• No results found

Havenbaronnen avant la lettre, Rotterdammers tussen 1750 en 1813. 

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Havenbaronnen avant la lettre, Rotterdammers tussen 1750 en 1813. "

Copied!
136
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Havenbaronnen avant la lettre,

Rotterdammers tussen 1750 en 1813.

Meesterproef in

het kader van de

opleiding

Stadsgeschiedenis

UvA.

Begeleider Mart

Rutjes

Tweede lezer Clé

Lesger

Bas Verheij Studentnummer 10647767 Abcoude, November 2020

Het beeld van Erasmus op de Grote Markt 1

Het beeld van Erasmus staat op de Grote Markt. Aan de rechterhand de Kolk. Je kijkt de Kerkstraat in vanaf de Grote Markt in de

1

richting van de Laurenskerk. Na de kruising met de Hoogstraat begint de Nauwe Kerkstraat. Op de hoek met de Hoogstraat aan de rechterzijde woonde Johannes Leonardus Nierstrasz (1772-1838) lid van de KvK 1803-1838 na 1831 als president. Hij was getrouwd met Barbera Brem de zuster van de Rotterdamse bestuurder Richard (1761-1846). Zie: Callahan, Harborbarons deel II 159.

(2)

Inhoudsopgave

Inleiding

4

De bevolking

5

Hoofdstuk I

Rotterdam tot 1800 10

Een staatsgreep op stadsniveau 10

Het bestuur 12

Kerkgenootschappen 12

Het verhaal van Pieter Baelde 14

Samenvatting 16

Hoofdstuk II Het democratisch experiment

18

Het bestuur tot 20 januari 1795 20

Een bestuur voor zes weken 22

“Comité de Commerce” 24

Het eerste democratisch gekozen bestuur 26

De Heren van 1797 29

Het einde van de democratie ? 31

Een stadsbestuur volgens de nieuwe staatsregeling 32

De Revolutie van 1801 34

Hoofdstuk III De start van de kamer van Koophandel

35

Voorgeschiedenis 35

Oprichting van Comités voor de handel en fabrieken 35

Werkzaamheden 39

Hoofdstuk IV Samenwerken

44

Maatschappij van Assurantie discontering en belening,

“Stad Rotterdam Anno 1727” 46

Het Bataafsch Genootschap voor proefondervindelijke wijsbegeerte 47

Studium Scientiarum Genitrix 49

Maatschappij tot Nut voor het Algemeen 50

Rotterdamsche genootschap ter bevordering van de

Koepokinenting onder de zinspreuk: “Ne pestis intree Vigila”. 53

Wilhelminapolder 55

Conclusie 57

Hoofdstuk V Van democratie tot politiestaat

59

(3)

Lodewijk in Rotterdam 63

Het Koninkrijk Holland 64

Politie 65

Het decreet van Berlijn 66

De inlijving 67

Het bezoek van Napoleon 69

Gardes d’Honneur 70

De politiestaat 71

Toch nog een plotseling einde 73

Conclusie

77

Literatuuroverzicht

82

Bij de bijlagen 90

Bijlagen, overzicht 91

Bijlage A Ouderlingen Waalse kerk 92

Bijlage B Overzicht Godsdienst 94

Bijlage C Vroedschap Rotterdam tot 1795 95

Bijlage D Bestuurders 1795-1797, de eerste drie tijdvakken 101

Bijlage E De Heren van 1797(Hazewinkel) 108

Bijlage F Benoemde Bestuurders, november 1798 t/m 31 dec 1802. 111

Bijlage G Huichelenbos van Liender 115

Bijlage H 1-3 Toespraken van Cornelis van Vollenhoven 116 Bijlage I Veiligheidsmaatregelen van de Marivault bij de intocht

van Napoleon in Rotterdam op 25 oktober 1811 119

Bijlage J 1-3 Samenwerkers 121

Bijlage K Rotterdamse Gardes d’honneur 131

Bijlage L Regering Rotterdam 1813 133

Bijlage M Notificatie de 19e november van de nieuwe burgemeester

(4)

Inleiding

De Rotterdamse Havenbaronnen zijn de grootindustriëlen die in de lange negentiende eeuw, het interbellum en na de tweede wereldoorlog gezamenlijk in samenwerking met de Kamer van Koophandel en het gemeentebestuur grote invloed hadden op de ontwikkeling van Rotterdam en met name van de haven. Maureen Callahan beschrijft Rotterdam in de

periode tussen 1824 en 1900. Haar havenbaronnen zijn leden van een min of meer besloten 2

club van mensen die allen deel uitmaken van de belangrijkste Rotterdamse instituties waarvan voor de economie de belangrijkste zijn het (gemeente)bestuur en de Kamer van Koophandel. Zij toont aan dat deze club van mensen in staat is geweest door samen te werken Rotterdam in de loop van de 19e eeuw te laten groeien tot de grootste havenstad van ons land, wellicht zelfs van de wereld. Erik Palmen bestudeerde de Rotterdamse

welstandselite tussen 1750 en 1803 in opdracht van het Rotterdams Gemeentearchief. In 3

zijn analyse betrekt hij al diegenen die 30 gulden betaalden voor het Middel op Trouwen en Begraven en komt hij op een totaal van 546 personen die tot de eliteklasse behoorden. De door Palmen geanalyseerde welstandselite is daarom zo interessant omdat de leiders zowel bij de revolutionaire omwenteling van 1787 als na de Bataafse omwenteling in 1795 uit deze elite werden gerecruteerd. Ik bestudeer de tussengeneratie, volgend op die van Palmen, voorafgaand aan die van Callahan. Een tussengeneratie die bestond uit twee partijen met een groot onderling wantrouwen. Enerzijds een coalitie tussen ideologisch geinvolveerde

democraten en een handelselite die op grond van het geloof van het bestuur was uitgesloten. Anderzijds het conservatief deel van dat gedeelte van de elite dat, wel bij het bestuur

betrokken, alles bij het oude wilden houden. Aanvankelijk leidde dat tot heftige

strijdtonelen. Met mijn studie toon ik aan hoe er uiteindelijk een compromis tot stand kwam dat de ontwikkeling van Rotterdam niet alleen niet in de weg stond maar deze ontwikkeling zelfs stimuleerde.

Maureen Callahan, The harbor barons: political and commercial elites and the development of the port of Rotterdam, 1824-1892

2

(Princeton 1981).

Erik Palmen, De koopmannen van Rotterdam : een cohortanalyse van de welstandselite van Rotterdam, 1750-1803 : economie,

3

(5)

De bevolking

De opkomst van Rotterdam van kleine vissersplaats tot tweede Hollandse havenstad is het onderwerp van de De kleyne mast van de Hollandse Coopsteden van Hans Bonke . 4

Samenwerking van de koopliedenstand en de overheid zorgde er voor dat de stad groeide. 5

Mentink en van der Woude concluderen op demografische gronden dat zich een onstuimige groei voordeed tot ongeveer 1700. Een periode van bevolkingsterugval volgde die zich na 1770 voorzichtig begon te herstellen. De “Franse tijd” liet wel enige stagnatie in de groei zien maar had geen terugloop van de bevolking tot gevolg. Dit in tegenstelling tot

Amsterdam, Haarlem, Delft en Leiden die in die periode respectievelijk meer dan 18,5%, 18%, 12% en 8% in bevolkingsaantal achteruitgingen. Diederiks geeft in een tabel weer hoe de verhoudingen lagen. Zou er een reden zijn te geven waarom Rotterdam niet in 6

bevolkingsaantal achteruitgaat? Ook Jan de Vries en Ad van der Woude constateren de uitzondering die Rotterdam heeft ten aanzien van de stedelijke bevolkingsontwikkeling. 7

Wel geven zij een verklaring voor de achteruitgang van andere steden maar een verklaring voor de Rotterdamse uitzondering geven zij niet. Wie hebben de stoot gegeven tot de ontwikkelingen die zouden volgen in de negentiende eeuw? Heeft het te maken met die mannen die tussen 1785 en 1787 de macht in Rotterdam probeerden te grijpen, wat uiteindelijk lukte in 1795 dankzij de Franse inval? Die patriotten, die om met Van Sas te spreken!"met de universele verlichting streefden naar een land van deugd, kennis en geluk?” Of waren het de ontevredenen die de handel zagen verdwijnen al of niet ten 8

gevolge van beslissingen door regenten van het “ancien regime” in Den Haag? Tussen 1780 en 1785 kwam er in Rotterdam in ieder geval een stroming op gang die het anders wilde.

Bevolking van de 10 grootste steden in Holland, Zeeland en Utrecht, Diederiks.

Gemeente/ Inwoners 1795 1818 %

Amsterdam 221.000 180.179 -18,5 Rotterdam 58.310 58.552 +0,5

Den Haag 41.266 42.301 +2,5

Hans Bonke, De kleyne mast van de Hollandse coopsteden. Stadsontwikkeling in Rotterdam 1572-1795 (Amsterdam 1796).

4

G.J.Mentink en A.M.van der Woude, De demografische ontwikkeling te Rotterdam en Cool in de 17e en 18e eeuw (Rotterdam

5

1965).

Herman Diederiks, Een stad in verval. Amsterdam omstreeks 1800 (Amsterdam 1982) 10.

6

Jan de Vries en Ad van der Woude, Nederland 1500-1815. De eerste ronde van moderne economische groei (Amsterdam 2005) 90.

