• No results found

Rapport: Actief Randenbeheer Flevoland 2010

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Rapport: Actief Randenbeheer Flevoland 2010"

Copied!
56
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)Actief Randenbeheer Flevoland 2010 Tussenrapportage over de resultaten uit de gewasinspecties en monitoring. Janneke Metselaar Anneloes Visser Erna van der Wal Anna Zwijnenburg. CLM Onderzoek en Advies BV & Agrarische Unie Culemborg, januari 2011 CLM 755 - 2011.

(2) Inhoud _________________________________________________________________________________________  1 Inleiding. 3. 2 Deelname en percelen in 2010 2.1Ligging van de percelen met FAB-randen 2.2Type randen 2.3Percelen waar gewasinspectie heeft plaatsgevonden 2.4Percelen waar uitgebreide monitoring heeft plaatsgevonden. 4 4 4 5 6. 3 Werkwijze 3.1Doelstellingen 3.2Plaaginsecten en natuurlijke vijanden 3.3Gewasinspectie 3.4Monitoring. 7 7 7 8 10. 4 Opkomst van de randen. 13. 5 Resultaten gewasinspecties 5.1Resultaten per gewas per cluster 5.2Verhouding natuurlijke vijanden en plaaginsecten 5.3Vergelijking waarnemingen langs de rand en binnen het perceel. 14 14 20 22. 6 Resultaten monitoring 6.1Zomertarwe 6.2Ui 25 6.3Consumptie-aardappel. 24 24. 7 Gebruik van insecticiden. 31. 8 Ervaringen van deelnemers. 34. 9 Deelnemers over het project. 36. 10Conclusies en aanbevelingen. 38. 25. Bijlage 1 Protocol voor gewasinspectie. 41. Bijlage 2 Scoreformulier gewasinspectie. 45. Bijlage 3 Parameters middelengebruik. 46. Bijlage 4 Zaadmengsels 2010. 48.

(3) 1. Inleiding _________________________________________________________________. Bloemrijke akkerranden bieden een schuilplaats en voedingsbron aan nuttige insecten, zoals zweefvliegen, lieveheersbeestjes en gaasvliegen. Als deze vanuit de rand het gewas intrekken kunnen zij flinke hoeveelheden schadelijke insecten opeten, zoals luizen en trips. Wanneer er voldoende van deze natuurlijke vijanden aanwezig zijn, kunnen zij een plaag zodanig onderdrukken dat een bespuiting niet nodig is. De rand fungeert ook als buffer tussen het perceel en de sloot, waardoor er minder middelen en meststoffen in het water terecht komen. Daarnaast zijn de bloeiende randen erg mooi om te zien! De randen betekenen een voordeel voor het milieu en het landschap, maar mogelijk ook voor de portemonnee van de boer. In het project Akkerranden Flevoland zijn begin 2009 op 26 akkerbouwbedrijven ca. drie meter brede perceelranden ingezaaid met één- of meerjarige bloemenmengsels. In 2010 is dit aantal uitgebreid naar 38 deelnemende akkerbouwbedrijven. Aanvankelijk zouden 40 bedrijven mee doen, maar twee zijn voortijdig gestopt. De deelnemende bedrijven liggen in één van de vijf clusters, rond de volgende locaties: • Oudebosweg, Dronten • Alikruikweg, Biddinghuizen • Vogelweg, Lelystad • Zeeasterweg, Lelystad • Schokland, Noordoost Polder. Gedurende het vijfjarige project wordt bijgehouden wat de resultaten zijn van de aangelegde randen, met als doel: • informatie verzamelen, waarmee deelnemers met FAB-adviseurs kunnen bepalen of het nodig is om tegen plaaginsecten te spuiten met een insecticide (direct in het veld); • deelnemers inzicht geven in elkaars aanpak en resultaten, zodat ze van elkaar kunnen leren (met adviseur, in groepsbijeenkomsten, of individueel achter de computer); • inzicht geven in de effectiviteit van de plaagbestrijding, verandering van het middelengebruik en de ontwikkeling in de biodiversiteit in de randen. Wat hebben de randen in 2010 opgeleverd? Deze rapportage geeft een beeld van de effecten van de randen in het tweede projectjaar. Het beschrijft de resultaten van de tellingen van plaaginsecten en natuurlijke vijanden tijdens de gewasinspecties en het insecticidengebruik. Verder is dit jaar gestart met een uitgebreide monitoring in de akkerranden en het gewas, waarvan de resultaten ook in deze rapportage gepresenteerd worden. Daarnaast zijn ook de ervaringen van de deelnemers in het project in kaart gebracht tijdens evaluatiemomenten in clusterbijeenkomsten en via een enquête. Het project Akkerranden Flevoland duurt van 2009-2013 en streeft naar het aanleggen van in totaal 160 kilometer aan bloemrijke akkerranden bij 80 agrarische ondernemers in Flevoland. Het project is een initiatief van Provincie Flevoland, Waterschap Zuiderzeeland, Landschapsbeheer Flevoland en LTO-Noord. Het bouwt voort op een pilot-project dat tussen 2006 en 2008 werd uitgevoerd. Toen werd door 28 Flevolandse boeren al 60 kilometer akkerranden aangelegd. Uitvoerders van het project zijn CLM, Broos Water, Agrarische Unie, Communicatiebureau De Lynx en CAH Dronten.. 3.

(4) 2 2.1. Deelname en percelen in 2010. Ligging van de percelen met FAB-randen In de onderstaande figuur zijn de percelen aangegeven waarlangs een rand is aangelegd in het project. In het merendeel van deze percelen heeft in 2010 gewasinspectie plaatsgevonden waarbij is gekeken naar natuurlijke vijanden en plaaginsecten. In de percelen met een blauwe stip en akkerranden grenzend aan deze percelen is ook een uitgebreide monitoring uitgevoerd.. 2.2. Type randen Deelnemers konden kiezen voor de aanleg van éénjarige en/of een meerjarige akkerrand van 3 meter breed. Bovendien hebben enkele telers in 2010 geëxperimenteerd met het aanleggen van een combirand van 6 meter breed, waarbij een combinatie van éénjarig en meerjarig mengsel werd ingezaaid. Sommige telers zaaiden éénjarig zaadmengsel door in een meerjarige rand terwijl andere telers een éénjarige en een meerjarige rand naast elkaar inzaaiden. Sommige telers kozen voor de 4.

(5) aanleg van meerdere typen randen op verschillende locaties op hun bedrijf. In 2010 zijn de volgende randen aangelegd: • • •. 12.6 ha eenjarige rand, door 26 deelnemers (vergoeding 2613 euro/ha) 8 ha meerjarige rand, door 15 deelnemers (vergoeding 2662 euro/ha). 1.9 ha combirand, door 4 deelnemers (vergoeding 2698 euro/ha).. In verband met het (veronderstelde) risico op wortelvlieg in peen door schermbloemigen in het zaaizaad is zowel het eenjarige als het meerjarige mengsel in 2010 enigszins aangepast. Schermbloemigen zijn vervangen door andere bloemen die nuttig zijn voor natuurlijke vijanden. Hierbij werd zoveel mogelijk gekozen voor inheemse soorten. Dit is een nadrukkelijke wens van Landschapsbeheer Flevoland. In bijlage 5 zijn de gebruikte zaadmengsels voor de akkerranden in 2010 opgenomen.. 2.3. Percelen waar gewasinspectie heeft plaatsgevonden Op basis van waarnemingen in het veld kan bepaald worden hoe de verhouding natuurlijke vijanden is ten opzichte van het aantal plaaginsecten en of het nodig is om een insecticide in te zetten. De FAB-adviseur voert (samen met de deelnemer) gewasinspectie uit op één perceel, in één van de gewassen waarlangs de akkerrand ligt. Op de andere percelen kan de deelnemer dit zelf doen. Het perceel waarin deze gewasinspectie plaats vindt, wordt gekozen door de teler in overleg met de adviseur. Alleen de waarnemingen van de adviseur worden geregistreerd en zijn meegenomen in deze rapportage. In 2010 zijn gewasinspecties uitgevoerd in consumptie-aardappel, uien, wintertarwe, zomertarwe, erwt en peen (zie tabel 2.1). Drie randen grensden alleen aan pootaardappel. In deze percelen hebben geen inspecties plaatsgevonden, omdat in dit gewas regelmatig gespoten wordt tegen luis. De schadedrempel voor bladluis ligt in pootaardappel op 0. De luizen brengen een virus over dat een probleem vormt in de volgteelt. De luis kan met één keer aanprikkenal voor virusoverdracht zorgen. Natuurlijke vijanden onderdrukken een populatie nooit tot 0. Voor consumptie-aardappel vormt deze virusoverdracht geen probleem. Ook in twee percelen aan de Oudebosweg (wintertarwe en peen) heeft geen inspectie plaatsgevonden. De reden hiervoor is dat deze randen al vroeg in het seizoen sterk veronkruid waren en ondergewerkt moest worden. Verder is door een misverstand bij één teler helaas geen adviseur langs geweest voor de gewasinspecties. Het resultaat is dat er bij 32 van de 38 deelnemers gewasinspecties zijn uitgevoerd.. 5.

(6) Gewas. Tabel 2.1 Gewas en type rand per cluster waar inspecties hebben plaatsgevonden. Cluster Aantal deelnemers. Consumptieaardappel. Uien. Wintertarwe. Zomertarwe Erwt Peen Pootaardappel. Totaal per gewas. éénjarig. 15. 3. Zeeasterweg Oudebosweg Vogelweg.   . 1 1. Oudebosweg Schokland Zeeasterweg. 5  . Harderringweg Oudebosweg Schokland Zeeasterweg Alikruikweg Oudebosweg. 7   . Oudebosweg Alikruikweg Schokland Oudebosweg. 2 . 1 1. 3 . 1. Alikruikweg. Totaal per type rand. 1 1. meerjarig. combirand. éénjarig en meerjarig. combi en éénjarig. combi en meerjarig. 2 1 3 1. 1 1. 1. 1 2 1. 1. 1 3*. 1. 2. 2 1 1 1. 2 16. 7. 2. 7. 1. 1. * Halverwege het seizoen is op een bedrijf de gewasinspectie in wintertarwe gestopt en voortgezet in zomertarwe.. 2.4. Percelen waar uitgebreide monitoring heeft plaatsgevonden In de periode van juni t/m augustus 2010 heeft op 8 akkerbouwbedrijven een uitgebreide monitoring van natuurlijke vijanden en plaaginsecten plaatsgevonden. Deze percelen lagen naast een openbare ruimte (o.a. berm, talud) waar mede in het kader van dit project aangepast beheer plaats gaat vinden. Omdat in 2010 is gestart met het uitvoeren van monitoring was het ontwikkelen en testen van een protocol voor deze monitoring een belangrijk onderdeel van de werkzaamheden. Daarnaast is er gekeken naar de relatie tussen de aantallen natuurlijke vijanden in het gewas en in de randen. De percelen waar monitoring in de randen heeft plaatsgevonden zijn aangeduid met een blauwe stip in figuur 2.1. In 2010 heeft monitoring plaatsgevonden in consumptie-aardappel, uien en zomertarwe (zie tabel 2.2). Tabel 2.2 Gewas en type rand per cluster waar monitoring heeft plaatsgevonden. Gewas Cluster Aantal deelnemers Éénjarige rand Meerjarige rand Consumptie-aardappel. Uien Zomertarwe. Oudebosweg Zeeasterweg Vogelweg Alikruikweg Oudebosweg Zeeasterweg. 3 1 1 1 1 1. 6.

