• No results found

Does the increasing use of private military and security companies for the use of force abroad lead to unintended consequences for the United States?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Does the increasing use of private military and security companies for the use of force abroad lead to unintended consequences for the United States?"

Copied!
34
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Offensieve of Defensieve Afschrikking in

de Golf

Een vergelijking tussen de militaire afschrikking van het Verenigd

Koninkrijk en de Verenigde Staten in 1961 en 1991

Operatie Vantage 1961 Bachelor Scriptie 20 december 2019 Naam: E.M. Berkman Studentnummer: S1833596

Opleiding: Politicologie: Internationale Betrekkingen en Organisaties Onderwijsinstelling: Universiteit Leiden

Begeleider: H. Pellikaan Tweede lezer:

(2)

Samenvatting

De effectiviteit van het gebruik van dwang tussen staten om de status quo te behouden of te veranderen hangt af van de geloofwaardigheid van de dreiging. Dwang wordt gebruikt in de vorm van offensieve en defensieve afschrikking, waarmee een militair conflict kan worden voorkomen. In de internationale betrekkingen is defensieve afschrikking een veelgebruikte strategie door grootmachten om een staat te overtuigen van een bepaalde actie af te zien. Doordat wordt gedreigd met een militair conflict, kan de potentieel aanvallende staat worden gedwongen naar deze eisen te luisteren.

In dit onderzoek worden twee casussen onderzocht waarin Irak Koeweit wilde bezetten. Met de klassieke rationale theorie van afschrikking kunnen de verschillende uitkomsten van de afschrikkingsstrategie niet worden verklaard. Een analytische vergelijking is mogelijk door de casussen te testen aan een formeel model, waarin de strategie wordt bestudeerd aan de hand van de thin theory of rationality. Het verschil met de klassieke theorie is dat rationele keuzes gebaseerd zijn op een transitieve ordening van preferenties van de staten in plaats van een eenzijdige kosten-batenanalyse. In deze vergelijking wordt betoogd dat de geloofwaardigheid van de dreiging de reden is waarom de afschrikkingsstrategie in de eerste casus wel succesvol was in het afschrikken van Irak,

maar in de tweede casus resulteerde in een oorlog. Uit de resultaten van de analytische vergelijking blijkt dat het in beide casussen gaat om

defensieve afschrikking, omdat de dreiging in handen ligt van de tweede speler. In het onderzoek wordt geconcludeerd dat binnen de tweede casus, de afschrikkingsstrategie van de Verenigde Staten was mislukt, doordat de dreiging niet werd geloofd door Irak. Eventueel vervolgonderzoek is nodig naar de bruikbaarheid van de thin theory of rationality bij meer casussen.

(3)

1 Inhoudsopgave Samenvatting ... 1 1 Inleiding ... 3 1.1 Dwangdiplomatie ... 3 1.2 Onderzoeksvraag ... 4 2 Theoretisch kader ... 6 2.1 Conceptualiseringen ... 6 2.2 Theorieën en modellen ... 9 3 Methodologie ... 12

3.1 Vergelijkend analytisch onderzoek ... 12

3.2 Casussen ... 13 3.3 De modellen ... 15 3.4 Afweging methodiek ... 17 4 Resultaten ... 19 5 Conclusie ... 27 6 Discussie en reflectie ... 29 Literatuurlijst ... 31

(4)

1 Inleiding

1.1 Dwangdiplomatie

Machtsbalansen in de internationale betrekkingen veranderen de verhoudingen tussen staten continu. In de zomer van 2019 liepen zo ook de spanningen tussen de Verenigde Staten en Iran hoog op. Meerdere incidenten gaven de aanleiding voor president Trump om een aanval op Iran te overwegen. Echter, hij blies de opdracht tot aanvallen af en het kat-en-muisspel escaleerde niet tot een gewapend conflict. In de wereldpolitiek worden vormen van dwang op het wereldtoneel gebruikt door staten om machtsbalansen te veranderen (Huth & Russett, 1984). Offensieve afschrikking (compellence) en defensieve afschrikking (deterrence) zijn beide strategieën waarin dreiging wordt gebruikt om de andere speler te dwingen iets wel of juist niet te doen. Dit onderzoek ligt ingebed in theorieën over het gebruik van dreiging en vergelding. Bij offensieve afschrikking wordt actief gebruikgemaakt van dwang, wat deze strategie gevaarlijker maakt. Daarentegen maakt defensieve afschrikking meer passief gebruik van dwang om de andere staat iets te laten doen (George & Smoke, 1974; Huth & Russett, 1984; George, 1991). Het is interessant om te speculeren welke strategieën Iran en de Verenigde Staten hier gebruikten om de ander te beïnvloeden.

Algemene theorieën binnen de internationale betrekkingen voorspellen eenzelfde uitkomst voor verschillende situaties. Deze theorieën kunnen de verschillende uitkomsten van casussen niet verklaren. In dit onderzoek wordt, middels het gebruik van formele theorie, a priori vastgesteld hoe de uitkomst van een casus het best verklaard kan worden. Een aanpak van de speltheorie op basis van een tijdlijn, toegepast op formele modellen, kan de resultaten beter verklaren dan een enkele klassieke theorie. Offensieve en defensieve afschrikking zijn twee heel verschillende strategieën die de reacties van staten voorspellen tijdens een crisis. Deze vormen van afschrikking kennen een tweedeling over wie de dreiging in handen heeft en wie de andere staat kan dwingen iets wel of niet te laten doen. Wie de dreiging in handen heeft, en dus welke strategie is gebruikt, is niet voor elke casus meteen duidelijk. Het is interessant om hier onderzoek naar te doen, omdat het van belang is dit te concretiseren om de reacties van staten tijdens een crisis beter te begrijpen. In dit onderzoek worden strategieën van afschrikking aan de hand van twee historische casussen onderzocht. Eerst wordt vastgesteld of een strategie van

(5)

offensieve of defensieve afschrikking is gebruikt. Vervolgens wordt onderzocht waarom deze strategie wel of niet een gewapend conflict als gevolg had.

De theorie van afschrikking door middel van dreiging is een belangrijk aspect binnen de internationale betrekkingen. Volgens Huth (1999) is er te weinig onderzoek gedaan naar de oorzaken van het falen of slagen van conventionele defensieve afschrikking. Door een analytisch model te gebruiken, waarmee historische casussen systematisch gemeten kunnen worden, wordt de dichotomie van offensieve afschrikking en defensieve afschrikking geconcretiseerd. De formele abstracte modellen die zijn gebruikt in dit onderzoek zijn niet gebonden aan assumpties van klassieke theorieën. Hierdoor is een systematische analyse mogelijk om het gebruik van dreiging en vergelding in de internationale betrekkingen te verklaren. Formele theorie brengt ons hier verder in het verklaren van de verschillende uitkomsten dan klassieke theorieën binnen de internationale betrekkingen. Zodoende draagt dit onderzoek bij aan het wetenschappelijke debat doordat het inzichten verkrijgt over de voorwaarde voor het slagen van defensieve afschrikking door historische casussen te testen aan analytische modellen.

1.2 Onderzoeksvraag

Dit onderzoek betreft de gebruikte afschrikkingsstrategieën van het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten tegen Irak in respectievelijk 1961 en 1991. Het onderzoek heeft als doel inzicht te verkrijgen in de gebruikte strategie om de andere speler te dwingen iets te doen of te laten. Het is van belang te achterhalen waardoor een strategie dreigt te falen, zodat dit eerder herkend kan worden en een gewapend conflict kan worden voorkomen. Dit wordt onderzocht middels een kwalitatieve analyse. Het doel van deze strategieën waarin dwang centraal staat, is een gewapend conflict te voorkomen. Het probleem is dat de strategie soms faalt en uitloopt op een gewelddadige botsing. De klassieke theorie van afschrikking kan de verschillende uitkomsten van de casussen niet verklaren. Wellicht worden valse veronderstellingen gedaan, waardoor de geuite dreiging als ongeloofwaardig wordt geacht.

