• No results found

De automatische gedragstendens van verkrachters voor vrouwen : een studie met impliciete en expliciete maten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De automatische gedragstendens van verkrachters voor vrouwen : een studie met impliciete en expliciete maten"

Copied!
42
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De automatische gedragstendens van verkrachters voor vrouwen. Een studie met impliciete en expliciete maten.

Masterthese Klinische Forensische Psychologie

Daniel Hofstra

Universiteit van Amsterdam

Studentnummer: 10187405 Supervisor: B. Verschuere

(2)

2

Abstract

Seksuele agressie is een probleem dat in elke samenleving voorkomt en grote gevolgen met zich meebrengt. Om de diagnostiek en behandeling van verkrachters te verbeteren is het van belang om de risicofactoren in kaart te brengen. Verkrachters zoeken ten tijde van het delict toenadering tot vrouwen. Vanuit de etiologie kan men veronderstellen dat deze toenadering mogelijk voortkomt uit woede, vrouwvijandigheid en/of een verhoogde seksdrive. Huidig exploratief onderzoek zal kijken of er sprake is van een automatische gedragstendens voor vrouwen bij verkrachters. Verkrachters worden met geweldsdelinquenten en

niet-delinquenten vergeleken op basis van de gedragstendensen naar vrouwen (AAT). Daarna wordt er aan de hand van een impliciete taak (IAT) en een expliciete vragenlijst (HTWS) gekeken of hier een positieve of negatieve attitude aan ten grondslag ligt. Het blijkt dat de gedragstendensen van verkrachters voor vrouwen niet verschillen tussen de groepen. Verder is een opvallende bevinding dat niet-delinquenten een sterkere impliciete associatie lieten zien tussen ‘vrouw’ en ‘vals’ dan verkrachters en geweldsdelinquenten. Daarnaast verschillen verkrachters niet in de mate van vrouwvijandigheid, gemeten met een expliciete vragenlijst. Mogelijk zijn juist positieve attitudes een risicofactor voor seksuele agressie. Verder onderzoek is aangewezen om de gedragstendensen en de positieve attitudes ten opzichte van vrouwen verder te onderzoeken.

(3)

3

Introductie

Prevalentie, definitie en gevolgen slachtoffer

Uit de monitor Seksuele Gezondheid van Rutgers (2012) blijkt dat 14% van de

vrouwen in Nederland ooit in haar leven ongewenst seksueel contact heeft gehad. Wanneer er expliciet gevraagd wordt naar verkrachting schijnt dit 12% te zijn, blijkend uit een eerder onderzoek uit 2009 (De Haas, 2012; De Haas, 2009). Verkrachting komt in meerdere landen voor. Zo concludeerden Grubb en Turner (2012) bijvoorbeeld dat in Groot-Brittannië 4,2% van de vrouwen is verkracht in hun leven. In de Verenigde-Staten ligt dit cijfer op één op de zes vrouwen die ooit verkracht is (Tjaden & Thoennes, 2006). Het Nederlandse Wetboek van Strafrecht omschrijft verkrachting als het seksueel binnendringen van een lichaamsopening door middel van (bedreiging met) geweld of een andere feitelijkheid (bijvoorbeeld

psychische druk) van een man of vrouw, binnen of buiten het huwelijk (Frenken, 2002). Verkrachting kent, naast de kans op ongewenst zwangerschap en seksueel overdraagbare aandoeningen, ook psychische gevolgen voor het slachtoffer. Studies die vrouwen tot twee weken na de verkrachting onderzochten vonden dat de meerderheid van de slachtoffers significant klinische angstklachten, stemmingsklachten en/of een seksueel disfunctioneren ervaarden (Atkeson, Calhoun, Resick, & Ellis, 1982; Calhoun, Atkeson, & Resick, 1982; Feldman-Summers, Gordon & Meagher, 1979; Resick, 1993). Ook op de lange termijn lijken er klinische problemen met angst, depressie en een seksueel disfunctioneren te zijn bij

vrouwen die gemiddeld 6 jaar ervoor verkracht zijn (Kilpatrick et al., 1987). Seksuele recidive en effectiviteit behandeling

Uit een meta-analyse blijkt dat het seksuele recidivecijfer van verkrachters, bij een follow-up periode van 5-6 jaar, 13.7% is. Daarbij hebben verkrachters een grotere kans op niet-seksueel recidive (36,2%; Hanson & Morton-Bourgon, 2005). Hanson en collega’s (2002) concludeerden daarnaast in een eerdere meta-analyse naar de behandeleffectiviteit van

(4)

