• No results found

'Een heilige strijd, een christelijk gevecht': christendom en zelfontplooiing in de geschreven media tussen 1953 en 1977

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "'Een heilige strijd, een christelijk gevecht': christendom en zelfontplooiing in de geschreven media tussen 1953 en 1977"

Copied!
44
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

“Een heilige strijd, een christelijk gevecht”

Christendom en zelfontplooiing in de geschreven media tussen 1953 en 1977

MA-scriptie

History: Politics, Culture and National Identities, 1789 to the Present (PCNI) Universiteit Leiden

Begeleider: Prof.dr. H.J. Paul Tweede lezer: Dr. B.S. van der Steen

maart 2020

Anouk Bosch 2313 GH Leiden S1433504

(2)

2

Inhoud

Inleiding 3.

1. Wat verstaan mensen onder zelfontplooiing? 9.

2.1 Hoe reageren christelijke kranten op zelfontplooiing? 16.

2.2 Hoe reageert het Christelijk Pedagogisch Studieblad op zelfontplooiing? 28.

Conclusie 37.

(3)

3

Inleiding

“Uit de gistermiddag door minister-president prof. dr. J. E. de Quay afgelegde regeringsverklaring blijkt, dat de nieuwe regering zich wil laten leiden door: A. haar wil tot handhaving en versterking van de democratische instellingen en van de idee der democratie. B. haar overtuiging, dat de ontwikkeling van niet-democratische krachten een bedreiging betekent voor de grote waarden, die de Nederlandse samenleving kenmerken. C. haar overtuiging, dat de christelijke grondslag van onze beschaving, die van zoveel betekenis is voor de ontwikkeling der menselijke persoonlijkheid, de eerste van de

bovengenoemde waarden is. D. haar oordeel, dat aan zelfontplooiing in vrijheid een eerste plaats moet worden gegeven in de samenleving.“1

Bovenstaand citaat is afkomstig uit Trouw van 27 mei 1959. De regering wil de democratie beschermen door de christelijke grondslag van de beschaving prioriteit te geven, samen met

zelfontplooiing in vrijheid. Op het eerste oog lijkt het misschien alsof er geen connectie bestaat tussen de christelijke grondslag van de beschaving en zelfontplooiing, maar de thesis van Peter van Rooden betoogt het tegenovergestelde. Het citaat uit Trouw stamt uit de tijd waarin een debat gaande is over de ontkerkelijking in Nederland. De kerken merken op hoe de verbinding tussen mens en geloof lijkt te verdwijnen. Geestelijken en theologen vragen zich vanaf halverwege de jaren 50 af hoe zij mensen verbonden houden met het christendom. Sommigen komen tot de conclusie dat het conventionele christendom toe is aan herziening.2 Dit inzicht heeft hen echter niet kunnen helpen in het stoppen van

de ontkerkelijking, want in de decennia daarna worden de kerkbanken leger en leger.3 Van Rooden

concludeert in zijn artikel “Oral History en het vreemde sterven van het Nederlands Christendom” dat ‘de popularisering van de romantische, expressieve en reflectieve zelf’ de oorzaak is van het

verdwijnen van de dominante positie van het christendom. Met deze conclusie in het achterhoofd is bovenstaand krantenartikel niet een simpele opsomming van op zichzelf staande regeringsidealen, maar een weergave van de dynamiek die van Rooden beschrijft.

Volgens van Rooden maken de ontwikkelingen die zich in de jaren 60 voordoen het mogelijk om ‘het nieuwe zelf’ op veel verschillende manieren vorm te geven. Dit verspreidende ideaalbeeld vervangt volgens zijn thesis op geruisloze wijze de heersende christelijke mentaliteit.4 Het reflexieve

en expressieve zelf wordt steeds belangrijker. Steeds meer Nederlanders raken gericht op het individu, de persoonlijke ontwikkeling en het investeren in de eigen persoonlijkheid. Deze ontwikkeling staat in de ogen van Van Rooden in groot contrast met het Nederlandse christendom van voor de jaren 60, dat

1 “Regering wil ruimte laten voor: ZELFONTPLOOIING IN VRIJHEID” Trouw (1959, 27 mei), 1. 2 James Kennedy, Nieuw Babylon in aanbouw: Nederland in de jaren zestig (Amsterdam 2016), 88-89. 3 Peter van Rooden, “Oral History en het vreemde sterven van het Nederlands christendom”. Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden, 119(4), (2004) 625-653, 524.

(4)

4 gericht is op collectiviteit en vanzelfsprekende rituelen. Echter zijn deze tegenstrijdige elementen zeer goed te combineren omdat ze beide als vanzelfsprekend beschouwd worden.5 Mensen worden volgens

Van Rooden niet tot een keuze gedwongen tussen zelfontplooiing en christendom, en daarom wordt de keuze ook niet bewust gemaakt. De rituelen van de kerk verdwijnen gewoonweg op de achtergrond, totdat ze op den duur irrelevant worden.6

Van Rooden benoemt de nadruk op de reflexieve en expressieve nooit als ‘zelfontplooiing’. Deze term dekt echter goed de lading en wordt daarom in dit onderzoek als overkoepelende term gebruikt voor de overtuiging die Van Rooden beschrijft. In dit onderzoek is de uitgebreide definitie van Anthony Giddens gebruikt om de term beter te duiden. In “Modernity and Self-Identity – Self and Society in the Late Modern Age” identificeert Giddens tien kenmerken van zelfontplooiing aan de hand van zelfhulpboeken.7 Deze worden in dit onderzoek niet zozeer als uitgangspunt gebruikt, maar

wel in gedachten gehouden om de minder letterlijke tekenen van zelfontplooiing als dusdanig te herkennen.

Van Rooden gaat in zijn these uit van het idee dat zelfontplooiing zich verspreidt onder de christelijke populatie van Nederland, zonder dat dit ophef of verzet vanuit de christenen oplevert. Het idee over de verspreiding van zelfontplooiing lijkt op zichzelf geen problematische gedachte.

Zelfontplooiing verschijnt al sinds de jaren 20 in de Nederlandse kranten, en het gebruik van dit woord wordt snel intensiever vanaf de jaren 60 en viert haar hoogtijdagen in de jaren 80.8 De snelle toename

vanaf de jaren 60 is niet verwonderlijk: de term werd gepopulariseerd door Abraham Maslow (bekend van de behoeftenpyramide) en de invloedrijke beweging van de humanistische psychologie waar Maslow samen met Carl Rogers voorman van is. Deze beweging is voornamelijk tijdens de jaren 60 en 70 invloedrijk.9 Maslow claimt dat het de aspiratie van elk mens is om de beste versie van zichzelf

te worden. De mens moet uiteindelijk altijd op zoek naar een manier om zijn eigen volledige potentieel te gaan vervullen: “What a man can be, he must be. This we call self-actualisation.”10

De kranten tonen aan dat het woord zelfontplooiing wijdverspreid raakt tijdens de periode die Van Rooden onderzoekt. Toch zijn er een aantal redenen waarom deze aanname geproblematiseerd kan worden. De eerste reden is het gebruik van bronnen. Van Rooden kiest voor interviews als

5 Van Rooden, “Oral History”, 548. 6 Ibidem, 547-548.

7 Anthony Giddens, Modernity and self-identity : Self and society in the late modern age (Cambridge 1991),

74-80.

8 Door gebruik van krantendatabase Delpher is een helder statistisch overzicht te zien. Tussen 1900 en 1919

verschijnt ‘zelfontplooiing’ slechts 20 keer in de Nederlandse kranten, maar vanaf de jaren 20 wordt het woord steeds meer gebruikt. Tijdens de jaren 40 en 50 blijft het gebruik van het woord gelijk (het wordt 160 keer gevonden per 10 jaar), maar vanaf de jaren 60 stijgt het explosief. Tussen 1960 en 1969 wordt het woord 288 keer gebruikt, en de tien jaar daarop zelfs 950 keer. Het woordgebruik heeft als hoogtepunt de jaren 80, waarin het bijna 1100 keer in de Nederlandse kranten verschijnt.

9 Brittanica Academic, Erin Sullivan, “self-actualization”, (laatst geraadpleegd 2020, 21 februari)

https://academic.eb.com/levels/collegiate/article/self-actualization/627525

10 Karl Aubrey en Alison Riley, Understanding and using challenging educational theories, (Los Angeles 2017),

(5)

5 bronmateriaal. Dit zorgt voor een weergave vanuit het perspectief van de gewone burger, maar zegt niets over het debat wat gaande is geweest in bijvoorbeeld de kranten of hogere kringen van de kerk. Bovendien zijn katholieken in zijn onderzoek oververtegenwoordigd, en leden uit

kerkgemeenschappen als de reformatorische kerk en de gereformeerde kerken vrijgemaakt komen in zijn onderzoek niet aan bod. De thesis van Van Rooden laat ruimte om vanuit andere christelijke gemeenschappen naar dit onderwerp te kijken.