De onderzoeksvraag die hieruit volgt is: ‘In welke mate was het beleid van afschrikking van het Verenigd Koninkrijk in 1961 en de Verenigde Staten in 1991 succesvol ten opzichte van Irak?’ Dit wordt onderzocht aan de hand van een analytisch systematische

(6)

benadering die wordt toegepast op beide historische casussen. Het formele model dat gebruikt wordt voor deze analyse is gebaseerd op Pellikaan (2019). Met behulp van dit schema wordt aannemelijk gemaakt dat in beide casussen sprake is van defensieve afschrikking en niet offensieve afschrikking. Vervolgens wordt middels dit speltheoretische model beargumenteerd dat de defensieve afschrikking al dan niet een succes was, afhankelijk van de geloofwaardigheid van de dreiging (credible threat). Door het model toe te passen op twee casussen met een verschillende oorzaak-gevolg relatie, maar een zo gelijk mogelijke context, is een vergelijking mogelijk met de Method of Difference (MSSD) van John Stuart Mill.

Twee situaties waarin de soevereiniteit van Koeweit op het spel stond, worden geanalyseerd. Hierin beschermde een Westerse grootmacht Koeweit. Koeweit heeft als kleine staat niet de capaciteiten om andere staten af te schrikken en is daarom afhankelijk van een andere grootmacht voor bescherming tegen Irak. De crisis van 1961 waarin het Verenigd Koninkrijk de grootmacht was, eindigde niet op een gewapend conflict. Echter, de crisis van 1991, waarin de Verenigde Staten de grootmacht was, escaleerde in een oorlog. In deze scriptie wordt de relatie tussen de strategie van afschrikking en de uitkomst van de casussen beoordeeld.

Het onderzoek is logisch ingedeeld. In hoofdstuk 2 wordt de belangrijkste literatuur besproken en bediscussieerd. Hoofdstuk 3 bespreekt de methode, waarbij wordt verantwoord waarom vergelijkend analytisch onderzoek de meest geschikte onderzoeksmethode is. Vervolgens worden in hoofdstuk 4 de resultaten gepresenteerd. Deze zijn gestructureerd aan de hand van enkele vragen. Ten slotte wordt afgerond met een conclusie, een discussie en enkele aanbevelingen.

(7)

2 Theoretisch kader

Dit onderzoek beoogt te achterhalen welke afschrikkingsstrategie werd gebruikt in de casussen en wat heeft bepaald of deze strategie een succes was of niet. Om dit te onderzoeken, worden de twee casussen ingebed in de theorie van afschrikking. Om het theoretisch kader toe te passen op de casussen, moeten de kernbegrippen adequaat worden gedefinieerd met de conceptualiseringen van belangrijke geleerden over dit onderwerp. De belangrijkste begrippen zijn onder meer: ‘offensieve afschrikking’, ‘defensieve afschrikking’ en ‘geloofwaardige dreiging’. In dit theoretisch kader worden relaties gelegd tussen de begrippen en deze worden verbonden aan de centrale literatuur over dreiging binnen de internationale betrekkingen. Navolgend worden de theorieën en modellen besproken die van belang zijn om de onderzoeksvraag te beantwoorden.

2.1 Conceptualiseringen

In de internationale betrekkingen wordt de dreiging met militaire macht om een andere staat aan te vallen gebruikt om de status quo te veranderen of te behouden zonder oorlog (Huth & Russett, 1984; George, 1991). Dwang door middel van dreigementen wordt hier ingezet als een instrument voor geweldloze diplomatie (George, 1991). Schelling legt dit uit als: “successful threats are those that do not have to be carried out” (Schelling, 1966, p. 496). Theorieën over het gebruik van dreiging en vergelding voor buitenlandbeleidsdoeleinden zijn offensieve en defensieve afschrikking. Bij offensieve afschrikking wordt dwang actief gebruikt als strategie om de andere staat te dwingen iets te doen. Bij defensieve afschrikking wordt de dreiging op vergelding gebruikt om een andere staat ervan te overtuigen niet aan te vallen.

Defensieve afschrikking:

In het artikel van Huth en Russett (1984) wordt defensieve afschrikking door Morgan gedefinieerd als “the threat to use force in response as a way of preventing the first use of force by someone else” (Huth & Russett, 1984, p. 496). Hierbij wordt met militaire macht gedreigd hard terug te slaan wanneer de tegenstander geweld zou gebruiken, om zo het gebruik ervan te voorkomen. In de diplomatie worden dreigementen gebruikt om de tegenstander te ontmoedigen een schadelijke actie in de toekomst te ondernemen (George, 1991; Huth, 1999). Defensieve afschrikking wordt in de internationale betrekkingen

(8)

veelal gebruikt door grootmachten om een aanval van een andere staat op een protegé te ontmoedigen, met als doel de status quo te behouden (Schelling, 1966). Dreigementen kunnen zowel militair als non-militair zijn om militaire acties en non-militaire acties te voorkomen (Huth, 1999). Het is een strategisch spel waarin rationele actoren de mogelijke voordelen en kosten van hun acties afwegen. Hierbij wordt aangenomen dat beslissingen rationeel worden genomen met een zo hoog mogelijke uitkomst voor die speler (Huth & Russett, 1984; Lebow & Stein, 1989). Bij defensieve afschrikking wordt geprobeerd de opponent ervan te overtuigen dat de mogelijke kosten en risico’s van aanvallen hoger uitvallen dan de voordelen (George & Smoke, 1974). Wanneer de verwachte winst van het behalen van een beleidsdoel hoger ligt dan de kosten, zal de strategie falen en zal militaire macht worden ingezet. De strategie kent een dichotome uitkomst: succes of falen. Wanneer de strategie faalt, is het de verdediger niet gelukt de aanvaller af te schrikken door een passieve dreiging van macht te demonstreren, ongeacht of de verdediger bluft of niet. Een geslaagd beleid houdt in dat een militaire dreiging of aanval wordt gestaakt, maar niet ten koste van grote concessies van het verdedigende land. In de internationale politiek gebruiken vooral grootmachten dwang tegen een vijandige staat om een bondgenoot of protegé te beschermen. Hierbij overweegt minstens één kant serieus om de ander aan te vallen en de ander probeert dit te voorkomen door te dreigen met vergelding.

Offensieve afschrikking:

Het concept van offensieve afschrikking kan gedefinieerd worden als een actieve strategie van een aanvallende staat om een tegenstander te overtuigen een bepaalde actie uit te voeren. Deze strategie heeft als doel de status-quo te veranderen (Schelling, 1966). Offensieve afschrikking bestaat uit de vraag aan de target om zijn gedrag te veranderen en de belofte dat de target niet aangevallen zal worden wanneer aan die eis wordt voldaan (Pfundstein, 2012). Offensieve afschrikking en defensieve afschrikking hebben beide een andere theoretische logica, maar kunnen worden gezien als onderdeel van dwangdiplomatie. Beide strategieën trachten namelijk het gedrag van staten te veranderen door gebruik van dwang (Morgan, 2003). Offensieve afschrikking is gevaarlijker, omdat de dreiging in handen ligt van de eerste speler. Bij defensieve afschrikking heeft de tweede speler de dreiging in handen. Wanneer de dreiging in handen ligt van de eerste

(9)

speler, kan deze altijd beginnen om bepaald beleid af te dwingen door middel van economische sancties bij de tegenspeler.

Geloofwaardigheid van de dreiging:

Een voorwaarde voor het slagen van defensieve afschrikking is dat de aanvallende speler overtuigd is van de dreiging van de verdedigende speler. De verdediger moet in staat zijn de potentiële aanvaller ervan te overtuigen dat hij grote schade aan kan brengen bij de tegenstander en dit ook zal inzetten, wanneer niet aan de dreiging wordt voldaan (Danilovic, 2001; Huth, 1999; Mazarr, 2010). Voor een succesvolle afschrikking moet de aanvallende staat de dreiging van de verdediger geloofwaardig vinden. Succesvolle defensieve afschrikking kan alleen bestaan wanneer er een combinatie is van militaire capaciteiten en onderhandelingsgedrag dat de geloofwaardigheid van de verdediger vergroot, zonder de potentiële aanvaller uit te lokken (Huth, 1988). Defensieve afschrikking is hierom afhankelijk van percepties. De manier waarop staat A staat B percipieert, wijkt vaak af van de objectieve werkelijkheid en dit heeft invloed op de afschrikking (Jervis, 1982). De verdediger moet duidelijk zijn over wat afgeschrikt moet worden. Als het doel van de dreiging niet duidelijk is, ontstaat er tijd en ruimte voor interpretatie voor de aanvaller. De aanvaller kan zichzelf overtuigen dat een aanval niet per se vervolgt hoeft te worden (Mazarr, 2010). In de internationale betrekkingen wordt gedacht dat dwang van machtigere staten op minder machtige staten effectief werkt. In de geschiedenis is gebleken dat dreigementen in deze asymmetrische conflicten niet altijd het gewenste effect hebben (Sechser, 2010). Recent onderzoek stelt vanuit een psychologische perspectief dat percepties de dominante variabele zijn voor het slagen of falen van afschrikking (Mazarr, 2018). Wanneer spelers psychologisch veel verschillen, kunnen ze zich minder in elkaar verplaatsen, neemt de kans op miscalculaties toe en is het lastig om concessies te doen (George, 1991; Jervis, 1982). Wanneer de verdedigende staat de percepties van de aanvallende staat zou kennen, zou het de dreiging zo ontwerpen dat de alternatieven aantrekkelijker zijn dan een militaire aanval. De reputatie van een actor wordt beïnvloed door percepties op acties in het verleden, en in hoeverre beloften (credible promise) en dreigementen (credible threat) worden nageleefd (Jervis, 2005). De conceptualiseringen komen redelijk overeen, maar de toepassing van de concepten op verschillende casussen soms niet. Of in een crisis sprake is van offensieve afschrikking