4 zedendelinquenten, dat het seksuele recidivecijfer van de behandelde zedendelinquent

significant minder is dan het seksuele recidivecijfer van de onbehandelde zedendelinquent. Echter, een beperking van de studies naar het effect van de behandeling is dat er meestal geen rekening gehouden wordt met het type dader, de ernst van de dader-pathologie en de ernst van het delict (Emmelkamp et al., 2002). Uit een meta-analyse van Alexander (1999) komt bijvoorbeeld naar voren dat van alle typen zedendelinquenten verkrachters het minst lijken te profiteren van verschillende interventies, bij een follow-up periode van 3-6 jaar. Hiervoor werden 79 effectonderzoeken naar de effectiviteit van de behandeling bij seksuele

delinquenten onderzocht. De data-set, van in totaal 10.988 deelnemers, werd ingedeeld op basis van het type delinquent. De seksuele recidivecijfers van de behandelde en onbehandelde verkrachters bleken niet significant van elkaar te verschillen (Alexander, 1999; Emmelkamp et al., 2002). Daarnaast blijkt dat verkrachters meer psychopathisch zijn en een verminderd empathisch vermogen hebben (Marx et al., 1999; Porter et al., 2000; Forth & Kronen, 1995; Serin et al., 1994). Het risico op seksuele recidive is hoger bij zedendelinquenten die een hoge score behalen op de Psychopathy-Checklist-Revised (PCL-R) in vergelijking met zedendelinquenten die hier lager op scoren (Hildebrand et al., 2004). Verkrachters lijken dus het minst te profiteren van de behandeling en een grotere kans op recidive te hebben dan andere typen zedendelinquenten. Het is belangrijk om onderzoek te doen naar de

mechanismen achter seksueel agressief gedrag zodat dit meegenomen kan worden in de behandeling van verkrachters.

Etiologie van seksuele agressie

Er zijn verschillende theorieën over de etiologie van seksuele agressie opgesteld. Deze theorieën proberen aan de hand van verschillende factoren een verklaring te bieden voor het ontstaan van seksuele agressie. In veel van deze theorieën staat het idee centraal dat seksuele agressie voortkomt uit meerdere factoren die met elkaar samenhangen. Zo worden

(5)

5 onder andere vrouwvijandigheid, attitudes die agressie jegens vrouwen ondersteunen,

dominantie, woede en een verhoogde seksdrive als factoren genoemd die de kans op seksuele agressie verhogen (Marshall & Barbaree, 1990a; Malamuth, Sockloskie, Koss, & Tanaka, 1991; Ellis, 1991).

In het confluentiemodel van Malamuth en collega’s (1991) wordt seksuele agressie ten opzichte van vrouwen via twee wegen beïnvloedt. Aan de ene kant is seksuele agressie het gevolg van seksuele promiscuïteit. Aan de andere kant doen dominantie over vrouwen, attitudes die agressie jegens vrouwen faciliteren en vrouwvijandigheid de kans op seksuele agressie toenemen. Wanneer deze twee paden in interactie met elkaar zijn kan dit leiden tot seksuele agressie jegens vrouwen (Malamuth et al., 1991; Gijs, 2002). Het confluentiemodel vindt empirische ondersteuning op basis van een prospectief en een cross-sectioneel

retrospectief onderzoek (Malamuth et al., 1991; Malamuth et al., 1995). Daarnaast komt naar voren dat een vrouwvijandige attitude seksuele agressie voorspelt bij niet-delinquenten (Malamuth et al., 1995; Malamuth et al., 1991) en bij verkrachters (Marshall & Moulden, 2001).Marshall en Barbaree (1990a) veronderstellen in hun biopsychosociale theorie over seksuele agressie dat mannen vanuit de evolutie een dispositie tot seks en agressie hebben. In dit model gaat het om een samenspel van meerdere factoren die de kans op seksuele agressie vergroot. Hierbij beargumenteren ze onder andere dat woede een situationele factor is die de kans op seksueel agressief gedrag bevordert. In de biosociale theorie van verkrachting van Ellis (1991) wordt er veronderstelt dat verkrachting gemotiveerd wordt door twee niet-aangeleerde drives; een seksdrive en een drive om te bezitten en controle te hebben.Uit dit overzicht van theorieën komt naar voren dat vrouwvijandigheid, dominantie, woede en een verhoogde seksdrive door enkele onderzoekers worden gezien als factoren die de kans op seksuele agressie verhogen.