7

Niek van Sas, ‘De vaderlandse imperatief. Begripsverandering en politieke conjunctuur, 1763-1813’ in: N.C.F. van Sas (red.),

8

(6)

In mijn eerste hoofdstuk bespreek ik het Rotterdam van 1780 tot 1795. Een tweespalt in de vroedschap leidde eerst tot het oprichten van een vrijcorps (van “Uitmuntende

Rotterdammers” ) gevolgd door dusdanige protesten van de burgerij dat gekozen werd voor 9

het integreren van het vrijcorps in de schutterij. Als vervolgens Jan Jacob Elzevier, lid van de vroedschap en lid van de “Krijgsraad” deze schutterij wil hervormen tot een meer adequate politiemacht wordt dat door de lagere burgerij (vooral diegenen die in het Achterklooster wonen) als een bedreiging gezien. Als regels worden gecontroleerd is er minder gelegenheid tot “sjoemelen” (zie Hoofdstuk V). Er volgt een onrustige periode waarin twee revoluties plaats vinden op stedelijke schaal. De eerste vanuit een

minderheidsfractie in de vroedschap samen met een aantal van de rijkere kooplieden maar zeker ook vanuit dat deel van de eenvoudige burgerij die de patriotse ideeën aanhing. De tweede revolutie had het herstel van het oude bewind met behulp van de Pruisen tot gevolg. De in hun waardigheid herstelde oude garde gaf de orangisten onder de kleine burgerij de gelegenheid hun onlusten bot te vieren. Niet alleen de belangrijkste patriotten die tot de 10

rijkeren behoorden maar ook de eenvoudiger burgers die door orangisten naar hun dranklokaal van samenkomst “de bonte honden” werden genoemd vluchtten naar 11

Frankrijk. 12 Utrecht 32.294 33.663 +4 Leiden 30.955 28.532 -8 Haarlem 21.227 17.438 -18 Middelburg 20.146 13.114 -35 Dordrecht 18.014 17.387 -3,5 Delft 14.659 12.850 -12,3 Gouda 11.715 11.979 +2

Bevolking van de 10 grootste steden in Holland, Zeeland en Utrecht, Diederiks.

Gemeente/ Inwoners 1795 1818 %

Naamlijst der Uitmuntende patriotten beschermers van Land en Stad (Rotterdam 1783). Werd in Rotterdam voor 3 stuivers in de

9

boekhandel verkocht.

H.C. Hazewinkel ‘“Zuivering” in de achttiende eeuw uit de nagelaten papieren van Pieter Baelde,’ in: Rotterdams Jaarboekje

10

(1945) 37-78.

Chris te Lintum, ‘Een Rotterdamsch Gedenkschrift uit den patriottentijd en de dagen der revolutie’ in: Bijdragen en Mededeelingen

11

van het Historisch Genootschap. Deel 31 (Amsterdam 1910) 186.

Joost Rosendaal, Bataven. Nederlandse vluchtelingen in Frankrijk 1787-1795 (Nijmegen 2003) 134 e.v. Rosendaal noemt een

12

getal van ongeveer 134 Rotterdammers. Een aantal van hen was lid geweest van het vrijcorps. Het ging hier niet om een homogene groep. Onder de slachtoffers van de oranjeterreur waren er grote verschillen in sociale economische, religieuze en intellectuele achtergrond.

(7)

Met Pichegru begint in 1795 mijn tweede hoofdstuk. In hoeverre was de groepering van industriëlen en intellectuelen die na een tijd van verval en de Engelse oorlog van 1780 haar idealen ontwikkelde in de patriottentijd in staat om, na 1795 eindelijk aan de macht, die idealen ook werkelijk te verwezenlijken? Het was moeilijk tegelijkertijd de democratie te ontwikkelen en aan de idealen te werken rond de verheffing van het volk en de verbetering van het onderwijs. Nadat in 1795 een stadsregering werd verkozen die vooral bestond uit gematigde kooplieden en fabrikanten kwamen in november 1797 de radicale democratische republikeinen aan de macht zoals een paar maanden later ook in Den Haag. Van Sas 13

concludeert voor Nederland dat “er in deze decennia een conjunctuur [bestond] van

politisering en depolitisering” , vanaf de jaren 1780 met een sfeer van partijvorming die op 14

een ware burgeroorlog uitliep. Na 1800 leidde dit tot een periode van nationale (dus ook 15

Rotterdamse) “verbroedering met afwijzing van alle partijschappen”. Deze verbroedering 16

heeft er toe geleid dat een samenwerkingsverband ontstond tussen ondernemers en het Rotterdamse stadsbestuur waardoor de economie werd gestabiliseerd en Rotterdam in de 19e eeuw haar opmars kon beginnen.

De Nederlandse handel was in 1780 door de Vierde Engelse Oorlog een ernstige slag toegebracht. Het succes van de patriotten tussen 1785 en 1787 zou mede het gevolg zijn geweest van de steun van de armer wordende middenklasse van kleine kooplieden ambachtslieden en handelaren. Toen dan ook nog na de inval van de Pruisen de patriotse leden van die middenklasse hun heil zochten in het buitenland was het onvermijdelijk dat het Rotterdamse economisch leven op haar laatste benen kwam te staan. De Vries en van der Woude zeggen hierover dat de Nederlandse handel door de omstandigheden werd

fijngeknepen door die te reduceren tot sluiptochten door de kieren van de Engelse blokkade en later het Franse Continentale stelsel. 17

Die “sluiptochten” waren niet geheel zonder succes. Hoewel dat ook geld voor een aantal Amsterdamse handelshuizen zoals dat van Willem Borski dat na zijn overlijden in 1815

Wyger Velema, ‘Republikeinse democratie, de politiek wereld van de Bataafe Republiek 1795-1798’ in : Frans Grijzenhout, Niek

13

van Sas en Wyger Velema (red), Het Bataafse experiment. Politiek en cultuur rond 1800 (Nijmegen 2013) 48-49. Niek van Sas, ‘De Vaderlandse imperatief’ in: Vaderland. 308.

14

Olaf van Nimwegen, De Nederlandse Burgeroorlog 1748-1815 (Amsterdam 2018).

15

Niek van Sas, ‘De vaderlandse imperatief. Begripsverandering en politieke conjunctuur; 1763-1813’ in: N.C.F van Sas (red.),

16

Vaderland, een geschiedenis vanaf de vijftiende eeuw tot 1940 (Amsterdam 1999) 308.

Jan De Vries en Ad van der Woude, Nederland 1500-1815, de eerste ronde van moderne economische groei, (Amsterdam

17

(8)

voortgezet werd door zijn Weduwe Johanna Borski van de Velde is het opvallend dat 18

Anthony van Hoboken, de toekomstige #Koning van de Koopvaart” juist tussen 1780 en 1815 in staat was de grondslagen te leggen voor zijn Rotterdamse handelsimperium. 19

Nederlandse handelshuizen hadden al geruime tijd problemen gehad van wetgeving door vreemde mogendheden en leerden die op diverse manieren te omzeilen. Dat lukte in ieder 20

geval nog tot de inlijving in 1811. Aan deze economie wijd ik mijn derde hoofdstuk. Aan de hand van het boek van Murray dat hij in opdracht van de Rotterdamse Kamer van

Koophandel schreef over de voorgeschiedenis van deze Kamer tussen 1795 en 1803 laat ik zien hoezeer deze kooplieden toen al met het Rotterdams gemeentebestuur (later de

Municipaliteit) verweven waren. De Kamer van Koophandel ontwikkelde zich verder en 21

de Rotterdamse ondernemers lieten bij gebrek aan negotie hun handelsgeest spreken. Er werd zoveel mogelijk geprobeerd om gebruik te maken van de politieke situatie. Men moest roeien met de riemen die men had.

In mijn vierde hoofdstuk verlaat ik enigszins de chronologie van de gebeurtenissen en laat ik zien hoe er ondanks politieke tegenstellingen tussen 1750 en 1815 al

samenwerkingsverbanden bestonden tussen de Rotterdamse kooplieden en de

stadsbestuurders. Op zakelijk gebied waren dat in het begin van 1700 onder meer de Maatschappij tot assurantie, de latere “verzekeringsmaatschappij Stad Rotterdam”. Later tijdens het Koninkrijk Holland de ontwikkeling van de Lodewijkspolder. Op 22

maatschappelijk vlak bespreek ik de samenwerking op het gebied van de kunst

(dichtgenootschappen), de wetenschap (Het Bataafs genootschap), de maatschappelijke vooruitgang (de Rotterdamse afdeling van de maatschappij voor het Nut) en later de vereniging voor koepokinenting. Mijns inziens kwam het succes van de Rotterdamse ondernemers en overheden in de 19e eeuw voort, zowel uit de noodzaak zakelijk samen te werken als uit het verder ontwikkelen van de idealen van de patriotten.

De politieke verwikkelingen tijdens het Bataafs Gemenebest, het Koninkrijk Holland en de periode van de inlijving bewaar ik voor mijn vijfde hoofdstuk. Hoe het begon met het ideaal

Joost Jonker en Keetie Sluyterman, Thuis op de Wereldmarkt, Nederlandse Handelshuizen door de eeuwen heen (Den Haag 2000)

18

129.

Bram van Oosterwijk, Koning van de Koopvaart Anthony van Hoboken (1756-1850) (Amsterdam 1996).

19

Joost Jonker, Thuis op de wereldmarkt 72-173.

20

Willem Gerrit Daniel Murray, De voorgeschiedenis der Kamer van Koophandel te Rotterdam 1795-1803 De commités van

21

Koophandel & Zeevaart, Fabrieken en Trafieken en Financie & Wissel (Rotterdam 1944). Johannes Marinus Godaert van der Poel, De Wilhelminapolder 1809-1959 (Wageningen 1959).

(9)

van een democratische Republiek en uitmondde in een ware politiestaat. In november 1813 werd de samenwerking door politieke tegenstanders weer opgevat. Arie van der Schoor vat het in de vier pagina’s die hij voor de periode 1795-1813 inruimt op een andere manier samen. Hij constateert dat, niet zoals in andere grote steden waar de oude regenten-23

families na 1798 en zeker na 1801 de macht weer in handen namen, in Rotterdam de

invloed van de patriotsgezinde ondernemerselite bleef bestaan ook al omdat zij met name in de invloedrijke Kamer van Koophandel belangrijke plaatsen innamen. Ik wil laten zien dat tijdens de benarde periode van Franse overheersing er een toenadering van beide partijen ontstond zodat zij na 1813 met elkaar de handen uit de mouwen konden steken.

In mijn epiloog schets ik het vervolg. Len de Klerk laat zien hoe de oude regentenfamilies plaats maken voor de “homines novi”: Hudig, Plate, Veder met daar bij ook de namen van Mees, van Oordt en van Stolk. Een blik op de uitgebreide persoonsbeschrijvingen van 24

Maureen Callahan toont een uitgebreide verwantschap. Niet alleen door huwelijken binnen deze elite maar ook door zakelijke verbintenissen. Het is zeker niet zo dat de 25

samenwerkende Rotterdamse elite na 1813 de stad direct liet opbloeien met moderne ideeën. Pas na ongeveer 1830 zal het nakroost van dit met elkaar verweven klittende #connubium en convivium” de leidende functies in het Rotterdamse gemeentebestuur en 26

Kamer van Koophandel overnemen waardoor dan pas de volgende periode van bloei kan beginnen.