(10)

of defensieve afschrikking is te bediscussiëren. In de literatuur worden beide onderzochte casussen door het klassement van Huth getypeerd als een immediate extended deterrence casus. In beide gevallen bestaat een daadwerkelijke dreiging van de aanvaller op de protegé van de verdediger (Huth, 1988). Pfundstein (2012) onderzoekt in haar artikel casussen van offensieve afschrikking van de Verenigde Staten tussen 1945 tot 2007. Hier wordt de gebruikte dwang in de casus van de Golfoorlog in 1991 beschreven als een offensieve afschrikking en de uitkomst van de crisis als een succes voor de Verenigde Staten (Pfundstein, 2012). Sechser (2010) typeert deze casus als het falen van een offensieve strategie. De onderzochte casus van 1961 is opgenomen als een relevante historische casus in een tabel met belangrijke casussen van defensieve afschrikking (Huth & Russett, 1984). De dreiging met een militaire tegenaanval werd gebruikt om de tegenstander te dwingen niet aan te vallen in dit asymmetrische conflict. De casus van 1991 is eveneens relevant en asymmetrisch. De verschillende meningen over welke strategie in de casussen is gebruikt, geeft aan dat een analyse nodig is met een abstract model. Formele modellen kennen niet per theorie verschillende assumpties en beoordelen casussen op dezelfde wijze.

2.2 Theorieën en modellen

Veel onderzoek is gepubliceerd over het gebruik van dwang in de internationale betrekkingen. Voor nucleaire afschrikking en conventionele afschrikking bestaan verschillende benaderingen. Een belangrijk verschil bestaat tussen ‘thick’ en ‘thin’ theorieën over afschrikking. Thick theories motiveren de keuze voor een strategie op basis van een kosten-batenanalyse. Thin theories verklaren de keuze voor een strategie op basis van elk mogelijk motief. De drie theorieën die worden besproken zijn: rational deterrence theory. perfect deterrence theory en de thin theory of rationality.

De klassieke rational deterrence theory is ontstaan vanuit het gedachtegoed van het realisme. Een asymmetrie in macht is volgens het realisme de voorwaarde voor conflict (Waltz, 2000). Voor vrede is een balance of power nodig (Waltz, 1967; Zagare, 2017). De rational deterrence theory is een thick theory: de strategie wordt bepaalt middels een kosten-batenanalyse. Speltheorie wordt gebruikt om een rationele beslissing te maken (Huth, 1999). Deze economische benadering verklaart met de ‘costs of war’ dat conflict altijd de slechtst mogelijke uitkomst is (Zagare, 2004). Volgens deze afweging is oorlog

(11)

voeren duur en daarom altijd irrationeel. De rational deterrence theory gaat uit van een overeenkomstig waardensysteem bij het opstellen van de preferenties (Zagare, 2004). Deze theorie was altijd dominant om dwang te verklaren in historisch relevante casussen. De perfect theory of deterrence van Zagare borduurt voort op het gebruikt van de speltheorie om verwachtingen te scheppen over de reactie van de andere staat op dwangbeleid. In deze thick theory wordt de geloofwaardigheid van de dreiging toegevoegd in de kosten-batenanalyse. Dit is geen vereiste voor het slagen van de afschrikkingsstrategie (Zagare, 2017). In de rational deterrence theory bestaat geen link tussen rationaliteit en geloofwaardigheid.

De thin theory of rationality is gebaseerd op de onmogelijkheidstheorem van Kenneth Arrow. Met de thin theory wordt verklaard dat een afweging kan worden gemaakt op basis van elk mogelijk motief (Pellikaan, 2017). Arrow’s notie bij het opstellen van de complete transitieve preferentievolgorde is, dat elk motief gebruikt kan worden voor een ordening: “The individual orders all social states by whatever standard he deems relevant” (Arrow, 1963, p. 17). De preferentievolgorde moet voldoen aan Axiom I en Axiom II: een complete en transitieve ordening van preferenties is nodig om een social maximum te bereiken. Deze ordinale volgorde van social welfare geeft de relatie weer tussen de alternatieven. Als de preferenties sterke voorkeuren weergeven (relatie P van preferentie) dan bestaat er een sterke ordening (Pellikaan, 2017).

Met de genoemde thick theories kan een kosten-batenanalyse de verschillende reacties van Irak in de twee casussen niet verklaren. De economische benadering van kosten maakt deze theorieën ongeschikt om de verschillende uitkomsten van de casussen te verklaren. De afweging op basis van kosten en baten kan de strategie van de potentiële aanvaller niet voorspellen omdat voor Irak andere motieven ook een grote rol spelen. Deze motieven zijn niet meegenomen in de analyse en daarom reageren potentiële aanvallers soms onverwachts op een afschrikkingsstrategie. Irak, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten baseren hun preferenties op basis van verschillende motieven. Om een verwachting te scheppen over de reactie van een andere staat op dwang, kan de rationelekeuzetheorie van Arrow gebruikt worden om de kosten en risisco’s vanuit de perspectieven van beide partijen te analyseren. Het begrijpen van de

(12)

afwegingen van verschillende actoren is van belang om een militair conflict te voorkomen. De geloofwaardigheid van de dreiging is afhankelijk van deze motieven. George en Smoke (1974) nemen het standpunt in dat het systematisch bestuderen van historisch relevante casussen gebruikt kan worden om de theorie over defensieve afschrikking te ontwikkelen. Met de thin theory of rationality is het mogelijk om de kosten en risico’s vanuit de perspectieven van beide partijen te analyseren. Met deze abstracte analyse is het mogelijk om historisch relevante casussen systematisch te verklaren aan de hand van hun transitieve preferentievolgorde. Kennis over het belang van de geloofwaardigheid van de dreiging voor het slagen van de strategie kan bijdragen aan het communiceren van dwang in de toekomst zodat een gewapend conflict voorkomen kan worden. Pellikaan (2019) bespreekt formele modellen, waarbij crises worden benaderd met een focus op de actoren, de staten, om hun individuele keuzes te begrijpen. Met deze modellen kan de gekozen afschrikkingsstrategie en de uitkomst van de casus systematisch verklaard worden door de rationelekeuzetheorie te gebruiken. Hier worden rationele keuzes niet gemaakt door kosten-batenanalyses, maar is sprake van een transitieve ordening van de preferenties van staten. De keuze voor conflict kan namelijk niet gediskwalificeerd worden omdat het enkel veel kost. Gebaseerd op de modellen afkomstig van Pellikaan (2019) worden er in dit onderzoek twee vraagstukken over de dreiging van het Westen in de richting van Irak beantwoord. Ten eerste wordt onderzocht of de dreiging van het Westen een offensief of defensief karakter had. Ten tweede wordt onderzocht of de dreiging van het Westen succesvol is geweest in het afschrikken van Irak.

(13)

3 Methodologie

In de sociale wetenschappen kan zowel kwantitatief als kwalitatief onderzoek worden verricht. In deze scriptie worden enkel kwalitatieve onderzoeksmethoden gebruikt om de onderzoeksvraag te beantwoorden, omdat deze methode zich loont voor onderzoek naar een klein aantal casussen. Onderzoek naar de keuzes van de actoren is meer descriptief dan prescriptief. Door het kleine aantal casussen (N = 2) is het mogelijk een historische analyse uit te voeren en de interpretatie hiervan te toetsen aan de schema’s van Pellikaan (2019). Acties van alle partijen voor het specifieke conflict worden in kaart gebracht en geplaatst in de bredere context waarin deze ingebed zijn (Lebow & Stein, 1990). De grootste partijen zijn: Irak, de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk. De focus ligt op deze actoren, de staten. In dit hoofdstuk worden de gekozen methode en modellen uitgelegd en vervolgens worden de casussen gepresenteerd. Het hoofdstuk sluit af met een afweging van andere methoden om de beste methode voor het onderzoek vast te stellen.

