• No results found

De witte jas onder de zwarte toga 

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De witte jas onder de zwarte toga "

Copied!
57
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De redenen dat de strafrechtelijke maatregel plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis in de praktijk niet werkte en de (nieuwe) bezwaren van de daarvoor in de plaats gekomen

artikel 2.3. lid 1 Wfz.

Naam : Michèle Eekhout

Studentnummer: : 11933488

E-mailadres : michele.eekhout@student.uva.nl Master : Strafrecht (publiekrecht) Begeleider : Dhr. mr. A. van den Herik

(2)

1

Voorwoord

‘De verdachte wordt door de parketpolitie op 20 april 2019 de zittingszaal binnengebracht en

kijkt warrig om zich heen. Hij wordt verdacht van meerdere vernielingen, bedreigingen, beledigingen en wederspannigheid. De verdachte zou midden in de nacht op meerdere geparkeerde auto’s hebben ‘gedanst’. Hierdoor zijn de voertuigen vernield en/of beschadigd geraakt. Tijdens zijn aanhouding heeft de verdachte zich verzet, waardoor één van de verbalisanten lichamelijk letsel heeft opgelopen. Ook zijn de verbalisanten bedreigd en beledigd. De verdachte verklaart dat de stemmen in zijn hoofd hem de opdracht gaven om op te auto’s te ‘dansen’ en dat hij in de veronderstelling was dat de verbalisanten buitenaardse wezens waren die hem probeerden te ontvoeren. Uit de justitiële documentatie van de verdachte blijkt dat hij de afgelopen drie jaren geregeld in aanraking is geweest met politie en justitie. De verdachte heeft last van psychoses, hoort stemmen in zijn hoofd en is meermalen opgenomen geweest in een crisisopvang. De strafrechter is ervan overtuigd dat de verdachte ten tijde van het begaan van de strafbare feiten leed aan een ziekelijke stoornis en dat dit het gedrag van de verdachte heeft beïnvloed ten tijde van het tenlastegelegde. De verdachte wordt ontoerekeningsvatbaar verklaard en ontslagen van alle rechtsvervolging. De parketpolitie begeleidt hem weer de zittingszaal uit. De verdachte wordt naar de penitentiaire inrichting gebracht om zijn bezittingen op te halen en verlaat dezelfde dag nog de inrichting als een vrij man.’

Ik hoor u denken: waarom krijgt deze man niet de psychische hulp die hij nodig heeft? Een passende behandeling is tenslotte van belang voor de verdachte, maar ook voor de samenleving. De verdachte is ontoerekeningsvatbaar verklaard, waardoor er geen straf aan hem kon worden opgelegd. Dus ook geen behandelverplichting in de vorm van bijzondere voorwaarde. Helaas is dit geen uitzonderlijke situatie. De strafrechter krijgt steeds vaker te maken met verdachten met psychische problematiek. Gemiddeld 60% van de gedetineerden kampt met een psychische stoornis.1 En dan te bedenken dat er ook niet-gedetineerden verdachten en veroordeelden zijn met een psychische stoornis.

1 DJI 2019, Gevangeniswezen, p. 2.

(3)

2 Inhoudsopgave Afkortingenlijst blz. 5 1. Inleiding blz. 6 1.1. Onderwerp blz. 7 1.2. Onderzoeksvraag blz. 7 1.3. Methodologie blz. 7 1.4. Leeswijzer blz. 7

2. Plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis blz. 9

2.1. Wetsbepaling blz. 9

2.2. Karakter van de PZ-maatregel blz. 10

2.3. Criteria blz. 10

a. Bewezenverklaring strafbaar feit blz. 10

b. Gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis blz. 10 van zijn geestvermogen

c. Ontoerekeningsvatbaarheid en causaal verband blz. 11

d. Gevaarscriterium blz. 11

e. Advies van gedragsdeskundigen blz. 12

2.4. Termijn blz. 12

2.5. Bevoegdheid blz. 13

2.6. Rechtsmiddel blz. 13

2.7. Tenuitvoerlegging blz. 13

2.8. Overgangsrecht blz. 13

3. Redenen dat artikel 37 Sr (oud) in de praktijk niet werkte blz. 15 3.1. Weinig gebruikgemaakt van artikel 37 Sr (oud) blz. 15

a. Ontoerekeningsvatbaarheid blz. 16

b. Onvoldoende invloed vanuit justitie blz. 17 3.2. Onvoldoende aansluiting tussen justitie en de (forensische) zorg blz. 18

4. Artikel 2.3 Wet forensische zorg blz. 21

4.1. Wetsbepaling blz. 21

4.2. Doelstellingen van de Wfz blz. 22

(4)

3

4.4. Criteria blz. 24

a. Verplichte zorg blz. 24

b. Ambtshalve of na een verzoekschrift blz. 24

c. Voorbereidingsprocedure blz. 25

d. Behandeling verzoekschrift blz. 26

e. Sub 1° tot en met 11° blz. 27

f. Strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde blz. 28

g. Afzonderlijke beslissing blz. 29 4.5. Termijn blz. 30 4.6. Bevoegdheid blz. 31 4.7. Rechtsmiddel blz. 31 4.8. Tenuitvoerlegging blz. 32 4.9. Rechtspraktijk blz. 32

5. De (te verwachten) voordelen en bezwaren van artikel 2.3 lid 1 Wfz blz. 35

5.1. Voordelen blz. 35

a. Betere afweging tussen straf en zorg en sneller op de juiste plek blz. 35

b. Ambulante verplichte zorg blz. 36

c. Ultimum remedium blz. 36

d. Weigeren niet meer mogelijk blz. 36

e. Meer eigen regie blz. 37

f. Klachtenprocedure uitgebreider en schadevergoeding blz. 37

g. Justitiële documentatie blz. 37 5.2. Bezwaren blz. 38 a. Onderscheid tussen Wvggz en Wzd blz. 38 b. Jurisprudentie blz. 38 c. Vage formulering blz. 39 d. Andere rolverdeling blz. 40 e. Instemmingsvereiste Minister blz. 41

5.3. Positieve of negatieve verandering? blz. 41

6. Conclusie blz. 42

6.1. Worden de redenen dat artikel 37 Sr (oud) in de praktijk niet werkte,

ondervangen door artikel 2.3 lid 1 Wfz? blz. 43

6.2. (Nieuwe) bezwaren van artikel 2.3 lid 1 Wfz blz. 44

(5)

4

Literatuurlijst blz. 48

Jurisprudentielijst blz. 50

Bijlage 1: Checklist voor oplegging van de PZ-maatregel blz. 51 Bijlage 2: Checklist toepassing artikel 2.3 lid 1 Wfz blz. 52 Bijlage 3: Overzicht overeenkomsten en verschillen blz. 55

(6)

5

Afkortingenlijst

GGZ-instelling Instelling voor geestelijke gezondheidszorg Minister Minister van Justitie en Veiligheid

NIFP Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie

PIJ-maatregel Strafrechtelijke maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen

PZ-maatregel Strafrechtelijke maatregel plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis

Sr Wetboek van Strafrecht

Sv Wetboek van Strafvordering

Tbs-maatregel Strafrechtelijke maatregel terbeschikkingstelling

Wet Bopz Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen

Wfz Wet forensische zorg

Wvggz Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

(7)

6

1. Inleiding

1.1. Onderwerp

De strafrechter kan aan een verdachte met een psychische stoornis een strafrechtelijke maatregel opleggen, waardoor er een forensische zorgtitel ontstaat. Echter moe(s)t er aan de nodige criteria zijn voldaan. Oplegging was daardoor niet altijd mogelijk. De strafrechter had de keuze tussen twee strafrechtelijke maatregelen: plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis (hierna: PZ-maatregel) en terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel).

Ingevolge artikel 37 Sr (oud) kon de strafrechter plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis gelasten indien er bij de verdachte een psychische stoornis aanwezig was ten tijde van het begaan van het strafbare feit, waardoor het feit niet aan de verdachte kon worden toegerekend.

Op 1 januari 2020 is de PZ-maatregel komen te vervallen.2 In de praktijk werkte de PZ-maatregel niet, met name omdat er weinig gebruik kon worden dan wel werd gemaakt van deze maatregel en er onvoldoende aansluiting was tussen justitie en de (forensische) zorg. Door de inwerkingtreding van artikel 2.3 lid 1 Wet Forensische Zorg (hierna: Wfz) heeft de strafrechter een andere mogelijkheid gekregen ten aanzien van personen met een psychische stoornis, namelijk het verlenen van een zorgmachtiging krachtens de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz) in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. De strafrechter kan op meerdere momenten een zorgmachtiging afgeven, zelfs indien er geen strafrechtelijke procedure tegen de verdachte loopt, de verdachte ontslagen is van alle rechtsvervolging of is vrijgesproken. Hierdoor zou de strafrechter een betere afweging kunnen maken tussen straf en zorg en zou de betrokkene (sneller) op een juiste plek terecht moeten kunnen komen.3 Ondervangt artikel 2.3 lid 1 Wfz de redenen dat de PZ-maatregel in de praktijk niet werkte?

Vóór de inwerkingtreding van artikel 2.3 lid 1 Wfz was slechts de civiele rechter bevoegd tot het afgeven van de zorgmachtiging. Voor de strafrechtelijke professionals uit de praktijk, die te maken hebben met personen met (mogelijk) een psychische stoornis, is er sinds 1 januari 2020 dan ook het nodige veranderd. Met name omdat zij te maken hebben gekregen met het civiele (proces)recht. Er is dus meer op hun ‘bordje’ terechtgekomen.

