder de spoorweg ; aan de drie andere zijden kon wel de grens van de nederzetting vastgesteld worden.
*
* *
Bij de opgraving werd de volgende metode toegepast : eerst werden enkele sleuven, van 1 m breedte, dwars door het terrein getrokken ; ze lieten ons toe de aard van de overblijfselen en de uitgestrektheid van de nederzetting te bepalen. Vervolgens werden afwisselend kleine, vierkante of rechthoekige, en lange, 2 à 4 m brede werkputten uitgezet, om het grondplan volledig te onderzoeken. Aldus bleven de nodige profielen bewaard om de mogelijke stratigrafische gegevens te behouden. Na het weghalen van de bovenlaag
werd de bodem der werkputten zorgvuldig afgeschaafd totdat de
gebouw-sporen en kuilen zich in de vaste kleigrond aftekenden. Daarna werden die sporen doorgesneden om hun diepte en hun vulling te bepalen 4 • Het Romeinse maaiveld moet ongeveer op dezelfde hoogte of iets lager dan het huidige gelegen hebben; door het eeuwenlange omploegen van het ter-rein is dat maaiveld echter volledig verdwenen, zodat alle stratigrafie
wegge-veegd werd. Dat maakt de interpretatie van het grondplan moeilijk, omdat
er bijna nergens enig stratigrafisch verband tussen de verschillende gebouw-sporen kon worden vastgesteld. Het noordoostelijk deel van het terrein moet in de Romeinse tijd zelfs hoger gelegen hebben; terwijl elders de vaste bodem vastgesteld werd op een diepte van - 45 à 50 cm, stijgt hij naar het noord-oosten toe tot -35 à 40 cm. Deze lage heuvel werd echter door de eeuwen-lange grondbewerking geëffend ; dat verklaart waarom de verkleuringen in deze sektor veel minder diep en minder duidelijk waren en waarom het grond-plan van het gebouw hier onvolledig bleef.
II. DE GEBOUWSPOREN
1. De kelder
Ongeveer in het midden van deze nederzetting stond de enige konstruktie, die in duurzaam materiaal was opgericht : een kleine, halfondergrondse kelder (zie plan I, nr. l), met binnenafmetingen van 3,00 J3,05 bij 4,00/4,05 m, gebouwd met pannen en ongeveer Z.W.-N.O. gericht (afb. 2).
• Het terrein bestaat uit zandleemgronden met diepe antropogene humus A horizont (tot-40 à 50 cm); de ondergrond bestaat uit zandig-iemig materiaal uit het Boven-Pleistoceen; op een diepte
·-·. ;
...
~{ ::. ····. ··· .•.. ··· . .' .... · .. ~ .AFB. I.- Situatiekaarten en uittreksel uit het kadasterplan (Popp).
Een min of meer rechthoekige kuil van 5,20 bij 4,40 m werd tot een diepte van 95 cm onder de huidige aardoppervlakte uitgegraven. Onregelmatige limonietblokken 5 werden naast elkaar op de bodem van de put gelegd en dienden als fundering voor de gehele kelderkonstruktie (afb. 4, profiel A-B, nr. l). De wanden van de kuil werden bestreken met een 3 à 5 cm dikke laag zuivere klei (potaarde), die deze halfondergrondse ruimte enigszins moest isoleren tegen vochtigheid en grondwater; dezelfde kleilaag werd ook aan-gebracht onder de muren (profiel A-B, nr. 5).
6 DE GALLO-ROMEINSE NEDERZETTING
AFB. 2. - De kelder nr. I.
De randen van volledige tegulae, gezet in de kenmerkende roze Romeinse mortel (opus signium, bestaande uit kalk, zand en fijn gemalen baksteen), vormden een verzorgd parement met tamelijk brede voegen (tot 5 cm). De ruimte tussen de wanden van de kuil en het parement werd aangevuld met stukken van tegulae en imbrices, gezet in dezelfde roze mortel (afb. 3). Deze muren, met een breedte die varieert van 50 tot 65 cm, bleven bewaard tot een hoogte van 45 cm; boven op het muurwerk, en vooral aan de buitenzijde, lag een laag broze gele mortel, bestaande uit kalk, zand, gehakt stro en schelp-JeS.
In het midden van de noordoostelijke muur lag de 1,10 m brede deuropening ; de buitenwand had over een lengte van 30 cm aan beide zijden van de door-gang hetzelfde verzorgde parement als de binnenwand. De toegangstrap was in een 1,70 m brede en 1,80 m lange kuil geplaatst (zie plan I, nr. 2); de bruine sporen van de vergane houten trap waren duidelijk zichtbaar (pro -fiel A-B, nr. 6).
Op de limonietblokken werd een laag geel zand uitgestrooid en aangedamd (profiel A-B, nr. 2) ; een tweede laag zand (nr. 4) wijst op een vernieuwing van deze vloer. De kelder was opgevuld met grijszwarte aarde, met talrijke stukken tegulae en imbrices, aardewerkscherven (inventarisnummer 62.MO.l) en ijzeren voorwerpen (62.M0.4).
AFB. 3. - Detail van het metselwerk van kelder nr. l.
2. De houten gebouwen
De overige gebouwen van deze nederzetting werden in hout opgericht; de talrijke paalsporen die weergevonden werden over een oppervlakte van 54 m (Z.W.-N.O.) bij 35 m (N.W.-Z.O.) kunnen in twee groepen onder-verdeeld worden :
a) een groot rechthoekig gebouw ten noordoosten van de kelder, N.W.-Z.O. gericht: de paalsporen van het zuidoostelijk deel van dat gebouw waren zeer duidelijk en over het algemeen zeer diep in de grond geplaatst ; de ver-kleuringen van het noordwestelyk deel waren veel minder duidelijk en het grondplan schijnt hier onvolledig bewaard te zijn.
b) een groot aantal paalsporen van een rechthoekig gebouw ten zuidoosten van de kelder ; de opgraving bleef hier onvolledig wegens de aanwezigheid van de spoorweg naar Fort 3.
~1
MORTSEL 1962·63
tekenden zich slechts lichtjes af in de bodem; zij bevatten dikwijls kleine
pan-scherven, in enkele gevallen ook enkele potscherven. Het was echter niet
steeds mogelijk de omtrek van de kuilen vast te stellen wegens het minieme kleurverschil met de omliggende geelbruine kleigrond. De sporen der palen
waren meestal veel duidelijker te onderscheiden ; het vergane hout liet een grijze vlek achter, dikwijls afgelijnd met dikke zwarte randen (afb. 5) ; in
sommige gevallen was het slechts een lichtgrijze, niet afgelijnde verkleuring,
die de aanwezigheid van een paal liet vermoeden. Op enkele zeldzame
uitzonderingen na was de bodem van de kuilen steeds horizontaal (afb. 6).
a. Het gebouw A
De paalsporen van het zuidoostelijk deel van dit gebouw, ten oosten van de kelder, waren gemakkelijk te onderscheiden, omdat de meeste ervan zeer
diep in de grond geplaatst werden ( 1,00 tot 1,20 m). De grijze vlekken van
de palen en de bruingrijze vulling der kuilen tekenden zich over het algemeen zeer duidelijk af ; de kuilen versmalden geleidelijk naar beneden toe en gingen
niet zo diep als de palen.
De noordwestwand van dat deel bestond uit vier palen (nr. 33, 234, 198 en
205 in de sleuven 62/3, 62/13, 63/9 en 63/12), terwijl de westelijke hoek
aanleunde tegen de kelderkonstruktie ; alleen bij de sporen 33 en 234 kon de paal niet duidelijk onderscheiden worden in de ondiepe kuilen. De
aanwe-zigheid van een T. S. scherf (63.M0.66) in de vulling van het paalgat nr.
205 is hier nog te vermelden.
10 DE GALLO-ROMEINSE EDERZETTING
~~~
50 49 42 56 57~
~
~
~
~
84.· - -;8~
129 73 225 232 5 80 111lfJ~
· .. · ..
·>.
·:
147 .. -:. 28 30 210Nummer Kuilen Palen
afmetingen diepte afmetingen diepte
33 95 x 49 - 110
234 42 x 35 - 70
198 55 x 49 30 x 30 - 104
205 42 x 30 30 x 30 - 93
De zuidwestwand van de grote rechthoekige ruimte was afgesloten door de paalsporen nrs. 227,228,229,225 en 232 in de sleuven 63/18, 63/17 en 63/24; de vier eerste tekenden zich af als ongeveer vierkante grijze sporen in de bruin-grijze vulling van de kuil. Bij nr. 232 was het onderste deel van de grote put volledig opgevuld met grote stukken pan; daarboven was de paal zicht-baar als een onduidelijke grijze vlek in de bruingrijze aarde.