3.1 Vergelijkend analytisch onderzoek

Om de onderzoeksvraag te beantwoorden en te kunnen generaliseren, wordt een formeel model gebruikt om de historische casussen aan te toetsen. In dit model wordt deductieve logica gebruikt om hypothesen te ontwikkelen over de dynamiek van causale mechanismen (George & Bennet, 2005). Het onderzoek is deductief en gaat van theorie naar empirie (Bryman, 2012). De theorie is hier die van afschrikking, uitgewerkt in een analytisch schema. Het voordeel van dit model is dat het werkzaam is, ongeacht de historische gebeurtenis. Om te analyseren waarom voor een bepaalde strategie is gekozen, is de voorafgaande context essentieel. Dit betreft namelijk de verwachtingen die de opponenten van elkaar hebben (Lebow & Stein, 1990). Door een tijdlijn te maken van beslissingen van de staten in aanloop tot de crises, wordt het gedrag ex post bestudeerd. Voor de analyse is het van belang te achterhalen wanneer en waarom dreigingen worden geïnitieerd om de beslissingen van een staat beter te begrijpen. Met het Most Similar Systems Design van John Stuart Mill kunnen deze casussen met een gelijke context worden vergeleken om de afhankelijke variabele te onderzoeken. In de onderzoeksvraag worden twee aparte casussen genoemd. In 1961 werd de soevereiniteit van Koeweit bedreigd door Irak. Het Verenigd Koninkrijk beschermde Koeweit. In 1991 liepen de spanningen opnieuw hoog op tussen Irak en Koeweit, maar dit keer grepen de Verenigde

(14)

Staten in. Het doel van dit onderzoek is afschrikking te analyseren door historische casussen op een formeel model (Pellikaan, 2019) toe te passen, zodat vergelijking mogelijk is. Door gebruik te maken van een spel-theoretisch model, kan de analyse eenvoudig vergeleken worden. Het is lastig te achterhalen of de dreiging werd geloofd of niet. Middels een tijdlijn van de gebeurtenissen voorafgaand aan beide crises, worden de reacties en beslissingen van de spelers verduidelijkt. Deze kennis wordt gebruikt om voor beide casussen het model in te vullen. Hieruit blijkt of gebruik is gemaakt van offensieve of defensieve afschrikking en waarom deze strategie wel of niet succesvol was. Een historische analyse, in combinatie met een spel-theoretische analyse die uitgaat van rationele keuze, verklaart het beste de keuze van de staat om wel of niet aan te vallen. 3.2 Casussen

In het onderzoek worden twee historische gebeurtenissen onderzocht. Koeweit is hier als protegé van de Westerse grootmachten het doelwit van Irak. Het land werd in 1961 beschermd door het Verenigd Koninkrijk tegen zijn noordelijke buren. Dit is niet uitgelopen op een gewapend conflict. Na een onstuimige 30 jaar viel in 1991 Irak Koeweit binnen. Ditmaal werd de kleine staat beschermd door de Verenigde Staten. Hier is het niet gelukt om Irak af te schrikken, waarna een gewapend conflict plaatsvond.

De claim van Irak op Koeweit zorgde voor veel spanningen, nadat Koeweit officieel onafhankelijk werd van het Verenigd Koninkrijk in 1961. Koeweit was een protectoraat van het Verenigd Koninkrijk. Irak maakte al decennialang aanspraak op Koeweit, omdat dit gebied oorspronkelijk bij het Ottomaanse rijk zou horen als onderdeel van de Basra-provincie (Panaspornprasit, 2005). Koeweit is een klein land en heeft, na de vondst van olie, grote economische groei doorgemaakt. Koeweit werd vanaf 1961 officieel niet meer beschermd door het Britse rijk. Wel zou het hulp bieden wanneer de regering van Koeweit dit zou vragen. Na slechts enkele dagen vroeg de sjeik van Koeweit om hulp, omdat de soevereiniteit van de staat werd bedreigd. Operatie Vantage was een Britse militaire operatie in 1961 om de nieuwe onafhankelijke staat Koeweit te beschermen tegen Irak. Irak viel niet aan en erkende Koeweit in 1963. Huth classificeert de casus van 1961 als een casus waarin defensieve afschrikking succesvol is geweest (Huth, 1988).

In de tweede casus vielen in 1991 Iraakse troepen Koeweit binnen. Met Koeweit erbij zou Irak controle hebben over 20% van de olie output. Na deze invasie, werd de oliestaat

(15)

geannexeerd. De Verenigde Staten en een internationale coalitie lieten zien vastberaden te zijn Irak aan te vallen in de hoop dat zij zich terug zouden trekken. In tegenstelling tot dit verwachte gevolg, resulteerde dit in een oorlog tussen Irak en de internationale coalitie geleid door de Verenigde Staten (Stein, 1992). Het is de vraag waarom het de Verenigde Staten niet is gelukt Irak af te schrikken om Koeweit binnen te vallen.

De casussen zijn gekozen omdat ze verschillen in hun verloop en uitkomsten, maar zijn door de participerende grootmachten en problemen vergelijkbaar. Koeweit heeft verder geen afschrikkingscapaciteiten en speelt in de analyse een kleine rol. In het artikel van Pfundstein (2012) wordt beargumenteerd dat de Verenigde Staten door hun grote conventionele macht, andere staten altijd kunnen afschrikken, zonder militair geweld te hoeven gebruiken. Echter, sinds de Koude Oorlog hebben ze toch kleinere staten, zoals Irak, moeten aanvallen, omdat de dreiging alleen niet genoeg was om de staten af te laten zien van een aanval.

Tabel 1: casussen Strategie: Geloofwaardige dreiging? Uitkomst: Casus 1

1961 Irak Koeweit Verenigd Koninkrijk Defensieve afschrikking/ Offensieve afschrikking? Ja/Nee Geen oorlog Casus 2

1991 Irak Koeweit Verenigde Staten Defensieve afschrikking/ Offensieve afschrikking? Ja/Nee Wel oorlog

(16)

3.3 De modellen

De thin theory of rationality van Arrow stelt dat alle overwegingen en motieven mogelijk zijn bij het opstellen van een transitieve preferentie volgorde. In deze modellen worden de relaties tussen de mogelijke uitkomsten weergegeven met ‘>’. Dit staat voor een sterke ordening van de alternatieven (Pellikaan, 2018). Elk motief is mogelijk voor het opstellen van de transitieve volgorde van preferenties.

De modellen in figuren 1, 2, 3 en 4 zijn afgeleid van Pellikaan (2019).

Figuur 1: Defensieve afschrikking

Dit model geeft het spel weer van defensieve afschrikking: speler 2 ‘The Defender’ en speler 1 ‘The Attacker’. De preferentievolgorden van beide spelers worden weergegeven in het schema rechtsboven (figuur 1). ‘C’ staat voor comply en ‘D’ voor defect. Om de keuzes van de actoren in dit spel van defensieve afschrikking te begrijpen, wordt gebruikgemaakt van backward induction. Dit houdt in dat de spelers bottom-up worden bestudeerd om het spel te begrijpen. Eerst wordt de keuze van de onderste speler bepaald: de keuze van speler 2 om wel of niet samen te werken heeft invloed op de keuze van speler 1. Speler 2 prefereert z boven y dus de rationele keuze voor speler 2 is D dus uitkomst z. Speler 1 prefereert x boven z dus de rationele keuze voor speler 1 is C dus uitkomst x. Wanneer speler 1 ervan overtuigd is dat speler 2 de mogelijkheid heeft om terug aan te vallen, zal hij nooit aanvallen en wordt de status quo behouden. Door

(17)

backward induction toe te passen op het model van defensieve afschrikking, wordt duidelijk dat de keuzes van de actoren vooraf zijn bepaald. De dreiging ligt in handen van speler 2 in dit spel. Echter, wanneer speler 1 er niet van is overtuigd dat speler 2 de mogelijkheid en capaciteiten heeft voor een tegenaanval, zal de eerste speler, ondanks de dreiging van speler 2, wel aanvallen. Het maakt niet uit of dit oordeel klopt of niet: zolang speler 1 hiervan overtuigd is, zal deze er rationeel voor kiezen aan te vallen. De dreiging van speler 2 moet in het spel van defensieve afschrikking geloofwaardig zijn voor speler 1. Het zal speler 2 anders niet lukken om de aanval af te schrikken en oorlog te voorkomen.