Om zo dicht mogelijk te komen bij de manier van denken van mijn hoofdpersonen heb ik waar mogelijk gebruik gemaakt van contemporaine bronnen zoals artikelen in de courant, verhalen van tijdgenoten en overheidspublicaties. Ik heb daarbij dankbaar gebruik gemaakt van elektronische websites zoals Delpher.27$

Arie van der Schoor, Stad in aanwas, geschiedenis van Rotterdam tot 1813 (Zwolle 1999) 384.

23

Len de Klerk, Frederic en Antoine Plate 1802-1927 Rotterdamse kooplieden reders en bestuurders, (Hilversum 2019).

24

Maureen Callahan, The harbor barons: political and commercial elites and the development of the port of Rotterdam, 1824-1892

25

(Princeton 1981). Deel I en II. Het gehele tweede deel van haar promotieonderzoek bestaat uit de genealogische gegevens van diegenen die zij havenbaronnen noemt.

Len de Klerk,Frederic en Antoine Plate 1802-1927 43.

26

www.delpher.nl

(10)

Hoofdstuk I

De periode tussen 1780 en 1787 wordt wel gekenschetst door de term de patriottentijd. Het gaat over een relatief korte periode van zeven jaar waarbij in de eerste periode tot 1778 de patriotten langzaamaan de heerschappij over Holland verkregen om die door het ingrijpen van de Pruisische legers in september 1787 weer te verliezen. Mijn verhaal gaat over de manier waarop in de stad Rotterdam daarop werd gereageerd. Het hoogtepunt was zeker de “stadsrevolutie” van 23 april 1787 waarna het Rotterdamse bestuur gedurende een korte periode (tot 20 september) geheel patriots gezind was. Door het nieuwe bestuur werd in het bijzonder benadrukt dat de veiligheid van de “oude” bestuurders hun verantwoordelijkheid was.

1787 een staatsgreep op stadsniveau

Op maandag de 23e april 1797 verzamelde zich een afvaardiging van de krijgsraad van Rotterdam in de Vaderlandse sociëteit op de Wijnhaven. “Omtrent 10 uren , de voorgemelde Commissie uit den Krygsraad (onder leiding van Isaac Hubert en Michiel Marinus de Monchy, de #colonel”) de

Geconstitueerden en een groot aantal Constituanten uit de Vaderlandsche Sociëteit op de Wynhaven, in staatsie naar het Stadhuis gaan, wordende de trein voorgegaan en gesloten door een detachement uit de Schuttery” Jan Hendriksen , boekverkoper beschrijft dit een jaar later in Gedenkzuil voor de 28 oprechte vaderlandse societeit op een iets andere wijze. Hij beschrijft hoe “ Deze lieden [….] als 29 in rouwstaatie, op naar het Raadhuis”, waarbij de deelnemers allen in het zwart gekleed waren waarbij zeer velen “uit zeer geringe Classen van de Burgery” alle op dien dag in een gehuurd of geleend zwart gewaad gestoken” [waren].

De secretaris van de krijgsraad, Mr Hendrik Arnold Kreet hield een uitgebreide voordracht. Dit declaratoir, opgesteld tijdens de op 22 April 1787 gehouden vergadering van de grote Krijgsraad en de volgende dag door de secretaris, Mr. H. A. Kreet, in de vroedschap voorgelezen, eiste de

afzetting van zeven leden van dit lichaam, te weten de heren: Mr. Jacob van der Heim, Mr. J. A. van der Hoeven, Mr. Jean Marthe Collot d'Escury, Mr. Isaac van Teylingen, J. F. van Hogendorp, Mr. Reinier F. van Staveren en Mr. A. W. Senn van Basel. Het declaratoir (in de courant besloeg deze voordracht twee hele pagina’s) was geplaatst in de Rotterdamsche Courant van donderdag 26 april 1787. Het stuk droeg 67 handtekeningen. Het geheel werd besloten met de aanstelling tot

vroedschappen en beëdiging van de patriotsgezinde Mr. Jan Wynand Ram , Heer van Ameyde en Herlaar, Jan Daniel Huichelbos van Lienden, Michiel Marinus de Monchy, Willem Pieter Christiaan

Rotterdamse Courant no 49 van donderdag (25 april 1787).

28

Jan Hendriksen, Gedenkzuil voor de oprechte Vaderlandsche Sociëteit te Rotterdam, de eerste sociëteit van ware voorstanders en

29

(11)

Top, Aarnout van Beefting, Pieter Ellinckhuisen en Daniel Jacobsz. Erberveldt. Jan Hendriksen, 30 de auteur van het pamflet De Gedenkzuil heeft het hierbij over een “onwettige en ongeoorloofde aanstelling” maar ook hij moet erkennen dat de genoemde beëdiging werd afgelegd door de meerderheid der niet geremoveerde vroedschap. Hendriksen heeft in zoverre gelijk dat zowel het verhaal van de patriotten als de orangistische variant, neerkomt op een staatsgreep binnen de Rotterdamse stadsstaat. Zeker wanneer je bedenkt dat de Krijgsraad er toe was overgegaan om tevoren alle belangrijke plaatsen binnen Rotterdam door schuttersvendels te laten bezetten. Ook het stadhuis werd na de regeringswisseling door militairen bewaakt waarbij gebruik werd gemaakt van twee kanonnen die op het bordes werden geplaatst. Het moet gezegd worden dat in het declaratoir duidelijk de bescherming wordt genoemd door de nieuwe vroedschap van de “geremoveerde” ambtsdragers: “..van hunnen gedane Eed ontslagen zyn, te verzetten, direct, noch indirect, in welk geval de Krygsraad by dezen hun toezegd te zullen zorgen voor de volkomenste veiligheit van derzelver Personen, Huisgezinnen en Goederen, en niet te zullen toelaten, maar met alle de magt hunner Schuttery en verdere weldenkende Medeburgers te keer gaan, alle geweld en overlast of hindernis, welke hun (schoon onvermoedelyk) door sommige onbezonnen of te driftige yveraars, of ook door kwaadwilligen, die daarmede onze goede zaak zouden tragten te benadelen, aangedaan of bedreigd zouden mogen worden.” 31

Het was het einde van een proces dat in gang was gezet toen Isaac Hubert c.s. in oktober 1786 een rekest had ingediend aan de Edele Groot Mogende Heeren Staten van Holland en Westvriesland vergezeld van een lijst van meer dan 1000 Rotterdamse gekwalificeerde inwoners. Hij verzocht 32 de Staten hierbij om te bepalen dat de vroedschap van Rotterdam moest worden uitgebreid van 24 tot 40 leden. Hoewel Hubert dat niet met zoveel woorden omschreef zou deze uitbreiding van de Raad tot gevolg hebben dat de Patriotsgezinden de meerderheid zouden verwerven in de Raad. De op 23 april 1787 op het stadhuis aanwezige vroedschappen wisten dus precies wat er aan het gebeuren was. Op 4 december 1786 hadden zij de Edele Grootmogenden Heeren Staten van Holland en West Vriesland al een Bericht doen toekomen, met 35 pagina’s druks uitgebreid ingaande op de geschiedenis van de stad, waarin zij het ongelijk van de rekestranten benadrukten. De totale briefwisseling rondom dat rekest is twee jaar later gepubliceerd in een boekwerk met een kleine 300 pagina’s. Eric Palmen heeft bij zijn cohortanalyse gebruik gemaakt van de lijst met 33 1125 ondertekenaars van het Request van Isaac Hubert c.s. die in dit boekwerk is opgenomen. Hendriksen heeft het in zijn verhaal vanuit orangistisch perspectief alleen over de Hoofdofficier P.

Beide laatsten ook wijnkopers. Daniels broer Pieter is de zwager van Willem Top. Zie: Engelbrecht E.A., Bronnen voor de

30

Geschiedenis van Rotterdam deel V De Vroedschap van Rotterdam 1572-1795 (Rotterdam 1973). Rotterdamse Courant no 50 van 26 april 1757.

31

Deze lijst is door Eric Palmen gebruikt bij zijn cohortanalyse van de welstandselite van Rotterdam.

32

Verzameling van Staats en Stadsstukken welke in de Jaren 1786 en 1787 wegens de regering der stad Rotterdam gepasseerd zijn

33

Om te dienen tot een Vervolg op de Verzameling van Stukken betrekkelijk de in Rotterdam geresideerd hebbende Commissie van Hun Ed. Groot Mog. de Heeren Staaten van Holland en West Vriesland in de jaren 1784 en 1785. MDCCLXXXVIII.

(12)

Gevers die na de bezetting van de stad door Pruisische troepen op de vlucht sloeg en over een schietincident bij de lokaliteit van de Bonte Honden waarbij een voorbijkomend makelaar slechts gewond, een onbekende vrouw evenwel dodelijk getroffen werd, mogelijk veroorzaakt door een vendel schutters onder leiding van vaandrig Dr Lambertus Nolst. Maar zelfs deze orangistische 34 bron vermeld geen verdere onregelmatigheden in de periode van april tot eind september 1787. Anders werd het nadat de Pruisen de stad hadden verlaten. Daarover heeft Pieter Baelde zijn verhaal gehouden zoals ik verderop in dit hoofdstuk zal verhalen.

Het bestuur

De Rotterdamse vroedschap bestond sinds 1615 uit 24 leden. De leden werden bij coöptatie 35 gekozen waarbij alle vroedschappen een kandidaat mochten aanwijzen waarna uit de lijst der gekwalificeerden schriftelijk een nieuwe vroedschap werd gekozen. Een vroedschap werd benoemd voor het leven. Uit de zittende vroedschappen werden jaarlijks de burgemeesters en schepenen gekozen. Zeven leden van de vroedschap, diegenen die uit een zak met bonen de zeven zwarte bonen trokken, deden op de "boondag", vanaf 1483 op de 29e april, een voordracht van twee personen voor elke functie waaruit de stadhouder er een koos om benoemd te worden. De

burgemeesters en schepenen vormden het dagelijks bestuur in de stad. Zij vormden met de door de 36 stadhouder of de Staten van Holland benoemde Baljuw en de door de vroedschap benoemde

schepenen de magistraat of zoals in Rotterdam genoemd #de Weth%. Deze #Weth” was verantwoordelijk voor de gang van zaken in de stad.