(7) 3. Werkwijze. Hieronder is de werkwijze van de gewasinspecties en de monitoring beschreven. Een uitgebreidere beschrijving van de werkwijze van de gewasinspecties is te vinden in het protocol voor gewasinspecties in bijlage 1. De werkwijze van de monitoring is in meer detail beschreven in een apart rapport (Metselaar, 2010)1.. 3.1 Doelstellingen In 2010 heeft op 32 bedrijven gewasinspectie plaatsgevonden. Het doel van de gewasinspectie is inzicht krijgen in de noodzaak om chemische middelen te gebruiken ter bestrijding van plaaginsecten. Deze noodzaak hangt af van de mate waarin plaaginsecten en natuurlijke vijanden aanwezig zijn in het perceel. Het doel van de monitoring is inzicht krijgen in de invloed van (aangepast beheer in) de openbare ruimte op het aantal natuurlijke vijanden in de rand en het perceel. In 2010 is hiermee een start gemaakt door in meer detail te kijken naar de aanwezigheid van plaaginsecten en natuurlijke vijanden in het gewas, op verschillende vaste afstanden vanaf de rand. Naast waarnemingen in het gewas vonden ook waarnemingen in de rand plaats. Het doel hiervan was inzicht te krijgen in de relatie tussen de aantallen natuurlijke vijanden in het gewas en in de akkerranden op bedrijven waar aangepast beheer in de openbare ruimte toegepast gaat worden. Op basis van de resultaten kan ook een beeld verkregen worden van de migratie van natuurlijke vijanden vanaf de rand het perceel in. De migratie van natuurlijke vijanden wordt overigens grondiger onderzocht in het FAB2 project in de Hoeksche Waard. De gegevens in 2010 kunnen als nulmeting worden gezien voor onderzoek naar de effecten van aangepast beheer in de openbare ruimte op de aantallen natuurlijke vijanden in de randen en het gewas.. 3.2 Plaaginsecten en natuurlijke vijanden Tijdens de gewasinspectie en de monitoring in het gewas wordt gelet op de aanwezigheid van plaaginsecten en hun natuurlijke vijanden (zie tabel 3.1). In de randen wordt vooral gekeken naar natuurlijke vijanden.. 1. Metselaar J.A., 2010. Actief randenbeheer voor natuurlijke plaagbestrijding - stageverslag.. CLM, Culemborg, 37 p. 7.

(8) Tabel 3.1 Plaaginsecten en natuurlijke vijanden die geteld zijn Gewas. Plaaginsect. Cons.aardappel. Luis:. Natuurlijke vijanden. -. Aardappeltopluis. Lieveheersbeestje, gaas-. -. Wegedoorn/vuilboomluis. vlieg, zweefvlieg, sluip-. -. Overige luizen. wesp (mummie), roof-. Graan. Luis. wants, galmug, spin,. Ui / Sjalot. Trips (larven). loopkevers.. Kool. Luis, Trips (larven), Rups. Peen. Wortelvlieg, Luis. 3.3 Gewasinspectie Protocol voor gewasinspectie We hebben er voor gekozen bij de gewasinspectie zo veel mogelijk aan te sluiten bij de gangbare praktijk. In de praktijk wordt gewasinspectie steekproefsgewijs in een perceel uitgevoerd. Bij de gewasinspectie wordt onderscheid gemaakt in twee afstandscategorieën: • Langs de rand: op een vaste afstand van 2m langs de rand. Langs de rand is de plaagdruk vaak hoger en er komen meer natuurlijke vijanden voor vanuit de rand. • Binnen het perceel: op een variabele afstand >70 m langs de rand. Uit onderzoek in de Hoeksche Waard in 2008 blijkt dat de invloed van de rand reikt tot minimaal 70 m. Adviseurs en telers geven er de voorkeur aan om niet altijd op precies dezelfde plek te gaan kijken. Op die manier kan met een beperkte inspanning in een aantal bezoeken een bredere indruk verkregen worden van het perceel. Per inspectie worden op 4 steekproefsgewijs vastgestelde locaties (2 locaties langs de rand en 2 locaties binnen het perceel) 5 willekeurige planten bekeken. Hierbij vormt graan een uitzondering, waarbij 10 willekeurige halmen per locatie worden bekeken. In bijlage 1 is het protocol voor de gewasinspectie opgenomen. Hierin is de werkwijze uitvoeriger beschreven. Uitvoering gewasinspectie door FAB-adviseur De FAB-adviseur heeft aan het begin van het seizoen samen met de deelnemer bepaald op welk perceel (in welk gewas) de gewasinspectie uitgevoerd zal worden. De gewasinspectie is uitgevoerd door de FAB-adviseur en (indien belangstellend) de agrariër. Een gewasinspectie duurt ongeveer 30 minuten per perceel (incl. registratie van de telling en advisering). Aanvankelijk was het streven om elke deelnemer vijf keer in het groeiseizoen te bezoeken, met een 1-2 wekelijkse frequentie. In 2010 is in overleg met telers (de kennisuitdragers) en de opdrachtgevers één van deze bezoeken vervangen door een clusterbijeenkomst. Van de geplande vier bezoeken per bedrijf is in de praktijk op elk bedrijf gemiddeld drie keer een inspectie uitgevoerd. Dit is minder als in 2009, waarin elk bedrijf gemiddeld 3,5 keer is bezocht. Hiervoor zijn verschillende redenen. Door het late voorjaar kwamen de gewassen en de randen laat op gang, waardoor pas laat gestart kon worden met de inspecties. Bovendien was het tarweseizoen relatief kort en is er in augustus veel regen gevallen. Omdat natuurlijke vijanden niet actief zijn als het regent konden in augustus daarom minder inspec8.

(9) ties uitgevoerd worden dan wenselijk. Verder is op vraag van de telers extra tijd geïnvesteerd in kennisoverdracht door middel van clusterbijeenkomsten, het geven van extra uitleg bij spuitadviezen en extra advisering bij moeilijkheden en vragen rond aanleg van en beheersing van onkruiden in akkerranden. Terugkoppeling gewasinspectie naar deelnemers Van elk bezoek is een notitie gemaakt met het resultaat van de gewasinspectie en een bijbehorend advies om wel of niet te spuiten. Dit is op een doordrukvel achtergelaten bij de agrariër (zie bijlage 2). De tellingen zijn direct verwerkt via een zakcomputer en in het programma Masterlink geplaatst, dat de deelnemer elk gewenst moment op zijn computer kan raadplegen. In 2009 hebben de deelnemers aangegeven de resultaten ook graag per e-mail te ontvangen. Daarom zijn de resultaten van elk cluster en de resultaten per bedrijf gedurende het seizoen ook vijf keer per e-mail verstuurt naar de desbetreffende telers. Dit gebeurde in de vorm van twee staafdiagrammen, waarin de aantallen natuurlijke vijanden en de luizenaantallen tijdens het seizoen werden getoond. Hierbij werd onderscheid gemaakt tussen de verschillende soorten (zie figuur 3.1). De deelnemers kregen zowel de resultaten van hun eigen bedrijf als het gemiddelde van hun cluster.. Figuur 3.1 Presentatie van de gewasinspectieresultaten aan deelnemers. Presentatie tellingen op de website In 2010 zijn de resultaten van de tellingen ook op een ‘besloten’ deel van de website geplaatst. Dit is gedaan in de vorm van grafieken, waarin per gewas de tellingen zijn weergegeven (zie ook bijlage 3). De namen van de deelnemers zijn geanonimiseerd. Het doel van het plaatsen van de gegevens op de website is dat telers actuele gegevens met elkaar kunnen vergelijken. De indruk is dat de gegevens in 2010 weinig zijn bekeken. Clusterbijeenkomsten Het projectteam heeft voor elk cluster twee veldbijeenkomsten georganiseerd, in juli en augustus. Doel was kennisuitwisseling. Tijdens de veldbijeenkomsten is aan-. 9.

(10) dacht besteed aan de stand van het gewas en de rand, onkruidbeheersing, het herkennen van plagen en natuurlijke vijanden, de resultaten van de gewasinspectie, het inzaaien van de randen in 2011 en de reacties op het project tot nu toe.. 3.4. Monitoring Selectie monitoringspercelen De monitoringspercelen zijn in overleg met Landschapsbeheer Flevoland (LBF) geselecteerd. Een belangrijk uitgangspunt hierbij was dat ze grensden aan een openbare ruimte waar aangepast beheer plaats gaat vinden, geïnitieerd door LBF. Daarnaast is gekozen voor percelen met tarwe, ui of consumptie-aardappel. Voor het waarnemen van trends is het wenselijk dat herhalingen worden aangelegd van hetzelfde gewas. Helaas was dit door de ligging van de randen t.o.v. de gewassen alleen mogelijk voor consumptie-aardappel. In tarwe en ui is monitoring uitgevoerd in één perceel. Het belangrijkste doel hierbij was het testen van het protocol voor monitoring in de praktijk. Aangepast beheer openbare ruimte In 2009 is een inventarisatie gemaakt van de mogelijkheden om de openbare ruimte (o.a. wegbermen, taluds en boerenerven) anders te gaan beheren. Het doel hiervan is de biodiversiteit van dieren, planten, en insecten te bevorderen. In 2010 is gestart met de clusters Oudebosweg en Vogelweg en gekeken naar de mogelijkheden om het beheer van de verschillende gebiedselementen te verbeteren. In de jaren die volgen zal ook gekeken worden naar de mogelijkheden voor de Zeeasterweg, de Alikruikweg en Schokland. Met name aangepast beheer van taluds van het waterschap en taluds op het land van de agrariër biedt mogelijkheden. Door het talud één- of tweemaal per jaar te maaien en het maaisel af te voeren kan de bodem verschraald worden waardoor bloeiende kruiden gestimuleerd worden. Daarnaast is aangepast beheer mogelijk van provinciale en gemeentelijke wegbermen. De provinciale bermen kunnen ingezaaid worden met soorten die aantrekkelijk zijn voor insecten en/of vogels. Deze bermen worden gefaseerd gemaaid waarbij het maaisel wordt afgevoerd. Voor gemeentelijke bermen die vallen onder de SNL-regeling wordt het voorstel gedaan om 2/3 van de berm tweemaal per jaar te maaien en 1/3 van de berm met rust te laten. Verder wordt ook advies gegeven over de inrichting en het beheer op boerenerven. Hierbij wordt o.a. gekeken naar mogelijkheden voor het planten van fruitbomen, zoom- en mantelvegetatie, insecten- en ruigtestroken. De mogelijkheden voor aangepast beheer worden in meer detail beschreven in ‘FAB gebiedsbenadering kansen en mogelijkheden 2010-2011’ van Landschapsbeheer Flevoland2. Protocol voor monitoring Op 8 akkerbouwbedrijven is in één perceel gemonitord. Langs alle percelen lag een akkerrand die grensde aan een openbare ruimte waar aangepast beheer toegepast gaat worden of is gestart. Metingen vonden plaats in 2 herhalingen per perceel op 3 verschillende meetlocaties: in de akkerrand, in het perceel op 2m van de akkerrand en in het perceel op 70m van de akkerrand. De meetlocaties zijn willekeurig gekozen en uitgezet met een GPS en daarna gemarkeerd met bamboestokken. De proefopzet per perceel is weergegeven in figuur 3.2.. 2. Landschapsbeheer Flevoland, 2010. FAB gebiedsbenadering kansen en mogelijkheden 2010-. 2011. 1p. 10.