Figuur 2: Offensieve afschrikking

Dit model geeft het spel weer van offensieve afschrikking. Dit spel lijkt qua componenten sterk op het spel van defensieve afschrikking, maar de manier van spelen verschilt. Namelijk, bij dit model heeft speler 1 de dreiging in handen in plaats van speler 2. Speler 1 wil de status quo veranderen met economische sancties en door te dreigen met militaire actie. Speler 2 prefereert y boven z, dus wanneer speler 2 voldoet aan de eisen van speler 1 komt er een nieuwe status quo. Dit spel is dus gevaarlijker dan defensieve afschrikking, omdat speler 1 de dreiging in handen heeft en de rationele keuze voor speler 2 ‘comply’ is.

De twee schema’s lijken qua componenten sterk op elkaar, maar de keuzes achter het spel verschillen. De modellen geven weer wie de dreiging in handen heeft en of deze dreiging

(18)

door de andere speler wordt geloofd. De spellen gaan ervan uit dat een actor rationeel beslissingen neemt. De casussen worden ex post onderzocht. Door het gedrag van de andere staat vast te stellen, kan bepaald worden of de dreiging geloofwaardig was. Koeweit heeft niet de capaciteit om afschrikking uit te voeren en is hierom niet opgenomen in het schema als derde speler.

3.4 Afweging methodiek

Geleerden hebben veel onderzoek gedaan naar hoe dreiging (threat) machtsbalansen in de wereld kan veranderen of hoe dreiging wordt gebruikt om de status quo te behouden. In de literatuur zijn historische casussen op verschillende manieren behandeld. Elke methode levert vaak andere conclusies op. Daarom moeten conceptuele en methodologische afwegingen worden gemaakt om te kiezen tussen een kwantitatieve of kwalitatieve methode (Lebow & Stein, 1990). De uitkomsten van beide analyses kunnen verschillen in de algehele classificatie van de casussen. Lebow en Stein (1990) leggen uit dat het verschil tussen offensieve en defensieve afschrikking lastig te bepalen is. De keuze om kwantitatief of kwalitatief onderzoek te doen, hangt af van het aantal casussen. Een kwantitatieve methode is vooral handig bij onderzoek naar een groot aantal casussen door het gebruik van statistiek. Bij kwantitatief onderzoek moet de context bestaan uit controleerbare condities (Hague, Harrop & McCormick, 2016). Huth en Russett (1984) doen statistisch onderzoek naar pogingen tot defensieve afschrikking in 54 verschillende casussen. Echter, Lebow en Stein (1990) leveren kritiek op de geldigheid van de gebruikte dataset door Huth en Russett (1984) voor hun kwantitatieve onderzoek naar immediate extended deterrence. De casussen zouden niet geldig zijn, omdat het onduidelijk is of de aanvallende staat het plan had geweld te gebruiken, of dat de verdedigende staat defensieve afschrikking uitoefende (Lebow & Stein, 1990). Offensieve afschrikking en defensieve afschrikking worden hier door elkaar gebruikt. De conceptualisering die zij gebruiken, komt wel overeen, maar de toepassing ervan niet (Lebow en Stein, 1990). De kwalitatieve methode kan casussen in hun natuurlijke omgeving onderzoeken. Lebow en Stein (1990) identificeren de crisis uit 1961 tussen Irak, Koeweit en het Verenigd Koninkrijk als ‘ambigu’ (Lebow & Stein, 1990). Lebow en Stein pleiten voor een meer kwalitatieve aanpak en Huth en Russett voor het kwantitatief in kaart brengen van een groot aantal casussen. Een combinatie van beide methoden kan vertekening van de uitkomst van de casussen inperken. De methode van structured, focused comparison heeft

(19)

in de afgelopen jaren aandacht gekregen als een methode die het mogelijk maakt om variabelen te vinden door een bepaald aspect van een historische casus te standaardiseren, zodat vergelijking met andere casussen mogelijk is (George & Bennet, 2005). Echter, deze methode overschat de waarde van variabelen en is gevoelig voor manipulatie van cijfers bij het standaardiseren ten behoeve van vergelijkingsmogelijkheden. In deze scriptie ligt de focus op de actoren, de staten, niet op de variabelen. Bij structured, focused comparison wordt gefocust op de variabelen en dat maakt deze methode ongeschikt voor het onderzoek. Bij een case study wordt een aspect van een historische gebeurtenis intensief bestudeerd om hier een verklaring uit halen en te generaliseren naar andere gebeurtenissen (George & Bennet, 2005). In dit onderzoek worden twee casussen met elkaar vergeleken om de uitkomst van de crises te verklaren in semi-gelijke context. Bij een case study wordt diep ingegaan op de context, waardoor deze in een vergelijking niet meer als constant kan worden gezien. De gebruikte formele theorie in dit onderzoek staat toe dat deze kan worden toegepast op veel casussen. De modellen worden niet ingekaderd door vernauwende assumpties van klassieke theorieën en resultaten. Het onderzoek is gebaseerd op openbare gegevens en kan worden herhaald door iedereen. In het volgende hoofdstuk worden de resultaten afgeleid van de modellen van Pellikaan (2019) en worden toegepast op de casussen van 1961 en 1991.

(20)

4 Resultaten

Dit onderdeel presenteert de resultaten van het onderzoek gestructureerd aan de hand van enkele vragen (tabel 2). Eerst worden de historische casussen in een tijdlijn gezet om te achterhalen wie de dreiging in handen had. De formele modellen dienen vervolgens als maatstaaf voor de casussen om te bepalen welke strategie is gebruikt. Vragen 1 en 2 worden per casus besproken. Hierna worden de crises vergeleken aan de hand van de derde vraag om zo een antwoord te vinden op de hoofdvraag.

Tabel 2: Onderzoeksvragen

Onderzoeksvraag In welke mate was het beleid van afschrikking van het Verenigd

Koninkrijk in 1961 en de Verenigde Staten in 1991 succesvol ten opzichte van Irak?

Vraag 1 Hoe escaleerden de crises en wat waren de dreigingen?

Vraag 2 Kan de gebruikte strategie geplaats worden onder de theorie van

offensieve afschrikking of defensieve afschrikking, en waarom?

Vraag 3 Waardoor wordt het verschil in de uitkomst van de casussen

bepaald?

Hoe escaleerde de crisis van 1961 en wat waren de dreigingen?

Koeweit werd vanaf 1930 een van de grootste exporteurs van olie. Het land werd vanaf 1899 bestuurd door het Verenigd Koninkrijk. De ‘Exchange of Letters’ in 1961 maakte hier een einde aan en Koeweit werd onafhankelijk. Dit gebeurde relatief laat in de dekolonisatie en riep hierdoor negatieve reacties op tegen het Verenigd Koninkrijk. In een persconferentie claimde de president van Irak (Abd al-Karim Qasim) Koeweit, en stelde dat de gegeven onafhankelijkheid illegaal is, omdat het gebied onderdeel is van Irak. Aanvankelijk leek niemand zich zorgen te maken, waaronder de Britse ambassadeur in Bagdad (Humphrey Trevelyan). Hij zag geen dringende dreiging, maar na alarmerende berichten over een dreigende invasie veranderde ook zijn mening (Ashton, 1998). Koeweit vroeg hulp aan de Britten en zij startten operatie Vantage. Het doel van de grote

(21)

interventie was om een invasie van Irak in Koeweit te voorkomen, die de annexatie van het gebied door Irak als gevolg zou kunnen hebben (Ashton, 1998; Von Bismarck, 2009). Terwijl zevenduizend Britse troepen verzamelden in Koeweit, bleef de verwachte invasie van Irak uit. Hierdoor kwamen de motieven van de hulp van het Verenigd Koninkrijk onder druk te staan en moest het land zijn troepen langzaamaan terughalen (Von Bismarck, 2009).

Tabel 3: Tijdlijn casus 1

TIJD GEBEURTENIS

1899-1961 Anglo-Koeweit-overeenkomst. Het Verenigd Koninkrijk voert de buitenlandpolitiek van Koeweit in ruil voor bescherming tegen andere staten.