227 52 x 45 32 x 32 - 70 228 55 x 35 30 x 30 - 111 229 225 232 54 x 48 62 x 53 90 x 62 - 115 30 x 30 35 x 35 - 116 - 121 - 85
Aan de N.O.-zijde werd slechts één paalspoor vastgesteld : de grote kuil 235 (in sleuf 63/21) met een onduidelijke grijze vlek voor de paal. De te-genligger aan de Z.W.-kant, nr. 5 in sleuf 62/1, was veel duidelijker en tot
- 1 71 cm in de grond geplaatst ; daarnaast nog twee kleinere en minder diep geplaatste paaltjes in de sleuven 62
f
1 en 63/23.235 5 268 4 132 x 119 62 x 59 45 x 45 - 52 - 77 30 x 30 22 x 22 15 x 15 - 171 - 77 - 70
Dit gebouw bevatte aan de Z.O.-kant nog een tweede rechthoekige ruimte, doch veel smaller en afgesloten door de paalsporen 241, 236, 248, 242 (boven-aan enkele scherven: 63.M0.69), 247 en 226 in de sleuven 62/1, 63/17, 63/25 en 63/29. Die hadden alle hetzelfde uitzicht, behalve nr. 242, waarvan de omtrek van de kuil niet kon worden vastgesteld.
241 45 x 40 20 x 15 - 62 236 64 x 55 26 x 24 - 110 248 62 x 45 28 x 28 - 109 242 17 x 14 - 61 247 83 x 62 32 x 32 - 100 226 59 x 56 30 x 30 - 111
In sleuf 63/31 waren de verkleuringen zichtbaar van drie schuin in de bodem geslagen en gepunte palen nr. 253 (0 15 cm, - 56 cm), 254 (0 16 cm, - 64 cm) en 255 (0 15 cm, - 55) ; zij leunden waarschijnlijk tegen de zuidelijke hoek van dit gebouw. Verder stonden hier nog de palen 258 (0 32 cm, - 92), 238 (20 X 20 cm, -60) en 237 (0 16 cm, - 57 cm).
Binnen dat gebouw kunnen wij nog twee afvalkuilen vermelden: nr. 243 (diepte - 62) en 239 (diepte - 60) :beide bevatten veel houtskool en stukken pan. De grote onregelmatige kuil 188 (diepte - 70) bevatte, naast houtskool
12 DE GALLO-ROMEINSE NEDERZETTING
en talrijke stukken pan, veel verbrande klei en enkele scherven (63.M0.57),
terwijl de aarde onder de put eveneens verbrand werd. Daaronder werd een
ronde put van 55 cm diameter zichtbaar (nr. 199), met een grijze vulling
(tot - 95 cm).
Het grondplan van het noordwestelijk deel van dat gebouw, dat eveneens
aanleunde tegen de kelder, schijnt onvolledig bewaard te zijn ; de paalsporen
waren hier veel minder duidelijk. In de sleuven 63/9, 12 en 14 werden de
verkleuringen reeds zichtbaar op een diepte van ongeveer 35 cm, doch zeer
gestoord en onduidelijk ; het was nodig de bodem van de werkputten af te
schaven tot ongeveer - 45cm om een duidelijke omlijning te kunnen
vaststel-len. Hier werd het spoor van een wand aangetroffen : een 40 tot 55 cm brede,
grijze verkleuring (nr. 178, in de sleuven 63/13, 62/20 en 63/7), naar onderen
toe versmallend en met horizontale bodem. Waarschijnlijk beginnend tegen
de noordoostelijke hoek van de kelder en eerst zeer ondiep en onduidelijk,
werd deze wandgreppel naar het N. W. toe dieper (tot -61) en duidelijker
afgelijnd en vormde in sleuf 63/7 een ongeveer rechte hoek naar het N.O.,
om na 1,55 m opnieuw te verdwijnen. In de grijze vulling waren enkele
donkergrijze en ongeveer vierkante vlekken zichtbaar, die wij mogen
beschou-wen als wandpalen.
215 25 x 19 - 71 214 88 179 30 x 30 c. 40 x 45 25 x 19 - 54 - 49 - 70
De overige sporen van dat gebouw kunnen wij naar hun uitzicht en ligging
indelen in twee groepen, die echter niet uit twee periodes stammen. Als
eerste groep nemen wij de nrs. 1 7 5 (sleuf 63 f7), 159 en 169 (sleuf 63 /8), 186,
190 (bovenaan enkele scherven: 63.M0.58) en 193 (sleuf 63 /9) ; de palen
tekenden zich af als donkergrijze en soms zwarte vlekken met veel houtskool,
in tamelijk langwerpige kuilen met een bruingrijze vulling.
175 55 x 45 - 68 40 x 30 - 68 159 65 x 30 - 52 30 x 30 - 52 169 59 x 35 - 66 30 x 30 - 75 186 142 x 39 - 50 25 x 25 - 65 190 90 x 35 - 62 32 x 32 - 74 193 72 x 45 - 70 32 x 32 - 76
Tot de tweede groep behoren de twee rijen paalsporen, die ongeveer parallel
liepen met de wandgreppel 178. De eerste rij (in sleuf 62 /3) bestond uit de nrs. 46, 28, 30, 32, 72 en 73 : onregelmatige kuilen met bruingrijze vulling,
waarin de palen zichtbaar waren als niet afgelijnde verkleuringen. Het
num-mer 72 is een kleine paal zonder kuil.
46 35 x 35 - 65 28 55 x 55 - 94 30 32 72 73 54 x 30 65 x 55 55 x 35 - 102 - 75 - 82 18 x 14 - 80
De sporen van de tweede rij palen (in sleuf 62/13) hadden hetzelfde uitzicht. Het nummer 80 ging echter uitzonderlijk diep (- 172) : de paal zelf was duidelijk te onderscheiden en versmalde naar beneden toe tot c. 18 X 18.
79 55 x 55 70 c. 25 x 25 - 70
77 60 x 45 - 75 c. 30 x 35 - 75
71 35 x 35 - 49
80 45 x 45 - !I 0 40 x 35 - I 72
Verder zijn binnen dat gebouw een groot aantal grijze verkleuringen te ver-melden: ze waren onregelmatig van vorm en niet duidelijk afgelijnd; het is ons dan ook onmogelijk ze met zekerheid als paalsporen te beschouwen. De put nr. 218 was gevuld met houtskool.
In kuil 152 werden de bodem en enkele wandstukken van een grote en ruwe voorraadpot (63.MO. 73) aangetroffen op een diepte van - 60 cm; hij lag ongeveer in situ. Verder zijn hier nog twee paalsporen te vermelden: nrs.
75 (35 X 35 cm, - 70) en 93 (35 x 32 cm, - 65).
b. Het gebouw B
Het grootste aantal der gevonden paalsporen behoorde tot een groot recht-hoekig gebouw ten N.W. van de kelder; deze konstruktie was Z.W.-N.O. gericht. Spijtig genoeg kon het volledige grondplan ervan niet onderzocht worden.
De zuidwestelijke wand van dat gebouw vonden wij in de sleuven 63/4,
7, 10 en 23. De afmetingen en de diepte van de meestal rechthoekige kuilen en van de paalsporen verschilden telkens. In de kuilen nrs. 91, 92, 60, 63
en 67 waren de palen niet duidelijk afgetekend; men kon slechts een grijze verkleuring vaststellen. Het nr. 57 was geflankeerd door twee kleinere vlek-ken nrs. 56 en 58 met hetzelfde uitzicht. Bij gebrek aan oversnijdingen kon niet uitgemaakt worden of deze twee palen tot de oorspronkelijke konstruktie behoorden, ofwel of ze later werden bijgeplaatst om het gebouw te verstevigen of om een vermolmde paal te vervangen.
91 40 x 35 - 80 92 45 x 39 - 48 37 55 x 55 - 88 32 x 32 - 88 36 59 x 55 - 85 38 x 30 - 91 14 72 x 49 - 80 30 x 30 - 80 65 62 x 46 - 70 30 x 30 - 75 56 30 x 28 - 60 57 56 x 45 -85 40 x 30 -85 58 22 x 20 - 59 59 50 x 45 - 70 35 x 30 - 85 60 33 x 33 - 75 c. 22 x 20 -75 63 45 x 38 -77 64 50 x 45 - 70 30 x 30 - 70 67 65 x 40 - 50
14 DE GALLO-ROMEI 'SE NEDERZETTI 'G
De sporen van de tweede parallelle rij palen, op ongeveer 2, 70 m naar het
N.W., tekenden zich over het algemeen veel scherper af dan de voorgaande
(sleuven 62/4, 5, 8 en 12). Bij uitzondering van nr. 69 was de omtrek van de
ongeveer rechthoekige kuilen goed zichtbaar. Put 49 had een uniforme
vul-ling van grijs-bruine aarde met zwarte vlekken van de houtresten, waarin de
paal echter niet duidelijk te onderscheiden was.