Ten derde is naar de verspreiding van zelfontplooiing als beweging of gedachtegoed in Nederland nauwelijks onderzoek gedaan. Binnen historisch onderzoek wordt de ontwikkeling vaak meegenomen onder de welvaartsontwikkeling: de intrede van moderne apparaten in huishoudens die vrije tijd en daarmee ruimte voor individuele ontplooiing mogelijk maakten.11 Zelfontplooiing krijgt

wel aandacht in historisch werk over het onderwijs. Door het overzichtswerk Vijf eeuwen opvoeden wordt de gehele 20e eeuw “de eeuw van de onderwijsvernieuwing” genoemd.12 Onder andere de

schoolstrijd zorgt voor een kritische houding tegenover het onderwijs waar nieuwe onderwijsvormen zoals de reformpedagogiek uitgroeien. De reformpedagogen richten zich vooral tegen het keurslijf van de onderwijsmethodiek die geen rekening houden met het individuele kind. Deze Nieuwe

Schoolbeweging wordt actief in het begin van de 20e eeuw.13 Het streven naar vernieuwing krijgt een

belangrijke impuls van buitenlandse pedagogen zoals van de Italiaanse Maria Montessori en de Dalton scholen uit Amerika.14 Na Montessori en Dalton vinden ook de Vrije School van de Duitse Rudolf

Steiner en de Jenaplanscholen hun weg naar Nederland.15 Kenmerkend voor al deze scholen en hun

pedagogische methodes is de nadruk op de vrijheid, de individualiteit en het persoonlijke leerproces van het kind, die zich zeer goed laten combineren met ideeën van zelfontplooiing. In Geschiedenis van

het Nederlandse schoolwezen uit 1981 wordt beschreven dat vrijwel alle overheidsplannen voor het

onderwijs in het heden gericht zijn op zelfontplooiing als ondersteuning van de brede ontwikkeling.16

Beide boeken zijn echter overzichtswerken en bieden geen kritische analyse. Zelfontplooiing wordt in deze werken niet als tendens onderzocht.

Ten slotte leunt de thesis van Van Rooden sterk op het werk van Hugh Mcleod, die de jaren 60 eveneens omschrijft als de periode waarin ‘de door ideologie bepaalde verschillende werelden’

stilletjes oplossen. Volgens Mcleod is deze ontwikkeling te onderschrijven aan het feit dat de ideologieën al aan het einde van de 19e eeuw aan algemene invloed moeten inboeten. Wat overeind

blijft, zijn de restanten van die machtige ideologieën, ondersteund door een trouwe aanhang. Wanneer die aanhang in de jaren 60 verdwijnt, verdwijnen de ideologische werelden ook.17 Maar in het

11 Kees Schuyt en Ed Taverne, 1950 - Welvaart in zwart-wit, (Den Haag 2000), 21.

12 Nelleke Bakker e.a., Vijf eeuwen opvoeden in Nederland: Idee en praktijk 1500-2000 (Assen 2010), 601. 13 Ibidem, 613-615.

14 Ibidem, 617-620. 15 Ibidem, 620.

16 N.L. Dodde, Geschiedenis van het Nederlandse schoolleven, (Purmerend 1981), 55. 17 Van Rooden, “Oral History”, 526-527.

(6)

6 internationale debat rondom secularisatie en kerkverlating bestaat ook een ander geluid. Zo schrijft Phillip Gorski in “Historicizing the Secularization Debate: Church, State, and Society in Late Medieval and Early Modern Europe, ca. 1300 to 1700” over hoe de botsing tussen religie en

secularisatie juist leidt tot luid verzet in plaats van een stille overgave. Deze strijd levert volgens hem vooral een duidelijke grens op tussen het religieuze en het seculiere in plaats van een stille

versmelting.18 Ook The Secular Revolution van Christian Smith betoogt wat de titel aangeeft: de

secularisering van de Verenigde Staten is volgens dit boek geen vanzelfsprekende en natuurlijke uitkomst van de modernisering, maar het resultaat van een intentionele revolutie door verschillende culturele seculiere elites om controle en autoriteit te claimen.19

Dit alles levert vragen op over de thesis van Van Rooden. Is zelfontplooiing inderdaad wijdverspreid onder christenen? In hoeverre is de situatie die hij schetst de realiteit voor de groepen christenen die niet aan het woord komen? En vooral: klopt het dat zelfontplooiing op een stille en vanzelfsprekende manier de autoriteit overnam van het christelijke geloof? In dit onderzoek wordt de door Van Rooden beschreven dynamiek getoetst en de eventuele spanning tussen christendom en zelfontplooiing in de jaren 50, 60 en 70 in kaart gebracht. In eerste instantie wordt gekeken hoe de maatschappij en de kerk reageren op het zelfontplooiingsideaal. Daarna wordt de thesis van Van Rooden getest aan de hand van de casus van het Nederlandse christelijke onderwijs. Voorts is de hoofdvraag van dit onderzoek: In hoeverre is de these van Van Rooden dat zelfontplooiing en het christelijk geloof niet tegen elkaar worden uitgespeeld van toepassing op verschillende kranten en tijdschriften tussen 1952 en 1977? Leidend voor het begin en eindpunt van de gekozen periodisering zijn de bronnen. In 1952 begint het Christelijk Pedagogisch Centrum (CPS) met het uitgeven van een maandelijks studieblad. Ongeveer 25 jaar later begint de kritiek op zelfontplooiing in het onderwijs, wat hier als eindpunt wordt genomen.

In het christelijk onderwijs zou de spanning tussen christendom en zelfontplooiing om de volgende redenen goed te zien moeten zijn: 1) In het onderwijs hebben de confessionelen hard gevochten voor het bestaan van de christelijke overtuiging op school tijdens de schoolstrijd. Deze ideologische strijd mondt uit in de wettelijke gelijkstelling van bijzonder en openbaar onderwijs: zowel de openbare (seculiere) scholen als de bijzondere (religieuze) scholen hebben evenveel aanspraak op overheidssubsidie.20 2) Anders dan in de rest van Nederland blijft in het onderwijs de

verzuiling overeind. Openbaar en bijzonder onderwijs blijven naast elkaar bestaan, en de bijzondere scholen raken in tegenstelling tot de kerken niet minder gevuld.21 3) De scholen worden ondersteund

18 Phillip S. Gorski, ‘Historicizing the Secularization Debate: Church, State, and Society in Late Medieval and

Early Modern Europe, ca. 1300 to 1700’ American Sociological Review, Vol. 65, No. 1, Looking Forward,

Looking Back:Continuity and Change at the Turn of the Millenium (2000), pp. 138-167, aldaar 159.

19 Christian Smith, The Secular Revolution: Power, interest and conflict in the secularization of American public life (Berkeley, 2003).

20 Piet de Rooy, Een geschiedenis van het onderwijs in Nederland (Amsterdam 2018) 71. 21 Bakker, Vijf eeuwen opvoeden, 624-625.

(7)

7 door verzuilde organisaties: het Christelijk Pedagogisch Studiecentrum, het Algemeen Pedagogisch Studiecentrum en het Katholiek Pedagogisch Centrum die eind jaren 40 zijn opgezet.22 4)

Zelfontplooiingsideeën hebben een breed draagvlak in het onderwijs en de pedagogiek. 5) Het

nastreven van zelfontplooiing in het onderwijs wordt vanaf de jaren 50 in de politiek gepresenteerd als de manier om een gelijke kansen maatschappij te bereiken, en wordt daarom een onderwijsdoelstelling van de overheid.23

De nadruk op zelfontplooiing in het onderwijs kwam vanaf halverwege de jaren 70 onder kritiek te staan. H.J.C. Duijker, vooraanstaande hoogleraar Psychologie aan de Universiteit van Amsterdam, schreef in 1976 het kritische stuk ‘De ideologie der zelfontplooiing’.24 A.J. Nijk,

hoogleraar Andragogische wetenschappen aan de Universiteit Utrecht, publiceerde twee jaar later een bundel met daarin een stuk over ‘de mythe der zelfontplooiing’.25 Nijk studeerde onder andere

theologie en was van Protestantse afkomst.26 Duijker kwam uit een gereformeerd nest, maar de strikte

leer zou hem te benauwd zijn geweest. Van hem is bekend dat hij in zijn carrière een strijd voerde tegen de humanistische psychologie, die volgens hem de wetenschap ongewenst voorzag van een levensbeschouwelijke moraal.27

Het onderzoek is opgedeeld in drie hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk focust zich op de vraag: Wat verstaan mensen onder zelfontplooiing? Peter van Rooden noemt dat de popularisering van de romantische, expressieve en reflexieve zelf goed terug te vinden is in damesblad Margriet. Dit blad slaagt er in om een gids te worden voor de ontdekking van het moderne (vrouwelijke) zelf.28 Daarom

wordt Margriet in samenspraak met secundaire literatuur gebruikt om in het eerste hoofdstuk te onderzoeken hoe zelfontplooiingsideeën een deel van de samenleving werden.

De andere twee hoofdstukken gaan over de deelvraag: hoe reageren christenen op

zelfontplooiing? In het tweede hoofdstuk worden de reacties van christenen onderzocht door middel van de christelijke kranten Trouw, Gereformeerd Gezinsblad/Nederlands Dagblad en Reformatorisch

Dagblad. Via Delpher en Digibron wordt in de christelijk georiënteerde kranten gezocht naar

zelfontplooiing. Het derde hoofdstuk richt zich op de houding van het CPS ten opzichte van zelfontplooiing. Door middel van het Christelijk Pedagogisch Studieblad wordt gekeken naar de adviserende functie van het CPS en welke ideeën zij aandragen aan de Christelijke scholen die bij hen aangesloten zijn.

22 Bakker, Vijf eeuwen opvoeden, 627.

23 Paul Schnabel, Een eeuw van verschil : van achterstelling tot zelfontplooiing: de dynamiek van het gelijkheidsideaal, (Den Haag 2004), 21.

24 H.C.J Duijker, “De ideologie der zelfontplooiing” Pedagogische Studiën, 53 (1976) 358-373. 25 A. J. Nijk, “De mythe van zelfontplooiing”, De mythe van zelfontplooiing en andere wijsgerig-andragologische opstellen (Meppel, 1978), 177-213.

26 J. W. Buisman, “Nijk, Arend Johan” Biografisch lexicon voor de geschiedenis van het Nederlands protestantisme 5 (2001).

27 A.D. de Groot, “Levensbericht H.C.J. Duijker,” Jaarboek, (Amsterdam 1983), 172-177.

https://www.dwc.knaw.nl/DL/levensberichten/PE00000056.pdf

(8)

8 Volgens Van Rooden zouden zelfontplooiing en christendom in theorie goed samen kunnen gaan, ware het niet dat de kerken te elitair en bezwaard door hun rituelen zijn om zich echt te kunnen aanpassen.29 Het christelijk onderwijs, wat waarschijnlijk flexibeler van aard is dan de kerk zelf, zou

wellicht de gulden middenweg kunnen hebben gevonden. In de conclusie komen alle lijnen samen en zal een antwoord geformuleerd worden op de hoofdvraag.