(11) Figuur 3.2. Proefopzet monitoring in akkerrand en gewas. Monitoring is uitgevoerd met vangbekers en directe waarnemingen.. Voor de monitoring is een combinatie van directe waarnemingen en vangbekers toegepast. Tijdens de directe waarnemingen is vooral gekeken naar vliegende insecten en luizen. Met de vangbekers zijn vooral kruipende insecten gevangen. Per meetlocatie is één vangbeker geplaatst. De vangbekers zijn in week 24 (14/15 juni) en week 28 (12/13 juli) gevuld met een verzadigde zoutoplossing en een beetje afwasmiddel. Na ongeveer één week zijn deze vangbekers geleegd zodat de vangsten gedetermineerd konden worden. In de omgeving van deze vangbekers vonden directe waarnemingen plaats met tijdsintervallen van ca. 2 weken. Voor de directe waarnemingen in het gewas is hetzelfde protocol gebruikt als voor de gewasinspecties (bijlage 1). De monitoring was echter intensiever dan de gewasinspecties, door een verdubbeling van het aantal onderzochte planten per meetlocatie. In de rand vonden directe waarnemingen plaats in een kwadrant van 3 m2, waarbij een observatietijd van 5 minuten is aangehouden. Om eventuele variatie tussen de resultaten van verschillende bedrijven te kunnen verklaren is tegelijkertijd met de directe waarnemingen de ontwikkeling van de akkerrand gevolgd met behulp van vegetatieopnames. Hierbij vormden de ingezaaide bloemenmengsels het uitgangspunt. In de kwadranten voor de directe waarnemingen is geïnventariseerd welke planten opgekomen waren en of deze bloeiden. Bovendien is een top 3 gemaakt van de meest voorkomende planten. Ter aanvulling op de bovengenoemde metingen zijn ook de breedte van de akkerrand, het groeistadium van het gewas en de hoogte van het gewas bepaald. Daarnaast is een notitie gemaakt van de hoeveelheid onkruid en de weersomstandigheden.. 11.

(12) Terugkoppeling monitoring aan deelnemers Alle 8 bedrijven waar monitoring plaatsvond hebben 2 keer gedurende het seizoen een e-mail ontvangen met daarin de resultaten van de vangbekers en de directe waarnemingen. Dit gebeurde in de vorm van staafdiagrammen waarin de aantallen natuurlijke vijanden en de luizenaantallen tijdens het seizoen werden weergegeven (zie figuur 3.3).. Figuur 3.3 Presentatie van de monitoringsresultaten aan deelnemers. 12.

(13) 4. Opkomst van de randen. Het jaar 2010 was niet het beste jaar voor het telen van akkerranden. Het voorjaar was nat en koud gevolgd door een droge zomer. Hierdoor konden de randen pas laat ingezaaid worden en ontwikkelden de randen zich traag. Dit is zichtbaar op de fotoreeks in figuur 4.1 van een akkerbouwbedrijf in het cluster Alikruikweg. In 2010 waren in het voorjaar meer problemen met onkruiden zoals hanepoot dan in 2009.. 21 juni. 28 juni. 12 juli. 26 juli. Figuur 4.1 Ontwikkeling éénjarige akkerrand aan de Oldebroekerweg in 2010. De randen kwamen laat in bloei (rond half juli), waardoor ze voor een optimale plaagbestrijding door natuurlijke vijanden waarschijnlijk te laat zijn geweest. Zeker voor tarwe, omdat dit gewas in augustus al wordt geoogst. Door ongunstige weersomstandigheden was de onkruiddruk dit jaar net als in 2009 erg hoog. Door het natte en koude voorjaar ontstonden grote onkruidproblemen in de akkerranden en de gewassen. Hierdoor moesten randen soms vroeg gemaaid worden om zaadzetting van de onkruiden te voorkomen. Ook zorgde berijding in het kiemstadium in sommige randen voor een verminderde opkomst. Verder lijkt het meerjarige bloemenmengsel nog niet optimaal te zijn voor het onderdrukken van onkruiden en het stimuleren van natuurlijke vijanden. De grassen kwamen laat op dit jaar en de bodembedekking kan beter.. 13.

(14) 5. Resultaten gewasinspecties ________________. In dit hoofdstuk wordt een beeld gegeven van de resultaten van de gewasinspecties in 2010. Er is in de analyse geen onderscheid gemaakt tussen eenjarige en meerjarige akkerranden.. 5.1 Resultaten per gewas per cluster Tijdens de gewasinspecties is net als vorig jaar een grote diversiteit aan natuurlijke vijanden waargenomen. Daarnaast lijkt op het eerste gezicht de variatie in aantal (tussen gewassen, clusters en weken) ook groot. In de volgende paragrafen worden per gewas en per cluster de resultaten van de gewasinspecties onder de loep genomen. In de figuren worden de gemiddelde resultaten weergegeven voor de grootste clusters en de gewassen consumptie-aardappel, ui en wintertarwe. Dit zijn de gewassen waar de meeste gewasinspecties zijn uitgevoerd. Consumptie-aardappel In vergelijking met 2009 zijn in 2010 veel luizen aangetroffen in aardappel, hoofdzakelijk wegedoornluis en vuilboomluis. Rond week 29 (eind juli) lag het hoogtepunt met de hoogste aantallen in het cluster Vogelweg. De overige soorten, zoals groene perzikluis en boterbloemluis zijn waargenomen, maar niet in grote aantallen. Net als vorig jaar is aardappeltopluis nauwelijks aangetroffen, omdat daar rond half juni vaak gericht tegen wordt gespoten. Dit is een luis die naast zuigschade (ontrekken van voedingsstoffen) al in lage aantallen problemen kan veroorzaken doordat hij via beïnvloeding van de stofwisseling van de plant zorgt voor beperking van de groei, wat (in extreme gevallen) voor een flinke opbrengstreductie kan zorgen. In aardappel is per gewasinspectie de grootste diversiteit aan natuurlijke vijanden waargenomen in vergelijking met ui en tarwe. In de clusters Alikruikweg en Zeeasterweg zijn de hoogste aantallen natuurlijke vijanden aangetroffen. De aantallen zijn hoger dan vorig jaar. In de clusters Oudebosweg en Vogelweg zijn de aantallen vergelijkbaar met vorig jaar. In totaal hadden 5 bedrijven in het cluster Alikruikweg een rand langs consumptieaardappel. Het aantal natuurlijke vijanden neemt toe in de loop van het groeiseizoen. Het middelengebruik lag met gem. 1,0 bespuitingen op gem. 0,024 kg ws/ha. De toegepaste middelen waren voor 100% schadelijk voor natuurlijke vijanden (namelijk Actara, Karate Zeon en Calypso), (NB. 4 van de 5 telers hebben hun gegevens aangeleverd). De bespuitingen hebben geen structureel negatief effect gehad op de natuurlijke vijanden, aangezien de aantallen gedurende het groeiseizoen toenemen. In de weken na iedere bespuiting is toevalligerwijs niet gescout, daardoor is niet te zeggen of de natuurlijke vijanden hieronder te lijden hebben gehad. Aan de Zeeasterweg hadden 2 deelnemers een rand naast consumptie-aardappel. (NB.slechts 1 van de 2 telers heeft zijn spuitgegevens aangelever). Het middelengebruik bestond uit 2 bespuitingen op gem. 0,078 kg ws/ha. Van de toegepaste middelen was 50% schadelijk voor natuurlijke vijanden, namelijk Karate Zeon. Het toegepaste middel Plenum is niet schadelijk voor natuurlijke vijanden. Over het. 14.

(15) algemeen was er geen relatie zichtbaar met de gevonden aantallen, het insecticidengebruik en de middelenkeuze. Aan de Oudebosweg hadden 6 bedrijven een rand naast consumptie-aardappel. Het middelengebruik lag met gem. 1,75 bespuitingen op gem. 0,036 kg ws/ha. Van de toegepaste middelen was 86% schadelijk voor natuurlijke vijanden, namelijk Karate Zeon, Sumicidin Super en Calypso. Het toegepaste middel Pirimor is niet schadelijk voor natuurlijk vijanden. (NB. 5 van de 6 telers hebben hun gegevens aangeleverd). Over het algemeen lijkt een relatie zichtbaar met de gevonden aantallen, het insecticidengebruik en de middelenkeuze. De bespuitingen vonden plaats tussen week 23 en 29. Gedurende deze weken is het aantal natuurlijke vijanden en luizen relatief laag. Na deze periode worden de hoogste aantallen waargenomen. Bij de 2 bedrijven aan de Vogelweg zijn relatief weinig natuurlijke vijanden aangetroffen. Het aantal luizen heeft in piek in week 29, op dat moment zijn insecticiden ingezet. Het middelengebruik lag met gem. 1,0 bespuitingen op gem. 0,039 kg ws/ha. Van de toegepaste middelen was 33% schadelijk voor natuurlijke vijanden, namelijk Decis EC. Het toegepaste middel Teppeki is niet schadelijk voor natuurlijke vijanden, (NB. de twee telers hebben beide hun gegevens aangeleverd). Over het algemeen was er geen relatie zichtbaar met de gevonden aantallen, het insecticidengebruik en de middelenkeuze. In de weken na iedere bespuiting is toevalligerwijs niet gescout, daardoor is niet te zeggen of de natuurlijke vijanden hieronder te lijden hebben gehad.. 15.

(16) Figuur 5.1 Aantal natuurlijke vijanden en plaaginsecten in consumptie-aardappel, gemiddeld per week, per cluster (tussen haakjes: het aantal bedrijven waar gewasinspectie plaatsvond). In weken met * is geen inspectie uitgevoerd.. 16.