In sleuf 62/8 vonden wij een aanwijzing van een herstelling van het gebouw :
put nr. 42 werd doorsneden door nr. 43; onderaan was deze laatste gevuld
met grijsbruine aarde, met in het midden de donkere vlek van een paal ; het
bovendeel bevatte veel houtskool en talrijke stukjes verbrande wandleem.
69 30 x 30 - 71 68 45 x 30 - 70 35 x 30 - 70 26 62 x 59 - 85 30 x 30 - 90 24 61 x 40 - 75 30 x 30 - 85 17 55 x 30 - 75 30 x 30 - 75 41 52 x 49 - 70 38 x 35 - 75 42 58 x 49 - 68 30 x 30 - 68 43 82 x 71 - 55 47 45 x 45 - 60 33 x 30 - 65 48 55 x 48 - 79 30 x 30 - 79 49 45 x 40 - 80 50 55 x 50 - 78 30 x 30 - 78 51 49 x 50 - 65 30 x 30 - 65
De noordwestelijke wand in de sleuven 63/1, 2, 3, 5 en 10 bestond uit een
groter aantal paalgaten en vertoonde eveneens sporen van herstellingen. De
verkleuringen waren echter veel minder scherp afgelijnd : grote onregelmatige
vlekken op een diepte van - 40 à 45 cm, waarin de palen zich slechts lager
duidelijker aftekenden.
Kuil nummer 200 had een uniforme grijze vulling, met enkele scherven (63.
M0.61), en ligt buiten het alignement van de wand. Alleen bij de
verkleu-ringen 53, 202 (bovenaan enkele scherven (63.M0.64) en 102 was er een
duidelijk onderscheid te maken tussen de kuil en het paalspoor. Wij vonden
aanduidingen voor herstellingen aan het gebouw bij nummer 203, dat het
paalgat 202 doorsneden had, en bij 125 en 128, die de oudere paal 129 ver-vangen hebben. Het spoor 135 tekende zich slechts lichtjes af in een grote
bijna zwarte vlek, die veel panscherven bevatte en waarin nog drie andere
min of meer vierkante vlekken kunnen wijzen op een latere versteviging of
herstelling van het gebouw. Bij de nummers 53, 201, 138, 115, 127 en 102
vonden wij aanduidingen voor de vernieling van dit gebouw door brand :
terwijl de kuilen onderaan dezelfde vulling hadden als de overige, waren zij
bovenaan opgevuld met houtskool, stukjes verbrande wandleem en
panscherf-jes (dr. supra nr. 43) ; in die vulling werden enkele potscherven aangetroffen
bij nrs. 138 (63.M0.50) en 102 (63.M0.38) ; eveneens enkele scherven in de
53 201 202 203 138 135 115 116 127 126 129 128 125 102 45 x 45 42 x 30 75 x 30 38 x 38 45 x 45 60 x 35 65 x 40 -85 -54 - 83 -67 - 62 -65 -70 35 x 35 27 x 27 30 x 30 c. 25 x 25 25 x 25 35 x 35 35 x 35 35 x 35 30 x 25 30 x 20 30 x 30 -85 -51 -54 -83 - 50 -65 -60 -85 -70 -70 -80
Hier was er eveneens aan de binnenzijde een tweede rij palen, op een af-stand van ongeveer 3 m, in de sleuven 62/12 en 63/1, 2, 3 en 5. Bij gebrek aan oversnijdingen kan niet gezegd worden of de talrijke sporen uitsluitend tot de oorspronkelijke konstruktie behoorden, ofwel of hier eveneens herstel-lingen werden uitgevoerd. Alleen bij 52, 84, 140, 150, 101 en 103 kon de aanwezigheid van een kuil vastgesteld worden. De resten van verbranding vinden wij ook hier in enkele paalgaten terug: 52 (enkele scherven: 62.MO. 12), 85, 84 (62.M0.28), 140, 139, 106 en 101. Het nummer 122 was geen paalspoor, doch een kleine kuil, opgevuld met klei, humus en verbrande huttenleem. 52 85 84 140 139 150 151 106 108 107 124 101 114 104 103 45 x 45 65 x 50 38 x 38 60 x 62 35 x 35 35 x 35 - 79 - 71 - 60 -67 - 68 -65 35 x 35 35 x 30 40 x 40 30 x 30 32 x 32 33 x 25 25 x 20 37 x 37 12 x 12 35 x 30 25 x 24 30 x 30 30 x 30 25 x 25 30 x 30 - 79 -57 - 71 - 60 -57 -67 -64 -75 -55 -55 -70 -68 -85 -62 -65
De korte zijde van het gebouw, aan de noordoostelijke kant, was afgesloten door de reeds vermelde palen 53 en 52 en door de sporen 40, 39 en 7 in sleuf 62/2. Alleen de twee eerste bevatten enkele stukjes houtskool en verbrande wandleem. In de oostelijke hoek van het gebouw ontbreken twee paalgaten; denkelijk werden zij minder diep in de grond geplaatst en werden de sporen ervan vernield. 40 39 7 51 x 50 50 x 49 40 x 30 -70 -75 -79 30 x 30 32 x 32 30
x
30 -70 -75 -79I
I:
!16 DE GALLO-ROMEINSE NEDERZETTING
Deze vier parallelle en Z.W.-N.O.gerichte palenrijen verdeelden het gebouw in de lengte in twee smalle zijbeuken en een brede middenbeuk. Deze laatste werd door ten minste vier dwarsrijen met telkens drie palen onderverdeeld. Daar echter nergens enig spoor van een wand kon worden vastgesteld, zelfs niet aan de buitenkant, kan onmogelijk gezegd worden of dit gebouw al dan niet was ingedeeld in kleinere vertrekken, ofwel of deze palen uitsluitend dien-den om het dakgebint te dragen.
Een eerste dwarsrij vonden wij in de sleuven 62/14 en 15, met de palen 87,
83 en 82, die alle drie sporen van verbranding vertoonden ; alleen bij 82 werd de omtrek van de kuil niet vastgesteld. De tweede onderverdeling was zichtbaar in sleuf 63/5 met de nummers 143, 146 en 145, waarvan alleen de twee eerste verbrand werden ; in de drie gevallen was alleen de verkleuring van de paal zichtbaar. Minder rechtlijnig was de derde dwarsrij in sleuf 63/4: de palen 133, 132 en 131 (enkele scherven: 63.M0.48), waarvan alleen de twee eerste met brandsporen, tekenden zich lichtjes af in rechthoekige kuilen; hierbij kan nog het paalspoor 21 (in sleuf 62/4) vermeld worden, in een onregelmatige kuil juist naast 132. De laatste onderverdeling werd aan-getroffen in de sleuven 63/1 en 3 : de palen 100 in een rechthoekige kuil met
enkele scherven (63.M0.39), 118 (verbrand) en 117.
87 83 82 143 146 145 133 132 131 21 100 118 117 45 x 28 40 x 30 40 x 30 39 x 30 45 x 30 50 x 35 45 x 35 35 x 35 - 78 - 80 - 78 - 63 - 95 - 70 - 89 - 65 28 x 28 - 78 30 x 30 - 80 30 x 30 - 73 25 x 22 - 85 22 x 22 - 65 22 x 22 - 65 30 x 30 - 78 30 x 30 - 63 30 x 30 - 95 25 x 25 - 65 30 x 30 - 89 30 x 30 - 90 30 x 30 - 65
Tenslotte zijn er nog zeven palen te vermelden, die tussen de dwarsrijen in geplaatst werden: een bijna zwart en scherp afgelijnd paalspoor nr. 95 in een rechthoekige kuil (sleuf 62/14) ; de nummers 142 en 144 in 63/5 waren
verbrand en de laatste was onderaan afgerond ; verder nog de drie sporen
111, 112 en 113 in 63/2, waarvan de eerste in een diepe kuil geplaatst werd.
De verkleuring 98 in sleuf 63/1 was tamelijk onduidelijk.
95 61 x 50 - 55 30 x 30 55 142 25 x 25 82 144 30 x 25 84 111 45 x 30 -167 30 x 30 -167 112 25 x 20 60 113 30 x 30 56 98 28 x 25 85
AFB. 7.- Verbrande ton ( ?) nr. 147.
In dit gebouw werd nog kuil 99 gevonden, met een grijsbruine vulling, panscherven, houtskool en verbrande wandleem. In de kleine put 141 (sleuf 63/5) lagen talrijke scherven van een diepe kom met hartvormig randpro-fiel (63.M0.51). Nummer 147 was een ronde kuil, 62 cm diep en met een diameter van 85 cm; de ongeveer horizontale bodem en de wanden waren afgehoord met een 2 tot 3 cm dikke laag houtskool met enkele spijkers ; de vulling bestond uit verbrande wandleem, stukken pan en houtskool (afb. 7). Het was waarschijnlijk een met hout geschoeide kuil (ton?), die bij de vernieling van het gebouw verbrand werd.