2 Kamerstukken II 2009/10, 32 398, nr. 3 p. 12. 3 Kamerstuk I 2017/18, 32 399, nr. D, p. 9.

(8)

7

Voorafgaand aan de inwerkingtreding hebben de professionals hun verwachtingen geuit. Zijn deze verwachtingen uitgekomen en doen zich (nieuwe) bezwaren voor?

Naast de Wvggz is ook de Wet zorg en dwang (hierna: Wzd) in werking getreden. De Wvggz heeft betrekking op personen met psychiatrische problematiek en de Wzd op personen met een verstandelijke beperking en/of psychogeriatrische aandoeningen. Beide wetten vervangen de Wet bijzonder opnemingen in een psychiatrische instelling (hierna: Wet Bopz). De strafrechter kan ook een zorgmachtiging verlenen krachtens de Wzd.4 Mijn onderzoek zal zich enkel richten op de Wvggz, omdat de PZ-maatregel tevens betrekking heeft op personen met psychische problematiek en de strafrechter vaker met deze personen te maken heeft.

1.2. Onderzoeksvraag

Naar aanleiding van het bovenstaande heb ik met deze scriptie beoogd de volgende onderzoeksvraag te beantwoorden:

‘Heeft artikel 2.3 lid 1 Wet forensische zorg de redenen dat de strafrechtelijke maatregel plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis ingevolge artikel 37 Sr (oud) in praktijk niet werkte, ondervangen zonder dat zich nieuwe bezwaren voordoen?’

1.3. Methodologie

Om de onderzoeksvraag te kunnen onderzoeken en beantwoorden, is er gebruik gemaakt van literatuur- en jurisprudentieonderzoek. Parlementaire stukken en meerdere strafrechtelijke handboeken hebben een belangrijke rol gespeeld. Ook is er een beroep gedaan op nationale wetgeving en jurisprudentie van de Hoge Raad, gerechtshoven en rechtbanken.

1.4. Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt de vraag beantwoord wat de strafrechtelijke maatregel plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis ingevolge artikel 37 Sr (oud) inhield. Het (juridisch) kader van PZ-maatregel wordt uiteengezet. Aan de orde komen onder andere het karakter van de PZ-maatregel, de criteria voor het opleggen ervan, hoe de maatregel ten uitvoer wordt gelegd, jurisprudentie en het overgangsrecht.

In hoofdstuk 3 wordt de vraag beantwoord om welke redenen artikel 37 Sr (oud) in de praktijk niet werkte. Hierbij wordt ook de totstandkoming van (artikel 2.3 lid 1) Wfz aangehaald,

(9)

8

omdat er tekortkomingen in het forensische zorgstelsel werden geconstateerd die verband houden met de redenen dat onder andere artikel 37 Sr (oud) in de rechtspraktijk niet werkte. In hoofdstuk 4 wordt de vraag beantwoord wat het afgeven van een civiele zorgmachtiging door de strafrechter ingevolge artikel 2.3 lid 1 Wfz inhoudt. Het (juridisch) kader van artikel 2.3 lid 1 Wfz wordt uiteengezet. Aan de orde komen onder andere de doelstellingen van de Wfz, de uitgangspunten van de Wvggz, de criteria voor het afgeven van de zorgmachtiging, de bevoegdheden van de strafrechter, hoe de zorgmachtiging ten uitvoer wordt gelegd en enkele uitspraken van de strafrechter omtrent het nieuwe wetsartikel.

In hoofdstuk 5 wordt de vraag beantwoord wat de (te verwachten) voordelen zijn van artikel 2.3 lid 1 Wfz. Nieuwe bezwaren ten aanzien van artikel 2.3 lid 1 Wfz zullen ook besproken worden.

In hoofdstuk 6 wordt de onderzoeksvraag beantwoord.

(10)

9

2. Plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis

Geregeld komt het voor dat het plegen van een strafbaar feit zijn oorsprong vindt in een psychische stoornis.5 In dat geval kan de strafrechter aan de verdachte een strafrechtelijke maatregel opleggen. Tot 1 januari 2020 was plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis één van die maatregelen.6 Door oplegging van die maatregel ontstond er een forensische zorgtitel. Forensische zorg is geestelijke gezondheidszorg die verleend wordt in een strafrechtelijk kader met inbegrip van verslavingszorg en zorg aan verstandelijk gehandicapten.7 Een typisch strafrechtelijke maatregel was de PZ-maatregel niet, maar leek enigszins op de gezondheidsrechtelijke gedwongen opname, omdat na opneming in het psychiatrisch ziekenhuis de Wet Bopz (oud) van toepassing was.8 Toch had de strafrechter de bevoegdheid tot het opleggen van de PZ-maatregel, omdat het de strafrechter is die een oordeel moet vellen over de strafbaarheid van de verdachte en de eventuele op te leggen straf en/of maatregel.

2.1. Wetsbepaling

De bevoegdheid tot oplegging van de PZ-maatregel was geregeld in artikel 37 lid 1 Sr (oud):

“De rechter kan gelasten dat degene aan wie een strafbaar feit wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet kan worden toegerekend, in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst voor een termijn van een jaar, doch alleen indien hij gevaarlijk is voor zichzelf, voor anderen, of voor de algemene veiligheid van personen of goederen.”

Uit deze wetsbepaling komt onder andere naar voren dat deze maatregel enkel kon worden opgelegd ten aanzien van een verdachte aan wie het begane strafbare feit niet kon worden toegerekend vanwege zijn psychische stoornis. Er moest dus sprake zijn van de schulduitsluitingsgrond ontoerekeningsvatbaarheid.9

5 Duijst 2014, p. 168.

6 De andere strafrechtelijke maatregel is terbeschikkingstelling ingevolge art. 37a Sr. 7 Art. 1.1 lid 2 Wfz.

8 Schakelbepaling art. 51 Wet BOPZ (oud). 9 Art. 39 Sr.

(11)

10

2.2. Karakter van de PZ-maatregel

De PZ-maatregel was voornamelijk een beveiligingsmaatregel. Dit kon worden afgeleid uit het eerste lid van artikel 37 Sr (oud), waarin stond vermeld dat de maatregel alleen kon worden opgelegd indien de verdachte gevaarlijk was voor zichzelf, voor anderen of de algemene veiligheid van personen en goederen in gevaar was.10 Tevens zag de maatregel op terugkeer in de maatschappij. Het lijkt erop dat de PZ-maatregel door de strafrechter als een ultimum remedium werd beschouwd, ondanks dat dit niet in de wet was vastgelegd. De strafrechter ging in veel gevallen na of er (reële) alternatieven beschikbaar waren.11

2.3. Criteria

De strafrechter kon de PZ-maatregel opleggen indien was voldaan aan de volgende criteria:

a) Bewezenverklaring strafbaar feit

Allereerst diende de strafrechter de eerste twee materiële vragen van artikel 350 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) bevestigend te beantwoorden. Het tenlastegelegde feit moest door de verdachte zijn begaan en deze gedraging diende een strafbaar feit op te leveren. Bij vrijspraak kon de PZ-maatregel dus niet worden opgelegd. In dat geval was het aan de officier van justitie om een civiele procedure volgens de Wet Bopz (oud) te starten.12

b) Gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogen

De strafrechter moest ervan overtuigd zijn dat er bij de verdachte een gebrekkige ontwikkeling13 of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogen14, oftewel een psychische stoornis, aanwezig was ten tijde van het begaan van het strafbare feit. Ook wel het gelijktijdigheidsverband genoemd.15 Indien de strafrechter daar niet van overtuigd was, kon de PZ-maatregel niet worden opgelegd. Het was aan de feitenrechter om vast te stellen of er bij de verdachte ten tijde van het plegen van het strafbare feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogen bestond.

10 Hofstee, in: T&C Strafrecht 2019, art. 37 Sr, aant. 2.

11 O.a. Rb. Amsterdam 15 november 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:9344; Rb. Rotterdam 22 december 2017,

ECLI:NL:RBROT:2017:10322.

12 De Bruin, in: SDU Commentaar Strafrecht 2019, art. 37 Sr, aant. C.2.1.1.

13 Hieronder wordt verstaan een uit een aanlegstoornis of beschadiging van de hersenen voortvloeiende diepere vorm van zwakzinnigheid. 14 Hieronder wordt begrepen het geval waarin de geestvermogens na een kortere of langere periode van ontwikkeling tijdelijk of blijvend.

gestoord raken.

(12)

11

c) Ontoerekeningsvatbaarheid en causaal verband

Indien de strafrechter ervan overtuigd was dat er bij de verdachte een psychische stoornis aanwezig was ten tijde van het begaan van het strafbare feit, moest er tevens worden vastgesteld of dat feit al dan niet aan de verdachte kon worden toegerekend. Alleen als het strafbare feit niet aan de verdachte kon worden toegerekend, was oplegging van de PZ-maatregel mogelijk.16 Van ontoerekeningsvatbaarheid is sprake indien een psychische stoornis de gevaarvolle daden van de verdachte geheel dan wel in overwegende mate heeft beheerst.17 Het strafbare feit moest dus in overwegende mate zijn begaan onder invloed van zijn psychische stoornis.18 Ondanks dat in artikel 37 Sr (oud) niet nadrukkelijk de causaliteitseis vermeld stond, vloeide de eis toch voort uit artikel 39 Sr: “Niet strafbaar is hij die een feit begaat, dat hem wegens de gebrekkige

ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet kan worden toegerekend.” Het

woord ‘wegens’ legt het causale verband tussen de psychische stoornis en het begane strafbare feit.19

d) Gevaarscriterium

De ontoerekeningsvatbare verdachte moest een gevaar zijn voor zichzelf, voor anderen of voor de algemene veiligheid van personen en goederen.20 Bij de termen ‘gevaarlijk is voor zichzelf, voor anderen, of voor de algemene veiligheid van personen of goederen’ werd onder andere aansluiting gezocht bij de terminologie van artikel 1 lid 1 onderdeel f van de Wet Bopz (oud). Aan het gevaar voor de algemene veiligheid diende zwaardere eisen te worden gesteld dan aan het gevaar voor anderen.21

De vraag of er sprake was van gevaar (voor herhaling) kon enkel op grond van een waarschijnlijkheidsprognose worden beantwoord.22 Er hoefde dus geen sprake te zijn van direct fysiek gevaar. Tevens moest het gevaarscriterium verband houden met de psychische stoornis.23 Ook ten aanzien van dit criterium was het aan de feitenrechter om een afweging te maken.