Kerkgenootschappen

Tot het bestuur werden alleen leden van de hervormde kerk toegelaten. Leden van de katholieke, doopsgezinde en remonstrantse kerk werden niet toegelaten tot het bestuur ondanks dat deze kerkgenootschappen een aanzienlijk deel van de bevolking vertegenwoordigden. Uit de gegevens van Mentink en van der Woude kan geconcludeerd worden dat de Rotterdamse katholieken ongeveer een derde van de totale bevolking omvatte. In een bijlage heb ik een aantal tabellen 37 38 opgenomen (met afgeronde getallen) waaronder die van het aantal dopen tussen 1670 en 1800. Kersbergen geeft het aantal huwelijken weer in 1590, 1690 en 1790. Het geringe aantal katholieke huwelijken in 1590 heeft te maken met het verbod op zichtbaarheid (dus ook op

Verzameling van Staats en Stadsstukken, 43-44.

34

Mr.H.C.Hazewinkel, Geschiedenis van Rotterdam deel I Hoofdstuk I (Zaltbommel 1974) 198: Statenprivilege 17 September 1615.

35

Pieter Wagenaar, Toon Kerkhoff en Mark Rutgeres,(red) Duizend jaar openbaar bestuur in Nederland (Bussum 2011) 98 e.v.

36

G.J. Mentink en A.M.van der Woude, De demografische ontwikkeling te Rotterdam en Cool in de 17e en 18e eeuw. (Rotterdam

37

1985) tabel 7, 122. Bijlage B. 38

(13)

huwelijkssluitingen) van de katholieke kerk na de Opstand. A.H.L.Hensen geeft een schatting van het aantal katholieken tussen 1616 en 1662. Remonstranten vormden aanvankelijk een 39

belangrijke groepering (rond 1700 was nog ongeveer 15% van de Rotterdammers lid van de

remonstrantse kerk) maar verminderde het aantal snel tot nog geen 2% van de bevolking rond 1800. Cossee wijt dat onder andere aan financiële en politieke oorzaken maar ook aan het feit dat de gereformeerde kerk minder calvinistisch en daarom toegankelijker werd. De kleine groep 40 remonstranten compenseerde het gebrek aan aantal door hun maatschappelijk en economisch positie. Leden van de Schotse en Waalse kerk werden gerekend tot de hervormden maar vormden wel een aparte gemeenschap. 41

Op de lijst van uitmuntende patriotten, de patriotten van het eerste uur, nemen de leden van de 42 Eglise Wallone een belangrijke plaats in. De kerk van de Franse protestanten die in grote getale in Rotterdam hun toevlucht zochten nadat rond 1650 de protestanten vervolging steeds erger werd, werd in principe gelijkgesteld aan de Nederduits Hervormde kerk. De leden van de Eglise Wallone hadden ook toegang tot officiële betrekkingen. Alleen vanwege de taal werden er speciale Waalse kerken ingericht. Bij de vrede van Utrecht op 11 april 1713 wordt Rijssel bij Frankrijk gevoegd met het gevolg dat er opnieuw een aantal Fransen Rotterdam bereikt. Chris te Lintum neemt in de bijlage van zijn Rotterdam in de loop der eeuwen behalve de predikanten ook een lijst op van 43 ouderlingen op. Daaruit kan de conclusie getrokken worden dat de politiek binnen de Waalse kerk 44 een grote rol heeft gespeeld. Van de orangisten die op 23 april 1787 werden afgezet zijn in ieder geval Isaac van Teylingen, Francois van Hoogstraten (als landdrost) en wellicht J.F.van Hogendorp leden van de Waalse kerk. Van patriotse zijde is in ieder geval Jan Wijnand Ram ook ouderling in de Waalse kerk. De patriot Jacob Reepmaker was al lid van de Vroedschap en tevens diaken van de Waalse kerk. Wanneer na de Pruisische inval de oude Vroedschap weer in ere is hersteld worden de mede ouderlingen en leden van de Waalse kerk de Frescarode, de Monchy, Ravesteijn, Obreen en Schadee hetzij uit hun ambt ontzet hetzij verzocht zich middels een eed aan het nieuwe stadsbestuur te binden. 45

A.H.L.Hensen, ‘Kerkelijk leven in Rotterdam’ tweede deel eerste stuk in: C te Lintum, (red) Rotterdam in den loop der eeuwen

39

(Rotterdam 1906) 69.

Tjaard Barnaard en Eric Cossee, (red) Arminianen in de Maasstad (Amsterdam 2007) 38.

40

R.N.L. Mirandolle en L. Bresson, ‘De Waalse kerk’ in; Chris te Lintum, (red) Rotterdam in de loop der Eeuwen dl II het kerkelijk

41

leven zesde stuk.(Rotterdam 1906).

Naamlijst der Uitnemende Patriotten 1783. Van de 107 genoemde leden hebben er 16 een Arminiaanse (Remonstrantse)

42

achtergrond, 26 waren lid van de Waalse kerk, 34 waren Rooms, 7 Luthers en slechts 5 behoorden tot de Gereformeerde kerk. Zonder opgave van geloof staan er 19 op de lijst.

Chris te Lintum, Rotterdam in den loop der eeuwen vol II (Rotterdam 1907).

43

Bijlage A.

44

Hazewinkel “Zuivering” in de achttiende eeuw uit de nagelaten papieren van Pieter Baelde … in: Rotterdams Jaarboekje (1945)

45

(14)

Bij resolutie van de Staten van 23 maart 1581 werd bepaald dat steden een burgerwacht zouden onderhouden. Deze burgerwacht, ook schutterij genoemd, stond onder bevel van door de vroedschap benoemde kolonels die samen met de kapiteins en soms de luitenants de krijgsraad vormden. De officieren, die samen de krijgsraad vormden en door de burgemeesters werden 46 benoemd behoorden tot regentengeslachten of waren daaraan nauw gelieerd. Opperofficieren werden uit de vroedschap gerecruteerd. De sociaal veel lager geklasseerde onderofficieren deden het eigenlijke werk. Voor deze onderofficieren waren de promotiemogelijkheden uiterst gering door de benoemingspolitiek der burgemeesters. De luitenants en vaandrigs die niet tot de hervormde 47 kerk behoorden werden slechts zelden tot kapitein bevorderd.

Het Verhaal van Pieter Baelde 1787-1795.

Pieter Baelde (1738-1822), zoon van Rudolf Baelde en Maria Bisdom heeft in de periode na de Pruisische inval in 1787 een dagboek bijgehouden waarin hij beschrijft hoe de Oranjegezinde bevolking haar frustraties uitte ten aanzien van de uit hun ambt gezette Patriotten en hoe de in ere herstelde machthebbers binnen Rotterdam hierop (niet) reageerden. Hazewinkel heeft hieraan in het Rotterdams jaarboekje een uitgebreid artikel gewijd. Baelde beschrijft dat in zijn 48 #Aantekeningen van het gepasseerde sedert september 1787 tot in augustus 1790 binnen Rotterdam wegens de bevorens plaats gehad hebbende binnenlandse onlusten”. Hij laat zien hoe de oude vroedschap weer in werking treed en op 21 september al een publicatie uitvaardigt die op de 25e in de Courant verschijnt. Hijzelf moet als schepen aftreden. In zekere zin is de vervanging van de Rotterdamse 49 50 regering nogal plotseling. De dag tevoren, op de 20e september wordt door de oude “Weth” nog een “gewoon” vonnis in de courant gepubliceerd” Aan dit vonnis voegt de stadssecretaris van Zuylen 51 het volgende postscriptum toe: “P.S. Heden morgen zyn de Pruissische Troupes, zoo Hussaren als Infantery, in Dordrecht binnengekomen.”

Gemeentearchief Rotterdam, Geschiedkundig overzicht: ‘Schutterij en Krijgsraad voor de Gewapende Burgermacht (1786)

46

1807-1907’ (1909) 2012.

Jan A. De Jongste, ‘Dageraad der Democratie? De politieke dimensie van de burgerlijke oproerigheid tijdens stadhouder Willem

47

IV (1747-1751)’in: Groniek. Onafhankelijk Gronings historisch studentenblad 27:124 (1994): Vaderlandse Mythen 45-58.

Hazewinkel, ’“Zuivering” in de achttiende eeuw uit de nagelaten papieren van Pieter Baelde, gepubliceerd en van aantekeningen

48

voorzien’ in: Rotterdams Jaarboekje (1945) 37-78.

Het gaat hier om een publicatie die ik niet in de Rotterdamse maar wel in de Opregte Haarlemse Courant kon vinden en die is

49

verschenen op 25 september 1787. Het is een algemene verklaring aan het Nederlandse volk door de Staten van Holland en West-Vriesland.

Bijzonder is het contrast met de ondertekening door het Patriots bestuur van een publicatie van 20 september vlak voor de

50

bestuurswisseling waar de Pruisische troepen slechts in een PS. worden genoemd.

Op 20 september verschijnt een proclamatie van de Weth. over een schietongeval waarbij iemand in de wang is geschoten en

51

waarin 1000 gulden wordt uitgeloofd om de dader te pakken te krijgen, eindigend met: “Aldus gearresteert in Collegio van de Heeren van de Weth. der Stad Rotterdam, en na voorgaande Klokkegelui van het Raadhuis derzelve Stad gepubliceerd den 19 September 1787, present de Heeren Mr. Jean Bichon, Heer van Oost- en West- Ysselmonde, (loco Praetoris), Mr. Jacob Reepmaker, Heer van Sfrevelshoek, Burgemeesters, Jacobus Willemsen en David Cornelis van de Polder, Schepenen. In kennisse van my J. J. Van Zuylen van Nyevelt.