(6)

6

Toenadering

Alles overziend lijkt er bij seksuele agressie sprake te zijn van een toenadering tot het slachtoffer. De toenadering lijkt onder andere, op basis van de etiologische theorieën,

enerzijds voort te komen uit een negatief affect van woede, kwaadheid en vijandigheid naar vrouwen en anderzijds uit een drive voor seks, wat mogelijk gepaard gaat met een positief affect (Marshall & Barbaree, 1990a; Malamuth et al., 1991; Ellis, 1991). Tot nog toe is deze gedragstendens bij verkrachters niet onderzocht. Mogelijk is er sprake van een automatische gedragstendens en ligt er een negatieve of positieve attitude over vrouwen aan ten grondslag. Mocht er sprake zijn van een automatische gedragstendens naar vrouwen, dan kan dit een mogelijke risicofactor zijn die meegenomen kan worden in de diagnostiek en behandeling van verkrachters.

Gedragstendensen

Sociaal emotioneel gedrag kan grofweg worden onderverdeeld in sociale toenadering en sociale vermijding (Davidson et al., 1990; Lang et al., 1990; Gray, 1994). Sociaal

toenaderings- en vermijdingsgedrag is direct gerelateerd aan de emotionele valentie van sociale stimuli (Roelofs et al., 2005; Brown et al., 2014). Over het algemeen neigen mensen ernaar om positief geëvalueerde stimuli te benaderen en negatief geëvalueerde stimuli te vermijden (Chen & Bargh, 1999; Rotteveel & Phaf, 2004). Een manier om de toenaderings- en vermijdingsreacties in het gedrag te observeren is door naar de armbewegingen te kijken. Vermijding is geassocieerd met het duwen van onaantrekkelijke objecten van het lichaam af. Toenadering is geassocieerd met het trekken van aantrekkelijke objecten naar het lichaam toe (Solarz, 1960; Rinck & Becker, 2007). Empirisch wordt dit ondersteund door studies die laten zien dat individuen sneller reageren op aantrekkelijke stimuli met een trek-beweging van de arm, terwijl individuen sneller reageren op onaantrekkelijke stimuli met een duw-beweging van de arm (Solarz, 1960; Chen & Bargh, 1999; Marsh, Ambady, & Kleck, 2005).

(7)

7 Hoewel toenadering geassocieerd is met een positief affect zijn er ook studies die bewijs leveren voor het idee dat toenadering betrokken is met een negatief affect. Zo laten elektro-encefalogram (EEG) studies zien dat toename van activiteit in het linker frontale corticale hersengebied, dat betrokken is bij toenadering, ook geassocieerd is met woede en agressie (Harmon-Jones, 2004; Harmon-Jones & Allen, 1998; Harmon-Jones & Sigelman, 2001). Woede is een adaptieve en adequate reactie op bedreigende stimuli en kan ervoor zorgen dat een individu overgaat tot actie. Het is een emotie die moeilijk onder controle te houden is vanwege de fysiologische gevolgen die betrokken zijn bij de fight-or-flight

reacties, die als bescherming dienen tegen de bedreigende situatie (Lazarus, 1991). Hoewel er dus bij een negatief affect veelal vermijding optreedt (Gray, 1982; Lang et al., 1990; Aarts, Custers, & Holland, 2007), schijnt dit niet op te gaan voor woede en agressie en lijkt hier juist toenadering bij te horen (Harmon-Jones, 2004; Harmon-Jones & Allen, 1998; Harmon-Jones & Sigelman, 2001).

Impliciete maten

In eerdere studies naar verkrachters is er veelal gebruik gemaakt van zelfrapportage-methoden. Een nadeel van het meten met zelfrapportage-methoden is dat de antwoorden van deelnemers beïnvloedt kunnen worden door sociale wenselijkheid en de moeite voor een deelnemer om introspectie te doen (Bijttebier et al., 2003). Om voorgaande problemen voor een groot deel weg te nemen zal er in huidig onderzoek ook gebruik worden gemaakt van impliciete taken (Gannon, Ward, & Collie, 2007; Mihailides, Devilly, & Ward, 2004; Klein, Becker & Rinck, 2010).

Approach-Avoidance Taak

Een impliciete maat die de automatische gedragstendens meet is de Approach-Avoidance Taak (AAT; Rinck & Becker, 2007). De AAT is een taak waarbij de deelnemer een plaatje te zien krijgt en zo snel mogelijk op elk plaatje moet reageren door een joystick

(8)