(9)

9

1. Wat verstaan mensen onder zelfontplooiing?

In dit hoofdstuk wordt de betekenis en de aantrekkingskracht van zelfontplooiing onderzocht via vrouwenblad Margriet. Dit blad wordt opgericht in 1938 en heeft tussen de jaren 50 en 70 een zeer groot bereik: bijna de helft van de Nederlandse vrouwen leest in deze periode Margriet.30 Het

tijdschrift bemoeit zich niet met politieke kwesties. Wel biedt de redactie wekelijks moraliserende adviezen, filosofische bespiegelingen, troost in nood en aanmaning tot flinkheid, adviezen van deskundigen en moederlijk medeleven. Margriet dient zich daarom op als bruikbaar venster op bredere culturele veranderingen, schrijven C. Brinkgeve en M. Korzec in het boek “Margriet weet

raad’, gevoel, gedrag en moraal in Nederland 1938-1978.31

Na de Tweede Wereldoorlog ligt een grote maatschappelijke nadruk op het gezinsleven in Nederland. De focus op het gezinsleven laat zich volgens de literatuur verklaren doordat de Tweede Wereldoorlog veel situaties veroorzaakt die spanning oplevert met de normen en waarden van vóór de oorlog. Meisjes zijn ongetrouwd zwanger geraakt van de Canadezen, mannen keren niet terug van de oorlog, jongeren gaan te vroeg aan het werk en verlaten vrouwen vragen na 1945 officiële scheidingen aan.32

In deze onrustige periode wordt het (christelijke) gezinsleven als ideaalbeeld sterk gepropageerd. Dit is goed terug te zien in Margriet. Dr. Sis Heyster, die elke editie van een artikel ‘levende

opvoedkunde’ voorziet, schrijft eind 1957 een stuk getiteld “Gezinnen, die gelukkig zijn”. Volgens Heyster is een ‘gezond gezin’ “een door de natuur en de Schepper gewilde eenheid” . Heyster betoogt dat gelukkige gezinnen de beste voorwaarde zijn om kinderen hun geestelijke gezondheid te laten vinden.33 Dit citaat laat zien dat een gezond christelijk gezin als wenselijk wordt gezien. Dit is niet

alleen de norm in christelijke kringen, maar een breed gedeeld ideaal. Het nieuwe Ministerie van Maatschappelijk Werk (1952) gaat van bovenaf de strijd aan met alles wat ‘de goede zeden’ ondermijnt. Het lanceert talloze initiatieven die ‘de uitholling van het gezin’ en daarmee ‘de

ontwrichting van de samenleving’ moeten tegengaan. In alle politieke programma’s worden artikelen opgenomen die het gezin als pijler van de samenleving verklaren.34 In de veiligheid van het gezonde

gezin kan men vormen en (her)opvoeden, is de gedachte.35 Volgens het christelijke ideaalbeeld is het

gezin het centrum van ‘zedelijkheid’, de plek waar de goede moraal bepaald en bewaakt wordt.36

Margriet is in de jaren 50 is zelden zo expliciet christelijk als bovengenoemd citaat van dr. Sis

Heyster. Het blad lijkt heel bewust een bepaalde onpartijdigheid te willen uitstralen, maar ademt wel 30 Christien Brinkgreve, Michel Korzec, 'Margriet weet raad' : gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978 : [culturele veranderingen in Nederland : analyse en interpretaties van een adviesrubriek] (Utrecht 1978), 10-17. 31 Ibidem.

32 Bakker, Vijf eeuwen opvoeden in Nederland, 282.

33 Dr. Sis Heyster, “Gezinnen, die gelukkig zijn”, Margriet 48 (1957) 4. 34 Bakker, Vijf eeuwen opvoeden, 282.

35 Bakker, Vijf eeuwen opvoeden, 282-283. 36 Kennedy, Nieuw Babylon, 102.

(10)

10 in allerlei andere uitingen een bepaalde vanzelfsprekendheid rond christelijke normen en waarden. Neem bijvoorbeeld het weekmenu: de zondag staat als eerste dag van de week en heeft een speciaal en meer uitgebreid menu.37 Hieruit blijkt dat Margriet ervan uit gaat dat de lezers de zondag als een

speciale dag zien waar meer tijd is om te koken en te tafelen. De zondag als rustdag is een christelijk begrip. Bovendien wordt in bijdrages over het huishouden gerefereerd naar de zondagochtend om bijvoorbeeld een schone vaatdoek in gebruik te nemen. De rest van de week dient de huisvrouw dezelfde doek te gebruiken en schoon te maken met bleekwater, tot het opnieuw zondag is.38 Ook

beantwoordt Margriet uitgebreid etiquettevragen over kerkdiensten en prangende vragen over het geloof in combinatie met de liefde.39 In het Paasnummer van 1953 wordt geschreven over “in het

nieuw gestoken” naar de kerkdienst gaan op Eerste Paasdag.40 In het eerste nummer van 1955 schrijft

dezelfde auteur dat ze iedereen “heil en zegen” heeft gewenst met Oud en Nieuw.41 In datzelfde jaar

wordt een opbeurende reeks gestart speciaal voor alleenstaande vrouwen, die “zich zeer nuttig kunnen maken in de maatschappij en veel betekenen voor hun omgeving”. De reeks heet “Eva zonder

Adam”.42 Het is een interessante titelkeuze: hoewel Margriet probeert aan te kaarten dat je als vrouw

niet minderwaardig bent als je (nog) niet bent getrouwd, verwijzen ze in het stuk keer op keer naar het Bijbelse oer-koppel. Het is enerzijds emanciperend, maar verwijst anderzijds naar de traditionele christelijke vorm van het huwelijk. De Margriet uit de jaren 50 is geen spreekbuis van het christelijke geloof, maar uit bovenstaande voorbeelden blijkt wel dat het tijdschrift de christelijke normen en waarden op veel fronten bevestigt en normaliseert. Het gewone dagelijkse leven draait om het huwelijk, het gezin en de opvoeding. De zondag is het centrale punt in de week, een dag voor nieuwe kleren, schone doeken en tijd met de familie.

Het gezinsleven en specifiek de opvoeding leveren Margriet een hoop vragen op. Margriet werpt zich vanaf het begin op als raadgever, hun opvoedkundige katern ‘Moeder en Kind’ krijgt vanaf 1948 een centrale plek in het blad. In de adviezen van Margriet is goed te zien hoe zelfontplooiing een steeds vanzelfsprekendere rol gaat opnemen in de opvoeding. Vanaf eind jaren 50 neemt Margriet regelmatig een duidelijk standpunt in wat betreft de opvoeding: als kinderen onhandelbaar, angstig of onzeker zijn, of een misplaatst hoog beeld van zichzelf hebben, is de conclusie steevast dat je als ouder niet de juiste omgeving voor je kind hebt gecreëerd om het zich optimaal te laten ontplooien.43

Rond de jaren 60 wordt de authenticiteit van kinderen steeds vaker een centraal element in het opvoedkundige katern. Het is te zien hoe psychologische invalshoeken dusdanig gepopulariseerd raken dat deze steeds vaker de toon gaan bepalen. In een Sinterklaasspecial worden kindertekeningen

37"Weekmenu” Margriet 41 (1953) 41. 38“Keukengeheimpjes” Margriet 2 (1955) 43. 39 “Wat ik zag en hoorde…” Margriet 4 (1953) 27.

40 Els van Druin, “Els van Druin’s Grabbelton”, Margriet 14 (1953) 2. 41 Ibidem, “Els van Druin’s Grabbelton” Margriet 1 (1955) 2.

42 “Eva zonder Adam” Margriet 7 (1955) 47.

43 Dr. Sis Heyster, “Zelfstandigheid” Margriet 27 (1966) 12. Ibidem, “Een kind moet nog wat te wensen hebben” Margriet 48 (1964) 7.

(11)

11 geanalyseerd door een psycholoog om zo het karakter van de kinderen bloot te leggen.44 Ouders

jubelen als zij concluderen dat elk van hun vierling een echt eigen ‘persoonlijkheidje’ heeft.45

Tegelijkertijd is dat niet iets waar je je als ouder zorgen over hoeft te maken, zegt Margriet. De goede dingen van een karakter, zoals een gevoel voor rechtvaardigheid, worden namelijk aangeboren.46 Het

is daarom belangrijk om kinderen “te laten doen wat hun hart hun ingeeft”.47 De overtuiging heerst dat

het kind authentiek is. Als ouder is het vooral zaak die authenticiteit te behouden terwijl het kind zich verder ontwikkelt. Uit bovengenoemde voorbeelden blijkt een toenemende interesse om bij kinderen zo vroeg mogelijk te ontdekken wat hun authentieke vorm precies is. De scheidslijn tussen liefdevol opvoeden en inbreken op de authenticiteit van het kind is dun en dit is duidelijk een vraagstuk waar ouders mee worstelen.