16 Art. 37 lid 1 Sr (oud).

17 Kamerstukken II 1979/80, 11 270, nr. 12, p. 13.

18 Hofstee, in: T&C Strafrecht 2019, art. 37 Sr, aant. 4 onder e. 19 Van Esch 2012, p. 54.

20 Art. 37 lid 1 Sr (oud).

21 Kamerstukken II 1979/80, 11 270, nr. 12, p. 18. 22 HR 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC1311. 23 Kamerstukken II 1979/80, 11 270, nr. 12, p. 13 en 28.

(13)

12

e) Advies van gedragsdeskundigen

De PZ-maatregel kon niet worden opgelegd zonder voorafgaand multidisciplinair advies van ten minste twee gedragsdeskundigen aan de strafrechter.24 Eén van de gedragsdeskundigen moest een psychiater zijn. Het advies werd opgesteld nadat de verdachte klinisch (ambulant) was onderzocht. De wet stelde geen eisen aan de vorm en inhoud van het advies.25 Wel moest het advies met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend - dus schriftelijk - zijn. Een tot plaatsing strekkend advies was voor oplegging niet nodig. De feitenrechter was dan ook niet aan het advies gebonden en kon dus anders beslissen, mits nadere motivering. Indien dit advies eerder dan één jaar voor de aanvang van de terechtzitting was gedagtekend, dan kon de strafrechter hiervan slechts gebruik maken met instemming van het Openbaar Ministerie en de verdachte.26 De verdachte had geen recht op contra-expertise. De verdediging kon wel een verzoek doen tot het horen van een getuige-deskundige.27 Ook aan weigerende observandi kon de PZ-maatregel worden opgelegd. In dat geval maakten de gedragsdeskundigen een rapport op over de reden(en) van de weigering. De strafrechter liet zich dan waar mogelijk adviseren en informeren op basis van een ander advies of rapport, zoals oudere psychologische of psychiatrische rapporten.28

2.4. Termijn

Indien aan alle eerdergenoemde criteria was voldaan, kon de strafrechter de PZ-maatregel opleggen (zie bijlage 1: checklist PZ-maatregel). De plaatsing kon worden gelast voor de duur van één jaar.29 De termijn ving aan op de dag van opname in een psychiatrisch ziekenhuis. De Hoge Raad heeft hierin een nuance aangebracht.30 Indien degene die na het onherroepelijk worden van het vonnis of het arrest niet terstond in een psychiatrisch ziekenhuis kon worden geplaatst, ving de termijn aan op het moment dat het vonnis of arrest onherroepelijk was geworden. Verlenging, vroegtijdige- en voorwaardelijke beëindiging van de PZ-maatregel was mogelijk op basis van de Wet Bopz (oud).31 De geneesheer-directeur en de Minister van Justitie en Veiligheid (hierna: Minister) waren daar verantwoordelijk voor.

24 Art. 37 lid 2 Sr (oud).

25 Hofstee, in: T&C Strafrecht 2019, art. 37 Sr, aant. 4 onder g. 26 Art. 37 lid 2 Sr (oud).

27 Hofstee, in: T&C Strafrecht 2019, art. 37 Sr, aant. 4 onder g. 28 Art. 37 lid 3 Sr (oud).

29 Art. 37 lid 1 Sr (oud). 30 HR 25 mei 1990, NJ 1990/826. 31 Art. 15-18 en 51 Wet Bopz (oud).

(14)

13

2.5. Bevoegdheid

Artikel 37 lid 1 Sr (oud) sprak over ‘een strafbaar feit’, dus over overtredingen én misdrijven. Hieruit kon afgeleid worden dat niet alleen de meervoudige strafkamer bevoegd kon zijn tot het opleggen van de PZ-maatregel, maar ook de kanton- en politierechter.32 De strafrechter die bevoegd was om de strafzaak te behandelen, was bevoegd tot het opleggen van de PZ-maatregel. Omdat de maatregel enkel kon worden opgelegd indien de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was verklaard, kon daarnaast géén straf worden opgelegd. Ook was de combinatie met de tbs-maatregel uitgesloten.33 Tevens was het niet mogelijk om de PZ-maatregel voorwaardelijk of aan jeugdigen op te leggen.34

2.6. Rechtsmiddel

De PZ-maatregel werd opgelegd bij de einduitspraak. Tegen de einduitspraak stond hoger beroep en beroep in cassatie open.35 Als de verdachte door zijn psychische stoornis te laat hoger beroep of beroep in cassatie had ingesteld, dan kon de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar zijn indien de verdachte niet in staat was geweest om de implicaties en/of de gevolgen van zijn strafzaak te begrijpen.36

2.7. Tenuitvoerlegging

Het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (hierna: NIFP) bemiddelde bij de tenuitvoerlegging van de PZ-maatregel. Uiterlijk twee weken na het onherroepelijk worden van de uitspraak vroeg het Openbaar Ministerie aan het NIFP om de plaatsing van de betrokkene te bewerkstelligen. De Directie Forensische Zorg, onderdeel van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, was belast met de daadwerkelijke plaatsing van de betrokkene. Het Openbaar Ministerie bleef te allen tijde eindverantwoordelijk.37

2.8. Overgangsrecht

Voor de personen die op basis van artikel 37 Sr (oud) in een psychiatrisch ziekenhuis zijn geplaatst, is sinds 1 januari 2020 overgangsrecht van toepassing op grond van artikel 15:1 lid 1 sub f Wvggz.

32 Hofstee, in: T&C Strafrecht 2019, art. 37 Sr, aant. 6. 33 Art. 352 lid 2 Sv.

34 Sinds 25 juni 1997 afgeschaft. 35 Art. 404 en 427 Sv.

36 HR 12 juni 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB2064. 37 Openbaar Ministerie 2009, p. aant. 4.

(15)

14

Volgens het gerechtshof Den Haag moet dit artikel zo worden geïnterpreteerd dat in alle gevallen waarin vóór 1 januari 2020 door de strafrechter de PZ-maatregel is opgelegd en waarvan de termijn van één jaar op de genoemde datum nog niet is verstreken, artikel 37 Sr (oud) een rechtsgeldige titel voor de opname in de accommodatie blijft. Dit geldt ook in het geval dat de uitspraak waarbij de plaatsing is gelast op 1 januari 2020 nog niet onherroepelijk is geworden.38 Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de wetgever met deze overgangsrechtelijke bepaling ernaar heeft gestreefd dat procedures die zijn aangevangen vóór 1 januari 2020 kunnen worden afgehandeld onder eenzelfde wettelijk regime.39 Het overgangsrecht blijft dus uiterlijk gelden tot en met 31 december 2020. Voor personen die in 2020 in een psychiatrisch ziekenhuis worden geplaatst op basis van de PZ-maatregel, kan er indien nodig een zorgmachtiging bij de civiele rechter worden aangevraagd, zodat de opname vanaf 1 januari 2021 tijdig op basis van die titel voortgezet kan worden.

Als er hoger beroep is ingesteld en de uitspraak vindt plaats ná 1 januari 2020, dan is het niet meer mogelijk om de PZ-maatregel op te leggen. Opname in een psychiatrisch ziekenhuis kan dan enkel worden gelast op basis van een zorgmachtiging op grond van de Wvggz. In dat geval kan het gerechtshof de zorgmachtiging verlenen op basis van artikel 2.3 lid 1 Wfz.

38 Hof ’s-Gravenhage 4 november 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:2919. 39 Kamerstuk I 2017/18, 32 399, nr. 39, p. 37 en 38.

(16)

15

3. Redenen dat artikel 37 Sr (oud) in de praktijk niet werkte

Tot 1 januari 2020 kon de strafrechter ingevolge artikel 37 Sr (oud) de PZ-maatregel opleggen. De wetgever heeft ervoor gekozen om artikel 37 Sr (oud) te laten vervallen. De strafrechter heeft een andere mogelijkheid gekregen ten aanzien van verdachten met een psychische stoornis, namelijk het afgegeven van een civiele zorgmachtiging in de zin van de Wvggz. Dit is geregeld in (de schakelbepaling) artikel 2.3 lid 1 Wfz.

De redenen dat artikel 37 Sr (oud) is komen te vervallen en de strafrechter de mogelijkheid heeft gekregen tot het afgegeven van een civiele zorgmachtiging, zijn met name omdat er van artikel 37 Sr (oud) weinig gebruik werd gemaakt en er onvoldoende aansluiting was tussen justitie en de (forensische) zorg.40

3.1. Weinig gebruikgemaakt van artikel 37 Sr (oud)

Van de mogelijkheid die artikel 37 Sr (oud) bood, werd weinig gebruik gemaakt. Het aantal plaatsingen waren de afgelopen twee jaren41:

2018: 160 geplaatst;

2019: 150 geplaatst, 32 nog niet geplaatst.

In 2018 zijn 59.330 strafzaken aangedaan.42 In dat jaar hielden 2.361 personen een forensische zorgplek bezet.43 Minder dan 7% van de forensische zorgplekken werd dus bezit door een persoon die in een psychiatrisch ziekenhuis was geplaatst.