3. Afvalkuilen, waterputten en sloot
Ten zuidwesten van gebouw B werden talrijke afvalkuilen en vlekken vast-gesteld; zij waren onregelmatig van vorm en van diepte ( - 72 tot - 110) en gevuld met grijs-zwarte aarde, humus, houtskool, stukken pan en bovenaan stukjes verbrande wandleem. Alleen de afvalkuilen 267 (63.M0.70) en 262
(63.MO. 72) bevatten enkele potscherven.
Daartussen werden nog drie kleine ronde paalspoortjes aangetroffen ; zij waren onderaan gepunt: nr. 246 (0 12 cm, - 68 in sleuf 63/26), 260 (0 11 cm, - 67, in 63f31) en 263 (0 14 cm, - 78 in 63/21). Het waren denkelijk in de grond geslagen paaltjes van een afsluiting.
De afvalkuil, die het meeste materiaal opleverde, was gelegen in sleuf 62/2
(nr. 54) ; hij was opgevuld met lagen geel kleiachtig zand en grijs-zwarte aarde, houtskool, organische resten, stukken pan, aardewerkscherven (62. MO.l7), glas (62.M0.19) en enkele ijzeren voorwerpen (62.MO.l8). De
18 DE GALLO-ROMEINSE NEDERZETTING
kuil nr. 76 bevatte veel houtskool en een kraal in donkerblauwe glaspasta
(62.M0.25).
Aan die zijde lagen ook de twee waterputten: bovenaan onregelmatig van
vorm, versmalden zij naar beneden toe tot een schacht met een diameter
van 99 tot 79 cm voor de waterput nr. 71 (afb. 4, profiel C-D) en 58 tot 54
cm voor nr. 97 (afb. 4, profiel E-F). Het bovendeel van de eerste waterput
werd geleidelijk aangevuld met grijze aarde, met talrijke panscherven en wat
houtskool (profiel C-D, a) ; daaronder bestond de vulling uit geel-groen
kleiachtig zand, waarin eveneens enkele panscherven werden aangetroffen
(b). Grijs-bruine houtresten op de wanden van de put wezen erop dat de schacht nog dieper ging, doch het grondwater heeft ons belet dieper dan 2 m te graven. De tweede waterput was meer gelijkvormig opgevuld met
grijze aarde en slechts enkele panscherven (profiel E-F, a) ; bovenaan werden
enkele potscherven gevonden (62.M0.35) ; onderaan werden dezelfde
geel-groene vulling (b) en houtresten vastgesteld. Naast de waterputten waren de
verkleuringen van de drie palen nr. 74 (25 X 22, - 85 cm), 153 (25
x
25,-63 cm) en 154 (30 X 30, -70 cm) zichtbaar.
Dichtbij de waterputten lag de ongeveer rechthoekige kuil 210 (4,20
x
2,40m), met een horizontale bodem op -97 cm; de vulling bestond uit grijsbruine
aarde, vermengd met lagen geel-bruine kleigrond. De rechte wanden en een
smal spoor op de randen, dat enkele cm dieper ging, wezen erop dat deze kuil
met houten planken geschoeid was (profiel afb. 6).
Rond de gebouwen werd de aanwezigheid van een sloot vastgesteld. Aan de
noordoostkant werd ze doorgesneden door de sleuven 63/15, 16, 20, 22 en 24,
aan de zuidoostelijke zijde door sleuf 63/30. Het verdere verloop van de sloot
aan de Z.O. en N.W. kanten werd gekontroleerd door boringen. De breedte
varieerde van 5,35 min sleuf 63/20 tot meer dan 7 min sleuf 63/30. Het was
een ondiepe sloot, waarvan de bodem geleidelijk naar het midden toe daalde
tot -95 cm. De vulling bestond uit effen bruine tot grijs-bruine aarde
(profiel afb. 6).
III. DE VONDSTEN 6
1. Terra Sigillata
63.M0.42 : randfragment van een schaal van type Drag. 18/31 7
, bruinrode
klei, donkere bruinrode en glanzende deklaag, Zuid-Gallië: 1 e eeuw.
63.M0.66: bodemfragment van schaal type Drag. 18/31, zelfde klei,
Zuid-Gallië : 1 e eeuw.
62.M0.17: bodemfragment van schaal type Drag. 18/31, zelfde klei, met
deel van een stempel ( ... ATV), Zuid-Gallië: 1 e eeuw (afb. 8, 1).
' De scherven uit de bovenste grondlagen werden gegroepeerd onder het inventarisnummer 62.MO. 36.
117
41
AliB. 8 . -Terra Sigillata scherven.
63.M0.42 : twee fragmenten van kom type Drag. 37, van dezelfde klei, met drieledige versiering ( eierstaaf, bladfries en stralen). Dit stuk is te plaatsen
in het begin van de produktie van vorm Drag. 37; Zuid-Gallië (La
Graufe-senque) : Nero-Vespasianus (afb. 8, 2) 8 •
62.MO.l : twee fragmenten van een kom type Drag. 27, van zachte bruine klei met glanzende bruinrode deklaag, Midden-Gallië: 2e eeuw.
62.MO.l : fragment van type Drag. 27, van bruine hard gebakken klei met
zeer glanzende bruin-rode deklaag, Midden-Gallië : 2 e eeuw.
62.M0.36 : fragment van type Drag. 27, van dezelfde klei, Midden-Gallië :
2e eeuw.
62.MO.l7 : drie fragmenten van een wrijfschaal van type Drag. 27 en E. GosE 149 9, met horizontale, ver overhangende buitenlip met barbotine
bladversiering, van bruine hard gebakken klei en bruin-rode glanzende
deklaag en kwartssteentjes aan de binnenzijde, Midden-Gallië: E. 2e-begin 3 e eeuw.
62.MO.l7: bodemfragment van horizontaal geribde wrijfschaal,zonder stand-ring, van bruine klei met glanzende bruin-rode deklaag (verbrand),
Mid-den-Gallië.
8 Zowel de eierstaaf als het bladmotief van de middens te fries vinden wij bij de pottenbakker MoMMO :
R. KNORR, Töpfer und Fabriken verzierter Terra Sigilla/a des ersten ]ahrhunderts, Stuttgart, 1919, pl. 59,
13 en 24.
20 DE GALLO-ROMEINSE NEDERZETTING
62.M0.39 : fragment van een kom type Drag. 37, met eierstaaf en bladver-siering, van bruine hard gebakken klei met bruin-rode deklaag, Midden-Gallië: Lezoux, in de stijl van pottenbakker Paternus: tweede helft 2e
eeuw (afb. 8, 3) 10 •
62.MO.l : fragment van Drag. 37 van dezelfde klei en stijl (afb. 8, 4). 63.M0.39: fragment van Drag. 37, met eierstaaf, van zachte oranje klei met
rode deklaag, Oost-Gallië (Lavoye ?) : 2 e eeuw (afb. 8, 5).
2. Geverniste waar
62.MO.l, 17, 36 - 63.M0.38, 54, 56, 61 : rand- en bodemfragmenten van
vier of vijf bekers met strakke wand en zogen. Karniesrand, van witte klei
met zwarte deklaag en zandbestrooiing op de meeste stukken; de bekers
zijn van het type E. GosE, o.c., 188-190 (einde 1 e tot tweede helft 2e eeuw) ;
P. STUART u, p. 22, type
2
(E. 1 e tot E. 2 e eeuw) ; Arentsburg, J. H.HoL-WERDA 12, afb. 91, 71 vv. (E. 1 e tot midden 2e eeuw).
63.M0.64 : bodemstuk, zonder standring, van roodbruine klei met grijze kern en glanzend zwarte vernislaag.
62.M0.1 : randfragment van een beker met licht naar binnen gebogen hals
en kleine omgeslagen rand ; witte klei met zwarte deklaag en bestrooid ; E. GosE, o.c., 196 (E. 2e eeuw) ; Arentsburg,J. H. HoLWERDA, o.c., afb. 91,
84 (E. 2 e tot begin 3 e eeuw).
63.M0.50: klein fragment van witte klei met zwarte deklaag, met
bladver-siering in barbotine.
63.M0.58: vier fragmenten van een deukbeker van bruine klei met
glanzen-de zwarte deklaag.
62.MO.l en 28 : twee fragmenten van schaal van witte klei met roodbruine
deklaag, van het type E. Go sE, o. c., 232 (einde 2 e eeuw).
3. Belgische waar: Terra Nigra
Er werden slechts enkele fragmenten van dit soort aardewerk gevonden en ze zijn te fragmentarisch om het type ervan te kunnen bepalen. Wel zijn er
scherven van een terra-nigraächtig aardewerk in grijze klei en soms
grijs-zwart gesmoord, doch niet gepolijst. Deze tamelijk ruw vervaardigde stukken
kunnen moeilijk vergeleken worden met de fijne, glad gepolijste terra-nigra uit de 1 e. eeuw, en zijn waarschijnlijk van lokaal fabrikaat. Wij bespreken
ze bij het ruwwandige aardewerk.