Margriet voorziet haar lezers regelmatig van dergelijk levensadvies en in deze adviezen

worden de complexe verschuivingen in de samenleving en de vragen die deze verschuivingen oproepen zichtbaar. Fenomenen als veranderingen in de beroepsbevolking, de verbetering van de kennisinfrastructuur en de verhoging van sociale en culturele mobiliteit worden vaak samengevat als ‘de modernisering van Nederland’.48 Toch wordt de term niet alleen achteraf door historici gebruikt

om de periode te duiden: het woord ‘modern’ is een centraal begrip wat in de periode zelf veel gebruikt wordt in beleid, tijdschriften en reclames. ‘Modern zijn’ is een ideaalbeeld, een doel wat mensen voor ogen hebben. Bij ‘modern zijn’ hoort ook economisch en wetenschappelijk denken, wat sterk wordt aangemoedigd.49

De toenemende vrije tijd, veroorzaakt door groeiende welvaart en technologie, was iets waar veel over gepraat werd. Margriet wijdt in 1967 een 10 pagina’s tellende, van kleurenfoto’s voorziene reportage aan hoe men de vrije tijd zou moeten indelen. Hierin wordt gesteld:

“Ja heerlijk en fijn, een kostelijke weldaad voor individu, gezin en gemeenschap! Hoewel… Die steeds toenemende groei van onze vrije tijd geeft zorgen. Eenvoudig omdat zo duidelijk blijkt dat grote groepen met die vrije tijd eigenlijk geen raad weten. Vrije tijd zou móeten zijn: gelegenheid tot eigen bezigheid, leidend tot plezier in het leven, culturele ontwikkeling, geestelijke groei van ‘de massa’. Maar vrije tijd blijkt volgens menige socioloog te zijn: een menselijke ramp, een zich steeds uitbreidend stuk doffe verveling, een zee van ellende met ontelbare drenkelingen die de zwemkunst van het zichzelf bézig houden niet meer meester zijn, kortom, de vermaarde ledigheid die des duivels oorkussen is.”50

44 “Kinderen tekenen hun karakter” Margriet 49 (1964) 25. 45 “Reportage over vierling” Margriet 50 (1964) 11.

46 “Rechtvaardigheid is kinderen aan geboren” Margriet 48 (1957) 96. 47 “Kinderen laten doen wat hun hart hen ingeeft” Margriet 38 (1967) 75. 48 Schuyt en Taverne, Welvaart in zwart wit, 48-49.

49 Ibidem, 41.

(12)

12 Vrije tijd mag naar eigen plezier worden ingedeeld, maar moet dan wel nuttig besteed worden, is de conclusie. Enerzijds is hier goed te zien hoe Margriet aanspoort tot zelfontplooiing: vrije tijd biedt het individu de gelegenheid zichzelf te ontwikkelen, geestelijk te groeien en te ontdekken wat hij of zij plezierig vindt om te doen. Maar wanneer die tijd niet op een dusdanige manier gebruikt wordt, wordt dat afgekeurd. Bij deze afkeuring duikt opvallend genoeg een voor deze tijd zeldzame christelijke verwijzing in de vorm van een gezegde op. Dit suggereert dat de traditionele christelijke deugden (de goede invulling van het menselijk leven) tijdens de jaren zeer vatbaar zijn geworden voor een vermenging met ‘moderne’ deugden als zelfontplooiing. Zo vatbaar, dat het christelijke element niet meer te herkennen is. Maar wanneer de redactie probeert te zeggen dat iets fout is, verwijzen ze naar de Bijbelse personificatie van het kwaad. Het christelijke moraal is dus niet volledig verdwenen. In een ander stuk wordt beschreven dat het nuttig besteden van tijd expliciet niet over het vullen van de bankrekening zou moeten gaan. Beter zouden mensen een voorbeeld kunnen nemen aan hun peuters en kleuters, die naar het schijnt “eindeloos veel tijd en materiaal verknoeien”. Ouders zouden te vaak de neiging hebben kinderen direct op de snelste en gemakkelijkste weg naar een door hen bedacht doel te wijzen, maar gaan hierbij voorbij aan waar het echt om draait: het kind is bezig omdat de bezigheid zelf hem vreugde verschaft.51 Hieruit blijkt dat het nuttig besteden van vrije tijd

niet per se zit in wat het stoffelijk oplevert, maar wat het op individueel innerlijk niveau brengt. De vervulling zit in het op een speelse manier ontdekken wat goed voelt en bij de persoon past. Ook het eerder genoemde ‘modern zijn’ is een term die in diverse contexten veelvuldig gebruikt wordt. Margriet publiceert bijvoorbeeld handleidingen voor moderne ouders, of laat zien hoe de moderne moeder zich kleedt.52 Volgens Margriet laat de moderne ouder zich informeren door de

wetenschap. In 1966 publiceert het blad in het kader daarvan een tweedelige gedetailleerde handleiding over “het wonder van het ongeboren leven” inclusief kleurenfoto’s van onder andere embryo’s in verschillende prenatale fasen.53 Voor het gemak staan er teksten bij die voorgelezen

kunnen worden aan kinderen vanaf 5 jaar oud. Naderhand worden brieven van lezeressen gepubliceerd. Hoewel de meerderheid laaiend enthousiast is, zeggen een aantal vrouwen hun lidmaatschap op omdat Margriet het waagt dit “intieme geheim tussen man en vrouw” op de

titelpagina te plaatsen. “Ik wens geen abonnee te zijn van een weekblad dat zulke onzedige artikelen plaatst.” aldus lezeres R.54 Hieruit blijkt dat nog niet alle lezers klaar zijn voor het ‘moderne geluid’

dat Margriet ten gehore brengt.

Ook de reclames vertellen aldoor hoe het leven van de moderne mens eruit zou moeten zien.

51 Dr. Sis Heyster, “Kleuterspel is nooit doelmatig” Margriet 49 (1964) 7. 52 KB, Margriet “Gids voor moderne ouders” Margriet 1967 – 38, 74-89.

53 “Het wonder van het ongeboren leven” Margriet 40 (1966) 66-71. “Een vrouw op weg naar een wonder” Margriet 41 (1966) 65-70.

(13)

13 De moderne mens kiest Edet-papier en wast met een wasmachine om tijd te besparen.55 Suprakoffie

wordt gepromoot als een drankje van ”deze tijd” en ook als “vrije-tijdskoffie”.56 De bewuste nadruk op

‘deze tijd’ laat zien dat de redactie van Margriet veel bezig is met aandacht schenken aan de periode waarin zij leefden. Margriet ziet de toekomst bovendien rooskleurig tegemoet. Hun “toekomstpagina” uit 1967 rept over hoe kerncentrales “over luttele jaren alweer ouderwets zullen zijn” omdat ontdekt is dat de zon batterijen kan opladen. Ze beschrijven vol optimisme hoe het huishouden gemakkelijker zal worden door zonne-energie.57 Maar ook een decennium daarvoor is men al gefocust op het verstrijken

van tijd. Vroeger wordt vergeleken met heden. De serie “Daar sprak men schande van” - over activiteiten die vrouwen vroeger niet mochten beoefenen en in het heden wel – is daar een duidelijk voorbeeld van. Uit de reportage spreekt een soort trots op de huidige tijd. Er heeft ontwikkeling plaatsgevonden en dat mag benoemd worden.58 Het vergelijken van verschillende tijdsperioden duidt

op een lineair beeld van de geschiedenis. Het verleden heeft ten dienste gestaan van het heden, maar wordt daarna wel afgedaan als een tijd waarin allerlei zaken ‘onderontwikkeld’ waren. Het verleden is noodzakelijk, maar het heden is ten opzichte van het verleden wel beter. In de toekomst zullen deze zaken nog beter ontwikkeld zijn, is de aanname.

Dezelfde tendens is zichtbaar als het gaat om mensenlevens. Het denken in lineaire fasen van ontwikkeling komt terug in velen verhalen en adviezen die Margriet aan haar lezers meegeeft. Deze fasen worden onder andere vaak duidelijk bij het verwerken van groot verdriet zoals het verlies van kinderen of echtgenoten.59 In de rubriek ‘Margriet weet raad’ staat bijvoorbeeld een brief van een

vrouw die een doodgeboren kindje heeft gekregen. “De volgende zwangerschap blijft uit. Ik ben op van de zenuwen. Het liefst zou ik hier alles verkopen en teruggaan naar onze vroegere woonplaats, waar ik vrienden heb die dit alles niet meemaakten..” De briefschrijver geeft aan het liefst niet verder, maar terug in de tijd te willen. Margriet adviseert: “Ik zou zeggen: toch blijven waar je bent. En je niet langer zo afsluiten… Want het staat voor mij eigenlijk wel vast, dát je dat doet. (…) Ik wil zeggen: tracht je te verzoenen met het gebeurde. Praat er openhartig over met je vriendinnen, dit zal een bevrijding voor je zijn.”60 Het advies van Margriet duidt erop dat de briefschrijfster door dit proces

heen moet om zichzelf te bevrijden van de pijn. Ze moet niet terug gaan naar een vorige fase van haar leven, ze moet het heden verwerken om vooruit te kunnen.

Verbonden aan de nadruk die wordt gelegd op tijdsfasen en levensfasen, is de focus op het zelf. Als een toeschouwer naar jezelf kijken, je ontwikkelingen gadeslaan en je bewust zijn van een pad dat door verschillende levensfasen loopt, vraagt onherroepelijk om een zelfbewustzijn. Het zelf vormt een expliciete lens waardoor Margriet ervaringen en momenten presenteert, bijvoorbeeld via

55 Edet reclame, Margriet 10 (1962) 35. Wasmachine reclame Margriet 7 (1959) 39. 56 Supra koffie reclame Margriet 27 (1967) 35.

57 “Morgen, een bladzij die z’n tijd vooruit is’ Margriet 29 (19670 91. 58 “Daar sprak men schande van” Margriet 40 (1957) 82-83.

59 “De verschrikkelijke leegte” Margriet 48 (1957) 57. “Een nieuwe mama” Margriet 29 (1967) 103. 60 “Vergeten kan ik het niet” Margriet 50 (1964) 115.