19 juni 1961 Koeweit verklaart zichzelf onafhankelijk na ‘Exchange of Letters’ met het VK. De Emir kan om militaire hulp vragen, mocht dat nodig zijn.

25 juni 1961 Persconferentie waarin Iraakse MP Qasim verklaart dat Koeweit onder Iraakse soevereiniteit valt.

29 juni 1961 Geruchten gaan dat Irak troepen van Bagdad naar Basra verplaatst (grens Irak-Koeweit). Staatshoofd Koeweit vraagt hulp aan het Verenigd Koninkrijk. Britten besluiten Irak af te schrikken middels een militaire interventie, ondanks onduidelijke dreiging

1 juli 1961 Start van operatie Vantage om de staat te beschermen tegen Irak. 14 juli 1961 Datum van de verwachte invasie van Irak in Koeweit, bleef echter uit. 27 september

– 10 oktober 1961

Terughalen Britse troepen uit Koeweit.

1963 Irak erkent Koeweit als onafhankelijke staat.

Kan de gebruikte strategie geplaatst worden onder de theorie van offensieve afschrikking of defensieve afschrikking, en waarom?

Dit betreft defensieve afschrikking, want het Verenigd Koninkrijk dreigde zijn macht te gebruiken als reactie op een aanval van Irak op Koeweit. Met militaire dreiging probeerde het Verenigd Koninkrijk het gebruik van geweld door de ander te voorkomen. Irak bedreigde als eerst openlijk de soevereiniteit van Koeweit en is dus speler 1. Verdenkingen van een geplande aanval van Irak zorgden ervoor dat het Verenigd

(22)

Koninkrijk dreigde Irak aan te vallen en is speler 2. Het Verenigd Koninkrijk had de dreiging in handen, want dit land probeerde Irak af te schrikken iets niet te doen (figuren 1 en 3).

Figuur 3: Defensieve afschrikking Koeweit 1961

Koeweit 1961: De aanvaller = Irak

De verdediger = Verenigd Koninkrijk

Aanvaller Irak: prefereert y > x & x > z → y > x > z

Verdediger Verenigd Koninkrijk: prefereert x > y & z > y → x > z > y

Het defensieve beleid van het Verenigd Koninkrijk heeft in 1961 gewerkt. De dreiging lag in handen van de tweede speler, namelijk het Verenigd Koninkrijk als verdediger van Koeweit. Irak was succesvol afgeschrikt, want zij vielen niet aan op de 14 juli. Voor Irak was een militair conflict z de laagste preferentie en voor het Verenigd Koninkrijk was y, waarin Irak wint, geen optie. Irak prefereerde y sterk boven z. De dreiging van het Verenigd Koninkrijk moet geloofwaardig zijn geweest. Anders zou Irak proberen zijn eerste preferentie na te jagen.

Hoe escaleerde de crisis van 1991 en wat waren de dreigingen?

(23)

De regio heeft sinds de vorige casus een onrustige periode doorgemaakt. Er woedden allerlei conflicten in het Midden-Oosten. De Irak-Iran-oorlog duurde van 1980 tot 1988. Hier leek Irak de minst kwade van de twee en het land ontving steun van onder andere de Verenigde Staten en Koeweit. Na deze onrustige periode viel Irak in 1990 Koeweit aan en annexeerde het gebied. Irak en Koeweit deelden een olieveld. Echter, Irak verdacht Koeweit ervan olie van het land te stelen. (Blair, 1992). In deze casus is het niet alleen de Verenigde Staten niet gelukt Irak af te schrikken om Koeweit binnen te vallen, maar het lukte hen hierna ook niet een oorlog te voorkomen.

Tabel 4: Tijdlijn casus 2

TIJD GEBEURTENIS

Zomer 1990

Irak klaagt bij OPEC en beschuldigt Koeweit van het stelen van olie. Hoessein dreigt met militaire acties. 30.000 Iraakse troepen waren op weg naar de grens volgens de inlichtingendienst van de Verenigde Staten. Als reactie dreigen ze met militaire macht tegen Irak. 28 juli 1990 Verschillende pogingen om het conflict op te lossen worden

afgewezen. CIA rapporteert inmiddels 100.000 Iraakse troepen bij de grens

2 augustus 1990

Irak valt Koeweit binnen. VN Veiligheidsraad neemt resolutie 660 op dezelfde dag nog aan. Hiermee is geweld toegestaan om Irak te dwingen zich terug te trekken.

3 augustus – 16 januari 1990

Operatie Desert Shield. Militaire operatie waarbij de Verenigde Staten troepen naar Saoedi-Arabië stuurden ter bescherming.

8 augustus 1990

Irak verklaart officieel Koeweit te hebben geannexeerd en verklaart het als de 19e provincie van Irak.

29

november 1990

Resolutie 678 aangenomen en daarmee werd de deadline voor het weghalen van de Iraakse troepen gesteld op 15 januari 1991. 15 januari

1991

Deadline Veiligheidsraad. Irak heeft zijn troepen niet weggehaald. Het ultimatum ging voorbij zonder oorlog.

17 januari - 28 februari 1991

Operatie Desert Storm. In het begin enkel luchtaanvallen door de Coalitie. Irak reageerde vooral met SCUD raketten. Vanaf 24 februari verplaatste de oorlog zich naar de grond. Met als gevolg de bevrijding van Koeweit. Irak vroeg om een staakt-het-vuren.

Voorafgaand aan de invasie van Irak op 2 augustus, formuleerden de Verenigde Staten een zwakke, verwarde afschrikkingsstrategie om een aanval op Koeweit te voorkomen (Stein, 1992). De Verenigde Staten waren niet duidelijk over wat ze precies wilde

(24)

afschrikken. Irak kreeg hierdoor de ruimte om zichzelf te overtuigen dat het Koeweit kon aanvallen, zonder ingrijpen van de Amerikanen (Mazarr, 2010). De crisis werd niet voorkomen, met als gevolg de annexatie van Koeweit. De Verenigde Staten wilden een aanval op Saoedi-Arabië voorkomen en zetten hier troepen neer (Desert Shield). Aan het ultimatum dat werd gesteld voor 15 januari 1991 om de militaire Iraakse troepen weg te halen tijdens de Golfoorlog, werd niet voldaan. De dreiging is vervolgens wel uitgevoerd, maar Irak bleef nog lang weerstand bieden (tabel 4). De moderne manier van oorlogsvoering tijdens de Golfoorlog van 1990 tot 1991 maakte veel slachtoffers aan de kant van Irak. Een gewapend conflict is de laagste preferentie van Irak en het land zou dit vermeden hebben als de dreiging overtuigend genoeg was.

De Verenigde Staten hadden er vertrouwen in dat hun dreiging tot oorlog geloofwaardig en krachtig was en zo voor naleving van hun dreiging zorgde. De leiders van de Verenigde Staten hadden er vertrouwen in dat Hoessein zich terug zou trekken voor het verstrijken van de deadline. Echter, Hoessein zag dit anders en was niet overtuigd door de dreiging (George, 1991). George (1991) betwijfelt dat Saddam Hoessein geloofde dat de motivatie van de Westerse coalitie hoger was. Hij wist dat de Amerikanen zich niet veel slachtoffers konden permitteren. Hoessein prefereerde een aantal slachtoffers en een enkele drone-aanval boven het opgeven van de voordelen van zijn agressie. Amerikaanse troepen neerzetten in Saudi-Arabië gebeurde voor Saddam Hoessein onverwacht en hij was daarom niet zeker van de intenties van de Verenigde Staten (Haselkorn, 1999). Wat volgde was een game of chicken. Volgens de Amerikanen kon een oorlog alleen worden voorkomen als Irak zich terug zou trekken. Met de Ramadan en een hete zomer in het verschiet, werd door het Westen gedacht dat Irak zich terug zou trekken uit Koeweit. Echter, toen de gestelde deadline naderde en er nog steeds geen indicatie was van dat Irak zich terug zou trekken, veranderde dit scenario (George, 1991). Zowel Bush als Hoessein hebben een zero-sum-game-kijk op het conflict. De keuze voor oorlog kreeg de voorkeur boven concessies doen voor vrede. Irak negeerde meerdere eisen en liet het ultimatum aan zich voorbijgaan. De defensieve afschrikkingsstrategie van de Verenigde Staten, en later ook de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, mislukte, omdat Irak niet overtuigd was van de dreiging. Saddam Hoessein trok zich niet terug en de coalitie van het Westen, met de Verenigde Staten als leider, besloot over te gaan tot een grootschalige oorlog tegen

(25)

Kan de gebruikte strategie geplaatst worden onder de theorie van offensieve afschrikking of defensieve afschrikking, en waarom?