10 J. A. STANFIELD-G. SrMPSON, Central Gaulish Potters, Londen, 1958, pl. 104, 4 en pl. 107.
11 P. STUART,Gewoon aardewerk uit de Romeinse legerplaats en de bijhorende grafvelden te Nijmegen,(
Oudheid-kundige Mededelingen Rijksmuseum Oudheden Leiden, Supplement op XLIII), Leiden, 1962.
4. Het gladwandige aardewerk
62.MO.l : randfragment van een kruikje van witte klei (afb. 9, 1), met
afge-ronde bovenlip en licht uitspringende onderlip; zie E. GosE, o. c., 378 (E. 2e eeuw) ; P. STUART,·o.c., pl. 6,102-103 (type llOB), (midden 2e eeuw).
62.M0.17 : randfragment van een kruik van witte klei (afb. 9, 2), met
afge-ronde rand en licht trechtervormige tuit, van het type Niederbieber 62 a 13
(vanaf midden 2e eeuw); E. GosE, o.c., 383-384 (E. 2e- begin 3<' eeuw).
62.MO.l7: randfragment van een kruik van okerkleurige klei (afb. 9, 3), van dezelfde vorm.
62.M0.17 : rand van een kruik van beige klei met lichtroze kern (afb. 9, 4)
met schijfvormige halsring boven het oor en cilindervormige tuit. Dit
stuk is te plaatsen tussen E. Go sE, o.c., 388 (E. 2 e - begin 3 "') en 389 (tweede
helft 3e eeuw). Kruiken met een dergelijkrandprofiel vindt men dikwijls in ons land; wij kunnen vermelden: Elewijt 14
, Grobbendonk 15 en
tal-rijke exemplaren in de grafvelden van Tongeren 16•
62.M0.1 : randfragment van een kruikamfoor (afb. 9, 5) van lichtroze klei met trechtervormige tuit en afgeronde rand ; lichte knik tussen schouder
en hals en tweeledige oren. Dit randprofiel kan vergeleken worden met dat
van een kruik te Arentsburg,
J.
H. HoLWERDA, o. c., afb. 89, 29 (tweedehelft 2 e eeuw).
62.M0.1 : hals van een kruikamfoor van witte klei (afb. 9, 6) met
trechter-vormige hals en hoge lichtjes naar binnen gebogen rand; dr. P. STUART,
o. c., pl. 9, 148 (type 129A).
62.M0.36: twee randfragmenten van dolia van tamelijk gladwandige bruine klei en met brede ongeveer horizontale randen, bij het tweede fragment
afgehoord door ronde verdikkingen (afb. 9, 7-8).
62.M0.1 en 17: fragmenten van drie wrijfschalen met vertikale rand, aan de buitenzijde overhangend, en een ronde naar binnen gebogen bovenlip bij het eerste exemplaar, van witgrauwe klei, vermengd en bestrooid met kwartssteentjes (afb. 9, 9) ; de rand is meer afgerond en naar binnen
ge-plooid bij de twee andere exemplaren van witgrauwe klei met
kwarts-steentjes (afb. 9, 10) en van witgele klei; deze stukken zijn te vergelijken
met E. GosE, o. c., 451 (midden 2e eeuw), en Arentsburg,
J.
H. HoLWER-DA, o. c., afb. 96, 332-335 (2 e helft 2 e eeuw en later).62.M0.17 : randfragment van een wrijfschaal van wit-gele klei met
kwarts-steentjes; de rand is horizontaal en naar beneden geplooid, afgehoord door
een ingegrifte lijn; de platte voorzijde van de brede uitspringende
giet-13 F. ÛELMANN, Die Keramik des Kastelis Niederbieber, (Materialen zur Röm.-Germ. Keramik, I), Frankfurt, 1914, p. 58, type 62a.
"J. MERTENS, De Romeinse vicus te Elewijt, (Archaeol. Belgica, 19), Brussel, 1954, p. 42, afb. 11, 19.
15 J. MERTENS, Galla-Romeins graf uit Grobbendonk, l. c., p. 11-12, afb. 3, 13. Hier worden talrijke
andere vindplaatsen vermeld: Tienen, \Valsbetz, Fresin, enz.
16 W. VANVINCKENROYE, Galla-Romeinse grafvondsten uit Tongeren, (Pub/ik. Prov. Gallo-Rom. Museum
- - -
-22
DE GALLO-R.OMEINSE NEDERZETTINGtuit is versierd met ingegrifte lijnen (afb. 9, 11). De rand kan vergeleken worden met E. GosE, o. c., 456 (M. 1 e-begin 2e eeuw) en met P. STuART,
o. c., pl. 16, 228 (M. 1 e tot begin 2e eeuw) ; de giettuit is te vergelijken met P. STUART, o.c., afb. 16, 229. De vorm van de rand en van de uitste-kende giettuit laten ons toe dit stuk nog in de 1 e eeuw te plaatsen.
62.MO.l : fragmenten van twee wrijfschalen met horizontale rand, met
ondiepe geul, die scherp naar beneden is omgeplooid (afb. 9, 12), van de-zelfde klei; 62.MO.l7: wrijfschaal met horizontale rand, naar beneden omgeplooid en met naar binnen uitstekende lijst (afb. 9, 13) ; 62.M0.57 : twee scherven van wrijfschalen met horizontale rand, naar buiten toe ver-dikkend en met aan de binnenkant een ver uitstekende en afgeronde lijst (afb. 9, 14). Vergelijkingen vinden wij bij E. GosE, o. c., 458-459 (begin 2e eeuw), en te Arentsburg, ]. H. HoLWERDA, o. c., afb. 96, 299, 311-314 en 321-323 (2° eeuw).
5. Het ruwwandige aardewerk
63.M0.70: 21 fragmenten in tamelijk fijnwandig grijs aardewerk van een tamelijk bolle pot met hoge schouder en ongeveer vertikale, licht naar buiten gebogen rand ; de vorm kan vergeleken worden met het stuk in terra-nigra bij E. GosE, o. c., 326 (midden I c eeuw).
62.MO.l7 : randfragment van een kleine urne van grijs aardewerk, met
bolle wand, lichte schouderknik en licht naar buiten gebogen rand (afb. 9, 15) ; dr. E. GosE, o. c., 323 (E. 1 c- begin 2" eeuw, in terra-nigra). Dit
type gaat terug tot bepaalde vormen uit de La Tène-periode en komt ge-durende lange tijd voor 17•
62.M0.35 : eveneens traditioneel van vorm is dit kleine, kelkvormige beker-tje van grijze klei, met een smal goed gevormd voetje, lichte schouderknik en naar buiten gebogen rand (afb. 9, 16). Het kan vergeleken worden met enkele exemplaren, die te Elewijt werden gevonden 18 •
62.MO.l : rand van een bolle pot van grijze klei, met een lichte knik tussen de schouder en de vertikale, licht gebogen hals ; de schouder is versierd met twee rijen ingedrukte vierkantjes (afb. 9, 17). De vorm kan vergeleken worden met een exemplaar in terra-nigra bij E. GosE, o. c., 328 (midden 1 e eeuw) ; ons stuk is waarschijnlijk een latere navolging.
62.M0.36: fragment van grijze klei met horizontale, naar binnen geplooide en verdikte rand (afb. 9, 18) ; dergelijke vormen, nabootsingen van kurk-urnen, komen voor vanaf de 1 e eeuw en werden lang nagevolgd : E. GosE,
o. c., 305 (Claudisch) ; ]. H. HoLWERDA, o. c., afb. 92, 119 (waarschijnlijk nog Je eeuw); H. VA DE WEERD19, afb. 3, 20 (Je eeuw en later).
17 J.
MERTENS, 0. c., p. 12, afb. 3, 18.
18 J. MERTENS, Puits antiques à Elewijt et les puits romaitzs en bois, in L'Ant. Classique, XX, 1951, p. 90,
afb. 4.
19 H. VAN DE WEERD, Inleiding tot de Collo-Romeinse archeologie der Nederlanden, Antwerpen, 1944, afb.
15 {17)
.-JP
8(36)
~(liJ
12(1)
13(17)
1!!!:
r
~
21(71118{36)
~36
)
(.(28)
21 2
1!{
24:r 2,- 2' 2,
,-;8(1)
MORTSEL
1962-63
:r
30(1~..,-G DE BOE 196631(1)
24 DE GALLO-ROMEINSE NEDERZETTING
63.M0.36: fragmenten van twee urnen met lichte schouderknik en naar buiten gebogen rand, van grijze klei (afb. 9, 19); kan vergeleken worden met een voorbeeld uit Arentsburg, ]. H. HoLWERDA, o. c., afb. 92, 134·
(M. 2e eeuw).