(14)

14 dagboekfragmenten en autobiografische stukken.61 Ze leveren een authentiek aanvoelend inkijkje in

het leven van een ander.62 Maar ook het grote aantal rubrieken met ingezonden brieven of ervaringen

duidt op interesse in het ik-perspectief.63 De eigen ervaring is een bijdrage die zeer serieus genomen

wordt. Ook wordt veel aandacht besteed aan het vinden van het ware zelf. Soms in de vorm van waarschijnlijk meer humoristisch bedoelde test zoals “Bent u een lam of een lama?” en “Uw handschrift, uw karakter”.64 Maar ook zelfreflectie juicht Margriet van harte toe. Over kinderen die

vroeg neigen op zichzelf te reflecteren, wordt vol bewondering gesproken.65 In een editie van

‘Levende opvoedkunde’ die zich richt op de moeilijkheden van opstandige pubers, vraagt Dr Sis Heyster de lezer een moment stil te staan bij zichzelf en even heel eerlijk te zijn. Ze stelt zichzelf en hen de vraag: “Waren wij niet ook zo?”66 Het stuk is een pleidooi voor zelfreflectie. Heyster vraagt de

ouder zich te herinneren hoe het was om zelf jong te zijn en op basis daarvan realistisch te blijven tegenover hun kinderen.

In de rubriek ‘Zoeklichtje’ wordt een opvallend liefdesverhaal geschetst over de weduwnaar Koert die tijdens een reis verliefd wordt op de uiterst zelfstandige weduwe Vera. Eerst is hij

gecharmeerd van haar zelfstandigheid, tot hij merkt dat zij slimmer is dan hijzelf. Hij besluit daarom afstand te houden. Het verhaal eindigt met een reflecterende alinea. “Had Koert zich maar tegen haar uitgesproken: haar [Vera’s] verstandige liefde zou zeker het compromis hebben gevonden, zodat hij haar had geaccepteerd zoals ze was. Maar hij sprák zich niet tegen haar uit. Hij was té bang voor het prijsgeven van zichzelf.” De column is versierd met de spreuk “De grootste hinderpaal, die tussen ons en het geluk staat, zijn wij meestal zelf”.67 Uit deze laatste tegeltjeswijsheid spreekt een ander ideaal

wat sterk doorsijpelt in de adviezen van Margriet: de eigen maakbaarheid en verantwoordelijkheid van het zelf. De mens is zelf verantwoordelijk voor het krijgen van een vervuld, succesvol en prettig leven. Dit blijkt ook uit de reclames. Als je “te mager bent om mee te doen” bestaan er handige producten om snel een voller figuur te krijgen.68 Als je te dik bent, presenteert het blad talloze afslankmiddelen.69

Futloze moeders kunnen “hun vermoeidheid weg douchen” met het juiste zeepproduct of

supplementen slikken zodat “moeder weer mee kan doen”.70 Vaak lijken de rubrieken en reclames te

impliceren dat je alleen echt kunt participeren als je zelf de controle neemt over het lichaam. Om volop in het leven te staan en er het beste uit te halen, heb je een bepaald figuur, een bepaald

61 Giddens, Modernity and self-identity, 76.

62 “Dagboek van een kamerbewoonster” Margriet 48 (1964) 96.

63 Bijvoorbeeld de rubrieken “Margriet weet raad”, “Margriet geeft raad aan jonge mensen” en de “brief van de

week”.

64 “Bent u een lam of een lama?” Margriet 1 (1962) 27. “Uw handschrift, uw karakter” Margriet 40 (1957) 46. 65 Dr. Sis Heyster, “Miesje vond begrip” Margriet 40 (1957) 6.

66 Ibidem, “Waren wij niet ook zo?” Margriet 7 (1959) 12. 67 “Had hij zich maar uitgesproken” Margriet 40 (1957) 90. 68 “Te mager om mee te doen?” Margriet 29 (1967) 36.

69 “Stop met calorieën als u te dik wordt” Margriet 27 (1967) 33. “Lac-sah slank massage” Margriet 40 (1957)

32.

(15)

15 energielevel en een bepaald soort uiterlijk nodig.

Kortom, Margriet illustreert hoe Nederland na de oorlog op zoek is naar een nieuwe leidraad voor de samenleving. Een norm die past bij een nieuw begin: een tijd van vrede, wederopbouw en

expanderende welvaart. Niet te ver van de oude idealen, maar liever ook niet te ver achterblijvend op de rest van het moderniserende Westen. Zelfontplooiing is een idee wat meestal in verband wordt gebracht met moderniteit.71 In Margriet is te zien hoe in eerste instantie een compromis wordt

gevonden tussen beide. De nieuwe ideeën omtrent het zelf worden wel omarmd, maar het christelijke geloof en haar nadruk op de gemeenschap is op dat moment nog zo invloedrijk dat men deze idealen nog niet los wil laten. Verwijzingen naar de Schepper, kerkdiensten en de huiselijke rituelen rond de zondag tijdens de jaren 50 laten zien dat Margriet haar wortels in het christelijke geloof als een vanzelfsprekendheid beschouwt. Niet omdat het blad per se christelijk is – dat lijkt de redactie juist nadrukkelijk niet te willen zijn – maar omdat het christelijke geloof zo’n fundamenteel onderdeel van het vanzelfsprekende leven vormt. Maar deze christelijke verwijzingen verdwijnen stilletjes aan op de achtergrond, en ondertussen worden psychologische, sociologische en op wetenschap gebaseerde invalshoeken steeds populairder.

De reclames laten zien hoe de psychologie bovendien ook een commercieel fenomeen wordt. In Margriet wordt de these van Peter van Rooden dus bevestigd. De focus op zelfontplooiing verdringt de vanzelfsprekende bestaande structuren van het christelijke geloof. Een groot aantal van de punten die de eerder genoemde Anthony Giddens identificeerde voor het herkennen van zelfontplooiing, zijn bovendien goed zichtbaar in de bronnen. Margriet dringt steeds sterker aan op een gevoel van

maakbaarheid en eigen verantwoordelijkheid, zowel voor vrouwen zelf als in de opvoedingsmethoden die zij promoten. Dit is het eerste punt wat Giddens noemt.72 Ook de focus op zelfreflectie,

authenticiteit en het ik-perspectief worden genoemd door Giddens als kenmerkende punten.73 Tot slot

zijn meerdere van Giddens punten verbonden met de reflectie op het verleden en het denken in transitiefasen en de ontwikkeling van een mens door de tijd heen.74 Dit toont aan dat de Margriet

tussen de jaren 50 en 70 steeds sterker een boodschap ging uitdragen die overeenkomt met de op zelfontplooiing gerichte zelfhulpboeken die Giddens onderzocht.

71 Agnes van Elzen, Zekerheid of zelfontplooiing? : Een internationaal vergelijkend onderzoek naar arbeids- en gezinswaarden (Nijmegen 2002), 6.

72 Giddens, Modernity and self-identity, 75. 73 Ibidem, 76, 78.

(16)

16

2.1 Hoe reageren christelijke kranten op zelfontplooiing?

In dit hoofdstuk wordt gekeken hoe het concept zelfontplooiing in christelijke kranten werd geëvalueerd. Er is gekozen om te kijken naar drie christelijke kranten: Trouw, Het Gereformeerd

Gezinsblad, later Nederlands Dagblad en Reformatorisch Dagblad.

Trouw

Het dagblad Trouw ontstaat tijdens de Tweede Wereldoorlog als een van de meest gelezen

Nederlandse verzetskranten tijdens de Duitse bezetting. De krant wordt opgericht door een groepje orthodox-protestantse mensen in het verzet. Na de oorlog wordt de krant vooral een medium voor de aanhang van de Gereformeerde Kerken in Nederland.75 De reactie op zelfontplooiing vanuit Trouw is

in eerste instantie wisselend, maar de toon is wel voornamelijk sceptisch. Veel auteurs zijn van mening dat de christelijke variant van zelfontplooiing door de humanisten is opgeëist. Dit wordt als problematisch gezien omdat volgens de auteurs de humanisten een verkeerde interpretatie van de term hanteren. Trouw publiceert een aantal stukken die uitleggen waarom. In 1955 schrijft professor R. van Dijk: wat dunkt u van de mens? Het antwoord op deze vraag beheerst volgens hem de oplossingen die bedacht worden voor hedendaagse vraagstukken. In de Westerse maatschappij zijn er volgens hem twee type antwoorden: van humanisten en van christenen. Het ideaalbeeld wat men van de mens heeft, hangt af van de voorstelling die men heeft bij God. De humanisten domineren steeds meer het beeld met hun visie waarin de mens zichzelf centraal zet. De auteur stelt:

“In het Evangelie echter, bij Jezus Christus wordt de ware zelfontplooiing juist gevonden doordat de mens van zichzelf afziet, doordat de Ander en daarom de ander, God en medemens maatstaf en uitgangspunt zijn.”76 Het humanisme is volgens de auteur de aanleiding van het toenemende

individualisme en egoïsme. De mens staat binnen deze ideologie centraal en vindt haar eigen ontwikkeling het belangrijkst. Volgens de auteur die zichzelf als christelijk beschouwt, vindt zelfontplooiing in de mens echter plaats wanneer hij de ander voorop stelt, zijnde God en zijn medemens. Twee jaar later schrijft dezelfde auteur wederom een stuk, dit keer over vereenzaming – ‘het grote vraagstuk van de moderne mens’ - en keert terug naar zijn eerdere punt. De kern van de vereenzamingstendens kan volgens hem namelijk wederom worden toegeschreven aan de focus op zelfontplooiing die de humanisten aanhangen. Opnieuw benadrukt hij dat de maatstaaf voor echte zelfontplooiing liefde voor de ander zou moeten zijn, in eerste instantie voor God en daarna voor je naasten. De kwaal van eenzaamheid kan alleen genezen worden door het voorbeeld van Jezus hierin

75 Verzetsmuseum, illegale pers: Het Parool, Vrij Nederland, Trouw. (Laatst geraadpleegd 2020, 21 februari)

https://www.verzetsmuseum.org/museum/nl/tweede-wereldoorlog/achtergrond/achtergrond-illegale_pers/parool_vn_trouw

(17)

17 gehoorzaam te zijn.77 Tussen de twee kritische pleidooien van de eerder genoemde Van Dijk verschijnt

eveneens een stuk in Trouw over een bijeenkomst van Christelijke gymnastiekleraren. Zij verzuchten dat het vak Lichamelijke Opvoeding nog niet als volwaardig wordt beschouwd binnen

scholengemeenschappen. Daar moet verandering in gebracht worden, want “de lichamelijke

opvoeding is opvoeding en onderwijs en dit onderwijs brengt met eigensoortige middelen het kind tot zelfontplooiing en zelfverwerkelijking.”78 Zonder verder in te gaan op de definitie van zelfontplooiing,

wordt dit wel als doorslaggevend argument gepresenteerd om gymnastiek belangrijk te vinden. De kritische noot is hier afwezig, zelfontplooiing wordt in deze context genoemd als een

vanzelfsprekendheid.