Verklaringen hiervoor zijn het ontoerekeningsvatbaarheidsvereiste en dat er vanuit justitie weinig invloed kon worden uitgeoefend op het beëindigen van de maatregel.44

40 Kamerstukken II 2009/10, 32 398, nr. 3 p. 12. 41 GGZ 2020, p. 2.

42 Jaarverslag Rechtspraak 2019, p. 52. 43 DJI 2019, Forensische zorg, p. 1 tot en met 5. 44 Kamerstukken II 2009/10, 32 398, nr. 3 p. 12.

(17)

16

a) Ontoerekeningsvatbaarheid

De strafrechtelijke plaatsing kon alleen worden gelast ten aanzien van verdachten aan wie het strafbare feit wegens een psychische stoornis niet kon worden toegerekend.45 Bij verminderde toerekeningsvatbaarheid was oplegging van de maatregel niet mogelijk.46 Het was aan de feitenrechter om vast te stellen of de verdachte ontoerekeningsvatbaar was en dit was voor de feitenrechter geen gemakkelijke taak. Zeker niet indien er verschil van inzicht was tussen de strafrechter en de gedragsdeskundigen. De strafrechter is en blijft een jurist. Het strafrecht is meer toegespitst op feiten, terwijl er vanuit de psychologische wetenschap wordt gekeken of een verdachte aan een stoornis leed en of deze doorwerking had op de strafbare gedraging. Een voorbeeld hiervan is culpa in causa. Indien de verdachte door alcohol en/of drugs in een psychose terecht is gekomen en tijdens die psychose een strafbaar feit heeft gepleegd, dan kan het goed zijn dat de psychiater heeft vastgesteld dat de verdachte ontoerekeningsvatbaar is. Echter zal een beroep op de schulduitsluitingsgrond ontoerekeningsvatbaarheid zelden slagen indien de verdachte zich verwijtbaar in de toestand van de stoornis heeft gebracht.47 Het verschil in inzicht kan ook ontstaan doordat strafrechters en gedragsdeskundigen elkaars taal soms niet begrijpen.

Ondanks dat de verdachte (mogelijk) een psychische stoornis had, kon de strafrechter de PZ-maatregel dus toch niet opleggen indien:

• De strafrechter geen psychische stoornis kon vaststellen;

• De strafrechter niet kon vaststellen of de psychische stoornis aanwezig was ten tijde van het begaan van het strafbare feit (gelijkheidsverband);

• De strafrechter niet kon vaststellen of het strafbare feit in overwegende mate was begaan onder invloed van de psychische stoornis (causaal verband);

• De verdachte verminderd ontoerekeningsvatbaar was; • Er géén multidisciplinair advies was uitgebracht;

• Er geen andere adviezen of rapporten beschikbaar waren over de weigerende observandi;

• Er sprake was van culpa in causa.

45 Art. 37 lid 1 Sr (oud).

46 Tbs-maatregel was dan wel mogelijk, mits aan de criteria voldaan. 47 HR 9 juni 1981, ECLI:NL:PHR:1981:AC0902 (culpa in causa).

(18)

17

Het criterium ontoerekeningsvatbaarheid is een criterium waar niet zomaar aan is voldaan. Daarnaast diende er ook nog voldaan te zijn aan de overige criteria. Reden waarom er aan een groot deel van de verdachten (met een psychische stoornis) de PZ-maatregel niet kon worden opgelegd.

b) Onvoldoende invloed vanuit justitie

Officieren van justitie waren terughoudend met het vorderen van de PZ-maatregel – en de strafrechters vervolgens met het opleggen ervan - omdat er vanuit justitie ná het opleggen van de maatregel onvoldoende invloed kon worden uitgeoefend op het verlengen en beëindigen daarvan.48

Na plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis was de Wet Bopz (oud) van toepassing. In de schakelbepaling artikel 51 Wet Bopz (oud) stond vermeld dat een aantal artikelen van die wet overeenkomstig van toepassing waren op personen die op grond van een uitspraak van de strafrechter als bedoeld in artikel 37 Sr (oud) in een psychiatrisch ziekenhuis verbleven. Zo ook de artikelen ten aanzien van verlenging en beëindiging. Plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis werd gelast voor de duur van één jaar. De wet voorzag niet in een verlengingsmogelijk door de strafrechter. Indien de officier van justitie toch voortzetting van het verblijf wenste, moest hij daartoe een verzoek indienen bij de civiele rechter.49 Voor het indienen van dit verzoek was de officier van justitie afhankelijk van de geneesheer-directeur. De geneesheer-directeur moest een verklaring overleggen waaruit bleek dat de stoornis van de geestvermogens van de betrokkene ook na verloop van het eerste jaar aanwezig zou zijn, deze stoornis nog steeds gevaar zou veroorzaken en het gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten het psychiatrisch ziekenhuis kon worden afgewend.50 Ook voor het (voorwaardelijk en vroegtijdig) ontslag van de betrokkene was de officier van justitie afhankelijk van de geneesheer-directeur. De geneesheer-directeur bepaalde namelijk wanneer de betrokkene (vroegtijdig of voorwaardelijk) ontslagen werd.51 Doordat de wet geen verlengingsmogelijk kende in het strafrechtelijk kader én de officier van justitie voor verlenging en ontslag van de betrokkene in het civielrechtelijk kader afhankelijk was van de geneesheer-directeur, was de invloed vanuit justitie na oplegging van de PZ-maatregel beperkt.

48 Kamerstukken II 2009/10, 32 398, nr. 3 p. 12. 49 Art. 15 Wet Bopz (oud).

50 Art. 16 Wet Bopz (oud). 51 Art. 47 Wet Bopz (oud).

(19)

18

De tbs-maatregel werd vaker gevorderd – en uiteindelijk opgelegd - dan de PZ-maatregel. In tegenstelling tot de PZ-maatregel is het bij de tbs-maatregel niet noodzakelijk dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is. Verminderd toerekeningsvatbaarheid kan voldoende zijn. Ook kan er vanuit justitie ten aanzien van deze strafrechtelijke maatregel meer invloed worden uitgeoefend dan bij de PZ-maatregel. De wet voorziet voor de tbs-maatregel namelijk wél in een verlengingsmogelijkheid door de strafrechter52. Voor verlenging en beëindiging van de tbs-maatregel is de officier van justitie dan ook niet afhankelijk van een geneesheer-directeur. Wel dient er bij de vordering tot verlenging van de tbs-maatregel een recent opgemaakt advies van het hoofd van de inrichting te worden gevoegd en een afschrift van de aantekeningen omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van de ter beschikking gestelde.53 Dus geheel onafhankelijk van derden is de officier van justitie ook niet. Een andere reden dat de maatregel vaker werd gevorderd dan de PZ-maatregel, is omdat de tbs-maatregel in twee varianten opgelegd kan worden: tbs met voorwaarden of tbs met dwangverpleging.54 Bij de PZ-maatregel was dat niet mogelijk. In 2018 is de tbs-maatregel 251 keer opgelegd en in 2019 is de maatregel 218 keer opgelegd.55

3.2. Onvoldoende aansluiting tussen justitie en de (forensische) zorg

Door voormalig Eerste Kamerlid Van de Beeten is in juli 2004 een motie ingediend.56 Uit de motie kwam onder andere naar voren dat:

• de detentie van verslaafden, personen met psychische problemen en geestelijke gehandicapten in toenemende mate een probleem vormt in het gevangeniswezen; • het penitentiaire regime voor het merendeel van de gedetineerden ongeschikt is voor de

doorgaans noodzakelijke behandeling, begeleiding en/of resocialisatie;

• de op de gedetineerden met verslavings- of psychische problematiek en geestelijke gehandicapten gerichte samenwerking en afstemming tussen zorginstellingen, hulpverlening, justitie, werkvoorziening en gemeenten ernstige lacunes vertonen.

52 Art. 37d en 37e Sr.

53 Art. 509o lid 2 Sv. 54 Art. 37b en 38 Sr.

55 Rechtspraak 2019, thema tbs. 56 Kamerstuk I, 2003/04, 28 979, E.

(20)

19

Gemiddeld 60% van de gedetineerden kampt met een psychische stoornis.57 De mogelijkheden tot behandeling van de stoornis in de gevangenis zijn beperkt. Voor zover deze wel aanwezig zijn, kan de behandeling vaak niet worden afgemaakt, omdat na afloop van de detentie plaatsing in een instelling voor geestelijke gezondheidzorg (hierna: GGZ-instelling) niet altijd zonder problemen verloopt.58

Naar aanleiding hiervan heeft Van de Beeten verzocht om te voorzien in de noodzakelijke samenhang tussen curatieve en penitentiaire voorzieningen. De motie werd kamerbreed gesteund.59

Ter uitvoering van de motie werd de werkgroep Houtman ingesteld om te bezien hoe de zorg in het strafrechtelijk kader beter kon worden afgesteld op de geestelijke gezondheidszorg. Voor een verbetering van de aansluiting tussen de penitentiaire inrichtingen en GGZ-instellingen, adviseerde de werkgroep enerzijds dat het niveau van de behandelingen in het gevangeniswezen omhoog moet worden gebracht en anderzijds dat de GGZ-instellingen zodanig gefinancierd worden dat daadwerkelijke opname bevorderd wordt. Werkgroep Houtman benadrukte dat de overdracht van de betrokkene naar een GGZ-instelling van groot belang was voor de noodzakelijke zorg na beëindiging van de justitiële (forensische) titel.60

Ook de derde evaluatiecommissie Wet Bopz stelde voorop dat een goede samenwerking tussen GGZ-instellingen, instellingen voor forensische zorg en een goede aansluiting tussen het straf- en het zorgsysteem noodzakelijk is om zoveel mogelijk te voorkomen dat personen met een psychische stoornis of verstandelijke beperking in een penitentiaire inrichting terechtkomen.61

Naar aanleiding van bovenstaande is de Wfz tot stand gekomen.