62.MO.l en 28: scherven van 5 urnen met eenvoudig omgeslagen randen
(S-vormig profiel), van grijze klei; twee ervan zijn lichtjes gepolijst en
versierd met een band gearceerde lijnen op de schouder (afb. 9, 20). Der-gelijke urnen komen voor in een oneindig aantal varianten en werden gedurende lange tijd vervaardigd, zodat een datering ervan moeilijk is ; P. STUART, o.c., pl. 19, 290 en vv. (type 201A: 1 c eeuw en later); E. GosE,
o. c., 533-534 (E. 1 e-begin 2e eeuw) ; eveneens te Arentsburg,
J.
H. HoL-WERDA, o.c., afb. 92, 131-135 (E. 1 e tot E. 2e eeuw).62.M0.1, 17, 36 - 63.M0.72: een groot aantal fragmenten van ongeveer 25 grote kookpotten met omgeslagen en geprofileerde randen, van grof grijs aardewerk (afb. 9, 21-27). Deze vorm vindt men eveneens in een
oneindig aantal varianten terug. Een groot aantal van dergelijke kook-potten werd gevonden te Arentsburg:
J.
H. HoLWERDA, o.c., afb. 92, 140-142 schetst de evolutie van lichte vormen met scherpe randprofielen totsteeds plomper wordende potten met ronde randen, en plaatst ze in de
loop van de 22 eeuw; eveneens te Grobbendonk 20 •
62.M0.1 en 17: fragmenten van 5 kommen en urnen met horizontale rand,
versierd met 1 tot 5 groeven (afb. 9, 28-31), ruwe grijze, bruine en okerkleu-rige klei ; dr. E. Go sE, o. c., 502-504 (2 e tot 1 e helft 3 e eeuw), en 552-554
(einde 1 P_2e eeuw) ; ]. H. HOLWERDA, o. c., afb. 93, 187 vv. (einde 1 e -2e eeuw); P. STUART, o.c., pl. 20, 307 en vv. (type 202) en pl. 21, 339 en vv. (type 210A: E. 1 e_2e eeuw).
62.M0.1, 17, 36 - 63.M0.51 en 57: fragmenten van ongeveer 25 kommen
en urnen met hartvormig randprofiel. Vier exemplaren zjn van steenrode of bruinrode klei, met grijze kern (afb. 10, 2-3), een ongeveer volledig stuk
is vervaardigd uit okerkleurige klei (afb. 10, 1) : alle andere exemplaren
zijn gemaakt van wit-grauwe, hard gebakken klei, vermengd met witte
en rode kwartssteentjes; enkele ervan zijn grijs-bruin gesmoord (afb. 10,
4-12). Dit randprofiel komt voor vanaf het midden van de 2e tot in de
5" eeuw. De ontwikkeling ervan vinden wij bij E. GosE, o. c., 540 en vv. ;
onze exemplaren zijn van het type 505-506 en 542-544 (midden 2e tot 2e helft 3e eeuw). Cfr. te Arentsburg,J. H. HoLWERDA, o.c., afb. 93, 203 en vv. (midden 2e eeuw en later) ; P. STuART, o. c., pl. 20, 213 en vv. (type 203 midden 2e eeuw en later); Niederbieber,type 8921(vanaf midden 2e eeuw).
62.M0.1 en 17: fragmenten van borden met lichtjes naar binnen gebogen
wand. Twee exemplaren met dikke wanden zijn vervaardigd van ruwe
grijze klei (afb.10, 13) ; meer fijnwandig zijn de drie andere stukken,
waar-20 J. MERTENS, Gallo-Romeins graf uit Grobbmdonk, l. c., p. 12, afb. 3, 20.
2~ 3~
·~
~
7 (32)~
11(1~
-
-12(1~
10(1), "/lJ
( \:(1)
13(1~
f
r
25~
23(1) 24(1)MORTSEL
1962-63
GDE BOE 19(;6AFB. 10. -Ruwwandig (1-25) en inheems aardewerk (26-28); glazen kraal (29) en voetstuk van terra-cotta beeldje (30).
26 DE GALLO-ROMEINSE NEDERZETTING
van één van grijze klei, grijs-zwart gesmoord, en twee van witgrauwe klei met kwartssteentjes (afb. 10, 14). Deze eenvoudige vorm vindt men van de 1 e tot de 4e eeuw: E. GosE, o.c., 467 (M. 2c eeuw), 479 (2e helft 3e eeuw)
en 481 (4e eeuw) ;
J.
H. HOLWERDA, o. c., afb. 94, 235 (2e eeuw).62.MO.l en 17 - 63.M0.48: fragmenten van vier borden met afgeronde
wand en naar binnen gebogen rand, van grijze, grijs-zwart gesmoorde,
(afb. 10, 15), bruinrode, steenrode en oranje klei (afb. 10, 16-17). Is te
ver-gelijken met Arentsburg,
J.
H. HoLWERDA, o. c., afb. 94, 224 (2e eeuw enlater); E. GosE, o. c., 468 (2e helft 2e eeuw).
62.M0.17 : randfragment van een kom of een bord van lichtbruine en tame-lijk gladde klei, met ronde naar binnen gebogen rand (afb.lO, 18) ; dit stuk
kan vergeleken worden met
J.
H. HoLWERDA, o. c., afb. 94, 239 (2eeeuw) ; Niederbieber, type 111 2 !.
62.M0.1, 12, 17, 36- 63.M0.57: fragmenten van negen kommen met naar binnen gebogen en verdikkende randen (afb. 10, 19-23). Zij zijn
vervaardigd van dezelfde wit-grauwe klei met kwartssteentjes, zoals tal-rijke urnen met hartvormig randprofiel : dit is de produktie van eenzelfde
pottenbakker. De buitenkant is versierd met 1 tot 3 horizontale groeven
onder de rand. Cfr. E. GosE, o.c., 487-488 (E. 2e- 1 e helft 3e eeuw) ;
J.
H. HoLWERDA, o. c., afb. 94, 220 (2 e eeuw).62.M0.1 : fragment van grijze hard gebakken klei, met een naar binnen geplooide en ronde omhoog gebogen rand en inkervingen op de scherpe
schouderknik (afb. 10, 24) ; E. Go sE, o. c., 497 (E. 2 e - begin 3 e eeuw).
62.MO.l : randfragment van een deksel van rode klei, met grijze kern;
J.
H. HoLWERDA, o. c., afb. 94, 258.62.M0.1 en 36: scherven van twee deksels van witgrauweklei met kwarts-steentjes, van het type E. GosE, o. c., 558 (M. 2 3 eeuw).
62.M0.36: randfragment van grote amfoor van bruinrode klei, met brede trechtervormige hals en overhangende buitenlip (afb. 10, 25).
62.M0.1 en 36 : bodemstukken van twee amforen van okerkleurige klei.
6. Inheems aardewerk
62.M0.1 :twee randfragmenten van een met de hand gevormde pot van grove
klei, glad gestreken, met schouderknik en omhoog gebogen rand. Een
bodemfragment van dezelfde klei is met parallelle strepen glad gestreken (afb. 10, 26).
62.M0.1 : wandfragment van grove bruine klei, met de hand gevormd en versierd met een rij vingerindrukken.
62.M0.1 : randfragment van een grote pot van zeer grove en slecht gebakken
klei, rood-bruin met zwarte kern, vermengd met onzuiverheden zoals gras en steentjes, en met een kartelrand (afb. 10, 27). Dit stuk kan, wat betreft
techniek en kartelrand, vergeleken worden met de rechtwandige kroezen gevonden te Elewijt 23•
63.M0.69: twee grote randfragmenten van een bekervormige pot, met de hand gevormd, van grove, slecht gebakken en bruin-zwarte klei (afb. 10, 28).
63.MO. 73 : een groot aantal fragmenten van een voorraadurne van licht-bruine, zwart gebrande en slecht gebakken klei vol onzuiverheden ; de rand is vertikaal met een weinig uitstekende reliëfband aan de buitenzijde. Deze urne heeft een klein standvlak, licht afgerond.
7. Glas
62.MO.l9 : fragment van een ribbenschaal van zuiver bleekgroen glas: 1 e
eeuw 24 •
62.M0.36 : een klein randstukje van zwart ondoorzichtig glas.
62.M0.19 en 36: een tiental fragmenten van lichtgroen vensterglas: 3 tot
4 mm dik, met een gladde en een ruwe zijde.
62.M0.25: geribde kraal van donkerblauwe glaspasta (afb. 10, 29). 8. Metaal
Ijzeren voorwerpen: 62.M0.4, 18 en 36: twee meslemmers (afb. 11, 1-2) 25 ; een guts of holle steekbeitel, met vierkantig einde om een houten steel aan te zetten (afb. 11, 3) 26
; een tweedelig houweeltje, met aan de ene zijde een
hark en aan de andere zijde een tweetand (afb. 11, 4) D ; een sleutel met
drie tanden (afb. 11, 5) 28 ; een puntig staafje eindigend op een rechthoekig
klein plaatje: schrijfstift? (afb. 11, 6) ; het handvat van een emmer (afb.