In sommige berichten van Trouw wijzen de auteurs zelfontplooiing resoluut af. Het wordt soms zelfs met iets zondigs geassocieerd. In 1960 wordt geschreven dat de drang naar zelfontplooiing het tegenovergestelde van liefdesverlangen is. Zelfontplooiing heeft eenzame objectieloze liefde nodig om te bestaan, waardoor de noodzaak ontstaat om liefde – die de mens vastpint – af te weren. Hierdoor ontstaat niet alleen het afweren van aardse liefdesrelaties, maar ook het afweren van de liefde van God. Dit wordt geconcludeerd uit een interpretatie van het Bijbelverhaal over de verloren zoon, ‘de legende van hem die niet bemind wilde worden’.79 De drang naar zelfontplooiing verbreekt dus de

liefdesband met God en ook de connectie tussen mensen.

Buiten meer theoretische en theologische stukken over de definitie van zelfontplooiing, wordt de term veel gebruikt in berichten over allerlei maatschappelijke thema’s. De berichtgeving over de emancipatie van de vrouw is een terugkerend thema waarin zelfontplooiing regelmatig genoemd wordt. In een stuk over de opvoeding in 1965 wordt gesteld dat de toenemende misdadigheid geremd moet worden in het gezin. In de praktijk, schrijft Trouw, betekent ‘het gezin’ vooral ‘de moeder’, die het merendeel van het gezinswerk op zich neemt. De tegenwoordige tijd maakt echter dat moeders in een moeilijke spagaat zitten.

“Terwijl in vroeger jaren, de moeder het gevaar liep, dat haar eigen persoonlijkheid onvolgroeid bleef, in dat nacht en dag bezig zijn met haar gezin, is er vandaag de mogelijkheid, dat de vrouw het

zwaartepunt van haar leven verplaatst naar eigen bestaan of naar een taak in onze maatschappelijke samenleving. Zelf-opoffering heeft voor zelf-ontplooiing het veld moeten ruimen. Onze tijd kent het begrip „geremd worden" en is er vuurbang voor. Een mens die niet ten volle is uitgegroeid, kan ook niet ten volle mede-mens zijn.”

De uiteindelijke conclusie van het stuk is toch dat moeders zich beter op het moeder-zijn kunnen

77 R. van Dijk, “Vereenzaming” Trouw (1957, 16 maart), 5.

78 “Chr. gymnastiekleraren in Rotterdam bijeen : Meer waardering voor de lich. opvoeding gevraagd” Trouw

(1956, 24 december), 4.

(18)

18 richten. Geen enkele maatschappelijke baan kan volgens de auteur zoveel goed doen voor de

samenleving als het moederschap. “Zou onze literatuur — onze beeldende kunst — onze muziek — onze hele maatschappij zóveel angstige eenzaamheid blootleggen, wanneer al onze moeders — ook „moeders" waren en al onze gezinnen verzorgde, liefdevolle, christelijk geleide

opvoedingsinstituten?”80 Let wel: het wordt zodanig gepresenteerd dat er in het moeder-zijn ook een

vorm van zelfontplooiing schuilt. Het moederschap doet vrouwen in deze redenering zinvoller ontplooien dan wanneer zij zich – uit zelfontplooiingsdrang – op een maatschappelijke baan storten. Het feit dat de vrouwen zich willen ontplooien wordt dus op zichzelf niet aangevallen, het wordt alleen onaantrekkelijk bevonden als zij dit buiten de positie van het gezin doet. Dit lijkt een poging om de traditionele christelijke gezinswaarden met de emancipatiebeweging te verenigen.

Een ander onderwerp waar veel berichten over verschijnen, is vrije tijd en het daarbij horende indelen van de eigen tijd. Dit is een thema waar zelfontplooiing wederom bij uitstek een rol speelt. In deze context komt de verhouding tussen zelfontplooiing en christendom echt op spanning te staan. Interessant is bijvoorbeeld de discussie over sport als vrijetijdsbesteding. Er is een groeiende interesse in sport als nuttige besteding van de vrije tijd, maar sportwedstrijden zijn vaak op zondag. In 1963 schrijft Trouw over het rapport ‘Kerk en Sport’, waarin dit onderwerp uitgebreid aan bod komt. De vraag is of sport mag gelden als rusttijd volgens de Bijbelse norm en zo ja, hoe dan in de praktijk omgegaan moet worden met sporters op zondag. Het blijft volgens het rapport wel zaak dat de kerk prioriteit boven de sport blijft houden, maar de kerk zou sporters wellicht ook tegemoet moeten komen door diensten met variërende tijden aan te bieden. Ook wordt geopperd dat kerken eigen organisaties moeten creëren om sport en kerk te combineren. Dat sport erg belangrijk is, staat volgens het rapport namelijk buiten kijf.

“Zij kan een compensatie zijn voor wat het maatschappelijk leven de mens tekort doet, of voor het besef, dat hij zelf in zijn werk, zijn gezin of andere levensgebieden tekort schiet. Sport is in haar psychologische aspect levensuiting, zelfontplooiing, compensatiemogelijkheid, sublimeringskans èn glijplank naar nihilisme, dat alleen naar driftbevrediging zoekt.”

Om dat laatste aspect tegen te gaan, is de combinatie kerk en sport zo belangrijk: sporten zou geen vluchtweg van geestelijke diepgang moeten zijn.81 In dit bericht is te zien dat de auteur sport op

zondag haast even belangrijk vindt als naar de kerk gaan op zondag. Er wordt een flexibiliteit aangemoedigd in de christelijke samenleving die mogelijk zou moeten maken dat christenen zich op zelfontplooiing kúnnen richten. Wel wordt toegevoegd dat men moet waken voor driftbevrediging, iets wat volgens het stuk een verlengde is van zelfontplooiing als deze niet geremd wordt door christelijke diepgang.

De berichtgeving over deze maatschappelijke thema’s laat zien dat Trouw haar focus op de

80 L.A. Leverbrouwer, “HET GEZIN vraagt onze hele verantwoordelijkheid” Trouw (1965, 29 april) 11. 81 “Zondagssport: geen verbod zonder meer” Trouw (1963, 7 december) 7.

(19)

19 kerk niet verloren heeft, maar desondanks steeds minder kritisch wordt op het fenomeen

zelfontplooiing. Waar dit in de jaren 50 nog afgeschilderd is als een humanistische denkfout waarin de mens teveel centraal komt te staan, wordt zelfontplooiing tijdens de jaren 60 steeds meer

genormaliseerd. Natuurlijk is het belangrijk dat de vrouw een hoofdrol in het gezin blijft spelen, maar tegelijkertijd lijkt de auteur van het stuk ook wel in te zien dat het belangrijk is voor vrouwen om zich persoonlijk te ontplooien. En natuurlijk is het belangrijk om op zondag naar de kerk te gaan, maar de zelfontplooiingsvoordelen die sporten met zich meebrengen worden hier wel serieus tegen afgewogen. In de jaren zeventig heeft Trouw de kritische toon over zelfontplooiing volledig verloren. Het woord verschijnt veel in de krant, maar zonder kritische context. Het fenomeen wordt niet meer ontleed of bevraagd zoals in de jaren daarvoor. Wanneer er vanuit de overheid gedebatteerd wordt over vrouwenemancipatie, lijkt de krant volledig vergeten te zijn dat ze nog geen 10 jaar eerder concludeerden dat de moederrol de maatschappelijk relevantste functie van de vrouw is. In 1973 schrijft Trouw naar aanleiding van een rapport van de staat over de emancipatie van werkende vrouwen: “De reeds lang bestaande opvatting om de eigenwaarde van meisje of vrouw uitsluitend te ontlenen aan haar moederschap, en niet aan zelfontplooiing, moet uit de samenleving worden weggenomen.”82 Het lijkt erop dat niet alleen Trouw, maar ook delen van de christelijke politiek in

deze verschuiving zijn meegegaan. De partij Christelijk-Historische Unie (CHU) adverteert in 1972 in

Trouw en noemt daarin drie kernpunten van de partij. De eerste daarvan is de betekenis van het gezin

in de samenleving. De advertentie benadrukt dat het CHU een gezond gezin als de basis van het bestaan ziet. De advertentie sluit echter af met een opvallend punt:

“Ten slotte wil ik stellen dat ieder verantwoordelijkheid draagt voor de naaste maar ook voor zichzelf. De eigen verantwoordelijkheid tot zelfontplooiing vindt vandaag de dag nog nauwelijks aandacht, dit leidt tot veréénzaming, dit kan leiden tot misdaad, dit kan leiden tot zelfverminking. Aan het gebod tot steun en bijstand aan de naaste, kunnen we alleen nog gevolg geven als we ook verantwoordelijkheid voor onszelf willen dragen.”83

Het CHU profileert zich als een christelijke partij en noemt de christelijke kernwaarde van het gezin in haar advertentie, maar benoemt in dezelfde advertentie zelfontplooiing als een noodzakelijkheid. Er wordt letterlijk benoemd dat zelfontplooiing niet (meer) alleen om naastenliefde gaat, maar ook om zelfzorg in de vorm van de verantwoordelijkheid nemen voor je eigen ontwikkeling. Christelijke zelfontplooiing met de focus op het menselijke individu wordt geadverteerd door dezelfde krant die 20 jaar ervoor deze tendens vaststelde en afwees als humanistische misinterpretatie van het christelijke geloof.