Figuur 4: Defensieve afschrikking Koeweit 1991

Koeweit 1991: De aanvaller = Irak

De verdediger = Verenigde Staten Aanvaller Irak: prefereert y > x & x > z → y > x > z

Verdediger Verenigde Staten: prefereert x > y & z > y → x > z > y

Irak dreigde met militaire acties in de zomer van 1990 (tabel 4). De Verenigde Staten namen het op voor Koeweit en dreigden terug aan te vallen mochten zij Koeweit aanvallen. Maar Irak viel in augustus 1990 Koeweit binnen. De afschrikking van de Verenigde Staten om Irak te dwingen iets niet te doen, was mislukt. Een deadline werd gesteld op 15 januari, waarop Irak zijn troepen zou moeten hebben teruggetrokken, anders zou een oorlog volgen. Ook deze dreiging werd niet door Irak gehoord. De dreiging ligt in handen van de tweede speler, de Verenigde Staten, en daarom is de afschrikking

(26)

defensief. Het defensieve beleid van de Verenigde Staten heeft in de crisis van 1991 gefaald. Wanneer de keuzes via backward induction worden gevolgd, en de dreiging in handen van de verdediger (VS) ligt, is te verwachten dat de aanvaller (Irak) zou kiezen voor comply en daarmee het behouden van de status quo want x > z (Figuur 4). De Verenigde Staten zou namelijk sowieso kiezen voor een militair conflict (z) boven ‘Irak wint’ (y). Volgens de transitieve ordening van de preferenties zou Irak liever de status quo behouden dan een militair conflict laten uitbreken (x > z). Voor Irak is vreedzame co-existentie (x) een betere uitkomst dan militair conflict (z). Echter, het land heeft toch gekozen voor defect, terwijl het wist dat dit een conflict als gevolg zou hebben. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de staat rationeel heeft gehandeld. Dit betekent dat de dreiging tot aanval van de Verenigde Staten niet als geloofwaardig werd gezien.

Waardoor wordt het verschil in de uitkomst van de casussen bepaald?

In dit onderzoek worden twee casussen onderzocht van extended immediate deterrence. Hier is het beleid erop gericht een aanval te voorkomen tegen een ander land dan de verdediger zelf als reactie op een dringende aanval (Huth & Russett, 1984; Huth 1999). Koeweit wordt in beide casussen gezien als een protectoraat en wordt beschermd door andere staten tegen Irak. In tabel 3 en 4 zijn de gebeurtenissen uiteengezet, zodat kan worden achterhaald hoe de crises escaleerden en wie de dreiging beheersten. In tegenstelling tot de eerste casus liep de tweede casus uit op een militair conflict. De transitieve ordening van de preferenties ligt vast voor beide casussen. De thin theory of rationality verklaart dat de afweging voor een rationele keuze gemaakt kan worden op basis van alle mogelijke motieven.

De analytische modellen verklaren de casussen door de rationele keuzes, genomen op basis van een sterke ordening van alternatieven (Pellikaan, 2018). Het lijkt in beide casussen rationeel voor Irak om aan te vallen, maar de dreiging ligt in handen van de verdedigende speler. Volgens backward induction zal de tweede speler kiezen voor defect en dreigt met een conflict. De transitieve ordening van de preferenties voor Irak prefereert het behouden van de status quo boven een militair conflict (x > z), en zal hierom niet

(27)

In de eerste casus is het rationeel voor Irak om niet aan te vallen, vanwege de dreiging op een conflict met het Verenigd Koninkrijk. De dreiging van een tegenaanval was geloofwaardig. In tegenstelling tot de eerste casus negeert Irak de dreiging in de tweede casus. Gegeven de preferentievolgorde wordt aanvallen boven niet aanvallen geprefereerd. Het was rationeel voor Irak om de dreiging te negeren omdat de dreiging van de verdediger niet overtuigend genoeg was. Dit kan worden verklaard door motieven als nationalisme en religie. Volgens Jervis (2005) was er geen credible promise van de Amerikanen dat er geen regime change zou plaatsvinden wanneer Irak kiest voor comply. Het beleid van afschrikking van het Verenigd Koninkrijk in 1961 was succesvol en die van de Verenigde Staten in 1991 niet. Het verschil in succes wordt verklaard door de geloofwaardigheid van de dreiging. Bij het ontwerpen van een geloofwaardige dreiging door de verdediger, moeten alle mogelijke motieven die leiden tot een preferentievolgorde worden meegenomen (figuur 5).

Figuur 5: succesvolle afschrikking

Alle mogelijke motieven Transitieve ordening van preferenties Geloofwaardige dreiging afw ege n

(28)

5 Conclusie

Het doel van offensieve afschrikking en defensieve afschrikking is het beïnvloeden van de potentiële aanvaller, zodat agressie wordt voorkomen. De vraag die centraal staat in dit onderzoek is: ‘In welke mate was het beleid van afschrikking van het Verenigd Koninkrijk in 1961 en de Verenigde Staten in 1991 succesvol ten opzichte van Irak?’ Om deze vraag te beantwoorden, is een historische analyse een tijdlijn voor beide casussen opgemaakt en vervolgens getoetst aan twee formele modellen (Pellikaan, 2019). De casussen worden aan de modellen gemeten om te bepalen welke afschrikkingsstrategie is gebruikt en of deze is mislukt of geslaagd.

Tabel 5: casussen Strategie: Geloofwaardige dreiging? Uitkomst: Casus 1

1961 Irak Koeweit Verenigd Koninkrijk Defensieve afschrikking Ja Geen oorlog Casus 2

1991 Irak Koeweit Verenigde Staten

Defensieve afschrikking

Nee Wel oorlog

De thin theory of deterrence verklaart dat alle mogelijke motieven moeten worden meegenomen bij het opstellen van een transitieve ordening van preferenties. Aan de hand van deze theorie blijkt dat de hoogste preferentie voor Irak in beide casussen aanvallen is ondanks de costs of war. In beide casussen is de dreiging in handen van de verdedigende speler en wordt dwang gebruikt om een directe militaire aanval op Koeweit te voorkomen: extended immediate deterrence (Huth, 1999). In 1961 is de strategie van het Verenigd Koninkrijk succesvol in het afschrikken van Irak. Hier is de dreiging met militaire macht geloofwaardig, de status quo blijft behouden ondanks de preferentie van Irak. De tweede casus loopt daarentegen uit op een grootschalige oorlog met veel slachtoffers. De afschrikking van de Verenigde Staten en een Westerse coalitie mislukte, omdat Irak niet overtuigd was door de dreiging. Gegeven de preferentie van Irak die gebaseerd was op nationalisme, prefereert Irak aanvallen boven niet aanvallen en het was derhalve rationeel om aan te vallen. De thin theory of rationality kan, in tegenstelling tot de rational deterrence theory, verklaren dat Irak ondanks de hoge economische kosten kiest voor een

(29)

aanval. Irak heeft andere motieven, zoals nationalisme, die het risico op conflict waard zijn en negeert de dreiging. De geloofwaardigheid van de dreiging is afhankelijk van de motieven van de aanvaller (figuur 5). Een succesvolle defensieve afschrikking is afhankelijk van een geloofwaardige dreiging, deze is geloofwaardig wanneer het is gebaseerd op de transitieve ordening van preferenties van de aanvaller.

(30)

6 Discussie en reflectie

In dit hoofdstuk worden de gevonden resultaten geïnterpreteerd en de beperkingen van het onderzoek besproken. De discussie eindigt met aanbevelingen voor vervolgonderzoek. Het onderzoek is gebaseerd op openbare gegevens en kan worden herhaald door iedereen. De modellen kunnen ook worden toegepast op andere casussen om te bepalen op welke manier dwang is gebruikt door staten. De resultaten bevestigen het standpunt dat het verschil in de uitkomst van de casussen bestaat doordat de dreiging wel of niet geloofwaardig was.