(15)

Baelde geeft in zijn dagboek een opsomming van alle personen die in de loop van het jaar worden ontslagen of op voorwaarden mogen blijven. Ontslagen werden Jean Frescarode als kapitein van de schutterij, J.P.van Heel idem, Leonard van Zwijndrecht en zijn neef Nicolaas Montauban, beiden schutterskapitein, ds le Sage ten Broeke (die later naar Antwerpen vlucht) de notaris Jeremias Hendrik Frescarode, de stadsarts Salomon de Monchy, Dr Lambertus Bicker beiden als professor aan de illustere school , van Ravesteijn als secretaris van het zeerecht, Hofhout als bestelmeester 52 op de Rouaanse beurt, van Looy-Houthoff als notaris en de pondgaarder van El. Aan Van Ede v. d. 53 Pals, den notaris Schadee, den notaris Valeton, den boekhouder van de Bank Obreen, den collecteur van 't waaggelt Kraay, den commissaris van het Amsterdamse Veer Molewater wordt door

burgemeesteren aangezegt dat men “met hunne gepresenteerde requesten genoegen nemen en zij hunne ampten zoude behouden, mits dat zij aannamen zig nimmer meerder met dergelijke zaken te moeyen”. Zij vroegen „weegens het gepasseerde verschooning" en beloofden zich voortaan

„rustelijk, vreedelijk en voorzichtig te zullen gedragen”. En zo gaat het nog even door. 54

Erger nog waren de reacties van het Oranjegezinde volk dat (eindelijk) de kans kreeg zich te wreken op de welgestelden. Moquette beschrijft in het Rotterdams Jaarboekje dat dit niet voor de eerste keer is. De vlucht van de pensionaris Hugo de Groot in 1672 uit Rotterdam heeft waarschijnlijk de stad bewaard voor een schouwspel als Den Haag te zien gaf bij den gruwelijken moord op de gebroeders De Witt. De wraak op een van de helpers van de Groot door een grote menigte van “Het Achterklooster, de Pannekoekstraat, Zandstraat en Schotschedijk” werd nog juist verhinderd. 55

Nu de Oranjeregenten de macht weer terug hadden waren nu dus de afgezette patriotse bestuurders het doelwit. Ondanks de aanwezigheid van een bataljon Zwitserse soldaten konden de vele onlusten niet de kop worden ingedrukt. De lijst met molestaties, ingooien van ruiten en ook plunderingen is lang. Uit Vroedschapsresoluties is bekend dat op 31 december besproken is dat: “gepleegde insolentien en baldadigheeden zoo aan persoonen op straat als aan hunne huyzen binnen deeze stadt gepleegd, en dat de ongereegeldheeden binnen deeze stadt ongelukkig zoodanig zijn vermeerdert en de animositeit tot die hoogte geklommen, dat de rust derzelve zeer groot gevaar schijnt te loopen, om eerlang merkelijk te worden gestoord, en dat hij mitsdien gaarne wenschte te zijn gemunieert met het goedvinden van Heeren Burgemeesteren nopens de middelen, welke daarteegen het gevoeglijkst met hoope van succes zouden kunnen worden in 't werk gesteld". Men zou de patrouilles versterken om „attroupementen" te voorkomen en, de zwakheid van het

garnizoen in aanmerking genomen, Z. Hoogheid verzoeken, dit „met een bekwaam getal militie" te

J.B.Kan, ‘De Illustere school te Rotterdam’ in: Rotterdams Jaarboekje (1888)1-96.

52

Mr. Adrianus Justinus van Ravesteyn, Gerard van der Looy Houthoff, Cornelis van El en Leendert Hofhout hadden zich „ten 53

sterkste teegens de wettige Regeering deezer stad gesignaleert”.

Hazewinkel, “’Zuivering” in de achttiende eeuw uit de nagelaten papieren van Pieter Baelde, in: Rotterdams Jaarboekje (1945) 42.

54

H.C.Moquette, ‘Gehate Rotterdamse regenten 1672’ in: Rotterdams Jaarboekje (1919) 65-77.

(16)

versterken.” In dit kader is het natuurlijk opvallend dat juist nu alle schutters kapiteins en 56

luitenants die in de voorafgaande jaren juist een adequate schutterij (militie) georganiseerd hadden, ontslagen waren zodat de stadsschutterij nauwelijks meer functioneerde. Pas eind april 1788 wordt de directeur van de orangistische societeit, pruikenmaker, later ook deurwaarder, Severijn Andries Walsteen tot majoor van de Krijgsraad benoemd om de schutterij weer op poten te zetten. 57

Samen met een aantal leidinggevende patriotten die in 1787 naar Frankrijk waren gevlucht noemt Joost van Rosendaal de Rotterdammers Nicolaas Montauban van Zwijndrecht, Nicolaas Boogaert, Pieter de Monchy, Jan Huichelbos van Liender, Paulus Gevers en Gerard van der Pot van

Groenevelt. Niet alleen de leidinggevende patriotten ontvluchtten de stad na de komst van de 58 Pruisen. De hierboven genoemde “Bonte Honden” woonden tussen het prinsgezinde volk dat hen bedreigde en niet zelden ook lichamelijk mishandelde. Veel van de zo bedreigden ontvluchtten dan ook de stad. Jacob Dirks beschrijft in een schets uit 1868 het aantal uitgewekenen. Uit Rotterdam 59 stonden 120 uitgewekenen op de lijst van de ongeveer 1.300 bedeelden in St Omaars. Ook Joost Roosendaal komt tot een dergelijk aantal uit Rotterdam in St Omaars maar noemt in zijn conclusie het totaal aan vluchtelingen ongeveer 5.000. Daar zullen proportioneel dan ongeveer 500

Rotterdammers bij zijn geweest.. 60

Samenvatting

De Rotterdamse patriotten hadden zich verenigd op een aantal belangrijke punten. Een

gezamenlijke grief was dat leden van zogenaamde dissidente godsdiensten geen deel mochten uitmaken van het stadsbestuur. Daarnaast was het, zeker na het uitbreken van de vierde Engelse zeeoorlog duidelijk dat om de economie weer aan te laten trekken de bestuurlijke bordjes moesten worden verhangen. Na 1780 nam hun invloed toe hetgeen resulteerde in de “stadsrevolutie” van 23 april 1787. Het tot 20 september geheel patriots gezinde bestuur benadrukte de veiligheid van de “oude” bestuurders. Niet zo verging het na de Pruisische interventie in september. Pieter Baelde laat zien hoe het herstelde oude bestuur aan de ene kant niet naliet om belangrijke functies die door

Noot van Hazewinkel bij het relaas van Pieter Baelde, ‘Zuivering’ in: Rotterdams Jaarboekje (1945) 46.

56

Walsteen had het er voor over om de Lutherse voor de gereformeerde kerk in te wisselen. Later in 1802 beklaagt hij zich in een

57

pamflet: “Aan het verdrukte volk van Nederland” (eigen uitgave) dat hij, als plaatsmajoor zo veel gedaan had om tussen 1778 en 1795 de patriotten te beschermen en dat hij daar niet eens een (financieel) bedankje voor had gekregen. Eerder al had hij zich beklaagd in een advertentie in de Rotterdamse Courant van 9 december 1797 : “Dat het hard is, uit zyn Ampt of Post gezet te worden is aan velen bekend en de Ondergeteekende heeft dit in de ruime Maat ondervonden, toen hy, buiten zyn schuld, zonder

schadevergoeding, in 1795, ampteloos werd gemaakt”. Severijn Andries Walsteen geb. okt 1746 in Kopenhagen, Luthers, In 1760 burger van Rotterdam, 3 x getrouwd, geen kinderen, woonde Oppert F 129, oefende in 1812 het ambt van Deurwaarder uit en overlijdt in 1813, blijkens een advertentie in de Rotterdamse Courant.

Rosendaal Joost, Bataven, Nederlandse vluchtelingen in Frankrijk 1787-1795 (Nijmegen en Amsterdam 2003) 256.

58

Mr J Dirks, ‘De uitgewekenen uit Nederland naar Frankrijk, 1787-1795’ in: Vaderlandse letteroefeningen honderdenachtste

59

jaargang (1868) 69-120.

Joost Roosendaal, Bataven! Nederlandse vluchtelingen in Frankrijk 1787-1795 (Nijmegen en Amsterdam 2003) 114, 575.

(17)

patriotten waren vervuld opnieuw in te vullen. De octrooien door het stadsbestuur ingesteld voor baantjes als makelaar, notaris, predikanten maar ook leidinggevenden aan de illustere school werden daarbij ingetrokken waarna nieuwe functionarissen werden aangesteld. Maar ervaren schutters-kapiteins en -luitenants werden ontslagen zonder dat er direct nieuwe officieren werden benoemd. Daarbij duurde het lang voordat het bestuur optrad tegen de “gepleegde insolenties en baldadigheden” die Pieter Baelde in zijn dagboek beschreef. Joost Roosendaal zegt dan ook in zijn 61 conclusie dat weliswaar door de Pruisische inval in 1787 de orangistische contrarevolutie werd voltooid maar dat dit gezien moet worden als een Pyrrhus-overwinning. Veel geweld gepaard

gaande met plunderingen en vernielingen zorgden er voor dat velen, vooral jongeren, onderdoken of hun stad ontvluchtten. 62

Hazewinkel, ’“Zuivering” in de achttiende eeuw uit de nagelaten papieren van Pieter Baelde’ in: Rotterdams Jaarboekje (1945) 46

61

en 52.

Joost Roosendaal, Bataven 575.

(18)

Hoofdstuk II Het democratisch experiment

Bij het invallen van de vorst in de winter van 1794-95 eindigde een periode van angstige afwachting voor een deel van de bevolking van de republiek, voor het andere deel een periode waarop met spanning werd gewacht. Het orangistische deel van de bevolking had zich achter de grote rivieren veilig gevoeld voor de Fransen. De inval van generaal

Dumouriez in 1793 was niet verder gekomen dan Venlo en er was een goede hoop dat de Republiek zich nog kon verdedigen tegen de Franse agressie. De patriotten waren

optimistisch. Men maakte al uitvoerige plannen om de Republiek anders in te delen. Niet in de laatste plaats die patriotten die in 1787 voor de Pruisen waren gevlucht. Er moest werk gemaakt worden van de verlichtingsidealen en er moest werk gemaakt worden van de meer democratische ideeën zoals al in 1787 was geprobeerd. Daarnaast bestonden er

haatgevoelens jegens het orangistische bewind dat na 1787 niet in staat was geweest de rust voldoende te bewaren. In tegendeel. De memoires van Pieter Baelde spreken daarover een duidelijke taal. Er brak voor Rotterdam, net als voor de rest van de Republiek, in politieke zin een onrustige tijd aan. Binnen de zes jaar die er op de inval van Pichegru volgde zaten er achtereenvolgens meer dan 120 mensen op het regeringspluche. In een bijlage heb ik een 63

overzicht opgenomen van de personen die deel uitmaakten van het bestuur in de diverse perioden.