De geconstateerde problemen en lacunes hadden ook betrekking op de PZ-maatregel. Ondanks dat er naast de PZ-maatregel geen straf kon worden opgelegd, verbleef een deel van de verdachten toch in een penitentiaire inrichting. Dit kon zijn omdat de verdachte in voorarrest zat of dat de uitspraak van een gedetineerde verdachte nog niet onherroepelijk was.

57 DJI 2019, Gevangeniswezen, p. 2. 58 Kamerstukken II 2009/10, 32 398, nr. 3, p. 2. 59 Kamerstukken II 2009/10, 32 398, nr. 3, p. 2. 60 Kamerstuk I 2004/05, 28 979, F.

(21)

20

Doordat de PZ-maatregel werd opgelegd bij einduitspraak, kon de verdachte niet eerder geplaatst worden dan dat de uitspraak onherroepelijk was geworden. Bij de tenuitvoerlegging van de PZ-maatregel werd ook tegen het probleem aangelopen dat het voorkwam dat de verdachte maanden moest wachten in een penitentiaire inrichting voordat de plaatsing gerealiseerd kon worden. De redenen daarvoor waren onder andere de gevaarlijkheid van de verdachte, en de beveiligingsproblemen die daarmee gepaard gingen, en de lange wachtlijsten.62 Er kon dus niet voorkomen worden dat personen met een psychische stoornis (voor langere tijd) in een penitentiaire inrichting terecht kwamen.

Indien de PZ-maatregel niet kon of werd opgelegd, maar de verdachte wel een geslaagd beroep heeft gedaan op de schulduitsluitingsgrond ontoerekeningsvatbaarheid – en de tbs-maatregel ook niet werd opgelegd- verliet de verdachte de rechtszaal zonder dat hij de juiste (psychische) hulp kreeg aangeboden door de strafrechter. Dit was met name een probleem als het ging om relatief lichte delicten. In dat geval bood de Wet BOPZ vaak geen uitkomst vanwege de hoge eisen die werden gesteld om tot het gevaarscriterium te komen.63 De betrokkene moest dan hulp op vrijwillige basis gaan zoeken. Echter heeft deze doelgroep vaak geen zelfinzicht en is niet altijd gemotiveerd om een behandeling te volgen. Een verplichte behandeling onder toezicht van de Reclassering had een uitkomst kunnen bieden. Maar doordat de verdachte ontslagen werd van alle rechtsvervolging kon er geen straf met bijzondere voorwaarden worden opgelegd. De kans was groot dat de verdachte door gebrek aan (directe) juiste hulp wederom met het strafrecht in aanraking zou komen. Wanneer er aan de verdachte wel hulp was geboden in het kader van bijzondere voorwaarden liep de zorg niet altijd door ná de proeftijd, ook al kon dat wel nodig zijn. Een goede aansluiting tussen justitie en zorg ontbrak ook hier.

62 Openbaar Ministerie 2009, aant. 4. 63 Vaandrager & Van Klaveren, NJB 2019

(22)

21

4. Artikel 2.3 Wet forensische zorg

Op 1 januari 2020 zijn de Wzd en Wvggz in werking getreden. Beide wetten zijn in plaats gekomen van de Wet Bopz (oud). Onder de Wet Bopz (oud) was verplichte zorg alleen mogelijk in een psychiatrisch ziekenhuis. Middels de Wzd en Wvggz kan verplichte zorg meer op maat worden gegeven, zo ook buiten een GGZ-instelling. De Wzd ziet op personen met een verstandelijke en/of psychogeriatrische problematiek (dementie) en de Wvggz ziet op personen met psychische en psychiatrische problematiek. Door de inwerkingtreding van artikel 2.3 Wfz, de schakelbepaling tussen deze wetten, heeft ook het strafrecht hier sinds 1 januari 2020 mee te maken.

Ingevolge artikel 2.3 lid 1 Wfz heeft de strafrechter de mogelijkheid gekregen om onder bepaalde voorwaarden op verschillende momenten middels een parallelle route een civiele zorgmachtiging voor verplichte zorg af te geven in de zin van de Wvggz.64 Artikel 2.3 lid 1 Wfz vormt de schakel tussen het strafrecht en de Wvggz. De afgegeven zorgmachtiging betreft dan ook een civiele en geen strafrechtelijke zorgmachtiging. Dit moet ervoor zorgen dat de (forensische) zorg eenvoudiger wordt verbonden met de reguliere gezondheidszorg.

4.1. Wetsbepaling

De bevoegdheid van de strafrechter tot het afgeven van een zorgmachtiging in de zin van de Wvggz is geregeld in artikel 2.3 lid 1 Wfz:

“Indien de rechter van oordeel is, dat voldaan is aan de criteria voor het afgeven van een zorgmachtiging krachtens de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg, kan hij, ambtshalve of na een verzoekschrift van de officier van justitie, met toepassing van die wet een zorgmachtiging ingevolge die wet afgeven als bedoeld in artikel 6:5, aanhef en onderdeel a, van die wet. Aan deze bevoegdheid kan in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde bij afzonderlijke beslissing toepassing worden gegeven:

1°. bij de rechterlijke uitspraak waarbij iemand wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld;

64 Kamerstuk II 2015/16, 32 339 nr. 25, p. 167.

(23)

22

2°. bij de rechterlijke uitspraak waarbij overeenkomstig artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht wordt bepaald dat geen straf wordt opgelegd;

3°. bij de rechterlijke uitspraak waarbij de verdachte wordt vrijgesproken;

4°. bij de rechterlijke uitspraak waarbij de verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging;

5°. op vordering van het openbaar ministerie;

6°. indien de rechter maatregel van terbeschikkingstelling niet verlengt;

7°. indien de rechter de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege niet verlengt;

8°. indien de rechter de plaatsing in een inrichting voor jeugdigen niet verlengt; 9°. indien de rechter de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen niet verlengt;

10°. bij rechterlijke beslissing op vordering van het openbaar ministerie tot omzetting van de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen in de maatregel van terbeschikkingstelling;

11°. indien de voorwaarden, bedoeld in artikel 2.4 van de Wet forensische zorg, zijn geëxpireerd.’’

4.2. Doelstellingen van de Wfz

De doelstellingen van de Wfz moeten zorgen voor een verbetering van de beveiliging van de maatschappij, de behandeling en rechtspositie van de betrokkene. Twee van die doelstellingen zien op artikel 2.3 lid 1 Wfz: de betrokkene op de juiste plek te krijgen en verbeterde aansluiting tussen de forensische en curatieve zorg. Zorg passend bij een stoornis is essentieel voor de behandeling waardoor tevens de kans op recidive wordt verkleind.65

65 Kamerstukken II, 2009/10, 32 398 nr. 3, p. 3.

(24)

23

Na afloop van een strafrechtelijke titel kan de juiste zorg voor de betrokkene met een psychische stoornis nog steeds noodzakelijk zijn. Mede om te voorkomen dat er een breuk in de hulpverlening ontstaat en de betrokkene ondanks de investering tijdens de juridische titel toch terugvalt in zijn oude gedrag.66

4.3. Uitgangspunten van de Wvggz

De strafrechter kan een zorgmachtiging krachtens de Wvggz afgeven. Om die reden gelden de criteria en uitgangspunten van de Wvggz voor het afgeven van de zorgmachtiging. Bij toepassing van artikel 2.3 lid 1 Wfz wordt het strafrecht ‘verlaten’. De verplichte zorg betreft dan ook reguliere verplichte geestelijke gezondheidszorg en geen forensische zorg als onderdeel van een straf of maatregel.

Van de negen uitgangspunten die de Wvggz kent, zijn er een aantal van toepassing bij het afgeven van een zorgmachtiging ingevolge artikel 2.3 lid 1 Wfz.67 Eén van die uitgangspunten is dat verplichte zorg een ultimum remedium is. Het afgeven van de zorgmachtiging voor verplichte zorg is dus enkel mogelijk indien er géén mogelijkheden meer zijn voor vrijwillige zorg. Een ander uitgangspunt is dat voortdurend de proportionaliteit, subsidiariteit, noodzakelijkheid, doelmatigheid en veiligheid van de verplichte zorg bij de voorbereiding, afgifte, uitvoering, wijziging en beëindiging van de zorgmachtiging moet worden beoordeeld. Als daaraan niet wordt voldaan, kan de zorgmachtiging niet worden afgegeven. Ook geldt als uitgangspunt dat bij de vormen van verplichte zorg rekening gehouden moet worden met de voorwaarden die noodzakelijk zijn om deelname van de betrokkene aan het maatschappelijk leven te bevorderen. Daarnaast worden de voorkeuren en wensen van de betrokkene ten aanzien van de verplichte zorg vastgesteld. Het uitgangspunt is dat deze wensen worden gehonoreerd tenzij de betrokkene wilsonbekwaam is, er een acuut levensgevaar voor de betrokkene dreigt, dan wel een aanzienlijk risico voor anderen op ernstig letsel of schade.