82 “Staatscommissie: 'Waarde vrouw niet alleen in moederschap”, Trouw (1973, 16 november) 1. 83 Advertentie CHU, Trouw (1972, 27 november) 16.

(20)

20 Het Nederlands Dagblad (Gereformeerd Gezinsblad)

Het Nederlands Dagblad, eerder Gereformeerd Gezinsblad, is een krant van gereformeerd-vrijgemaakte achtergrond. De krant heeft anders dan Trouw een stabielere signatuur: gedurende vrijwel de hele periode die hier onderzocht wordt is het blad onder hoofdredactie van Piet Jongeling, een prominent figuur in de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt.84 Dit is een aparte kerkgemeenschap

die zich in 1944 afsplitst van de Gereformeerde Kerken Nederland. De Gereformeerde Kerken worden aangeduid als “synodalen”, naar de afgesplitste groep wordt gerefereerd als “vrijgemaakt”.85

Ook het Gereformeerd Gezinsblad worstelt met de ware definitie van zelfontplooiing. In 1957 wordt bijvoorbeeld gepoogd om zelfontplooiing op te eisen als ultieme christendaad, omdat christenen aan diverse werken van goddelijke obligatie doen, zoals zending drijven en de armen verzorgen. “Als het [de christengemeenschap] zó zich vrijwillig onthoudt, dan is die onthouding o.m. zèlf-bedwang, tevens positieve zelfascese, zelf-ontplooiing van de mens Gods, die blijven wil in hetgeen waartoe hij is geroepen.” Zelfontplooiing wordt hier vooral gezien in de context van de intrinsieke motivatie van Christenen om de wil van God wil uitvoeren en het christendom te blijven onderhouden en verspreiden.86 Zelfontplooiing gaat in deze context niet over individuele ontplooiing, maar over de

collectieve beweging van de christelijke gemeenschap om het geloof verder te brengen. Het zelf dat zich hier ontplooit is niet het menselijke zelf, maar het christendom als eenheid.

In 1960 worden zelfontplooiing en bijbehorende moderne opvoedmethodes echter ruw afgewezen door het Gereformeerd Gezinsblad. De auteur doet verslag van een toespraak op een Gereformeerde Scholenbijeenkomst over de Amerikaanse geesteshouding die naar Nederland overwaait. Deze houding is volgens de toespraak niet bepaald door oude normen en tradities, maar door de vraag of men wel of geen succes had. “Zo ontstond een mensentype, gekenmerkt door zelfontplooiing, in vrijheid, zelf zoeken, zelf controleren, kortom de mens van de experimentele methode. (…) Begrippen van goed en kwaad passen in deze beschouwing niet.” In het stuk worden de Amerikaanse methodes afgedaan als “volstrekt en consequent Goddeloos.”87 Zelfontplooiing wordt in

verband gebracht met ordeloosheid, immoraliteit en wordt eigenlijk getypeerd als zondig omdat het kind wordt aangemoedigd zijn driften te volgen.

Vanaf de jaren 60 – de periode waarin in Trouw en Margriet te zien is dat zelfontplooiing steeds meer deel wordt van vanzelfsprekende dagelijkse normen en waarden – lijkt het Gereformeerd

Gezinsblad een steeds sterkere weerzin tegen zelfontplooiing te ontwikkelen. Opvallend genoeg neemt

84 Parlement. com, Piet Jongeling. (laatst geraadpleegd 2020, 20 februari).

https://www.parlement.com/id/vg09ll229e01/p_piet_jongeling

85 Christoph van den Belt, “Er was onrust over de naam Nederlands Dagblad. Maar het bleek een meesterzet”, Nederlands Dagblad (2017, 19 december).

86 “Geen monniken maar kampvechters”, Gereformeerd Gezinsblad (1957, 25 mei) 1.

87 Delpher, “Jaarvergadering van Geref. Onderwijzers en leraren in Nederland” Gereformeerd Gezinsblad (1960,

(21)

21 het blad wel een andere naam aan: voortaan heten zij Nederlands Dagblad met als ondertitel

Gereformeerd Gezinsblad. Hoewel de naam dus minder expliciet christelijk is, is hun toon als krant

dat allerminst. De krant blijft gedurende de jaren 70 pleiten voor een christendom dat niet voor moderne interpretaties vatbaar moet zijn. Het idee van zelfontplooiing lijkt beschouwd te worden als een invasieve exoot, een gedachtengoed dat mensen afleidt van het ware christendom. In 1971 publiceert het Nederlands Dagblad ‘op het verzoek van velen’ citaten met bronvermelding van theologen van de gereformeerde synodaal (de stroming waar deze krant zich van heeft vrijgemaakt). De citaten zijn afgedrukt zonder commentaar - waarschijnlijk omdat de auteur vindt dat de uitspraken voor zich spreken – maar voorzien van de beschuldigende titel ‘Dit hebben zij gezegd’. Alle theologen uiten zich in deze verzameling citaten over vernieuwende ideeën binnen de kerk. De Bijbel hoeft niet letterlijk geïnterpreteerd te worden, de evolutietheorie wordt onderschreven en de maatschappij is aan verandering toe. Geciteerd is G. van der Wal: “De westerse maatschappij moet radicaal worden veranderd. De gepretendeerde waarden zijn voos. De democratie is een farce. Wij willen socialisme, solidariteit, kreativiteit, autonomie en zelfontplooiing.”88 Deze publicatie trekt een duidelijke grens

tussen verschillende soorten christenen. Het artikel zet een toon van ‘wij/zij-denken’. De vrijgemaakte gereformeerden presenteren zich als een groep die geen sympathie voelt voor ‘gevaarlijke

revolutionaire ideeën’ als zelfontplooiing. De synodalen doen dit wel, en dit is voor het Nederlands

Dagblad een reden hen af te schilderen als ongeloofwaardige christenen.

In 1972 publiceert het Nederlands Dagblad een verslag van het referaat van een professor over het schriftberoep in de ethiek. Volgens dit referaat is de boodschap van het Heilige Schrift

ondubbelzinnig. De verschillende moralen van de bijbelschrijvers zijn te wijten aan het feit dat zij in verschillende tijden leefden, maar hun boodschap is volgens de professor eenduidig. Om deze reden wijst hij andere interpretaties van de Bijbel af. Het is niet de bedoeling dat men alleen maar uit het schrift haalt wat ze aanstaat of wat ze nodig hebben. Hij betoogt: “Zonder de leiding van God zijn wij onbekwaam tot enig goed. (…) Niet de zelfontplooiing maar de gehoorzaamheid aan Christus en God behoort centraal te staan.”89

Ook in maatschappelijke onderwerpen wordt de focus zelfontplooiing als uitgesproken negatieve ontwikkeling gezien. Vanaf eind jaren 60 besteden kranten veel aandacht aan de geestelijke gezondheid van (voormalige) militairen. Uit de berichten van Nederlands Dagblad spreken grote zorgen over de situatie.90 Ex-legerpredikant J. Bos verschijnt in de krant met zijn toespraken waarin hij

zijn zorgen uitspreekt. Voorheen kwamen jongens voor hun geestelijke verzorging bij de

legerpredikant. De uren geestelijke verzorging zijn verplicht en zorgen dat het woord van God aan de jonge militairen verteld wordt. Maar in 1972 is dat niet meer het geval volgens Bos.

“Het gaat niet meer om de zorg met het woord uit het Woord, doch om ‘een veelzijdige training, een

88 “Dit hebben zij gezegd” Nederlands Dagblad : Gereformeerd Gezinsblad (ND) (1971, 16 januari), 4. 89 “De gemeente is mondig, maar gebonden aan de Schriften” ND (1972, 6 april) 3.

(22)

22 oriëntatie, een zelfontplooiing’. Deze gevaren mogen we niet zoeken en we moeten ons geestelijk welzijn er niet aan wagen.”91 De woordkeuze laat zien dat zelfontplooiing door Bos wordt beschouwd

als een gevaarlijke geestelijke verleiding die afleidt van Gods woord. Uit het artikel spreekt ook dat de “algemene vorming”, dat steeds vaker de plek inneemt van de uren geestelijke verzorging, sterk gericht is op zelfontplooiingsideeën.

Het eerder genoemde rapport over vrouwenemancipatie uit 1973 (waar Trouw zo enthousiast over bericht) wordt ook besproken in Nederlands Dagblad. De auteur merkt op dat het advies van de commissie doordrongen is van “zuiver humanistische begrippen als zelfontplooiing en eigenwaarde, waarin de roeping van ieder mens tegenover God onvoldoende doorklinkt.” Het rapport is volgens de krant een nog duidelijkere reden “om te zorgen voor confessionele eenheid tussen gezin en school!” om kinderen van de juiste voorlichting te voorzien over dit soort thema’s.92 Ook over het eerder

genoemde vrijetijdsdebat doet het Nederlands Dagblad een duit in het zakje: “Hoe wij nu onze tijd indelen, hangt af van de vraag, hoe wij de tijd zien. En dan leert de Bijbel ons, dat de tijd niet van onszelf is. Alle tijd is Gods tijd.”93 Een dergelijke uitspraak sluit zelfontplooiing volledig uit. De tijd is

volgens deze redenering niet van de mens, dus het kan niet de bedoeling zijn om dit te gebruiken voor de ontplooiing van het menselijke zelf. De auteur zegt eigenlijk: vrije tijd is geen vrije tijd, maar tijd van en voor God. En daarin is geen ruimte voor de ontplooiing van het individu.