Defensieve afschrikking wordt onderzocht op basis van twee casussen. De uitkomsten zijn gebaseerd op een klein aantal casussen (small N) en zijn daarom beperkt in de generaliseerbaarheid. In dit onderzoek zijn de casussen bestudeerd door te analyseren wat algemeen bekend is. De modellen geven een vereenvoudiging van de werkelijkheid weer om te begrijpen welke afschrikkingsstrategie is gebruikt en waarom deze is geslaagd of gefaald. De studie kan helaas de voor het publiek onbekende informatie niet in de analyse opnemen. Dit onderzoek heeft zich enkel op ex-post-gedrag van staten gebaseerd om de dreiging te beoordelen. Er bestaat ongetwijfeld meer communicatie tussen de staten die niet openbaar is. In dit onderzoek zijn alleen de genomen beslissingen meegenomen die het gedrag van staten openbaar hebben beïnvloed.

Naarmate dit onderzoek vorderde, zijn twijfels ontstaan over de realiteit van de bedreiging die Irak zou vormen voor Koeweit. De motieven voor de snelle start van operatie Vantage door het Verenigd Koninkrijk worden in twijfel getrokken, vanwege de grote economische interesse in dit gebied (Ashton, 1998; Von Bismarck, 2009). De verwachte invasie van Irak in Koeweit is achteraf onzeker gebleken. Namelijk, als de dreiging tot de inval van Irak in Koeweit niet heeft bestaan, kon deze ook niet worden afgeschrikt. Wanneer in het geheim concessies zijn gedaan door het Verenigd Koninkrijk of Koeweit, is de afschrikkingsstrategie niet succesvol geweest. De intenties van Irak met Koeweit zijn onduidelijk. De casussen zijn vergelijkbaar met Irak als actor. In de tweede casus zijn de intenties van Irak wel duidelijk. Vervolgonderzoek is nodig om na te gaan in hoeverre de dreiging in de crisis van 1961 daadwerkelijk heeft bestaan om de betrouwbaarheid van de conclusie dat de defensieve afschrikkingsstrategie is geslaagd te onderzoeken. Verder onderzoek is interessant naar de bruikbaarheid van thin theory of rationality bij meer

(31)

casussen. Onderzoek naar een groot aantal casussen kan helpen preferenties van andere staten te begrijpen en draagt bij aan theorievorming over de voorwaarde van het slagen van een afschrikkingsstrategie.

(32)

Literatuurlijst

Arrow, K. (1963). Social Choice and Individual Values. New York and New Haven: Yale University Press. Opgevraagd van https://books.google.nl/

Ashton, N. (1998). Britain and the Kuwaiti crisis, 1961. Diplomacy & Statecraft, 9(1), 163–181. https://doi.org/10.1080/09592299808406074

Blair, A. H. (1992). At War in the Gulf: A Chronology. United States: Texas A&M University Press.

Bryman, A. (2016). Social Research Methods (5de editie). United Kingdom: Oxford University Press.

Danilovic, V. (2001). The sources of threat credibility in extended deterrence. The Journal of Conflict Resolution, 45(3), 341-369.

George, A. (1991). Forceful Persuasion: Coercive Diplomacy as an Alternative to War. Washington, D.C.: United States Institute of Peace Press.

George, A. L., & Bennett, A. (2005). Case Studies and Theory Development in the Social Sciences. Cambridge: MIT Press.

George, A., & Smoke, R. (1974). Deterrence in American Foreign Policy: Theory and Practice. New York: Columbia University Press.

Hague, R., Harrop, M., & McCormick, J. (2016). Comparative Government and Politics: An Introduction. Hampshire: Palgrave Macmillan.

Haselkorn, A. (1999). The Continuing Storm: Iraq, Poisonous Weapons and Deterrence. New Haven, Conn: Yale University Press.

Huth, P., & Russett, B. (1984). What Makes Deterrence Work? Cases from 1900 to 1980. World Politics, 36(4), 496–526. https://doi.org/10.2307/2010184 Huth, P. (1988). Extended Deterrence and the Outbreak of War. American Political

(33)

Huth, P. (1999). DETERRENCE AND INTERNATIONAL CONFLICT: Empirical Findings and Theoretical Debates. Annual Review of Political Science, 2(1), 25 48. https://doi.org/10.1146/annurev.polisci.2.1.25

Huth, P. (1991). Extended Deterrence and the Prevention of War. London: Yale University Press.

Jervis, R. (1979). Deterrence Theory Revisited. World Politics, 31(2), 289–324. https://doi.org/10.2307/2009945

Jervis, R. (1982). Deterrence and Perception. International Security, 7(3), 3-30. Jervis, R. (2005). American Foreign Policy in a New Era. New York: Routledge. Lebow, R., & Stein, J. (1989). Rational Deterrence Theory: I Think, Therefore I

Deter. World Politics, 41(2), 208–224. https://doi.org/10.2307/2010408 Lebow, R., & Stein, J. (1990). Deterrence: The Elusive Dependent Variable. World

Politics, 42(3), 336–369. https://doi.org/10.2307/2010415

Mazarr, M. (2018). Understanding Deterrence. RAND Corporation. https://doi.org/10.7249/pe295

Morgan, P. (2003). Deterrence Now. Cambridge: Cambridge University Press.

Panaspornprasit, C. (2005). US-Kuwaiti Relations, 1961-1992: an Uneasy Relationship. Hoboken: Taylor and Francis.

Payne, K. (2011). Understanding Deterrence. Comparative Strategy. https://doi.org/10.1080/01495933.2011.624814

Pellikaan, H. (2018). Rational choice theory and formal models. Pellikaan, H. (2019). College sheet 2019.

Pfundstein, D. (2012). Unipolar Compellence: The Effectiveness of U.S. Compellent Threats, 1945-2007. APSA 2012 Annual Meeting Paper. New Orleans, Louisiana.

(34)

Sechser, T. (2010). Goliath’s Curse: Coercive Threats and Asymmetric Power. International Organization, 64(4), 627–660.

https://doi.org/10.1017/s0020818310000214

Smith, S. (2001). The Making of a Neo-colony? Anglo-Kuwaiti Relations in the Era of Decolonization. Middle Eastern Studies, 37(1), 159–172.

https://doi.org/10.1080/714004359

Stein, J. (1992). Deterrence and Compellence in the Gulf, 1990-91: A Failed or Impossible Task? International Security, 17(2), 147.

https://doi.org/10.2307/2539171

U.S. Navy (taken circa 1958-1960). Aerial view of the Royal Navy aircraft carrier HMS Victorious (R38). [Foto]. Geraadpleegd op 18 december 2019, van

https://commons.wikimedia.org/wiki/File:HMS_Victorious_(R38)_aerial_c19 .jpeg#/media/File:HMS_Victorious_(R38)_aerial_c1959.jpeg

von Bismarck, H. (2009). The Kuwait Crisis of 1961 and its Consequences for Great Britain’s Persian Gulf Policy. Britain and The World, 2(1), 75–96.

https://doi.org/10.3366/brs.2009.0105

Waltz, K. (1967). International Structure, National Force, and the Balance of World Power. Journal of International Affairs, 21(2), 215-231.

Waltz, K. (2000). Structural Realism after the Cold War. International Security, 25(1), 5–41. https://doi.org/10.1162/016228800560372

Zagare, F. (2004). Reconciling Rationality with Deterrence. Journal of Theoretical Politics, 16(2), 107–141. https://doi.org/10.1177/0951629804041117

Zagare, F. (2017). Perfect Deterrence Theory. Oxford Research Encyclopedia of Politics. https://doi.org/10.1093/acrefore/9780190228637.013.555

Zagare, F., & Kilgour, D. (2000). Perfect Deterrence. Cambridge, UK : New York, NY: Cambridge University Press.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The second sentence of article 51 of the Charter of the United Nations requires that measures taken by States in the exercise of the inherent right of self-defence ‘shall be

This chapter identifies and discusses the possible opportunities for outsourcing external state security activities to private military and security companies, focusing on

Turning to the moral implications of the provision of theses services, it is clear that the since the invasion was unjust, there is a considerable moral guilt on the

In the first instance, the process of determining the legal status of the members of PMSC personnel is relevant for assessing the question of State responsibility, as it may be

Categorie 3 - ontwikkeling in gezonde levende bomen Het wordt onmogelijk geacht dat inheemse insecten uit categorie 3 zich hier in geïmporteerd Aziatisch hout kunnen vestigen, ze

However, the results also indicate that consumers’ emotions decrease after some time passed and don’t correlate with the similarity and differentiation perception as well as

The case study based on analysing internal documents, semi-structured interviews, online survey results and secondary data related to the Local Government

En hoewel Novib lang niet alle feestjes van aanvragende organisaties door liet gaan, waren er toch heel wat projecten die wel op steun van Novib konden rekenen.. In