66 Kamerstukken II, 2009/10, 32 398 nr. 3, p. 5. 67 Art. 2:1 Wvggz.

(25)

24

4.4. Criteria

Door toepassing van artikel 2.3 lid 1 Wfz kan de strafrechter een integrale afweging maken tussen straf en zorg. Die integrale afweging is mogelijk, doordat voor deze (aansluitende) verplichte zorg niet langer een afzonderlijke procedure bij de civiele rechter opgestart hoeft te worden. Onnodige duplicatie van procedures met ongewenste vertragingen in de levering van zorg en hiaten in de zorgverlening worden hiermee voorkomen.68 De strafrechter kan de zorgmachtiging krachtens de Wvggz afgeven, indien is voldaan aan de volgende criteria:

a) Verplichte zorg

Als het gedrag van de betrokkene als gevolg van een psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel (causaal verband), kan als uiterste redmiddel verplicht zorg worden verleend.69 Verplichte zorg kan onder andere verleend worden door middel van een zorgmachtiging.70 Waar verplichte zorg uit kan bestaan, wordt in artikel 3:2 lid 2 Wvggz vermeld. De zorgmachtiging kan worden afgegeven voor één vorm of een combinatie van meerdere vormen van verplichte zorg. Het is niet altijd noodzakelijk dat de betrokkene in een accommodatie wordt opgenomen.

De strafrechter kan de zorgmachtiging afgeven indien het doel van verplichte zorg is om71 : • ernstig nadeel af te wenden72; of

• de geestelijke gezondheid van de betrokkene te stabiliseren; of

• het dusdanig herstellen van de geestelijke gezondheidszorg van de betrokkene zodat hij zijn autonomie zoveel mogelijk herwint; of

• het stabiliseren of herstellen van de fysieke gezondheid van de betrokkene in het geval dat diens gedrag als gevolg van zijn psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel.

b) Ambtshalve of na een verzoekschrift

In artikel 2.3 lid 1 Wfz staat vermeld dat de rechter ambtshalve de zorgmachtiging kan afgeven of na een verzoekschrift van de officier van justitie. Echter, de strafrechter kan niet ambtshalve de zorgmachtiging afgeven.73 Naar de mening van de Minister moet artikel 2.3 lid 1 Wfz zo worden verstaan dat de rechter opdracht geeft om een voorbereidingsprocedure te starten.74

68 Kamerstukken I 2017/18, 32 399, D, p. 9. 69 Art. 3:2 Wvggz. 70 Art. 3:1 onderdeel a Wvggz. 71 Art. 3:4, onderdelen b, c, d en e Wvggz. 72 Art. 1:1 lid 1 Wvggz. 73 Reijntjes-Wendenburg 2020, p. 7 en 8. 74 Kamerstukken II 2015/20, 32 399, nr. 26, p. 25.

(26)

25

Naar aanleiding van dit verzoek en de voorbereiding, beslist de officier van justitie of hij het verzoekschrift ook daadwerkelijk bij de strafrechter indient. Indien dit niet het geval is, kan er ook geen zorgmachtiging worden afgegeven door de strafrechter.75 De Minister heeft dit niet meegenomen in zijn aanpassing van de tweede nota van wijziging.76

De rechter-commissaris noch de raadkamer kan aan de officier van justitie ambtshalve verzoeken om een voorbereidingsprocedure op te starten.77 De reden hiervoor is dat het in die fase van het strafproces op gespannen voet zou staan met het opportuniteitsbeginsel.78 Het Openbaar Ministerie kan nog tot aanvang van de terechtzitting besluiten om van verdere vervolging af te zien.

c) Voorbereidingsprocedure

De officier van justitie bereidt een verzoekschrift voor een zorgmachtiging voor.79 De voorbereiding begint met het aanwijzen van een geneesheer-directeur.80 Aan de geneesheer-directeur worden de nodige gegevens verstrekt, waarna de betrokkene wordt geïnformeerd over de voorbereiding van de zorgmachtiging.81 De betrokkene kan enigszins invloed uitoefenen op de voorbereiding door binnen drie dagen schriftelijk te laten weten dat hij zijn eigen plan van aanpak wil opstellen om zo verplichte zorg te voorkomen.82 Ten aanzien van de betrokkene waarvoor een zorgmachtiging wordt voorbereid op de grond van sub 6 tot en met 11 van artikel 2.3 lid 1 Wfz, geldt deze mogelijkheid niet.83 De geneesheer-directeur zorgt voor een medische verklaring van een psychiater over de actuele gezondheidstoestand van de betrokkene en of uit het gedrag van de betrokkene als gevolg van zijn psychische stoornis ernstig nadeel voortvloeit.84 Als medische verklaring kan tevens een rapportage dienen die ten behoeve van de verlenging van de tbs-maatregel is opgesteld, mits voldaan aan de voorwaarden.85 Naar aanleiding van de medische verklaring beslist de officier van justitie of zij de voorbereiding van een verzoekschrift voor een zorgmachtiging beëindigt of voortzet.86

75 Art. 5:19 Wvggz.

76 Kamerstukken II 2015/20, 32 399, nr. 25.

77 LOVS-projectgroep Implementatie Wet forensische zorg 2019, p. 13-14. 78 Art.167 Sv.

79 Art. 5:3 Wvggz.

80 Een geneesheer-directeur is een arts als bedoeld in de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, aangewezen door en in

dienst van de zorgaanbieder en verantwoordelijk voor de algemene gang van zaken op het terrein van zorg en de verlening van verplichte zorg. 81 Art. 5:4 Wvggz. 82 Art. 5:5 lid 1 Wvggz. 83 Art. 5:19 lid 1 Wvggz. 84 Art. 5:8 lid 1 Wvggz. 85 Kamerstuk I 2017/18, 32399, D, p. 11. 86 Art. 5:11 lid 2 Wvggz.

(27)

26

Ook hieruit blijkt dat de strafrechter niet ambtshalve een zorgmachtiging kan afgeven. De geneesheer-directeur kan de voorbereiding niet op eigen initiatief stopzetten.87 Als de voorbereiding wordt voortgezet, stelt de zorgverantwoordelijke een zorgplan vast. In het zorgplan staat dat sprake is van een psychische stoornis van bij de betrokkene, de zorg die noodzakelijk is om het ernstig nadeel weg te nemen, doel en duur van verplichte zorg vermeld.88 Als er reeds een forensische zorgplan van de betrokkene beschikbaar is, kan deze worden overgenomen in dit zorgplan. Indien de officier van justitie meent dat er is voldaan aan de criteria van verplichte zorg, ook indien de psychiater of geneesheer-directeur deze mening niet deelt, kan zij het verzoekschrift voor het afgeven van een zorgmachtiging indienen bij de strafrechter.89

d) Behandeling verzoekschrift

Na ontvangst van het verzoekschrift hoort de strafrechter de betrokkene, vertegenwoordiger en/of advocaat van de betrokkene. De strafrechter kan ook nog onderzoek door deskundigen bevelen of getuigendeskundigen horen.90 In tegenstelling tot een civielrechtelijke zorgmachtigingsprocedure is behandeling van het verzoekschrift door de strafrechter openbaar.91 Daar kan slechts van worden afgeweken indien de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit eist.92

De toetsing door de strafrechter kent twee fases. De eerste fase is de procedure beoordeling. De strafrechter dient te beoordelen of er is voldaan aan de eisen die de wet stelt aan de medische verklaring, zorgplan en verplichte zorg. De tweede fase is de juridische beoordeling. In deze fase dient te strafrechter te beoordelen of er sprake is van een stoornis, of het gedrag dat uit die stoornis voortvloeit leidt tot ernstig nadeel, of de voorgestelde behandeling doelmatig, evenredig, effectief en veilig is en als laatste of er nog alternatieven zijn.

87 Hof Arnhem-Leeuwarden 23 april 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:3335. 88 Art. 5:14 lid 1 Wvggz.

89 Art. 5:17 lid 1 Wvggz en Kamerstuk I 2017-2018, 32 399, D, p. 9. 90 Art. 6:1 lid 1 Wvggz.

91 Kamerstukken II 2015/16, 32 399, p. 143. 92 Art. 6:1 lid 10 Wvggz en art. 269 Sv.

(28)

27

e) Sub 1° tot en met 11°

In tegenstelling tot de PZ-maatregel kan de zorgmachtiging door de strafrechter niet alleen worden afgegeven bij einduitspraak, maar op meerdere momenten. Door de strafrechter kan bij afzonderlijke beslissing toepassing worden gegeven aan artikel 2.3 lid 1 Wfz op grond van de sub 1 tot met 11.

Bij sub 1 tot en met 4 is er sprake van strafrechtelijk vervolging. De verdachte hoeft niet veroordeeld te zijn om aan hem een zorgmachtiging af te kunnen geven. Het afgeven van de zorgmachtiging is geen strafrechtelijke maatregel, daarmee is het vereiste te komen vervallen dat het strafbaar feit bewezen moet zijn. Ook is er geen relatie tussen het strafbare feit en een psychische stoornis nodig en in het verlengde daarvan de ontoerekeningsvatbaarheid.93

Bij sub 6 tot en met 10 neemt de strafrechter een beslissing over voortzetting van een strafrechtelijke maatregel met een forensische zorgtitel. Een reden voor het afgeven van een zorgmachtiging kan bijvoorbeeld zijn omdat verlenging van de maatregel juridisch niet mogelijk was.94 Sub 1 tot en met 4 en 6 tot en met 10 hebben dus betrekking op een (lopende) strafrechtelijke procedure.

Sub 5 ziet op de vordering van het Openbaar Ministerie. Er moet dan sprake zijn van een directe relatie met het strafrecht. Denk hierbij aan de situatie dat het Openbaar Ministerie een strafzaak tegen een verdachte met een psychische stoornis heeft geseponeerd of een strafbeschikking heeft uitgevaardigd. De vordering kan op meerdere momenten worden gedaan. Als de verdachte in voorlopige hechtenis is genomen, kan de officier van justitie een vordering indienen bij de rechter-commissaris of de raadkamer.

Op grond van sub 11 kan de officier van justitie ook een vordering indienen. Dit doet zij indien in een strafzaak aan de veroordeelde voorwaarden zijn opgelegd, zoals genoemd in artikel 2.4 lid 1 Wfz, en de geldigheidsduur afloopt terwijl de betrokkene nog steeds aan een psychische stoornis lijdt.