(17) Ui Net als vorig jaar is in het cluster Schokland vrijwel geen trips aangetroffen in ui. In het cluster Zeeasterweg is meer trips aangetroffen. Vorig jaar zijn in dit cluster geen akkerranden aangelegd langs ui en dus geen gewasinspecties uitgevoerd. Het aantal natuurlijke vijanden in ui is kleiner dan in aardappel, maar verschilt niet veel van de resultaten van vorig jaar in ui. Vooral loopkevers, zweefvliegen en lieveheersbeestjes zijn aangetroffen. Gedurende het seizoen zijn regelmatig bespuitingen uitgevoerd in de clusters Zeeasterweg en Schokland. Middelen zoals Decis EC en Karate Zeon, die ook schadelijk zijn voor natuurlijke vijanden. In ieder cluster deden twee deelnemers met uien mee. Een deelnemer aan de Zeeasterweg heeft zijn gegevens ingeleverd. Het middelengebruik is gebaseerd op 4 bespuitingen op gem. 0,006 kg ws/ha, die 100% schadelijk voor natuurlijke vijanden, namelijk de middelen Decis EC en deltamethrin. In het cluster Schokland lag het middelengebruik met gem. 2,5 bespuiting op gem. 0,0065 kg ws/ha, waarvan 100% schadelijk voor natuurlijke vijanden, namelijk Decis EC. De twee deelnemers in Schokland hebben beide hun gegevens aangeleverd. Anders dan bij consumptie-aardappel zijn er voor de tripsbestrijding in ui geen middelen die 100% effectief zijn. Ook natuurlijke vijanden kunnen niet alle trips wegkrijgen, doordat trips verstopt zit in de uienrokken. Het risico dat telers lopen bij het missen van het juiste bestrijdingsmoment is veel groter. Daardoor wordt in ui meer gespoten dan tegen luis in graan en aardappel. Het perspectief van FAB in ui is nog erg onzeker.. Figuur 5.2. Aantal natuurlijke vijanden en plaaginsecten in ui, gemiddeld per week, per cluster (tussen haakjes: het aantal bedrijven waar gewasinspectie plaatsvond). In weken met * is geen inspectie uitgevoerd.. 17.

(18) Wintertarwe Dit jaar hebben meer deelnemers akkerranden aangelegd langs granen dan vorig jaar. In 2010 is op twee bedrijven in Schokland gewasinspectie uitgevoerd in wintertarwe en was het aantal aangetroffen luizen laag. Vorig jaar werden meer natuurlijke vijanden aangetroffen, dit jaar nauwelijks. Dit kan o.a. te wijten zijn aan de rand die pas laat op kwam en daardoor ook laat bloeide, waardoor deze weinig effect heeft gehad op het moment dat het nodig was. Slechts 1 van de twee wintetarwetelers in Schokland heeft gegevens aangeleverd. Deze deelnemer heeft geen insecticiden ingezet. Twee deelnemers op Schokland die randen langs ui hebben aangelegd hebben ook hun spuitgegevens beschikbaar gesteld in wintertarwe. Zij hebben Perfekthion en Decis EC ingezet tegen luizen (ieder 1 bespuiting, gem. 0,1 kg ws/ha). Deze middelen zijn schadelijk voor natuurlijke vijanden. In 2010 werd in de zomertarwe in het cluster Alikruikweg nauwelijks luizen aangetroffen. Het aantal natuurlijke vijanden was divers. In het cluster Alikruikweg deed 1 deelnemer mee met zomertarwe. Deze deelnemer heeft aan het begin van het seizoen 1 bespuiting met Karate Zeon uitgevoerd (0.005 kg ws/ha). Karate Zeon is schadelijk voor natuurlijke vijanden. Het is niet zeker of het aantal natuurlijke vijanden hoger was geweest als deze bespuiting niet was uitgevoerd. Twee deelnemers aan de Alikruikweg die randen langs aardappel hebben aangelegd hebben ook hun spuitgegevens beschikbaar gesteld in zomertarwe. Een van hen heeft geen insecticiden ingezet. De tweede heeft aan het begin van het seizoen ook een bespuiting met Karate Zeon uitgevoerd (0,005 kg ws/ha). In het cluster Oudebosweg zijn nauwelijks natuurlijke vijanden aangetroffen. De luizen hadden een piek in week 27 en daalde in aantal daarna sterk. Slechts 2 van de 5 deelnemers hebben hun gegevens aangeleverd. Deze twee deelnemers hebben geen insecticiden ingezet in wintertarwe. Het is onduidelijk of de overige deelnemers bespuitingen hebben uitgevoerd, daardoor is er geen relatie zichtbaar met de gevonden aantallen, het insecticidengebruik en de middelenkeuze. Twee deelnemers aan de Oudebosweg die randen langs aardappel hebben aangelegd hebben ook hun spuitgegevens beschikbaar gesteld in wintertarwe. Zij hebben beide aan het begin van het seizoen een bespuiting met Karate Zeon uitgevoerd (0,005 kg ws/ha). De enige deelnemer met tarwe in het cluster Zeeasterweg had een behoorlijk aantal natuurlijke vijanden, vooral sluipwespen, loopkevers, spinnen, zweefvliegen en lieveheersbeestjes. De verhouding met luizen was altijd gunstig (>1 natuurlijke vijand per 10 luizen). Het middelengebruik is onbekend. Daarnaast heeft een teler in dit cluster wel een rand aangelegd, maar er is geen gewasinspectie uitgevoerd. Deze teler heeft geen insecticiden ingezet. Twee deelnemers aan de Zeeasterweg die randen langs aardappel hebben aangelegd hebben ook hun spuitgegevens beschikbaar gesteld in wintertarwe. Zij hebben beide aan het begin van het seizoen een bespuiting met Karate Zeon uitgevoerd (0,005 kg ws/ha). Peen en Erwt In 2010 is op een perceel met peen in het cluster Alikruikweg gewasinspectie uitgevoerd. Daarbij is nauwelijks wortelvlieg aangetroffen, wel diverse natuurlijke vijanden. In 2010 is voor het eerst gewasinspectie uitgevoerd in erwt. Hierbij zijn luizen aangetroffen en geen natuurlijke vijanden.. 18.

(19) Figuur 5.3. Aantal natuurlijke vijanden en plaaginsecten in wintertarwe, gemiddeld per week, per cluster (tussen haakjes: het aantal bedrijven waar gewasinspectie plaatsvond). In weken met * is geen inspectie uitgevoerd. 19.

(20) 5.2 Verhouding natuurlijke vijanden en plaaginsecten Uit onderzoek is gebleken dat natuurlijke vijanden een plaag voldoende zouden kunnen onderdrukken wanneer per tien plaaginsecten minstens één natuurlijke vijand aanwezig is in het perceel (dit bleek o.a. in het FAB-project in de Hoeksche Waard)3. Op basis van de tellingen is net als vorig jaar geanalyseerd hoe de gemiddelde relatie tussen beide groepen was in 2010. De resultaten zijn weergegeven in figuur 5.4.. Figuur 5.4.. Verhouding natuurlijke vijanden en plaaginsecten op de deelnemende bedrijven (een score boven de rode lijn is gunstig). CA= consumptie-aardappel, Pn= Peen, ZT= zomertarwe, WT= wintertarwe, E= erwt, Ui= ui.. 3. Projecten FABI 2005-2007 en LTO-FABII 2008-2011 (ZLTO, WUR-PPO, WUR-PRI, UvA_IBED,. DLV Plant, CLM en LBI). 20.

(21) Op 16 van de 33 bedrijven (ca. 50%) was tijdens alle gewasinspecties de verhouding natuurlijke vijanden en plaaginsecten gunstig, dat betekent per tien plaaginsecten minstens één natuurlijke vijand. Vorig jaar was op bijna 80% van de bedrijven bij alle gewasinspecties de verhouding gunstig. De luizendruk in aardappel was in 2009 minder groot. In 2010 is op drie bedrijven met akkerranden langs aardappel de verhouding in geen enkele inspectie gunstig geweest. Het is onduidelijk of de verhouding natuurlijke vijanden en plaaginsecten al uit balans was voordat een bespuiting is uitgevoerd of dat door de bespuiting de verhouding uit balans is geraakt.. 21.

(22) 5.3 Vergelijking waarnemingen langs de rand en binnen het perceel Veel natuurlijke vijanden hebben stuifmeel en nectar nodig als voedingsbron en zullen daardoor het meest in de buurt van de rand te vinden zijn. Vanuit de rand gaan zij het perceel in. De verwachting was daarom dat langs de rand meer natuurlijke vijanden voorkomen dan binnen het perceel. Voor de drie belangrijkste gewassen (qua aantal percelen) is een vergelijking gemaakt van de aantallen op beide locaties in het perceel. Uit de figuur 5.5 blijkt dat de natuurlijke vijanden in aardappel tijdens de helft van de telweken gemiddeld meer naast de rand werden aangetroffen dan in het perceel. Dat is in 6 van de 11 telweken het geval. Vorig jaar was in alle telweken het aantal natuurlijke vijanden langs de rand gemiddeld hoger. Het is vooralsnog niet mogelijk hier duidelijke conclusies aan te verbinden.. Figuur 5.5.. Vergelijking aantal natuurlijke vijanden en plaaginsecten tijdens gewasinspecties langs de rand (2m van de rand) en binnen het perceel (>40 m van de rand). In weken met een * is geen gewasinspectie uitgevoerd.. 22.

(23) De luizen worden in 2010 tijdens de piekweek (week 30) gemiddeld meer in het perceel dan naast de rand aangetroffen. Na deze week bevinden ze zich meer naast de rand. Mogelijk is dit het effect van inzet van insecticiden. Vorig jaar werden de luizen in bijna alle weken meer in het perceel aangetroffen. De luizenaantallen waren toen veel lager dan vorig jaar. Waarschijnlijk waren dit jaar niet altijd voldoende natuurlijke vijanden aanwezig om vanuit de rand de luizen te onderdrukken. In ui komen tripsen en natuurlijke vijanden in bijna alle weken gemiddeld meer langs de rand voor dan in het perceel. Ook in het FAB II project in de Hoeksche Waard valt op dat trips meer aan de rand voorkomt. Trips is een insect die vanuit de rand het gewas intrekt. Bij luizen is dat veel minder het geval. Vorig jaar is een beperkt aantal gewasinspecties uitgevoerd in tarwe. Dit jaar is dit op meer bedrijven uitgevoerd en kunnen we ook van dit gewas het gemiddelde aantal luizen en natuurlijke vijanden naast de rand en binnen het perceel vergelijken. Luizen zijn in wintertarwe voornamelijk binnen het perceel aangetroffen. Het aantal langs de rand was gemiddeld lager. De piekweken wat betreft luizen waren week 27 t/m 29. In week 27 werden nauwelijks natuurlijke vijanden aangetroffen op beide locaties. In week 28 kwamen zij gemiddeld het meeste voor binnen het perceel en in week 29 meer langs de rand. Of dit een effect is van bespuitingen is op het moment niet te zeggen, aangezien weinig spuitgegevens bekend zijn.. 23.