Mart Rutjes beschrijft in zijn Door gelijkheid gegrepen hoe de landelijke ontwikkeling in genoemde periode plaats vond. Er waren patriotten die vooral de verlichtingsidealen 64

nastreefden. Gevoelens van gelijkheid konden in de politiek alleen worden gerealiseerd met een grondwet en door regelmatig verkiezingen te houden. Alle burgers waren gelijk (Pieter Paulus, De rechten van de mens ) maar kinderen, vrouwen, bedeelden en orangisten 65

werden uitgesloten van stemrecht omdat zij niet juridisch financieel en fysiek onafhankelijk waren en niet in staat om op de juiste wijze het burgerlijk belang te beoordelen. Het is daarbij opmerkelijk dat tussen februari en juni 1798 deze kwalificatie ook gold voor de gematigde Bataven maar dit leek voor Vreede c.s. (niet te vergeten de Rotterdammer Midderigh) de enige manier om de unitaristische grondwet van Ockerse erdoor te krijgen.

Bijlage D.

63

Mart Rutjes, Door gelijkheid gegrepen, Democratie, burgerschap en staat in Nederland 1795-1801 (Amsterdam,Nijmegen 2012)

64

207-208.

Pieter Paulus, Verhandeling over de Vraage; in welken zin kunnen de Menschen gezegd worden Gelyk te zyn? en welke zyn de

65

(19)

Diegenen die “nog niet gelijk genoeg waren om stemgerechtigd te zijn” zouden door onderwijs in die toestand terecht kunnen komen. Dat kon dan binnen een aantal generaties voor elkaar zijn, een proces waarmee de al in 1785 opgerichte Rotterdamse afdeling van de Maatschappij tot Nut voor het algemeen zich mee bezig hield. 66

In 1789 was door een aantal patriotse oud-regenten in ballingschap een document opgesteld hoe de machtsovername zou moeten verlopen indien het stadhouderlijk ancien regime ten val zou worden gebracht. Allereerst zouden in de steden provisionele besturen worden ingesteld die afgevaardigden zouden sturen naar een provinciale provisionele commissie die op haar beurt afgevaardigden zouden sturen naar een provisioneel Nationaal Comité met als doel een Nationale Vergadering op te richten met als belangrijkste taak een grondwet samen te stellen. In Rotterdam werd het provisionele bestuur op de 20e januari 1795 gerealiseerd. Mogelijk speelde het Rotterdamse Comité Revolutionair dat sinds oktober 1794 bijeen kwam daarbij een rol. Dit comité had zich gevormd na de oproep van het Comité

Revolutionaire der Bataven in Parijs onder leiding van Joannes de Kock. Een comité met 67

een uitgebreid correspondentienetwerk in de Republiek. Naast een tijdschrift, “De 68

Gemeene Man aan het Gemeene Volk van Nederland” werd het manifest “Aan het volk van Nederland” verspreid met een vervolg, een waarschuwing waarin zij de zittende 69

bestuurders er op wijzen dat zij na de Bataafse overwinning terecht zouden staan voor datgene wat zij nu deden. Het Rotterdamse Comité Revolutionair bestond uit Cornelis 70

Nozeman, Barend Fremery (dichter en commissionair), Pierre Frederik Daniel Chandon, Hendrik Wilhelmus de Quartel, (commissionnair), Pieter Ouwerkerk, (koopman in

meekrap), Leonard van Zwijndregt, (tabaksfabrikant, bekend als luitenant van de compagnie no 9 uit1784 ), M. van Stolk (houthandelaar) en J. J. W. le Gros. Zij volgden de ideeën 71 72

W.Moll, “Het departement Rotterdam der Maatschappij tot Nut voor het Algemeen” in: Rotterdams Jaarboekje, (1921). En:

66

G.J.Salm en J.Hovens Greve (red) 1784-1934 Gedenkboek Maatschappij tot Nut van het Algemeen (Amsterdam 1934) 88. Joost Rosendaal, Bataven, Nederlandse vluchtelingen in Frankrijk 1787-1795 (Nijmegen 2003) 343-345. In verband met het

67

overlopen van generaal Dumouriez werd de Kock begin 1794 gevangengenomen en onthoofd. Zie ook: Simon Schama, Patriotten en bevrijders, Revolutie in de Noordelijke Nederlanden, 1780/1813 (Amsterdam 1989) 35.

Joost Rosendaal, Bataven 359

68

W.Moll, “Het departement Rotterdam der Maatschappij tot Nut voor het Algemeen” in: Rotterdams Jaarboekje, 1921. En:

69

G.J.Salm en J.Hovens Greve (red) 1784-1934 Gedenkboek Maatschappij tot Nut van het Algemeen (Amsterdam 1934) 88. Rosendaal, Bataven 361, 367.

70

Een incident waarbij zijn vendel dusdanig in het nauw gedreven was dat er schoten werden gelost en er slachtoffers vielen. Zie:

71

D.W.Dienaar, Het Echt en onpartijdige verhaal van het voorgevallene te Rotterdam op zaterdag den 3den april 1784 bij het optrekken der Wagtparade met de compagnie van de lieut. Colonel Elsevier.,gelyd wordende door den lieutenant van Zwijndrecht. (Dutch Pamphlets Online: Knuttel 20662) zie ook: Eric Palmen, Kaat Mossel, Helleveeg van Rotterdam Volk en verlichting in de achttiende eeuw (Amsterdam 2009) 94.

Ferdinand Casper Koch, ‘Rotterdam onder provisioneel bestuur’ in: Rotterdams jaarboekje (1927) 105.

(20)

die het Revolutionaire Comité had verspreid ten aanzien van de manier waarop de toekomstige staatsinrichting tot stand moest komen.

Op 20 januari 1795 werd na verkiezingen in de Stadsdoelen een burgercomité opgericht. Het bestond uit de patriotten Paulus Hartog (advocaat), Abraham van Stolk, (houtkooper op de Schie), Antoine Perier (koopman), Jan Ys van der Vliet (de latere griffier), Jan Jongeneel, (leerlooier op de Binnenrotte), Jan Hudig, (cargadoor bij firma Hudig, Blokhuizen en Van der Eb), de rooms-katholieke wijnkoper Hendrik Midderigh, en de stadstimmerman Willem Gildenhuis. Zij stonden klaar om, als provisioneel bestuur, het oude bestuur af te zetten en te vervangen. Hartog en Midderigh zouden later Rotterdam landelijk gaan vertegenwoordigen. Van der Vliet bleef een rol spelen als stadssecretaris terwijl van Stolk en Hudig

vertegenwoordigers waren van de zich vormende havenelite. Antoine Perier zal nog een kleine rol spelen in het Comité van de Zeevaart, de voorloper van de Kamer van

Koophandel, dat al in februari 1795 werd opgericht. De timmerman aannemer Willem Gildenhuis trekt zich terug. Hij kreeg nog te doen met fanatieke patriotten toen hij als aannemer van een kazerne voor het Franse leger orangistische werknemers inhuurde. 73

Nozeman, Fremery en vooral Chandon stonden 2 jaar later aan de basis van de

#democratische” machtsovername door wat Hazewinkel #de Heren van 1797” noemt. 74

Het verkozen burgercomité bestond vooral uit gematigde patriotten, uitgezonderd wellicht Midderigh die in februari 1798 zijn finest hour zal beleven. In februari 1798 zal hij als voorzitter van de Nationale Vergadering met Pieter Vreede een staatsgreep plegen. Abraham Van Stolk (althans zijn nazaten) en Jan Hudig (maar ook Blokhuizen) zijn de enigen die door Callahan worden genoemd als havenbaron. 75

Het Bestuur tot 20 januari 1795

Het oude bestuur bestond vanaf 1787 na de inval van de Pruisen weer uit de oude

vroedschapsleden die opnieuw door de erfstadhouder waren benoemd. In 1795 was de raad door sterfgevallen aardig uitgedund omdat er niet consequent voor vervanging was gezorgd. Burgemeesters waren Pieter IJzendoorn (1749-1818) en Johan Francois van Hogendorp

F.C.Koch, ‘Rotterdam onder de Bataafse Republiek’ in: Rotterdams Jaarboekje1(930), 95. Zie ook: F.C.Koch, ‘Rotterdam onder de

73

Bataafse republiek’ in: Rotterdams Jaarboekje (1932), 127.

H.C.Hazewinkel, ‘de Nieuwe Heeren van 1797” in: Rotterdams Jaarboekje (1965) 265.

74

Maureen Callahan, The harbor barons: political and commercial elites and the development of the port of Rotterdam, 1824-1892

75

(21)

(1746-1831). Van Hogendorp's achterneef Gijsbert Karel verlaat, als stadspensionaris, 76

Rotterdam. Beiden zullen de volgende achttien jaar geen openbare functie meer vervullen. Pas in 1813 vraagt Gijsbert Karel de Rotterdamse oud-burgemeester zijn functie weer op te nemen. Johan van Mierop (1733-1807) wordt na 1803 weer in de raad opgenomen. De geest van het Revolutionaire Comité hield maar enkele jaren stand. In 1801 geeft een (tweede) grondwet de orangisten weer de mogelijkheid als bestuurders op te treden. Van Mierop blijft wethouder tot zijn dood. De kleinzoon van Jean Bichon (1740-1807), Marinus, zou een belangrijke positie in het bestuur van Rotterdam gaan vervullen. Isaac van Teylingen (1735-1815) zal burgemeester worden tijdens het koninkrijk Holland en Johan Marthe Collot d'Escury (1742 - 1817) komt na 1802 in het departementaal bestuur van Holland. De zoons van Paulus van der Heim, Paulus en Anthony worden respectievelijk minister van marine onder Lodewijk en burgemeester tijdens en na Napoleon. Cornelis van Heusde (1737-1809) wordt weer raadslid na 1803 evenals Marinus Hoog. Ook Isaac van Teylnggen en Willem Suermondt brengen het tot Maire. Jan Cornets de Groot (1745-1798) was zijn broer Pieter opgevolgd in de vroedschap hetgeen tot enige opschudding had geleid. Hij was tevens kolonel van de schutterij. Willem Theodore Gevers Deynoot (1767-1819) was tot 1795 kapitein der burgerij, zijn bestuurlijke carrière begon pas na 1803. Hetzelfde gold voor Hendrik Herman van Hees (1766-1824), vrijheer van den Tempel, die tot 1795 tevens

schepen was. Dirk Cornelis Gevers en Jacob Van Zuylen van Nyevelt (1739-1805) waren in 1795 stadssecretaris. 77