93 Kamerstukken II 2009/10, 32 398, nr. 2, p. 36.

(29)

28

De strafrechter kan dus een zorgmachtiging afgeven ter vervanging van strafrechtelijke vervolging, tijdens de strafrechtelijke vervolging, als onderdeel van de afdoening en na afloop van een straf of maatregel.

Middels een beoogde reparatiewet komt er mogelijk nog een sub bij:

5°. bij rechterlijke beslissing op vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van de op grond van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht opgelegde maatregel.

f) Strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde

De hoofdregel is dat een verzoekschrift tot het afgeven van een zorgmachtiging bij de civiele rechter wordt ingediend. Toegang tot de strafrechter is alleen mogelijk indien ‘de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde’ in het geding is. Dit criterium bakent de bevoegdheidsverdeling tussen de strafrechter en de civiele rechter af. In de wet wordt dit criterium niet nader gedefinieerd of toegelicht. Volgens parlementaire stukken is er sprake van strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde indien er een link is met het strafrecht en/of veiligheid van de samenleving. Het gaat in principe om het voorkomen, opsporen en vervolgen van strafbare feiten.95

Bij subleden 1 tot en met 4 en 6 tot en met 11 van artikel 2.3 lid 1 Wfz kan er sprake zijn van strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde doordat de betrokkene strafrechtelijk wordt dan wel is vervolgd of dat aan de strafrechter op grond van Sr en Sv om een andere beslissing wordt gevraagd, zoals het verlengen van de tbs-maatregel.96 Een strafrechtelijke vervolging is niet vereist doordat de zorgmachtiging ook afgegeven kan worden op grond van sub 5, op vordering van het Openbaar Ministerie. Hierbij kan gedacht worden aan een sepot. Ook in dat geval kan er beargumenteerd worden dat er sprake is van het voorkomen, opsporen en/of vervolgen van strafbare feiten.

In de rechtspraak is tot nu toe nog niet beargumenteerd waarneer er precies sprake is van strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde in het kader van artikel 2.3 lid 1 Wfz.

95 Kamerstukken II 2015/16, 32 399, nr. 10, p. 49. 96 Kamerstukken II 2015/2016, 32 399, nr. 25, p. 142.

(30)

29

In de tot nu gepubliceerde uitspraken ten aanzien van artikel 2.3 lid 1 Wfz97 is slecht in één uitspraak het criterium ‘strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde’ aangehaald.98 Meer dan aanhalen is het niet, want er wordt geen verdere uitleg, motivering of beschrijving gegeven waarom het criterium van toepassing was.

In de politiewet komt het criterium ‘strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde’ ook voor. In artikel 1 lid 2 van de Politiewet 2012 staat vermeld dat in die wet en de daarop berustende bepalingen onder strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde mede wordt verstaan het waken over de veiligheid van personen. In de praktijk is er al veel toepassing gegeven aan dit criterium. Mocht er toch twijfel ontstaan over de vraag of er sprake is van strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde in het kader van artikel 2.3 lid 1 Wfz, dan zou hierbij aansluiting gezocht kunnen worden. Het is tenslotte (mede) de politie die strafbare feiten voorkomt en opspoort, waardoor aansluiting voor de hand ligt.

g) Afzonderlijke beslissing

Als is voldaan aan alle eerdergenoemde criteria kan de strafrechter een zorgmachtiging afgeven (zie bijlage 2: checklist art. 2.3 lid 1 Wfz). Een beslissing op een verzoekschrift is een afzonderlijke beslissing. De strafrechter geeft een vonnis, arrest, bevel of beschikking op grond van Sr of Sv. Daarnaast geeft hij een beschikking op het verzoek om een zorgmachtiging af te geven op grond van artikel 2.3 lid 1 Wfz, waarbij de eisen van het civiele procesrecht in acht worden genomen.

De strafrechter heeft geen beslistermijn aangaande het verzoekschrift, omdat de strafrechter de beslissingen gelijktijdig met het vonnis, arrest, bevel of beschikking kan nemen. Een uitzondering hierop is wanneer de officier van justitie het afgeven van een zorgmachtiging heeft gevorderd. In dat geval dient de strafrechter binnen drie weken een beslissing te nemen.99

97 Tot en met 21 juni 2020.

98 Hof Amsterdam 14 februari 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:1061 99 Art. 6:2 lid 4 Wvggz.

(31)

30

4.5. Termijn

De strafrechter geeft een zorgmachtiging af voor de duur die noodzakelijk is om het doel van verplichte zorg te realiseren, maar maximaal voor zes maanden.100 Indien er meerdere vormen van verplichte zorg zijn opgelegd, wordt per vorm de duur bepaald. De zorgmachtiging eindigt indien101 :

• de geldigheidsduur is verstreken, tenzij de officier van justitie uiterlijk vier weken voor het verstrijken van de geldigheidsduur een nieuw verzoekschrift voor een zorgmachtiging indient; of

• de beslissing van de geneesheer-directeur om alle vormen van verplichte zorg te beëindigen zonder daaraan verbonden voorwaarden of beperkingen onherroepelijk is geworden; of

• de rechter op grond van een verzoekschrift heeft beslist tot beëindiging; of • er een nieuwe zorgmachtiging ten uitvoer wordt gelegd.

Voor het afgeven van een nieuwe zorgmachtiging dient de officier van justitie zich te wenden tot de civiele rechter. De civiele rechter kan aansluitend een zorgmachtiging afgeven voor de duur van maximaal 12 maanden, elk jaar opnieuw. Na vijf aaneengesloten jaren verplichte zorg kan de civiele rechter de zorgmachtiging verlengen met steeds twee jaren.102

De zorgmachtiging kan vroegtijdig worden beëindigd. De strafrechter kan dit echter zelf niet doen. De betrokkene dient zich tot de geneesheer-directeur te wenden, onder wiens verantwoordelijkheid dit valt. De geneesheer-directeur beslist tot vroegtijdige beëindiging van de verplichte zorg als het doel ervan is bereikt of als niet langer is voldaan aan de criteria voor verplichte zorg. Voor beëindiging van een gedwongen opname in een accommodatie moet de geneesheer-directeur toestemming hebben van de Minister.103 De uitzondering hierop is wanneer er aan de vrijgesproken verdachte een zorgmachtiging is afgegeven. Indien de geneesheer-directeur het verzoek tot vroegtijdige beëindiging afwijst, kan de betrokkene tegen dat besluit bij de civiele rechter beroep instellen. De civiele rechter heeft namelijk geen toestemming van de Minister nodig om de gedwongen opname te beëindigen.

100 Art. 6:5 lid 1 sub a Wvggz.

101 Art. 6:6 Wvggz.

102 Art. 6:5 sub a en b Wvggz. 103 Art. 8:18 lid 4 Wvggz.

(32)

31

4.6. Bevoegdheid

In de zaken waarin artikel 2.3 lid 1 Wfz wordt toegepast, is uitsluitend de strafrechter bevoegd die op grond van Sr en Sv bevoegd is om de gevorderde of verzochte beslissing te nemen.104 Uit de eerste vier subleden kan al worden opgemaakt dat de kanton-, politierechter of meervoudige strafkamer bevoegd kan zijn. Indien er niet is voldaan aan het criterium zoals benoemd in paragraaf 4.4 onder f, moet de strafrechter zich onbevoegd verklaren.105

Wanneer de strafrechter geen zorgmachtiging heeft afgegeven, omdat daartoe geen verzoek is ingediend en hij geen aanleiding zag om de officier van justitie ambtshalve te verzoeken om een procedure voor te bereiden, kan de civiele rechter dit alsnog doen. Echter kan het niet zo zijn dat de civiele rechter de afwijzing van de strafrechter herziet als er zich geen nieuwe omstandigheden hebben voorgedaan.106

De Wfz is niet van toepassing op het jeugdrecht.107 Wel maken sub 8 tot en met 10 van artikel 2.3 lid 1 Wfz het mogelijk om bij het niet verlengen van de (voorwaardelijke beëindiging van de) PIJ-maatregel of het omzetten van de PIJ-maatregel in een tbs-maatregel, een civiele zorgmachtiging af te geven aan een jeugdige.

4.7. Rechtsmiddel

Tegen de beschikking inzake het afgeven van de zorgmachtiging staat géén hoger beroep open.108 Wel kan er binnen 3 maanden tegen de beschikking beroep in cassatie worden

ingesteld. Als in eerste aanleg het verzoek voor het afgeven van een zorgmachtiging is afgewezen en de officier van justitie gaat in hoger beroep tegen het strafvonnis, dan kan er gesproken worden van een verkapte vorm van hoger beroep tegen de afwijzing van de zorgmachtiging. De advocaat-generaal kan dan een nieuw verzoekschrift indienen bij het gerechtshof en het gerechtshof kan dan alsnog de zorgmachtiging afgeven. Er vindt namelijk een ex nunc–toetsing plaats.109

104 Art. 1:6 Wvggz. 105 Reijntjes-Wendenburg 2020, p. 11. 106 Reijntjes-Wendenburg 2020, p. 11 en 12. 107 Art. 1.1 lid 2 Wfz. 108 Art. 6:3 Wvggz. 109 Reijntjes-Wendenburg 2020, p. 147.

(33)

32

4.8. Tenuitvoerlegging

De zorgmachtiging is uitvoerbaar bij voorraad.110 De officier van justitie gaat dan ook direct, of in ieder geval binnen twee weken, over tot tenuitvoerlegging van de zorgmachtiging. In artikel 6:6 Wvggz staat een limitatieve opsomming van gevallen wanneer een door de strafrechter afgegeven machtiging vervalt. In tegenstelling tot de Wet Bopz (oud)111 staat in dat artikel niet vermeld dat de zorgmachtiging vervalt als zij niet binnen een bepaalde termijn ten uitvoer wordt gelegd.

Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad heeft de tenuitvoerlegging van een strafrechtelijke beslissing in beginsel voorrang op de tenuitvoerlegging van een rechterlijke machtiging.112 Doordat er geen sanctie staat op het niet tijdig tenuitvoerleggen van de zorgmachtiging, kan de voorrangsregel dus ook in dit geval gelden.113 Afhankelijk van de inhoud van de verleende zorgmachtiging en van het vereiste beveiligingsniveau, wordt de betrokkene in een reguliere ggz-instelling of in een tbs- of verslavingskliniek geplaatst. De zorgaanbieder is verplicht de zorg te verlenen zoals staat vermeld in de zorgmachtiging.

4.9. Rechtspraktijk

De strafrechter kan pas sinds 1 januari 2020 een zorgmachtiging afgeven. Om die reden zijn er daarover nog niet veel uitspraken (gepubliceerd). Omstandigheden rondom Covid-19 zullen daar ook aan hebben bijgedragen. Twee opvallende uitspraken zullen hieronder besproken worden.

ECLI:NL:RBZWB:2020:2000

De officier van justitie heeft de strafrechter middels een verzoekschrift verzocht om een zorgmachtiging af te geven. Tijdens de behandeling van het verzoekschrift heeft de officier van justitie, ondanks dat er was voldaan aan de wettelijk vereiste, primair verzocht om het verzoek tot het afgeven van de zorgmachtiging af te wijzen en subsidiair om de behandeling van het verzoekschrift aan te houden om gelijktijdig behandeling met de strafzaak te bewerkstelligen.

110 Art. 6:4 lid 6 Wvggz.

111 Art. 10 lid 1 Wet Bopz (oud).

112 O.a.: HR 18 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF5555. 113 Reijntjes-Wendenburg 2019, p. 40 e.v.

(34)

33

De officier van justitie is van mening dat de aanhangige strafzaak tegen de betrokkene dient te prevaleren. Er zou eerst onderzocht moeten worden of de nodige zorg binnen het strafrecht gevonden kan worden voordat de Wfz in beeld komt. Volgens de officier van justitie is de Wfz er niet op gericht om recidive te voorkomen, daar is het strafrecht voor bedoeld. Het verzoekschrift is enkel ingediend, omdat onzeker was of binnen afzienbare tijd een persoonlijkheidsonderzoek gereed zou zijn in de strafzaak.

Dit is een opvallend standpunt van de officier van justitie. Het recidiverisico behoort dan wel niet tot het toetsingskader voor het afgeven van de zorgmachtiging, echter is één van de doelstellingen van de Wfz om de betrokkene op de juiste plek te krijgen waardoor de kans op recidive wordt verkleind.114 De Wfz is mijns inziens wel degelijk gericht op het voorkomen van recidive.

De rechtbank volgde de officier van justitie niet in haar standpunt en overwoog:

“(…) Ook bij verlening van een zorgmachtiging blijft de strafzaak doorlopen en het thans afgeven van een zorgmachtiging betekent ook niet dat in de strafzaak geen vrijheidsbeperkende straffen of maatregelen kunnen worden opgelegd. Daarnaast dient de noodzakelijk geachte verplichte zorg ter afwending van het genoemde ernstig nadeel. Het recidiverisico wordt daarmee voor nu afdoende ingeperkt. Het lijkt er immers op dat er samenhang is tussen de verdenking in de strafzaak en de stoornissen waaraan betrokkene lijdt. Betrokkene zal gedurende de periode waarin de zorgmachtiging geldt, behandeling krijgen gericht op voornoemde stoornissen, waardoor naar verwachting het recidiverisico wordt verminderd. (…)”

ECLI: NL:GHDHA:2020:189

Het gerechtshof Den Haag heeft op 5 januari 2020 een verzoek om in plaats van oplegging van tbs met dwangverpleging een zorgmachtiging af te geven, afgewezen om de volgende redenen:

114 Kamerstukken, 2009/10, 32 398 nr. 3, p. 3.

(35)

34

“(…) Het verlenen van forensische zorg gebeurt op basis van een indicatiestelling door deskundigen. In een indicatiestelling worden de forensische zorgbehoefte en het vereiste beveiligingsniveau van een verdachte of een veroordeelde vastgelegd. De indicatiestelling is een advies aan het Openbaar Ministerie en de zittende magistratuur over de benodigde zorg voor en de beveiligingsbehoefte van de verdachte dan wel veroordeelde. Het is in die zin vergelijkbaar met een advies van de reclassering en een Pro Justitia rapportage. Het hof stelt vast dat een dergelijke indicatiestelling ontbreekt, zodat het thans over onvoldoende gegevens beschikt om een zorgmachtiging te kunnen opleggen. (…)”

Janine Berton, landelijk verplichte zorg officier van justitie en Kimberly Vermeulen, landelijk beleidsadviseur verplichte zorg, stellen dat het gerechtshof artikel 2.3 lid 1 Wfz verkeerd heeft geïnterpreteerd.115 De rechtsopvatting dat een verzoek voor een zorgmachtiging wordt afgewezen doordat dit wordt gezien als forensische zorg, is onjuist. De verplichte zorg als bedoeld in de Wvggz is zorg in de reguliere GGZ en géén strafrechtelijke (zorg)titel, dus geen forensische zorg. “Een zorgmachtiging die door een strafrechter is afgegeven is ook niet van

een andere aard dan een zorgmachtiging die door de civiele rechter is afgegeven. Omdat een zorgmachtiging door de strafrechter wordt afgegeven op basis van de criteria voor verplichte zorg van de Wvggz, en dat daarbij ook de procedure van de Wvggz wordt gevolgd”.116 Het lijkt erop dat het gerechtshof door de plaatsing van de schakelbepaling in de Wfz - terwijl het artikel niet ziet op forensische zorg - op het verkeerde been is gezet.

115 Hof ’s-Gravenhage 5 februari 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:189, m.nt. J. Berton en K. Vermeulen. 116 Kamerstukken I, 2017/2018, 32 399, nr. D, p.86.

(36)

35

5. De (te verwachten) voordelen en bezwaren van artikel 2.3 lid 1 Wfz

Voor de strafrechtelijke professionals uit de praktijk die te maken hebben met personen met (mogelijk) een psychische stoornis, is door de inwerkingtreding van artikel 2.3 lid 1 Wfz en de Wvggz het nodige veranderd. In dit hoofdstuk zal aandacht besteed worden aan de voordelen en bezwaren van artikel 2.3 lid 1 Wfz en in het verlengde daarvan van de Wvggz. Voorafgaand aan de inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving hebben de strafrechtelijke professionals hun verwachtingen geuit, zowel in positieve als negatieve zin. Er zal besproken worden of die verwachtingen zijn uitgekomen.

5.1. Voordelen

Artikel 2.3 lid 1 Wfz heeft een ruimere toepassingsbereik dan artikel 37 Sr (oud). Door toepassing te geven aan artikel 2.3 lid 1 Wfz zou de strafrechter een betere afweging moeten kunnen maken tussen straf en zorg én de betrokkene zou daardoor (sneller) op de juiste plek terecht moeten kunnen komen.117 De doelstellingen van de Wvggz moeten tevens zorgen voor een verbeterde rechtspositie van de betrokkene.118

a) Betere afweging tussen straf en zorg en sneller op de juiste plek

De strafrechter heeft de mogelijkheid gekregen om een zorgmachtiging af te geven zodat hij een betere afweging kan maken tussen straf en zorg. Het voordeel hiervan is dat de strafrechter direct de juiste (verplichte) zorg kan laten verlenen. Dit kan tevens doorwerken in de strafmaat. Doordat de strafrechter ook verplichte zorg kan opleggen indien de verdachte is vrijgesproken of als er geen strafrechtelijke procedure tegen hem loopt, valt de verdachte niet tussen wal en schip. Dit voorkomt een (langdurige) civiele procedure om alsnog de juiste zorg te verlenen en te krijgen en daarmee wordt ook de kans op recidive verkleind. Dat er een beter afweging gemaakt kan worden tussen straf en zorg komt ook doordat het mogelijk is geworden om ambulante verplicht zorg op te leggen.

117 Kamerstukken II, 2009/10, 32 398 nr. 3, p. 3. 118 Kamerstukken II, 2009/10, 32 398 nr. 3, p. 3.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Doel Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 7.700 vogels (seizoensmaximum).. Toelichting Aantallen kleine rietganzen zijn

Indien voorafgaand qan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter bezwqqr is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, knn een verzoek om voorlopige

c. een lopend strafrechtelijk onderzoek zou worden ondermijnd; of d. de stabiliteit van het financiële stelsel in gevaar zou worden gebracht. De toezichthouder maakt de indiening

In andere gevallen wordt de vroegere wegbreedte op plan behouden, maar stellen we vast dat er een de facto grondinna- me gebeurt door de aangelanden?. In beide gevallen wordt

Als van een zeshoek de hoekpunten afwisselend liggen op twee rechte lijnen, dan zijn de snijpunten van overstaande zijden

Niet alleen broedt de soort er in toenemende mate als in een kolonie, maar ook wordt de Marleplas door deze exoot in het winterhalfjaar gebruikt als slaapplaats.. Er zijn

Het college kiest er niet voor om in Eelde één gebouw in te zetten als cultuurhuis.. Dat doet afbreuk aan de

Veel wetenschappelij- ke data zijn daar niet over te vinden, maar uit recent onderzoek van promovendus Dries Twijnstra kwamen de paradoxale cijfers naar voren dat veel gynaecologen