(24) 6. Resultaten monitoring. In dit hoofdstuk wordt een beeld gegeven van de resultaten van de monitoring in 2010 in tarwe, ui en consumptie-aardappel. Voor tarwe en ui is slechts één herhaling aangelegd om het protocol te testen. Voor consumptie-aardappel waren 6 percelen beschikbaar (waarvan 4 met goed ontwikkelde éénjarige randen). Daarom kan alleen voor consumptie-aardappel worden gekeken naar de algemene trends.. 6.1 Zomertarwe Het aantal natuurlijke vijanden in vangbekers in de akkerrand en het gewas lijkt toe te nemen in de loop van het seizoen (zie figuur 6.1). Op basis van directe waarnemingen is deze trend minder duidelijk (zie figuur 6.2). Luizen zijn alleen in week 25 waargenomen in het perceel (zie figuur 6.3).. Figuur 6.1. Resultaten vangbekers zomertarwe. Figuur 6.2. Natuurlijke vijanden bij directe waarnemingen in zomertarwe Totaal aantal Luizen - Zomertarwe. Aantal luizen /10 planten. 200. 180 160 140 120. Veld 2m 100. Veld 70m. 80 60 40. 20 0 25. 26*. 27. 28*. 29. Week. Figuur 6.3. Luizenaantallen bij directe waarnemingen in zomertarwe. Deze resultaten kunnen gerelateerd worden aan de toegepaste bespuitingen in het perceel. In het zomertarweperceel is op 22 juni (week 24) voor de laatste keer gespoten met het luiswerende (biologische) middel Insectscare. Opvallend is dat in week 25 nog luizen werden waargenomen in het perceel en daarna niet meer. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat het luiswerende middel Insectscare de na24.

(25) tuurlijke vijanden niet aantast, maar door de afwerende geur wel de luizen wegjaagt. De natuurlijke vijanden konden daarna de overige luizen opruimen.. 6.2 Ui Ten opzichte van de start van de monitoring in week 23 kan in week 27 in de akkerrand een toename van het aantal natuurlijke vijanden in vangbekers worden waargenomen (zie figuur 6.4). In het gewas is echter sprake van een afname ten opzichte van week 27. Door de lage aantallen natuurlijke vijanden zijn de relaties bij de directe waarnemingen minder duidelijk (zie figuur 6.5). Gedurende de hele monitoringsperiode is geen trips aangetroffen (zie figuur 6.6).. Figuur 6.4 Resultaten vangbekers ui. Figuur 6.5 Natuurlijke vijanden bij directe waarnemingen in ui. Aantal luizen /10 planten. Totaal aantal Trips - Ui 200 180. 160 140 120. Veld 2m 100. Veld 70m. 80 60 40. 20 0 25. 26*. 27. 28*. 29. Week. Figuur 6.6. Luizenaantallen bij directe waarnemingen in ui. In het uienperceel is op 1 juli (week 26) met het breedwerkende middel Karate Zeon gespoten. De rest van de insecticidenbespuitingen vonden plaats in augustus (week 31 en 33), na de laatste directe waarnemingen. De insecticidenbespuiting in week 26 zou een verklaring kunnen zijn voor de lage aantallen loopkevers in het gewas in week 27 ten opzichte van de aantallen loopkevers in week 23. Het breedwerkende middel Karate Zeon is namelijk ook zeer giftig voor loopkevers (bijlage 2). In uien kunnen de loopkevers nauwelijks beschutting vinden onder het gewas.. 6.3 Consumptie-aardappel De resultaten van 4 bedrijven (zie bijlage 6) waar monitoring plaatsvond in consumptieaardappelpercelen grenzend aan een goed ontwikkelde éénjarige akkerrand. 25.

(26) zijn geanalyseerd door middel van statistische analyse met SPSS. Zowel voor de directe waarnemingen als voor de resultaten van de vangbekers is gekeken naar de correlaties tussen de aantallen natuurlijke vijanden op verschillende locaties in het gewas en in de akkerrand. Analyse van de correlatie tussen de hoeveelheid natuurlijke vijanden en de luizenaantallen in het gewas vond plaats op basis van de directe waarnemingen. 6.3.1 Directe waarnemingen in aardappel Op basis van directe waarnemingen en vangbekerresultaten is voor 4 bedrijven gekeken naar de correlaties tussen de totale aantallen natuurlijke vijanden in de akkerrand en in het gewas op 2m en 70m van de rand. In figuur 6.7 is dit voor de directe waarnemingen weergegeven. Er lijkt een duidelijke correlatie te zijn tussen het aantal natuurlijke vijanden in de akkerrand en het aantal natuurlijke vijanden in het gewas op 2m van de rand (P=0.05, R2=0.49).. Figuur 6.7.. Totaal aantal natuurlijke vijanden in de akkerrand t.o.v. het gewas op basis van directe waarnemingen. Correlatie is weergegeven met R2. Onderscheid is gemaakt tussen metingen op 2m (blauw) en op 70m van de akkerrand (rood).. De relatie tussen de totale aantallen natuurlijke vijanden en de luizenaantallen is weergegeven in figuur 6.8. Er lijkt geen duidelijk verband te zijn tussen de aantallen natuurlijke vijanden en de luizenaantallen in het gewas. Bovendien kunnen geen duidelijke verschillen waargenomen worden tussen de verschillende meetlocaties in het gewas.. 26.

(27) Figuur 6.8.. Totaal aantal natuurlijke vijanden t.o.v. totaal aantal luizen in het gewas op basis van directe waarnemingen. Correlatie is weergegeven met R2. Onderscheid is gemaakt tussen metingen op 2m (blauw) en op 70m van de akkerrand (rood).. Er lijkt een relatie te zijn tussen de directe waarnemingen in de akkerrand en in het gewas (aardappel) op 2 m van de rand. Hogere aantallen natuurlijke vijanden in de akkerrand gaan samen met hogere aantallen natuurlijke vijanden op 2 m van de rand. Er kan echter geen duidelijke relatie waargenomen worden tussen de aantallen natuurlijke vijanden in de rand en in het gewas op 70 m van de rand. Dit zou kunnen komen doordat natuurlijke vijanden deels afhankelijk zijn van stuifmeel en nectar in de akkerrand. De aantallen natuurlijke vijanden bij directe waarnemingen waren relatief laag. Een belangrijke factor die hierbij een rol speelt is dat de akkerranden laat in bloei kwamen. Hoewel er wel vegetatieopnames zijn gedaan in de akkerranden kon door het late bloeiseizoen en onkruidproblemen helaas niet gekeken worden naar de relatie tussen de hoeveelheid bloeiende bloemen en de aantallen natuurlijke vijanden. In een groot deel van de periode waarin gemonitord werd bloeiden de randen niet of nauwelijks. Verder werden een aantal randen al voor de bloei van de rand gemaaid vanwege onkruidproblemen. Daarom is uiteindelijk alleen per plantensoort genoteerd of er planten bloeiden en is de hoeveelheid bloeiende bloemen niet geteld. Omdat niet gekeken is naar de relatie tussen de aantallen bloeiende bloemen en de aantallen vliegende natuurlijke vijanden kan binnen dit project niet wetenschappelijke onderbouwt worden dat deze randen kolonisatie door natuurlijke vijanden stimuleren. Ook is er geen controle zonder akkerranden meegenomen waaruit het positieve effect van akkerranden op natuurlijke vijanden zou kunnen blijken. Op basis van voorgaande onderzoeken (o.a. in de Hoeksche Waard en op het OBS in Nagele) wordt er vanuit gegaan dat dit een feit is. Aan het eind van het project kan echter wel gekeken worden naar het verloop van de aantallen natuurlijke vijanden in de rand en in het gewas over de jaren heen, in relatie tot de inspanningen van aangepast beheer.. 27.

(28) De telresultaten worden beïnvloed door de mate van bloei van de akkerrand. Daarnaast is er invloed van de hoeveelheid bespuitingen die al hadden plaatsgevonden en de middelen waarmee gespoten was. Op drie van de vier bedrijven heeft een bespuiting plaatsgevonden met breedwerkende middelen (Karate Zeon, Sumicidin, Actara,) rond de langste dag van het jaar (week 24 en 25). Dit heeft niet alleen effect op de luizenaantallen, maar ook op de natuurlijke vijanden. Omdat de eerste directe waarnemingen plaatsvonden in week 25 is het zeer waarschijnlijk dat de bespuitingen in week 24 en 25 mede verantwoordelijk zijn voor de lage aantallen natuurlijke vijanden en luizen bij directe waarnemingen. Bovendien verstoort een insecticidenbespuiting de eventuele relatie tussen de aantallen natuurlijke vijanden in de akkerrand en in het gewas. Verder hebben alle bedrijven een verschillende eigenaar, waardoor de monitoringspercelen en akkerranden verschillend werden beheerd. Daarnaast verschilden de bedrijven wat betreft de positie van gebouwen, velden en omgeving. Tot slot varieerden de weersomstandigheden (wind, bewolking) tijdens de waarnemingen. Door al deze variabelen is het erg lastig om goed onderzoek te doen en duidelijke onderlinge relaties te leggen. 6.3.2 Vangbekers in aardappel In figuur 6.9 is de relatie tussen de totale aantallen natuurlijke vijanden in vangbekers in de akkerrand en in aardappelpercelen (2m en 70m van de akkerrand) weergegeven. Deze totalen worden met name beïnvloed door de hoeveelheid loopkevers (>90% van de totaal aantallen en voornamelijk de soort Pterostichus melanarius). Er kunnen positieve correlaties waargenomen worden tussen de hoeveelheid loopkevers in de akkerrand en de hoeveelheid loopkevers op zowel 2m als 70m in het gewas (P=0.05). Bovendien lijkt het erop dat in vangbekers op 70m van de akkerrand veelal hogere aantallen loopkevers worden waargenomen dan op 2m van de akkerrand.. Figuur 6.9.. Totaal aantal natuurlijke vijanden in de akkerrand t.o.v.. aardappel op. basis van vangbekers. Correlatie is weergegeven met R2. Onderscheid is gemaakt tussen metingen op 2m (blauw) en op 70m van de akkerrand (rood).. 28.