11, 7) ; een klein staafje eindigend in de vorm van een pijlpunt (afb. 11, 8) ;
een lange ijzeren staaf waaraan een ring is bevestigd (afb. 11, 9). Verder zijn er een groot aantal vierkante spijkers met ronde koppen en van verschillende grootten.
Bronzen voorwerpen: 62.MO.l8: een dun plaatje, oorspronkelijk waarschijn-lijk cirkelvormig, met de aanzet van een ring (afb. 11, 10) ; een klein pira-midevormig staafje (afb. 11, 11).
23 J.
MERTENS, De Romeinse vicus te Elewijt, l. c., afb. I 0, 11.
" C. ISINGS, Romanglasfrom datedfinds, (Archaeologica Trajectirw, II), p. 17 vv., vorm 3a of b. 25 B. HoFMANN, La quincaillerie antique, (Groupe d'archéologie du Tauring Club de France. Notices techniques
14-16), Parijs, 1964-1965, I, pl. I-II, geeft een groot aanlal varianten van mesvormen.
" 0. c., I, pl. VII, 2, 3, 7, 8; E. ETTLINGER, Commerce et Métiers, in L'époque romaine en Suisse,
(Réper-toire de Préhis(Réper-toire et d' archéologie de la Suisse, 4), Base!, 1962, pl. 15, 28.
27 B. HOFMANN, o.c., I, pl. XII, 12.
28 0. c., III, pl. XXVIII-XXX, geeft een overzicht van mogelijke vormen; onze sleutel is te
-28
DE GALLO-ROMEINSE EDERZETTING 8 (18) 4 (4) I~.
t
7 (4)~
·
·~
r
..
(18)\;
9 (18) ~ 11 (18)M 0 R T S E L
1962-63
(
OP DE STEENAKKER TE MORTSEL 29
Tenslotte is er nog het voetstuk te vermelden van een terra-cotta beeldje, in witte klei en in de vorm van een omgekeerde eierdop, met de aanzet der
twee voeten: 62.MO.l (afb. 10, 30).
De tegulae welke gebruikt werden bij de bouw van de kelder hebben de
vol-gende afmetingen : 45,5 X 32,5 cm ; dikte : 2 tot 2,6 cm ; hoogte der randen :
4 à 5 cm. Zij werden vervaardigd uit bruinrode, tamelijk korrelige klei ;
vele van deze pannen waren bij het bakken verwrongen of gebarsten. Er werd geen enkele volledige imbrex aangetroffen.
IV. NABESCHOUWINGEN
In onze streken werd reeds dikwijls het bestaan van houten gebouwen uit de
Romeinse periode verondersteld, doch zelden of nooit werd de aanwezigheid ervan door archeologisch onderzoek vastgesteld 29• Het is ten eerste moeilijk
de overblijfselen van dergelijke gebouwen terug te vinden, omdat de aandacht
van de zoeker niet wordt aangetrokken door de stenen en stukken mortel,
die door het ploegen aan de oppervlakte der akkers werden verspreid, zoals
dit wel het geval is bij de stenen villagebouwen uit het zuiden van ons land.
En wanneer de aanwezigheid van stukken pan en potscherven, zoals hier te
Mortsel, toch aanleiding gaf tot een archeologisch onderzoek, bleven de opgra-vingen steeds zonder resultaat, omdat de verkleuringen in de bodem
verwaar-loosd of niet eens opgemerkt werden.
Zo is onder meer te verklaren waarom die streken in ons land, voornamelijk
in de noordelijke provincies, waar geen of weinig steenmateriaal voorhanden
was voor het oprichten van gebouwen, steeds blanco bleven op een
versprei-dingskaart van de landelijke bewoning in de Romeinse tijd, hoewel ook zij werden afgezocht naar de overblijfselen ervan 30 • In het zuiden daarentegen
zijn honderden vindplaatsen bekend, voornamelijk dank zij de aktiviteit van
lokale kringen in de tweede helft van de 19 e en in het begin van de 20 e
eeuw 31•
Mede daardoor ontstond dan de mening dat het noorden van ons land in de
Romeinse tijd een soort terra incognita was, een onherbergzaam en
onvrucht-baar gebied, dat grotendeels zou bestaan hebben uit moerassen en bossen,
en waar de inheemse bevolking voortleefde in ijzertijdtradities en weinig
de invloed van de Romeinse kultuur onderging 32• Recente vondsten en
stu-dies geven wel aanleiding tot een verandering in die overdreven opvattingen 33.
"J. BREUER, La Belgique romaine, Brussel, 1944, p. 59.
ao E. RAHIR, Vingt-cinq amzées de recherches, Brussel, 1928, passim.
"' R. DE MAEYER, De Romeinse/ze villa's in Belgie~ Antwerpen, 1937, p. 29-39, kaart I.
32 0. c., p. 265-266 ; H. VAN DE WEERD, o. c., p. 113 ; J. BREUER, o. c., p. 62-63.
" J. MERTENS, Oudenburg en de Vlaamse kustvlakte tijdens de Romeinse periode, (Archaeologica Belgica, 39),
Brussel, 1960, p. 6 vv.; M. BAUWENS-LESENNE, Bibliografisch repertorium der oudheidkundige vondsten in
~ ---~ - - -
-30 DE GALLO-ROMEINSE NEDERZETTING
Het blijft echter onwaarschijnlijk dat het noorden in dezelfde mate bewoond was en evenveel door de Romeinse kultuur beïnvloed werd : hier spelen immers ook andere faktoren een rol, zoals de vruchtbaarheid van de bodem, de rijk-dom van de ondergrond, de nabijheid van grote verkeerswegen, diverticula,
handelscentra, enz. 3t.
*
* *
Het opgegraven deel van de nederzetting te Mortsel bestond uit twee los van
elkaar opgerichte gebouwen: het woonhuis en de schuur, waartussen de kelder gelegen was.
Het eerste kunnen wij rekonstrueren als een groot rechthoekig gebouw,
N.W.-Z.O. gericht, dat een oppervlakte besloeg van 26,50 bij 17,30/17,80 m (zie
plan II, A). De paalgaten van de noordelijke hoek van dit gebouw bleven
echter niet bewaard ; behalve een deel van de buitenwand in het westelijk
deel was nergens een spoor van wandkonstrukties te bespeuren. Uitsluitend
rekening houdend met de paalrijen, kunnen wij het gebouw onderverdelen
in twee ongeveer gelijke delen. Het zuidelijke deel bevatte twee in de breedte
geschikte ruimten Al (17,30/17,80 op 9,50/9,80 m) en A2 (17,30/15 op 3,20/
3,40 m). Het onregelmatige spoor 188 in de grote ruimte Al, met veel
houts-kool en brandresten, kunnen wij beschouwen als de ligplaats van een haard :
het was waarschijnlijk slechts een eenvoudige kuil in de grond, waarin men het vuur deed branden. Het noordelijke deel A3 was door twee, misschien 3
paalrijen in de lengte onderverdeeld ; het grote aantal onregelmatige sporen
en het onvolledige grondplan laten ons niet toe het juiste uitzicht van dit deel
van het gebouw te bepalen. Van hieruit kon men langs een houten trap de
kelder bereiken, die aan de buitenkant tegen deze konstruktiewas aangebouwd.
De aanwezigheid van het grootste deel der gevonden potscherven en van de
ijzeren gebruiksvoorwerpen in deze kelder en in de dichtbijgelegen afvalkuil
nr. 54, en de nabijheid van de twee waterputten laten ons toe in dit gebouw
de woonplaatsen te situeren. Bij het toewijzen van een bestemming voor de
verschillende vertrekken van dit gebouw zijn wij geneigd rekening te houden
met de schikking, die men aantreft in de meeste kleine boerderijen uit
latere tijden : terwijl er steeds weinig ruimte voorbehouden werd aan
woon-en slaapkamers, was de keukwoon-en steeds het grootste en voornaamste vertrek,
waarin alle binnenhuisaktiviteiten van de bewoners zich concentreerden
repertorium der oudheidkundige vondsten in Westvlaanderen, (Oudheidkundige repertoria N.C.O.N.B., IV),
Brussel, 1963, passim; Jo., Bibliografisch repertorium der oudheidkundige vondsten Îll Antwerpen,
(Oudheid-kundige repertoria N.C.O.N.B., Brussel, 1966, passim; S.J. DE LAET, De Kempen m de Romeinse en in de Vroeg-merovi12gische tijd, in Brabants Heem, 1950, dl. IJ, nummer 2 ; P. RoosENS, Taxandria in de Romeinse
en Merovingische tijd, in Taxandria, 1958, XXX, p. 33-131 ; XXXI -XXXII, 1959-60, p. 3-78. 34 R. DE MAEYER, o. c., p. 250 vv. ; J. M:ERTENS, Les routes romaines de la Belgique, (Archaeologica Belgica,
rond de haard ; vanuit deze keuken had men rechtstreeks toegang tot de
stallingen, die in hetzelfde gebouw waren ondergebracht 35• Hier te Mortsel
zouden wij de keuken kunnen situeren in het grote vertrek Al en de
stallin-gen in A3, met verschillende onderverdelingen.