Hoezeer het stadsbestuur door de zaken werd overvallen laat het volgende zien. Diegenen die bereid waren zich tegen het Franse leger te weer te stellen konden zich, aldus een bericht in de Rotterdamse Courant van 12 januari 1795 , melden bij het (oude) 78

stadsbestuur. Op 16 januari stuurde het stadsbestuur nog een commissie om met de Staten van Holland te overleggen hoe de verdediging moest worden georganiseerd maar op de 18e januari werd er al een commissie gestuurd om met de Fransen over de capitulatie van de stad te onderhandelen. De commissie bestond uit de burgemeester van IJzendoorn, de stadspensionaris (G.K.) van Hoogendorp en secretaris van Zuylen. Zij kregen de opdracht ! #om door het maken eener capitulatie voor de belangens van stad en burgerij zooveel

In de bijlage de Rotterdamse vroedschap tot 1795 zie hiervoor: E.A.Engelbrecht, Bronnen voor de Geschiedenis van Rotterdam

76

deel V De Vroedschap van Rotterdam 1572-1795 (Rotterdam 1973) In de tabel heb ik de functies toegevoegd, ook van enkele nazaten, die na 1795 werden vervuld alsmede het adres voorzover bekend en spaarzame familiegegevens.

zie hiervoor o.a. Mr E.A.Engelbrecht, Bronnen voor de Geschiedenis van Rotterdam deel V De vroedschap van Rotterdam

77

1575-1795. (Rotterdam 1973)

Rotterdamse Courant van 12 januari 1795, geraadpleegd via Delpher.

(22)

mogelijk te kunnen zorgen.” Het drietal ging op weg naar Hardinxveld waar de Franse 79

troepen gelegerd waren en probeerden de opgestelde overgave formulieren aan de generaal (Bonneaud ?) te overhandigen maar het was al te laat. Het drietal verliet Hardinxveld onverrichterzake.

Op 19 januari besloten de Staten van Holland de vijandigheden tegen de Franse troepen te staken door de proclamatie van 12 januari in te trekken. De Rotterdamse vroedschap wachtte af maar besloot nog wel, de 20ste januari, op aandringen van het #Doelen Comité” van Paulus Hartog om #de in 1787 ontslagen schutterij tot handhaving der rust de wapens weer in handen te geven en de thans dienstdoende schutterij te ontslaan”. Die avond werd 80

in Rotterdam een provisioneel bestuur ingesteld. 81

Een bestuur voor zes weken.

Het ’s morgens in de Doelen nog samengestelde burgercomite van twaalf leden koos onder leiding van Abraham van Stolk een provisioneel bestuur voor zes weken bestaande uit vierentwintig Raden. Tot wethouder werden benoemd de advocaat Paulus Hartog, Pieter 82

Paulus, rentenier, Theodore van Zeller, zeehandelaar in de Boompjes en Daniel de Jongh, koopman. Pieter Paulus trad op als de eerste voorzitter. Tevens werden een drietal

secretarissen en zes schepenen benoemd met Isaac Hubert als president. De lijst met

bestuurders uit dit eerste tijdvak heb ik in de bijlage opgenomen. Het provisionele bestuur 83

bestond vooral uit mannen die behoorden tot de welvarende middenstand. De rijkere

dissidente burgerij, was gericht op verbetering van de sociale omstandigheden en op rust. Er moest weer gehandeld kunnen worden. Zij woonden vooral in de waterstad of eventueel op de Hoogstraat en bestonden vooral uit handelaren, notarissen, advocaten. Josua van

Beeftingh rekende hen tot de “Slijmerige Patriotten” in tegenstelling tot de “Revolutionaire Patriotten” . De oranjerestauratie was verleden tijd, het nieuwe enthousiasme begon. De 84

actievoerders onder de patriotten die naar democratie streefden zouden pas later als “Heeren

F.C.Koch, ‘Rotterdam onder de Bataafse Republiek’ in : Rotterdams Jaarboekje (1927) 105.

79

Koch, ‘Rotterdam onder de Bataafse Republiek’ (1927) 106.

80

De Publicaties van 19 en 20 januari van de Magistraat te Rotterdam ondertekend door de stadssecretaris D.C. Gevers zijn

81

opgenomen in: Jaarboeken der Bataafse Republiek (Te Amsterdam en Haarlem By Wessing en van der HEY en A. Loosjes Pz 1795) 8-11.

Jaarboeken der Bataafse Republiek 1795, (1795) 26-28.

82

Bijlagen pag 10 Bijlage D 1 t/m 5 bestuurders eerste drie tijdvakken 1795-1798

83

Chr te Lintum, ‘Een gedenkschrift zonder enige titel’ in : Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. (Deel

84

(23)

van 1797” hun kans grijpen. Nu waren het de handelaars en ondernemers die hun kans 85

schoon zagen om de touwtjes in handen te nemen en om van hun handelsstad een grote stad te maken. De “zieners“ waren vooral Pieter Paulus en de advocaat Paulus Hartog die

evenwel al gauw naar de landelijke en provinciale politiek zouden verhuizen. Het zwaartepunt van het provisionele bestuur werd gevormd door mannen als de fabrikant Cornelis van Stolk, de katholieke handelaar Hendrik van Tomputte , de reder Cornelis Balguerie (die later Frederic Plate zal opleiden ), de Notaris Cornelis Schadee, de 86

voorvader van de juridische begeleiders van de havenbaronnen, en de ijzerhandelaar Johann Hoffmann. Het is niet voor niets dat een van hun eerste daden het oprichten van een comité voor de handel was. Eindelijk konden de dissidente gelovigen, de ondernemers, maar ook idealisten, ongestoord door de invloed van het ancien regime, de handen uit de mouwen steken om Rotterdam te doen opbloeien. Zij vormden mijn “havenbaronnen avant la lettre”. Tijdens een doorwaakte nacht waarin de nieuwe bestuurders zorg moesten dragen voor een groot aantal besluiten zoals alle nieuwe benoemingen ontvingen zij ook nog het bericht van de chef de brigade Mahler dat de volgende dag generaal Bonnaud met zijn gehele 5e divisie de stad zou bezoeken. Dat betekende dat er nog maar net voldoende tijd was om de bakkers en de slagers aan het werk te zetten en om de grote hoeveelheid voedsel te prepareren die dat leger nodig had. Tevens moesten voorbereidingen getroffen worden voor de officiële 87

inhuldiging van het nieuwe stadsbestuur. Namens het Kiescollege las Abraham van Stolk een aanspraak voor waarin hij de nieuwe wethouders en raadsleden aan “het volk”

voorstelde. De Rotterdamse Courant van 22 januari berichtte onder het hoofd ”Publicatie, Heil en Broederschap” een artikel van dergelijke strekking en noemde tevens de benoeming van een nieuwe Baljuw en drie stadssecretarissen. Van belang bij deze mededeling was de 88

nadruk die werd gelegd op het resultaat van de getrapte verkiezing. Twaalf kiezers werden door de totale burgerij gemachtigd om alle belangrijke benoemingen te verrichten. Hierbij moet worden bedacht dat deze benoemingen maar voor een beperkte tijd golden. Onder die kiezers bevond zich een aantal mannen waarvan we de namen in het verdere verhaal nog vaak zullen tegenkomen zoals Cornelis van Vollenhoven Jzn., Lambertus van Oyen en

Hazewinkel ‘de Nieuwe Heeren van 1797’ in : Rotterdams jaarboekje (1965).

85

Len de Klerk, Frederic en Antoine Plate, Rotterdamse reders en bestuurders 1802-1927 (Hilversum 2019) 37. Frederic is de grote

86

steun en toeverlaat van Corneille Balguerie die op 20 jarige leeftijd het bedrijf van zijn vader moet overnemen. Balguerie zal met behulp van Plate al in 182 deelnemen aan de stoombootrederij van van Vollenhoven.

Koch noemt 300 broden en 7000 pond vlees. Zie: F.C.Koch ‘Rotterdam onder de Bataafse Republiek’ in: Rotterdams Jaarboekje

87

(1927)112.

Rotterdamsche Courant 22 januari 1795. Delpher.

(24)

Abraham Hubert. Zonder apart hoofd maar wel op de voorpagina van dezelfde Courant 89

wordt vermeld dat tegen de avond #de Franse troepen ten getale van omtrent 400 mannen, zoo kavallery als infanterie, terwyl het gejuich des volks, dat in een verbazende menigte toegevloeid was”, binnentrokken. Het is de vraag of het hier gaat om datzelfde deel “des volks” dat ook aan de kant stond te juichen voor Lodewijk in 1806, voor Napoleon in 1811 en later voor Willem Frederik in 1813.

Inmiddels waren op 24 januari, op verzoek van het revolutionair Comité te Amsterdam de Rotterdamse bestuurders Pieter Paulus en Jacob Reepmaker vergezeld van Isaac Smits als #pennist” naar Amsterdam vertrokken. Dit comité had alleen maar een machtiging van het Rotterdams bestuur om te beraadslagen over zaken betreffende de posterijen, de militie, de marine, de kolonies, de financiën en de justitie. Desondanks werd op zondag de 25e januari in overleg met aldaar ook mee vergaderende Franse representanten besloten om zo spoedig mogelijk in den Haag een provisionele vertegenwoordiging in te richten als plaatsvervanger van de Staten van Holland. De Rotterdamse raad besloot om het stadslogement in Den Haag voor de burgers Pieter Paulus en Jacob Reepmaker in orde te doen brengen. Zij zouden met de burgers Herman Forsten en Jan Daniël Huichelbos van Lienden de stad in de vergadering van Holland vertegenwoordigen. 90

“Comité de Commerce”

Jan Luiten van Zanden en Arthur van Riel constateren dat de landbouw na 1780 een soort bloei vertoonde terwijl de zeevaart achteruitging. Oorzaak van deze handelsachteruitgang was de vierde 91 Engelse oorlog. Zelfs vissersvaartuigen durfden niet meer de zee op. Een opleving van de zeevaart trad enigszins op in 1783 en na de vrede van Parijs in 1784. Gemiddeld liep de buitenlandse 92 handel niet echt terug. De Vries en van der Woude tonen dit aan door middel van een vergelijking tussen de ontvangen convooygelden in 1753 en 1790 door de admiraliteiten van Amsterdam en Rotterdam. Die in Amsterdam namen toe van 40 naar 111, in Rotterdam van 26 naar 37 miljoen

Rotterdamse courant van Dingsdag den 2 Februari 1795. De twaalf burgers die werden verkozen om de functies te verdelen waren

89

Cornelis van Vollenhoven Jzn, Lambertus van Oyen Azn, Jac Theodore Frescarode, Gerrit Cornelis Meyners, Jacob Petrus van Heel, Lucas Boon, Cornelis Stolker, Jan Daniel Albertus Havart, Pierre Frederik Daniel Chandon, Pieter Weiland , Pieter Burmester en Abraham Hubert.