(29) Op basis van de vangbekerresultaten kan worden geconcludeerd dat hogere aantallen loopkevers in de akkerranden samen gaan met hogere aantallen loopkevers in het gewas. Omdat natuurlijke vijanden na het poten van het gewas vanuit de omgeving het perceel intrekken mag worden aangenomen dat deze hogere aantallen in het perceel een gevolg zijn van hogere aantallen in de akkerrand. Echter, is er geen controle zonder ingezaaide akkerranden meegenomen in deze proefopzet. Ook is er niet gekeken naar de relatie tussen de bedekkingsgraad en de aantallen loopkevers. Er kan daarom niet wetenschappelijke onderbouwt worden dat deze randen kolonisatie door loopkevers stimuleren. Ook is geen relatie aangetoond tussen loopkeveraantallen en luisbestrijding. Voorgaande onderzoeken (o.a. in FAB-projecten, op het OBS in Nagele) tonen aan dat meerjarige randen positieve effecten hebben op loopkevers. Van Eénjarige randen worden nauwelijks effecten verwacht, omdat loopkevers een meerjarige cyclus hebben. Eén-jarige randen hebben echter meer bloeiende bloemen en stimuleren daardoor de vliegende insecten beter dan meerjarige randen. Bovendien gaven veel boeren in het begin aan liever een 1-jarige rand te telen zodat ze zich minder vast hoefden te leggen. Met name in het begin van het seizoen hebben de loopkevers een belangrijke luisonderdrukkende rol. Het zou daarom mooi zijn als 1-jarige randen ook voldoende beschutting kunnen bieden voor loopkevers en deze aantallen kunnen stimuleren. De eenjarige randen in Flevoland worden in veel gevallen elk jaar weer op dezelfde plek ingezaaid (of doorgezaaid). Wij hopen daarom dat ze constant genoeg zijn om ook als "beetlebank" te functioneren. Door per bedrijf het verloop in loopkeveraantallen over de jaren heen te inventariseren kan worden onderzocht of dit ook daadwerkelijk zo is. De vangbekerresultaten lijken minder beïnvloed te zijn door de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen in het perceel dan de resultaten van directe waarnemingen. Na het plaatsen van de eerste vangbekers (week 23) is in drie percelen gespoten met breedwerkende middelen (week 24 en 25). Ondanks deze bespuiting zijn de aantallen loopkevers in week 27 in veel gevallen niet lager dan in week 23. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat loopkevers beschutting kunnen vinden onder de bladeren van aardappelplanten en daardoor niet aangetast kunnen worden door het gewasbeschermingsmiddel. In het uienperceel, een gewas met relatief weinig blad, werden wel lagere aantallen loopkevers waargenomen in week 27. Het is interessant om deze hypothese verder te onderzoeken.. 6.3.3 Natuurlijke vijanden en luisbestrijding in aardappel Wat betreft de relatie tussen natuurlijke vijanden en luizenaantallen kunnen geen duidelijke conclusies getrokken worden. Dit wordt mede veroorzaakt door de trage ontwikkeling van de akkerranden dit jaar. Hierdoor konden de positieve effecten op natuurlijke vijanden pas laat in het seizoen waargenomen worden. Helaas zijn de aantallen luizen in dit stadium al te hoog om onderdrukt te worden. Afgezien van de trage ontwikkeling is het ingezaaide bloemenmengsel ook nog niet optimaal voor het stimuleren van natuurlijke vijanden. De randen zijn nog erg gevoelig voor veronkruiding. Daarbij is de hoeveelheid bloemen die makkelijk toegankelijk zijn voor insecten in de meerjarige rand relatief laag,in verhouding tot éénjarige randen. De relatie tussen luizen en natuurlijke vijanden wordt in grote mate beïnvloed door het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen. In de verschillende monitoringspercelen worden verschillende middelen gebruikt, met verschillende soort-. 29.

(30) specifieke negatieve effecten op natuurlijke vijanden. Bovendien heeft bespuiting als doel de luizenpopulatie te bestrijden. De verhouding tussen de aantallen natuurlijke vijanden en luizen verschilt daarom per perceel. In geen geval is deze representatief voor de natuurlijke situatie (zonder chemisch ingrijpen). Onderzoek op biologische bedrijven en in percelen waar niet gespoten wordt is daarom wenselijk. Dit onderzoek zou bij kunnen dragen aan een beter inzicht in de opbouw van luizenpopulaties in relatie tot de aanwezigheid van natuurlijke vijanden. Met behulp van deze inzichten zou het moment van bespuiten beter gekozen kunnen worden.. 30.

(31) 7. Gebruik van insecticiden Insecticidengebruik en spuitfrequentie In consumptie-aardappel lag het middelengebruik op de percelen waarin gewasinspecties plaatsvonden met gem. 1,6 bespuitingen op gem. 0,063 kg ws/ha. (NB. slechts 11 van de 15 telers hebben hun gegevens aangeleverd). Dit is een stijging ten opzichte van 2009. Het middelengebruik in de uipercelen waarin gewasinspecties plaatsvonden lag met gem. 1,9 bespuitingen op gem. 0,0014 kg ws/ha. (NB. 3 van de 4 telers hebben hun gegevens aangeleverd). Dit is een daling ten opzichte van 2009. In de wintertarwepercelen waarin gewasinspecties plaatsvonden zijn geen bespuitingen uitgevoerd. (NB. slechts 3 van de 9 wintertarwetelers hebben hun gegevens aangeleverd). Er zijn te weinig spuitgegevens aangeleverd door de deelnemers met randen langs wintertarwe om op basis hiervan een vergelijking te maken met 2009. Daarnaast deed in 2009 maar één teler met wintertarwe mee. In 2010 had één deelnemer een rand langs zomertarwe. Hier is een bespuiting met Karate Zeon uitgevoerd. Vergelijking van alle percelen (2010: 18, 2009: 13) waarvan bespuitingen zijn aangeleverd (incl. percelen met rand) levert de volgende uitkomsten op: Het middelengebruik in 2009 lag met gem. 1,3 op gem. 0,083 kg ws/ ha. Het middelengebruik in 2010 lag met gem. 0,5 bespuitingen op gem. 0,018 kg ws/ha. Dit is een daling ten opzichte van 2009. Het lijkt er op dat het aantal bedrijven dat niet spuit in wintertarwe is toegenomen. Maar het aantal bedrijven met akkerranden langs wintertarwe dat spuitgegevens heeft ingeleverd is beperkt, dus daarom niet met zekerheid te zeggen. In hoeverre veranderingen in het middelengebruik zijn toe te schrijven zijn aan de effectiviteit van de rand, begeleiding in het project of aan seizoensverschillen is moeilijk te zeggen. Bij vergelijking van het middelengebruik op percelen waar wel gewasinspectie plaatsvond door een FAB-adviseur met percelen van dezelfde bedrijven waar dit niet gebeurde (zie bijlage 4), bleek dat het middelengebruik daarop nauwelijks verschilde in consumptie-aardappel. Voor wintertarwe zijn in 2010 relatief weinig spuitgegevens aangeleverd door deelnemers met een rand. Meer informatie is beschikbaar over percelen zonder rand. Hieruit blijkt dat het middelgebruik in wintertarwe in 2010 is afgenomen tov 2009 en 2008. Meer bespuitingen werden uitgevoerd in uienpercelen zonder rand dan percelen met rand. Alleen de milieubelasting voor het waterleven van de percelen zonder rand was lager dan de percelen met rand. Middelenkeuze in 2010 In aardappel zijn in 2010 meer middelen ingezet dan in voorgaande jaren vanwege de hoge luisdruk. Het gebruik van Sumicidin super neemt vanaf 2008 af en is in 2010 niet meer gebruikt. Tevens zijn twee middelen ingezet, namelijk Actara en Plenum die voorgaande jaren niet zijn gebruikt.. 31.

(32) Tabel 7.1 Vergelijking van het gebruik van de verschillende insecticiden in 2008, 2009 en 2010 in de gewassen waarin in 2010 gewasinspectie plaatsvond (rood=toename t.o.v. jaar eerder en groen=afname t.o.v. jaar eerder) 2008 Middelnaam. Gem. gebruik per werkz. stof (kg a.s./ha) werkzame stof. Ui. C.Aardappel. DECIS EC. deltamethrin. 0,019. 0,005. KARATE ZEON. lambda-cyhalothrin. 0,005. 0,008. SUMICIDIN SUPER. esfenvaleraat. 0,005. PIRIMOR. pirimicarb. 0,075. TEPPEKI. flocinamid. 0,08. CALYPSO. thiacloprid. 0. ACTARA. thiamethoxam. 0. PLENUM 50 WP. pymetrozine. 0. 2009 Middelnaam. Wintertarwe. 0,25. Gem. gebruik per werkz. stof (kg a.s./ha) werkzame stof. Ui. C.Aardappel. DECIS EC. deltamethrin. 0,019. 0. KARATE ZEON. lambda-cyhalothrin. 0,005. 0,005. SUMICIDIN SUPER. esfenvaleraat. 0,005. PIRIMOR. pirimicarb. 0,075. TEPPEKI. flocinamid. 0,08. CALYPSO. thiacloprid. 0,07. ACTARA. thiamethoxam. 0. PLENUM 50 WP. pymetrozine. 0. 2010. Wintertarwe. 0,25. Gem. gebruik per werkz. stof (kg a.s./ha). Middelnaam. werkzame stof. DECIS EC. deltamethrin. Ui. C.Aardappel. 0,006. 0,006. KARATE ZEON. lambda-cyhalothrin. SUMICIDIN SUPER. esfenvaleraat. 0. 0,007. PIRIMOR. pirimicarb. 0,1. TEPPEKI. flocinamid. 0,075. CALYPSO. thiacloprid. 0,096. ACTARA. thiamethoxam. 0,023. PLENUM 50 WP. pymetrozine. Wintertarwe*. 0,005 0. 0,15. * Beperkt aantal deelnemers heeft gegevens aangeleverd.. Milieubelasting De gemiddelde milieubelasting van het waterleven is gelijk gebleven ten opzichte van vorig jaar in consumptie-aardappel. Het aantal bespuitingen met het middel Decis in uien is hoger dan 2009 waardoor de milieubelasting is toegenomen. Voor wintertarwe is van een beperkt aantal deelnemers de spuitgegevens beschikbaar. Deze deelnemers hebben geen bespuitingen uitgevoerd, waardoor geen milieubelasting van het waterleven is opgetreden. Bekijken we de bespuitingen in alle wintertarwepercelen dan zien we dat de milieubelasting van het waterleven is afgenomen door het afnemen van het aantal bespuitingen tov 2009.. 32.