Het tweede gebouw (plan II,B), een rechthoek van 16 bij meer dan 20 m,
kunnen wij beschouwen als een grote driebeukige schuur, die Z.W.-N.O.
gericht was. Hier werden evenmin sporen aangetroffen van wandkonstruk-ties, zodat het mogelijk is dat dit gebouw slechts bestond uit één grote ruimte waarbij de palen aan de binnenzijde uitsluitend dienden voor het dragen van
het dakgebint. Wij menen echter dat zowel de vier in de lengte geplaatste
palenrijen als de tussenverdelingen naast de afdekking van het gebouw ook
een plankenvloer moeten gestut hebben, zodat de ruimte onder het dak
ge-schikt was voor het bewaren van stro, hooi en dergelijke ; de benedenruimte was waarschijnlijk onderverdeeld in werkplaatsen, opslagplaatsen, hokken voor
kleinvee, enz. Het grote aantal palen in de N.W. wand was denkelijk een
voorzorg tegen de sterke noorden- en westenwind. Dit gebouw werd door
brand vernield.
In opstand waren deze gebouwen - ook de kelder - opgericht in vakwerk, dat wij als volgt kunnen beschrijven: een geraamte van zware palen en
bal-ken, verbonden met een vlechtwerk van takken en twijgen, dat dan bedekt
werd met wandleem, waarvan talrijke stukken werden teruggevonden 36 •
Voor de afdekking kunnen wij de zware Romeinse tegulae en imbrices
uitslui-ten; strobedekking is meer dan waarschijnlijk. De vensters van het
woonge-deelte waren afgesloten met lichtgroen vensterglas.
Van de konstruktie der waterputten kon wegens het grondwater weinig
vast-gesteld worden: het waren ronde schachten, waarvan de wanden met hout waren beschoeid; boven de grond waren die waterputten denkelijk eveneens afgezet met een houten borstwering. De palen nr. 54, 153 en 154 kunnen de sporen zijn van een houten hefboom, waarmede men het water putte in een emmer, vastgemaakt aan een koord 37• Wij kunnen aannemen dat de beide
waterputten niet terzelfdertijd gebruikt werden, maar dat een nieuwe put
gegraven werd, nadat de eerste buiten gebruik was geraakt.
Het erf met afvalkuilen en mesthopen kunnen wij aan de zuidzijde situeren; het werd aldus door de gebouwen tegen de noordwestenwinden beschut ; enkele kleine in de grond geslagen palen kunnen wijzen op de aanwezigheid van een afsluiting, mogelijk voor kleinvee.
De gebouwen en het erf waren omringd door een ondiepe gracht; die menen
wij te kunnen beschouwen als een afsluiting, ter vervanging van een hofmuur;
•• C. V. TREFOIS, Ontwikkelingsgeschiedenis van onze landelijke architektuur, Antwerpen, 1950, passim.
36 Zie over het vakwerk: C. V. TREFOIS, o. c., p. 41-63.
" R. DE MAEYER, o.c., p. 190-192; ]. MERTENS, Puits antiques à Elewijt et les puits romaÎ1zs en bois, l. c., p. 85-100; W. KNIPPENBERG, Waterputten uit de Romeinse tijd te Sint-1\llichielsgestel en elders, in Brab. Heem, XVII, 1965, p. 75-92.
32 DE GALLO-ROMEINSE NEDERZETTING
een defensieve bedoeling schijnt ons onwaarschijnlijk. De toegang tot het erf
kunnen wij ergens aan de zuidzijde situeren.
*
* *
Dit was dus een kleine boerderij, die wij met de Iatijnse term 'villa' kunnen
aanduiden ; dat de gebouwen bij gebrek aan steenmateriaal in vakwerk wer-den opgericht lijkt ons geen geldige reden om deze term niet te
aanvaar-den 38• De ekonornische aktiviteit van de bewoners moet dezelfde geweest
zijn als die der huidige boerderijen uit de streek : gemengde bedrijven met weiden voor de veeteelt en akkers voor de landbouw; het kleine houweeltje
(afb. 11, 4) zal wel bij deze laatste bezigheid gebruikt zijn.
Zoals wij reeds gemeld hebben, zijn er zeer weinig houten gebouwen uit de Romeinse tijd bekend. Wij kunnen hier een houten konstruktie van 7,50 op 12,50 m met enkele kleinere gebouwtjes vermelden, die gevonden werd onder de muren van een porticusvilla te Kerkrade (Nederland) 39 en die dateert uit
het einde van de 1 e eeuw v. C. of het begin van de 1 e eeuw n. C. Te Mayen (Duitsland) werden, eveneens onder een stenen porticusvilla, de sporen van een houten gebouw teruggevonden (7,5 op 9 m), daterend uit het einde van
de La Tène of het begin van de Romeinse periode 40• Deze voorbeelden kunnen
echter wat betreft het grondplan niet vergeleken worden met de gebouwen uit
Mortsel.
De samenstelling van het pachthof is hier wel zeer typisch : de verschillende
onderdelen van de boerderij werden los van elkaar opgericht aan ten minste
twee zijden van een binnenhof; het is absoluut niet uitgesloten dat ook de Z.W.-kant van het erf afgesloten was door bijgebouwen, doch de opgravingen lieten niet toe dit vast te stellen ; het geheel werd omringd door een ondiepe sloot (zie schets afb. 12). Deze schikking komt overeen met het type der om-walde hoeven, dat zeer verspreid was in latere tijden 1 ; dergelijke
boerde-rijen met losse bebouwing en omringd door een watergordel - de zogenaamde 'schans' - komen veelvuldig voor in het westelijk deel van de provincie
Antwerpen, in Oost-Vlaanderen, doch voornamelijk in West- en Frans-Vlaan-deren 42
• Eerder dan het ontstaan van dit hoevetype te willen zoeken in
his-torische tradities wensen wij de aandacht te vestigen op enkele natuurlijke
elementen welke een dergelijke schikking moeten beïnvloed hebben: het
38 R. DE MAEYER, o. c., p. 13; voor het gebruik van de term 'villa' verwijzen wij naar J. HARMAND, Sur la valeur archéologique du mot« villa», in Revue Arch., XXXVII, 1951, p. 155-158.
39 H. BRUNSTING, Verslag van de opgraving van een Romeinse villa te Kerkrade (Krichelberg-Kaalheide), in
Berichten R.O.B., 1950-13, 12 juni 1950, p. 31-32, plan.
•• F. ÜELMANN, Ein gallorömischer Bauemhof bei Mayen, in Bonner Jalzrbücher, CXXXIII, 1928, p.
51-140.
u c .. V. TREFOIS, o. c., p. 153-162 .
0 30M
l:n:m=:f===±=::::::f
10 20
AFB. 12. - Schets met de schikking van de gebouwen, de waterputten en de schans.
scheiden van de verschillende onderdelen van de hoeve in los van elkaar
ge-plaatste gebouwen om het gevaar van een volledige vernieling door brand te
verminderen; het schikken van de gebouwen rond het binnenhof om het te
beschermen tegen de winden ; het graven van een sloot rond het erf om het
terrein te draineren 43.
*
* *
Uit de aard van het gevonden materiaal blijkt dat de bewoners van deze villa
een bescheiden bestaan leidden. Het terra sigillata aardewerk, ingevoerd
uit Zuid-, Midden- en Oost-Gallië, is slechts door 12 scherven
vertegenwoor-digd; van het geverniste aardewerk werd slechts een beperkt aantal stukken
gevonden, terwijl de beschilderde en belgische waar hier volledig ontbreken.
De enkele fragmenten terra-nigraächtig aardewerk kunnen wij wegens de
ruwe fabrikatie als lokaal namaaksel van terra-nigravormen bestempelen.
De overgrote meerderheid der gevonden scherven behoort tot het gewone
aardewerk, waarbij de gladwandige ceramiek eveneens slechts door enkele
stukken vertegenwoordigd is: kruikjes, kruikamforen en wrijfschalen. Bij
het ruwwandig aardewerk zijn weinig varianten te vermelden : de
meerder-heid der scherven behoort tot grijze kookpotten met omgeslagen en
geprofi-leerde randen, urnen met horizontale en hartvormige randprofielen, kommen
en borden.