F.C.Koch ‘Rotterdam onder de Bataafse Republiek’ in: Rotterdams Jaarboekje (1927) 125.

90

Jan Luiten van Zanden en Arthur van Riel, Nederland 1780-1914 Staat, Instituties en Economische ontwikkeling (Amsterdam

91

2000) 71 e.v. en: Jan de Vries en Ad van der Woude, Nederland 1500-1815, de eerste ronde van moderne economische groei (Amsterdam 2005)

Nederland verloor het specerijenmonopolie en moest Negapatnam in India afstaan aan de Engelsen. De Engelsen kregen recht op

92

(25)

gulden. Rond 1800 leverde Rotterdam alleen al aan meekrap voor 2.000.000 gulden aan 93 Engeland, en voor 1.000.000 gulden aan Frankrijk. Dit ondanks de door de Engelsen na 1775 94 opnieuw ingestelde handelsboycot. Door de decentralisatie van de VOC kwamen goederen voor Amsterdam vaak in Rotterdam aan en vice versa. Daarbij kwam dat Rotterdam een stapelplaats voor Zeeuws tarwe was terwijl Amsterdam vanuit de Oostzee maar ook vanuit de oostelijke gewesten de stapelplaats voor rogge beheerde. Er moest dus veel binnenslands vervoerd worden 95 Al in 1589 werd een rechtstreekse vaarverbinding tussen Amsterdam en Rotterdam gerealiseerd. 96 Steden langs de route probeerden met tolheffingen er ook wat aan te verdienen. Van belang was ook het bevaarbaar houden van de waterwegen. Rotterdam gaf aan baggerwerken rond 1680 nog 4 tot 6.000 gulden uit. Dat werd 25.000 gulden rond 1740 en meer dan 40.000 gulden per jaar na 1760. De vaart door het Brielse gat was al in de 17e eeuw minder bruikbaar hetgeen pas in 1829 door het graven van het Voorns kanaal en in 1872 door het project van Caland, de Nieuwe waterweg, verbeterde. 97

Mijn Havenbaronnen hadden een vooruitziende blik. In hun vergadering van 26 januari 1795 werd al in de Rotterdamse gemeenteraad besloten om de Raad Ellinckhuyzen te verzoeken “een schriftelijk plan of propositie op te geven van een Comité de Commerce” . Het duurde 98

tot half februari voordat de Rotterdamse plannen werden gerealiseerd. Inmiddels had de vergadering van Provisionele Representanten van het Volk van Holland besloten om een centraal Comité de Commerce voor Holland op te richten. Dankzij Pieter Paulus werden de Rotterdammers J. Beeldemaker “voor de commerce”, Rudolph Mees “voor de financiën” en Thomas Browne “wegens de granen” daarin opgenomen. 99

Op 16 februari 1795 werden in Rotterdam drie gespecialiseerde comités opgericht, een voor de buitenlandse handel, een voor de fabrieken en trafieken en een voor de financiën en de wissels. Voor het eerste comité werden zeven leden uitgenodigd waarvan Cornelis van Vollenhoven, Anthony van der Kun en Jan Beeldemaker deel uitmaakten. Speerpunten voor

Jan de Vries en Ad van der Woude, Nederland 1500-1815, 572.

93

Jan de Vries en Ad van der Woude, Nederland 1500-1815, 273

94

jan de Vries en Ad van der Woude, Nederland 1500-1815, 273. Bij de broodzetting, de kostprijs van brood waren de marktprijzen

95

voor rogge in Amsterdam, die voor tarwe in Rotterdams leidend

Jan de Vries en Ad van der Woude, Nederland 1500-1815, 228-229. Zij wijzen ook op de uitgebreide armada die de Hollandse

96

steden van turf moest voorzien. In 1808 had de binnenvaart een totaal inhoud van ±130.000 last, de zeevloot op zijn top 400.000 last (waarbij 1 last =2 ton).

Jan de Vries en Ad van der Woude, Nederland 1500-1815, 64-65

97

W.G.D.Murray, De voorgeschiedenis der Kamer van Koophandel te Rotterdam 1795-1803, De comités van Koophandel &

98

Zeevaart Fabrieken en Trafieken en Financie & Wissel (Rotterdam 1946) 30.

Murray, De voorgeschiedenis der Kamer van Koophandel te Rotterdam 1795-1803 31.

(26)

dit comité en later ook voor de Kamer van Koophandel waren het slechten van de tolmuren en 100 het bevaarbaarheid houden van de waterwegen. De tien leden van de tweede commissie waren vertegenwoordigers van tien specifieke industrieën. Zoals Jan Jongeneel die later lid van de municipaliteit zou worden maar nu nog de leerlooiers vertegenwoordigde, de lakenverver Jacobus Tavenraat , de azijnmaker Dirk Erkelens, de loodwitfabrikant Isaac van 101

Rijckevorsel en de brouwer in de Twee Leeuwen Michiel Marinus de Monchy. De Monchy, dezelfde die in 1787 als majoor dienst had gedaan onder de toenmalige kolonel Elzevier, had nu ook nog van de magistraat de opdracht gekregen om als kolonel de schutterij weer op sterkte te brengen. Later komen we hem onder andere ook nog tegen als commandant van de eregarde die Napoleon in 1811 zou verwelkomen in de stad. Het comité van financiën bestond onder anderen uit de kassier en makelaar Rudolf Mees, de katholieke handelaar op Frankrijk Francois Blondel die aan de Wijnhaven woonde en de makelaar Gerrit van de Pals. 102

Het eerste democratische gekozen bestuur, 4 maart 1795 tot 1 mei 1796 103

Een belangrijke taak voor het provisioneel bestuur was om middels verkiezingen een democratisch bestuur in te stellen. In de dertien stadswijken werden daartoe negenendertig gecommitteerden gekozen die vervolgens op hun beurt het stadsbestuur moesten

samenstellen. Acht leden van de provisionele raad werden niet herbenoemd waaronder Aernout van Beeftingh. Het einde van zijn publieke loopbaan die begon als prominent lid van het vrijcorps en als lid van de vroedschap in 1787. Pas in 1823 in de Kamer van

Koophandel en in 1828 in het stadsbestuur zal, met zijn zoon, Josua (1789-1835), de naam van deze oude regentenfamilie nog kortdurend voorkomen. De acht nieuwbenoemde 104

raadsleden waren hetzij handelaar hetzij fabrikant en behoorden tot de gematigde patriotten. De wethouders van het provisionele bestuur de advocaat Paulus Hartog, de zeehandelaar Theodore Zeller en Pieter Paulus bleven in functie. Voor Daniel de Jongh kwam Frans

Murray, De voorgeschiedenis der Kamer van Koophandel te Rotterdam 1795-1803 62.

100

Jacobus Tavenraat (1734-1898) was met zijn broer Johannes lid van de fa Arnold Tavenraat en Zonen. Johannes’ dochter Maria

101

Johanna trouwt met Frans Smeer, een belangrijk lid en voorzitter van de latere Kamer van Koophandel. Jan Jacob, zoon van Johannes wordt door Willem I in 1824 benoemd tot Raadslid wat hij blijft tot 1855. Zie: Murray, De voorgeschiedenis der Kamer van

Koophandel te Rotterdam 1795-1803 37. en Maureen Callahan, The Harborbarons Volume II, 230.

Murray, De voorgeschiedenis der Kamer van Koophandel te Rotterdam 1795-1803 41. Gerrit van der Pals had een loopbaan

102

gevolgd als klerk bij de notaris Adam Schadee en makelaar Van der Mey. Hij werd in 1776 door burgemeesters tot zelfstandig makelaar in vast goed benoemd.

Bijlage D.

103

Maureen Callahan, The Harborbarons Volume II, 007. Aernout van Beeftingh zelf legde zich toe op het verzamelen en

104

vervaardigen van kunst. Zie: Roeland van Eijnden en Adriaan van der Willigen, Geschiedenis der Vaderlandse schilderkunst tweede deel (Haarlem 1820) 480.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Uit de literatuur blijkt dat er twee tot vier generaties per jaar voorkomen, waarbij de grootste schade wordt veroorzaakt door de lar- ven afkomstig van de galmuggen die in juli

Kwantitatieve maatstaven zijn niet voldoende gevoelig voor de registratie >c3 rijping van ekosystemen en de daarmee samenhangende verschuiving in de energiebalans; vooral als

W.P. Gerritsen en A.G. van Melle, Van Aiol tot de Zwaanridder. Personages uit de middeleeuwse verhaalkunst en hun voortleven in literatuur, theater en beeldende kunst.. Alexander

Toch identificeert hij zich met geen van de drie categorieën waarin hij de daders verdeelt: hij moordt niet uit `wellust’, ook niet alleen uit `plicht’, en hij is evenmin een

Wat Duisenberg in zijn verslag naar voren brengt kan misschien het beste worden gety­ peerd door een vrijmoedige variatie op een bekend Bijbelwoord: zoek eerst

Na de vraagzijde van de accountantscontrole te hebben besproken richt Limperg zich, zoals gezegd, op de aanbodzijde: de accountant dient zijn inspanningen op een

Juist Marx heeft – voor velen wellicht paradoxaal – aan die wetenschap een prominente bijdrage geleverd, niet in het minst aan de macro- economie (besproken in

In Chinese filosofische teksten vinden we tal van anek- doten waarin de hoofdpersoon voor het morele blok wordt gezet, door te moeten kiezen tussen twee deug- den of, erger