(33) Schadelijkheid voor natuurlijke vijanden In consumptie-aardappel is het aantal bespuitingen en daarmee het middelgebruik licht toegenomen tov 2009. De schadelijkheid van natuurlijke vijanden is lager door het gebruik van Plenum dat niet schadelijk is. Alle middelen die toegepast zijn in ui zijn schadelijk voor natuurlijke vijanden. Het middelgebruik en het aantal bespuitingen zijn nauwelijks veranderd tov 2009. Van een paar deelnemers met randen langs wintertarwe is bekend dat zij geen bespuitingen hebben uitgevoerd. Als we naar alle bespuitingen in wintertarwe kijken, ook in percelen waar geen randen lagen dan zien we dat het aantal bespuitingen en het middelgebruik is afgenomen tov 2009. Wel zijn alleen middelen ingezet die schadelijk zijn voor natuurlijke vijanden. Voorgaande jaren werd ook wel Pirimor ingezet dat niet schadelijk is voor natuurlijke vijanden.. Figuur 7.1.. Vergelijking van het insecticidengebruik in 2008, 2009 en 2010 in alle gewassen waarlangs een rand lag in 2010: gebruikt volume (kg actieve stof/ha), milieubelasting van waterleven (in milieubelastingspunten volgens de Milieumeetlat), % bespuitingen met een middel dat schadelijk is voor natuurlijke vijanden (geen Ascore in de Milieumeetlat) en het aantal bespuitingen per seizoen.. 33.

(34) 8. Ervaringen van deelnemers In deze paragraaf wordt een indruk gegeven van de ervaringen van de deelnemers over de praktische kanten van de rand. De informatie is gebaseerd op gesprekken met deelnemers, opmerkingen tijdens veldbijeenkomsten en een korte enquête (zie figuur 4.5 – NB. Bijna 60% van de deelnemers heeft de enquête beantwoord). Inpasbaarheid in het bouwplan De meeste telers geven aan dat de akkerranden goed inpasbaar zijn in het bouwplan. Wel wordt door enkele telers de opmerking gemaakt dat het vervelend is dat pas laat bekend is hoeveel hectare akkerranden ze in 2011 mogen inzaaien. Dit heeft te maken met het besluitvormingsproces bij provincie en waterschap. Voor het opstellen van een bouwplan voor volgend jaar is het prettig om vroegtijdig te weten of volgend jaar het oppervlak dat met akkerranden ingezaaid mag worden per bedrijf uitgebreid mag worden. Opkomst van de randen Ongeveer de helft van de telers is ontevreden over de ontwikkeling (opkomst en bloei) van de akkerranden op hun bedrijf. De randen ontwikkelden zich traag door het natte en koude voorjaar en de onkruiddruk was hoog. Tijdens een clusterbijeenkomst werd opgemerkt dat in meerjarige randen de grassen zich niet goed ontwikkelden. Hierdoor zijn de akkerranden niet snel genoeg bodemdekkend en onderdrukken ze onkruid slecht. Naast een trage ontwikkeling en onkruidproblemen is ook de structuur van de grond van invloed op het succes van de rand. Op kopakkers is de opkomst van randen slecht, terwijl langs de slootkant (waar weinig gereden wordt) de randen vaak beter opkomen. Ook weersomstandigheden spelen een rol. Uit verschillende FAB-projecten blijkt dat de weersomstandigheden het ene jaar gunstig kunnen zijn voor de ene soort en het andere jaar voor de andere soort. Onkruidbeheersing Meer dan de helft van de telers gaf aan meer last te hebben van onkruiden door de akkerranden. Met name gele ganzenbloem en hondsdraf (uit voorgaande jaren) zijn lastig weg te krijgen in de jaren die volgen. Er bleken dit jaar veel problemen te zijn met hanepoot. Verschillende methoden zijn uitgeprobeerd om veronkruiding van de randen tegen te gaan. Er is door verschillende telers in rijen gezaaid, waarbij na opkomst 1-2 keer is geschoffeld. Dit ging goed; de rand lag er mooi bij. Ook in de Hoeksche Waard zijn de ervaringen hiermee positief. Verder heeft één van de deelnemers geprobeerd om extra raaigras mee te zaaien in het meerjarige mengsel om zo de onkruiden beter te onderdrukken. Dit bleek echter niet te werken. Andere telers hebben geprobeerd de randen schoon te maaien met wisselend succes. Daarnaast experimenteren sommige telers met combiranden en het doorzaai van 1-jarig mengsel in meerjarige randen. Dit laatste lijkt echter nog lastig te zijn. Tijdens de clusterbijeenkomsten zijn verschillende nieuwe ideeën voor de beperking van onkruiden besproken. Herfstzaai lijkt een optie voor meerjarige randen. De 34.

(35) verwachting is dat éénjarige zaden hiervoor te vorstgevoelig zijn en de winter niet overleven. Echter lijkt herfstzaai alleen een optie voor randen naast de tarwe. Bij ui en aardappel verwachten sommige telers namelijk problemen met berijding in het kiemstadium in het vroege voorjaar. Andere ideeën die worden ingebracht zijn doorzaai van randen in de zomertarwe en najaarszaai (evt. in combinatie met gele mosterd). De vraag is echter of doorzaaien in de zomertarwe mogelijk is binnen dit project. Andere opties voor onkruidbestrijding die (verder) onderzocht zouden kunnen worden volgend jaar zijn: rijenzaaien, precisiezaaien en het maken van valse zaaibedden. Op rijen zaaien heeft echter alleen zin als er ook geschoffeld kan worden. Veel telers hebben zelf geen fijne schoffel. De mogelijkheden voor het lenen van een precisieschoffel van een biologische teler moeten hiervoor onderzocht worden. Waarneming van natuurlijke vijanden Iets meer dan de helft van de telers geeft aan meer natuurlijke vijanden waar te nemen in de percelen waarlangs akkerranden zijn ingezaaid. De rest van de telers geeft aan geen duidelijke verschillen te kunnen zien met percelen zonder ingezaaide randen. Dit komt mede doordat de randen pas laat in bloei stonden en de slechte opkomst van de randen. Gewasbescherming Wat betreft het insecticidegebruik zijn de meningen verdeeld. Ongeveer een derde van de telers geeft aan dat de aanwezigheid van natuurlijke vijanden voldoende is om minder insecticiden te gebruiken. Een kwart van de telers is het hier echter niet mee eens en de rest van de telers antwoord neutraal of weet het niet.. Figuur 8.1 Scores op stellingen over de ervaringen met de aanleg, het beheer en de functionaliteit van de randen (n=18).. 35.

(36) 9. Deelnemers over het project De meeste deelnemers zijn zeer positief over de inhoud van het project. Veel vinden het een leuk project en zien het nut in van deelname. Veel boeren ondervinden veel plezier van de rand omdat deze erg mooi is als hij in bloei staat. Ook ontvangen de telers positieve reacties van burgers uit de naburige gemeenten, fietsers en andere recreanten door het mooie aanzicht. Een foto van één van de meerjarige randen is zelfs opgenomen in de provinciale kalender van 2011. De meeste telers geven aan dat de randen dit jaar ook voor veel onkruid hebben gezorgd. Dit een belangrijk punt van aandacht. Sommige telers vinden de opgedane ervaring in onkruidbeheersing in de rand door maaien/afvoeren of bloten echter wel waardevol. Echter, verdwijnen door deze beheersmaatregel wel enkele bloemensoorten. De beheersvergoeding lijkt redelijk op te wegen tegen de tijd en het geld dat in de activiteiten is gestopt. Verder is men tevreden over de kwaliteit van de begeleiding en de communicatie door de projectleiding. Over het gebruik van Masterlink als communicatiemiddel zijn de meningen echter verdeeld. Er wordt door één teler aangegeven dat over het gebruik hiervan meer uitleg gegeven moet worden. Men vindt het tussendoor toesturen van telresultaten via de e-mail over het algemeen erg nuttig. Ook worden de clusterbijeenkomsten als leerzaam ervaren. In het bijzonder wordt het herkennen van insecten als het bespreken van schadedrempels tijdens clusterbijeenkomsten gewaardeerd.. Figuur 9.1. Scores op stellingen over de ervaringen met de aanleg, het beheer en de functionaliteit van de randen (n=18).. 36.

(37) Suggesties die deelnemers noemen ter verbetering van het project zijn: -. Pleidooi voor meer meerjarige randen; de randen moeten praktisch inpasbaar zijn, een rand elk jaar opnieuw inzaaien vraagt om veronkruiding. Aanpassen oppervlakte van de akkerrand aan de oppervlakte van het perceel voor het optimaal stimuleren van FAB. Meer uitleg over communicatie via Masterlink. Concentreren op monitoren van één gewas, bijvoorbeeld wintertarwe, waar economische waarde minder is dan bij aardappelen. Goed nadenken over de samenstelling, zaaimethoden en het beheer van de akkerranden. Leer van soortgelijke projecten in Nederland.. 37.

(38) 10. Conclusies en aanbevelingen Akkerranden en gewasinspecties In 2010 is het aantal deelnemers toegenomen tot bijna 40. Zij hadden volgende akkerranden: 13 ha eenjarige randen, door 26 deelnemers; 8 ha meerjarige randen, door 15 deelnemers; 2 ha combinatie van één- en meerjarige randen, door 4 deelnemers. De ontwikkeling van de akkerranden kwam traag op gang. Oorzaak zijn het koude, natte voorjaar waardoor pas laat kon worden ingezaaid. De bloeiperiode was laat (half juli) vanwege de relatief droge zomer. De trage ontwikkeling van de akkerranden veroorzaakte een hoge onkruiddruk. Gewasinspecties zijn uitgevoerd in de aangrenzende gewassen, dat zijn net als vorig jaar consumptie-aardappel, ui en peen. Nieuw of frequenter is in 2010 geïnventariseerd in wintertarwe, zomertarwe en erwt. Uiteindelijk zijn gedurende het hele seizoen bij 32 deelnemers gewasinspecties uitgevoerd en de resultaten daarvan teruggekoppeld. Naast de gewasinspecties heeft een uitgebreide monitoring naar plaaginsecten en natuurlijke vijanden plaatsgevonden in het gewas en in de akkerrand op plaatsen waar het beheer van de naastgelegen openbare ruimte zal worden aangepast. Hiervoor zijn acht locaties geselecteerd.. Resultaten gewasinspecties De diversiteit in aantallen plaaginsecten en natuurlijke vijanden tussen percelen is groot. Dit betekent dus ook dat er maatwerk nodig is in de advisering van bedrijven: het is niet mogelijk om een gebiedsadvies te geven! Consumptie-aardappel In vergelijking met 2009 zijn in 2010 veel luizen aangetroffen in aardappel. De diversiteit aan natuurlijke vijanden is in vergelijking met de andere gewassen hoog. De aantallen natuurlijke vijanden zijn vergelijkbaar of wat hoger dan in 2009. Op eenderde van de deelnemende bedrijven met aardappel was de verhouding natuurlijke vijanden en plaaginsecten (>1:10) tijdens alle gewasinspecties optimaal. Op de andere bedrijven wisselde dat per inspectie. Op drie bedrijven was de verhouding nooit gunstig. Dit jaar is geen duidelijk onderscheid tussen de aanwezigheid van natuurlijke vijanden langs de rand en binnen het perceel. Waar de hoogste aantallen zich bevonden verschilde per inspectie. Vorig jaar was dit aantal langs de rand hoger en de luizen werden meer aangetroffen in het perceel. Dit jaar bevinden de luizen zich in eerste instantie voornamelijk in het perceel en later meer naast de rand. Door de hoge luisdruk zijn meer insecticiden ingezet dan vorig jaar. Ten opzichte van 2009 had dit geen negatieve gevolgen voor het aantal bespuitingen dat schadelijk is voor natuurlijke vijanden en de milieubelasting van het waterleven. Positief is dat op het totaal aantal percelen, incl de percelen zonder gewasinspectie het aantal bespuitingen en het middelgebruik afgenomen tov vorig jaar.. 38.