Vlak na de jaarwisseling van 1974 naar 1975, schrijft het Nederlands Dagblad over het referaat van H. Wiersinga over bevrijding. Ze voorspellen dat dit woord het komende veel gebruikt zal worden in de krantenpagina’s over geestelijk leven, het is namelijk één van de twee kernwoorden in het jaarthema van de Wereldraad van Kerken. H. Wiersinga betoogt over dit thema wat in verband staat met de tijdsgeest: bevrijding van zonden, maar ook van imperialisten, fascisten en marktreuzen. Hij besluit zijn betoog met een pleidooi voor de persoonlijke bevrijding in de vorm van

zelfontplooiing. Het Nederlands Dagblad schrijft berispend over deze ‘oude ketterij in een nieuw gewaad’. “Bevrijding buiten Jezus Christus om is geen bevrijding. Als wij onszelf moeten bevrijden, zijn we voor eeuwig verloren.”94

In de jaren 70 wordt zelfontplooiing een kernbegrip in het realiseren van de gelijke kansen maatschappij, en het is duidelijk dat Nederlands Dagblad hier geen voorstander van is. De krant doet in 1974 verslag over een bezoek aan “de onderwijs-winkel”, een plek waar men op een laagdrempelige manier schooladvies kan inwinnen. De verslaggever concludeert echter al snel dat het hier om

revolutionairen gaat, die een lans willen breken voor de gelijke kansen maatschappij via de weg van zelfontplooiing. “Het ideaal dat zij nastreven, wijzen we radicaal van de hand. (…) God geeft verschillen in ambtspositie en ambtsopdracht en we zullen deze beslist niet revolutionair „gelijk

91 “Toespraak J. Bos”, ND (1972, 18 januari) 5.

92 “De tweede auto of het derde kind?” ND (1973, 16 november) 1.

93 “Spel en sport wordt bepaald door het omgaan met de tijd” ND (1975, 25 februari) 4. 94 “Bevrijding”, ND (1975, 4 januari), 1.

(23)

23 breien".”95 Zelfontplooiing wordt door het Nederlands Dagblad als een radicale beweging beschouwd.

Maar het volledig uit het onderwijs weren van zelfontplooiing blijft ook voor Nederlands Dagblad een lastige opgave. In 1976 publiceert het dagblad een samenvatting van het Unie-cahier: „Denken over godsdienstonderwijs".

“In hoofdstuk VIII wordt het doel van het godsdienstonderwijs met de volgende woorden

geformuleerd: „het begeleiden tot het ware mens-zijn in de meest wezenlijke zin; het ware mens-zijn dat de jonge mens enerzijds zelf moest zoeken en leren verwerven waarvoor hij zelf kiezen moet, maar dat anderzijds niet grijp- baar is door zelfontplooiing maar dat een gegeven is van een andere

dimensie. Dat wil zeggen een gegeven in de zelfopenbaring van God in Christus, zoals de bijbelse boodschap die proclameert".”96

Hieruit wordt duidelijk dat in het onderwijs wel degelijk vorm wordt gegeven aan zelfontplooiing, maar wel specifiek binnen het christelijke kader. Er wordt nadrukkelijk benoemd dat zelfontplooiing dan ook niet de uiteindelijke manier is om tot het ware mens-zijn te komen. De uiteindelijke ware zelfontplooiing kan niet gerealiseerd worden door het menselijke zoeken en leren. Dit kan alleen bereikt worden via God.

Reformatorisch Dagblad

In 1971 wordt het Reformatorisch Dagblad opgericht. Het ontstaat als reactie op de vijandige

berichtgeving van andere pers over reformatorische beginselen, en als tegenbeweging ten opzichte van onder andere Trouw, die samen met andere voorheen verzuilde kranten steeds meer richting seculiere berichtgeving zijn gedreven.97 De krant is verbonden met de bevindelijk gereformeerden, een

orthodox-protestantste stroming binnen het gereformeerd protestantisme.

Het Reformatorisch Dagblad bericht over vergelijkbare struikelpunten met zelfontplooiing als het Nederlands Dagblad. In 1972 noemen ze het feit dat kinderen steeds vaker de dupe worden van “het recht op zelfontplooiing” van de vrouw “een betreurenswaardige ontwikkeling”. Ondanks de duidelijke opinie over het werken van jonge moeders, is de toon van het artikel genuanceerd. Het ‘recht op zelfontplooiing’ wordt enigszins cynisch genoemd, maar het stuk bekritiseert wel

voornamelijk moeders moet jonge kinderen in combinatie met een fulltime baan.98 Hiermee wordt een

slag om de arm gehouden. De toon is minder stellig en daardoor ook een tikje minder defensief dan bij het Nederlands Dagblad.

Ondanks dat bevat het Reformatorisch Dagblad ook meer kritische noten. In 1972 wordt een lang pleidooi gepubliceerd over de invloed van de maatschappij op het schoolleven. De auteur

95 “Onderwijswinkel - hulp tot....??” ND (1974, 01 april) 5. 96 “Het eerste vak” ND (1976, 3 december) 2.

97 Christoph van den Belt, “Eenzijdige voorlichting dagbladen leidde tot oprichting RD”, Reformatorisch Dagblad (RD)

(24)

24 benadrukt dat de school een uniek en eigensoortig samenwerkingsbestel is dat gericht zou moeten zijn op het vervullen van een goed christelijk leven. Hij vindt het zeer problematisch dat de maatschappij met al zijn moderne kritieken tegenwoordig zoveel invloed uitoefent op de school. Volgens de auteur krijgt de school daardoor namelijk dezelfde kritiek over zich heen als de maatschappij zelf. Een voorname maatschappijkritiek is dat “menselijke vrijheid en de zelfontplooiing van de mens” niet belemmert mogen worden. Maar voor christelijke scholen is dit problematisch, omdat zij zich

daardoor niet meer in de vrijheid bevinden om het woord van God als uitgangspunt voor het onderwijs te nemen, aldus de auteur.99 Dit artikel laat zien hoe de nadruk op zelfontplooiing vanuit de

maatschappij als een bedreiging wordt gezien tegenover de bewegingsruimte van het bijzonder onderwijs. Maar niet elke auteur deelt dit standpunt. In 1973 worden de didactische vernieuwingen in het onderwijs uiteengezet. De nadruk op zelfontplooiing en zelfexpressie wordt uitgelegd vanuit het perspectief van de vernieuwers. De hamvraag van het stuk is wat de christelijke school met deze tendens aan moet. De auteur concludeert:

“Expressie en zelfontplooiing, het zijn steekwoorden waarmee veel van wat op onderwijsgebied verandert, kan worden getypeerd. De resultaten van deze veranderingen, zo u wilt vernieuwingen, hoeven niet te worden afgewezen, want ze kunnen ook vanuit een Bijbelse visie op het kennen worden getypeerd. Maar dan dient de didactische motivering wel een andere te zijn dan hierboven is

geschetst.” 100

Deze auteur lijkt in zelfontplooiing vrij weinig kwaads te zien, zolang het op christelijk didactische wijze wordt ondersteund. In de context van het schoolleven lijken de verschillende schrijvers achter het Reformatorisch Dagblad dus niet eensgezind te zijn over de zin en onzin van zelfontplooiing. In sommige nieuwsberichten wordt zelfontplooiing zelfs als nastrevenswaardig uitgangspunt genomen. Zo wordt in 1974 geschreven dat het belangrijk is dat mensen in het leger optimaal moeten kunnen ontplooien. “Het is de taak van de overheid als werkgeefster om er voor te zorgen, dat aan de mens in de krijgsmacht de mogelijkheden worden geboden om zelfontplooiing zo optimaal mogelijk te doen zijn.”, zo zegt de heer G. E. Baas, voorzitter van de Nationale christen onderofficieren

vereniging.101 Dit citaat is afkomstig van iemand die niet uit de kringen van het Reformatorisch

Dagblad komt. Maar het citaat wordt wel geplaatst en niet door de krant weerlegt. De voorzitter van het christelijk gereformeerde diakenen noemt zelfontplooiing eveneens in positieve zin in zijn toespraak over hulp aan werklozen. “Actueel is nog steeds, zeker in christelijke zin, dat arbeid niet alleen middel van bestaan is. Het is ook een roeping van God. (…) Arbeid houdt ook zelfontplooiing in en het nuttig zijn in de samenleving.”102 Wederom wordt dit gezegd door iemand die wellicht net

99 P. Kuijt, “Door P. Kuijt” RD (1972, 10 november).

100 M. Burggraaf, “Achtergronden van didactische vernieuwingen” RD (1973, 12 oktober). 101 “Mens in krijgsmacht moet optimaal kunnen ontplooien” RD (1974, 2 mei) 2.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Leer, program en politieke sb'ategie zijn in de practijk nauw verbonden. Maar in het zelf-onderzoek moeten wij ze scheiden. In dit verband ben ik nog steeds van

Ouders rapporteren ook veel opvoedingsonzekerheid over de communicatie met hun kinderen, zeker als het gaat om beladen en taboethema’s: worden moeilijke of

Denk aan je beste vriend/in of aan een persoon, die je goed kent, en denk na wat hij/zij in de vier jaargetijden graag doet. Maak hier

Er was een verschil in inzicht over de aanpak van (naam leerling), maar dat staat volgens de Commissie niet in de weg dat ouders en school educatieve partners zouden moeten zijn..

Concluderend stelt de Commissie vast dat de overplaatsing van [naam leerling] naar de school niet goed is verlopen; de school bleek achteraf gezien, niet voldoende geschikt voor

Daarom is het instrument uitermate geschikt voor de integratie en zelfontplooiing van mensen zoals bij de TalentO.. Met een gemeenschapsmunt kan je

Klagers begrijpen vervolgens de zorgen van school over de sociaal emotionele ontwikkeling van hun dochter niet en na een oplopend conflict houden zij hun dochter thuis Klagers zijn

Gelet op de beperkte duur en het doel van de sessies naast het feit dat klaagster had aangegeven dat (naam leerling) op korte termijn van school zou afgaan, acht de Commissie het