(39) Ui Net als vorig jaar is in het cluster Schokland vrijwel geen trips aangetroffen in ui. In 2010 zijn in cluster Zeeasterweg ook randen aangelegd langs ui. Hier is wel trips aan getroffen. Aantal natuurlijke vijanden is vergelijkbaar met vorig jaar. Op Schokland was de verhouding natuurlijke vijanden en plaagsinsecten (>1:10) tijdens alle inspecties gunstig. Bij de andere drie bedrijven was dat niet tijdens alle inspecties het geval. Gedurende het seizoen zijn regelmatig bespuitingen uitgevoerd met middelen die schadelijk zijn voor natuurlijke vijanden. De meeste natuurlijke vijanden en tripsen worden langs de rand aangetroffen in plaats van binnen het perceel. Dat is volgens verwachting, aangezien tripsen vanuit de rand het gewas intrekken. Wintertarwe Door de late opkomst van de akkerranden zijn deze voor de bestrijding van luizen in wintertarwe waarschijnlijk weinig zinvol geweest. Natuurlijke vijanden werden nauwelijks aangetroffen. Behalve in een van de vier clusters. De luizendruk was niet erg hoog. De verhouding natuurlijke vijanden en plaaginsecten (>1:10) was op tweederde van de bedrijven tijdens alle gewasinspecties gunstig. Luizen werden voornamelijk binnen het perceel aangetroffen. De eerste helft van het groeiseizoen was dat ook het geval voor natuurlijke vijanden. In de tweede helft, na de piek kwamen zij meer voor langs de rand. Van een aantal deelnemers met wintertarwepercelen waar inspectie is uitgevoerd, is bekend dat zij geen bespuitingen hebben uitgevoerd. Op het totaal aantal percelen, incl de percelen waar geen gewasinspectie is uitgevoerd, is het middelgebruik en het aantal bespuitingen tov 2008 en 2009 sterk afgenomen.. Resultaten monitoring Omdat alleen voor consumptie-aardappel herhalingen beschikbaar waren kunnen alleen voor dit gewas conclusies worden getrokken. Er lijkt een relatie te zijn tussen de aantallen natuurlijke vijanden bij directe waarnemingen in de akkerrand en in het gewas (aardappel) op 2 m van de rand. Hogere aantallen natuurlijke vijanden in de akkerrand gaan samen met hogere aantallen natuurlijke vijanden op 2 m van de rand. Er kan echter geen duidelijke relatie waargenomen worden tussen de aantallen natuurlijke vijanden in de rand en in het gewas op 70 m van de rand. Dit zou kunnen komen doordat natuurlijke vijanden deels afhankelijk zijn van stuifmeel en nectar in de akkerrand. Op basis van de vangbekerresultaten kan worden geconcludeerd dat hogere aantallen loopkevers in de akkerranden samen gaan met hogere aantallen loopkevers in het gewas. Omdat natuurlijke vijanden na het poten van het gewas vanuit de omgeving het perceel intrekken mag worden aangenomen dat deze hogere aantallen in het perceel een gevolg zijn van hogere aantallen in de akkerrand. Omdat de eerste directe waarnemingen plaatsvonden in week 25 is het zeer waarschijnlijk dat de bespuitingen in week 24 en 25 mede verantwoordelijk zijn voor de lage aantallen natuurlijke vijanden en luizen bij directe waarnemingen. De vangbekerresultaten lijken minder beïnvloed te zijn door de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen in het perceel dan de resultaten van directe waarnemingen. Door de trage opkomst van de randen kon niet gekeken kon worden naar de relatie tussen de aantallen bloeiende bloemen en de aantallen vliegende natuurlijke vijanden. Ook is er niet gekeken naar de relatie tussen de bedekkingsgraad en de aantallen loopkevers. Daarom kan binnen dit project niet wetenschappelijke onder-. 39.

(40) bouwt worden dat de akkerranden kolonisatie door natuurlijke vijanden stimuleren. Ook is er geen controle zonder akkerranden meegenomen waardoor het positieve effect van akkerranden op natuurlijke vijanden zou kunnen blijken. Op basis van voorgaande onderzoeken (o.a. in de Hoeksche Waard en op het OBS in Nagele) wordt er vanuit gegaan dat dit een feit is. Aan het eind van het Akkerranden Flevoland project kan echter wel gekeken worden naar het verloop van de aantallen natuurlijke vijanden in de rand en in het gewas over de jaren heen en de relatie met het beheer van de naastliggende openbare ruimte. Wat betreft de relatie tussen natuurlijke vijanden en luizenaantallen kunnen geen duidelijke conclusies getrokken worden. Dit wordt mede veroorzaakt door de trage ontwikkeling van de akkerranden dit jaar. Bovendien wordt de relatie tussen luizen en natuurlijke vijanden ook in grote mate beïnvloed door het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen.. Aanbevelingen voor de praktijk Na de ervaringen van de randen en het uitvoeren van de gewasinspectie en monitoring in het tweede projectjaar nemen we de volgende aandachtspunten mee naar 2011: • Onverminderde aandacht voor onkruidbeheersing. O.a. door experimenteren met inzaaimethoden. • Kritisch zijn op het gebruik van insecticiden: steeds nagaan of het wel echt nodig is. • Aandacht voor keuze van middelen die niet of minder schadelijk zijn voor natuurlijke vijanden, zoals Pirimor, Plenum en Teppeki. • Voldoende gewasinspecties bij alle deelnemers. • Voorkeur voor het uitvoeren van de gewasinspecties in de gewassen waar FAB perspectiefvol is gebleken: consumptie-aardappel en granen. Geen FABgewasinspecties meer in ui, omdat onder gangbare omstandigheden en spuitregimes de natuurlijke vijanden geen rol van betekenis kunnen spelen (dit blijkt onder meer ook uit het FAB2 project in de Hoeksche Waard). Aanbevelingen voor het projectproces Het projectproces kan worden verbeterd op de volgende punten: • Tijdig duidelijkheid verschaffen over het aantal aan te leggen hectare akkerranden per deelnemer. • Meer aandacht voor kennisuitwisseling in groepsverband: het idee is om in 2011 meer clusterbijeenkomsten te houden. • Meer aandacht voor aangepast beheer van de openbare ruimte.. 40.

(41) Bijlage 1 Protocol voor gewasinspectie In de volgende paragrafen wordt voor de drie belangrijkste akkerbouwgewassen (aardappel, graan, ui) een handleiding gegeven voor het uitvoeren van de gewasinspectie. Tijdens de gewasinspectie in het gewas wordt gelet op de aanwezigheid van plaaginsecten en hun natuurlijke vijanden (zie tabel). Gewas Consumptie-aardappel. Graan Uien. Plaaginsect Luis: - Aardappeltopluis - Wegedoorn/vuilboomluis - Overige luizen Luis Trips (larven). Natuurlijke vijanden Lieveheersbeestje, gaasvlieg, zweefvlieg, sluipwesp (mummie), roofwants, galmug, spin, loopkevers.. De FAB-adviseur bepaalt samen met de deelnemer op welk perceel (in welk gewas) de gewasinspectie uitgevoerd zal worden. De gewasinspectie wordt uitgevoerd door de FABadviseur en (indien belangstellend) de agrariër. De adviseur bezoekt de agrariër 5x in het groeiseizoen. De frequentie zal 1-2 wekelijks zijn en is afhankelijk van de ziekte- en plaagdruk. Om deze druk te voorspellen/ bepalen wordt gebruik gemaakt van Dacom waarschuwingssystemen (tripsmodel, via Masterlink). Een gewasinspectie duurt ongeveer 30 minuten per perceel (incl. registratie van de telling en advisering). Van elk bezoek wordt een korte notitie gemaakt met het resultaat van de gewasinspectie en het advies. Deze notitie wordt direct (uiterlijk binnen 2 werkdagen) aan de deelnemer gegeven. Doel van de gewasinspectie Het doel van de gewasinspectie is inzicht krijgen in de noodzaak om chemische middelen te gebruiken ter bestrijding van plaaginsecten. Deze noodzaak hangt af van de mate waarin plaaginsecten en natuurlijke vijanden aanwezig zijn in het perceel.. 1.1. Consumptie-aardappel. Waarschuwing Start bemonstering op basis van NAK zuigvallen en Bayer-berichten. Bemonstering De belangrijkste soorten luizen in aardappel zijn: - Aardappeltopluis - Vuilboomluis en Wegedoornluis - Overige luizen: bijv. Groene Perzikbladluis, Sjalotteluis Er wordt bij de waarneming onderscheid gemaakt in deze 3 categorieën luizen. Aantal te inspecteren planten per 5 ha: 20 Aantal samengestelde bladeren per plant: 3 (boven, midden en onder). Registratie: aantal luizen per soort of groep (alle stadia samen) en natuurlijke vijanden (per soort) per 3 samengestelde bladeren per plant. Daarnaast wordt ook het aantal planten met >25 luizen genoteerd, om een beeld te krijgen van de mate waarin kolonievorming optreedt.. 41.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

results of the multiple regression showed that pathways (p <0.01), a subscale of hope, and three dimensions of resilience, namely positive interpretation (p <0.05),

relevant gemaak kan word, nie deur die noodwendige ontwikkeling van 'n aparre inheemse sielkunde nie, maar deur die aanwending van universele sielkundige beginsels op

The purpose of this research was to explore what is understood by relevance and what relevance means to different learners in a specific context, and to seek answers to the

In die lig van hierdie gebeure, wat telkens Islamitiese fundamentalistiese groepe onder die loep plaas, word ’n mens onwillekeurig aan die Amerikaanse politieke wetenskaplike,

for setting standards for General and Further Education and Training in South Africa and for assuring their quality.. In addition to developing and managing the quality of

DATE/TIME PLACE WEAPONS USED CASUALTIES COMMENTS 4 September 1987 – 20h55 Elundu 60mm mortars, SKS rifle- grenades, Small arms Nine x SADF wounded 23 x mortars hit the

Want als je even niet oplet, zijn je kroppen sla opgegeten door de slakken en is je mais verrot door de rupsen!. Er is alleen een probleem met die chemische

Vergelijking van het insecticidengebruik in 2008 en 2009 in alle gewassen waar- langs een rand lag in 2009: gebruikt volume (kg actieve stof/ha), milieubelasting van waterle- ven