8 naar zichzelf toe te trekken of van zichzelf af te duwen. Eerdere studies die gebruik maakten van de AAT onderzochten onder andere de toenaderings- en vermijdingstendens bij

verslaving (Wiers et al. 2009), schizofrenie (Brown et al. 2014), depressie (Radke et al. 2014) en verschillende angsten (Heuer et al. 2007; Lange et al. 2008; Roelofs et al. 2010). Hoewel er nog niet eerder gebruik is gemaakt van de AAT bij zedendelinquenten is er voorheen wel gebruik gemaakt van de AAT bij forensische deelnemers (Von Borries et al., 2012). Er werd bij geweldsdelinquenten met een hoge psychopathiescore een afwezigheid van de normale vermijdingstendens voor sociale dreiging in vergelijking met niet-delinquenten gevonden. De verminderde vermijdingstendens bij sociale dreiging was gerelateerd aan instrumentele agressie. Een andere studie die naar de gedragstendensen voor pornografische stimuli van 123 heteroseksuele mannen keek, vond dat toenaderings-en vermijdingstendensen

mechanismen zijn, die geassocieerd zijn met een cybersex-verslaving. Individuen die meer symptomen van een cybersex-verslaving aangaven lieten zowel een toenaderings- als een vermijdingstendens zien voor pornografische stimuli; dit was niet het geval voor neutrale stimuli (Snagowski & Brand, 2015). Een bevinding die in lijn is met onderzoek naar

alcoholverslaving waarbij er wordt gesteld dat verslaafde individuen niet alleen toenadering maar ook vermijding naar alcohol-gerelateerde stimuli kunnen laten zien (Breiner et al., 1999). Hoewel er dus nog niet specifiek naar de gedragstendensen van zedendelinquenten is gekeken, is er al wel onderzoek met de AAT gedaan naar een forensische groep

(geweldsdelinquenten met een hoge psychopathie score), seksuele stimuli (pornografische plaatjes) en een seksueel gerelateerde verslaving (cybersex).

Impliciete Associatie Taak

Aangezien de AAT geen goed onderscheidt kan maken of er een positieve of negatieve attitude aan de gedragstendens ten grondslag ligt zal er ook gebruik worden

(9)

9 De Impliciete Associatie Taak (IAT; Greenwald, McGhee, & Schwartz, 1998) is een methode om de sterkte van de associatie tussen concepten uit het lange termijn geheugen te meten. Er wordt verondersteld dat de reactietijd tussen concepten die bij een persoon in het geheugen met elkaar geassocieerd zijn korter is dan de reactietijd tussen concepten die niet met elkaar geassocieerd zijn. De IAT is een methode die al eerder gebruikt is bij onderzoek naar pedofielen en cognitieve distorties. Cognitieve distorties zijn fundamentele denkfoutendie het vermogen belemmeren om realistische formuleringen en interpretaties over de wereld, anderen en zichzelf te doen (Beck, 1976). Uit deze IAT studies komt bewijs naar voren dat pedofielen een sterkere impliciete associatie hebben tussen kinderen en seks in vergelijking met andere zedendelinquenten en niet-delinquenten.(Mihailides, Devilly, & Ward, 2004; Gray, Brown, MacCulloch, Smith, & Snowden, 2005; Dawson, Barnes-Holmes, Gresswell, Hart, & Gore, 2009). Daarnaast vonden Kanters en collega’s (2014) dat pedofielen een sterkere associatie hadden tussen seks en gehoorzaamheid in vergelijking met verkrachters aan de hand van de IAT. Alles overziend is er overtuigend bewijs dat impliciete taken, zoals de IAT, bruikbaar zijn om onderzoek te doen naar seksueel gerelateerde onderwerpen bij zedendelinquenten. Daarnaast heeft de IAT een goede predictieve validiteit en is redelijk bestandtegen faken (Roefs et. al, 2011; Steffens, 2004; Cvencek, Greenwald, Brown, Gray, & Snowden, 2010). Er is tot dusver nog niet eerder met de IAT naar de associatie tussen vrouw-vals (versus betrouwbaar) bij verkrachters gekeken.

Huidig onderzoek

Huidig exploratief onderzoek zal zich richten op de automatische gedragstendensen van verkrachters voor vrouwen. Deze gedragstendensen zullen gemeten worden aan de hand van een impliciete taak, de AAT. In lijn met eerder onderzoek naar toenaderingsgedrag bij woede en agressie zal er bij verkrachters een sterkere toenaderingstendens verwacht worden in vergelijking met de controlegroepen (Malamuth et al., 1995; Ellis, 1991; Marshall &

(10)

10 Moulden, 2001; Harmon-Jones, 2004; Harmon-Jones & Allen, 1998; Harmon-Jones &

Sigelman, 2001). Verwacht wordt dat verkrachters ook meer toenadering naar vrouwen laten zien op een expliciete vragenlijst dan de controlegroepen. Er zal daarna worden ingegaan op de vraag of er een positieve of negatieve attitude aan deze gedragstendens ten grondslag ligt. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van zowel een expliciete vragenlijst voor

vrouwvijandigheid, als een Impliciete Associatie Taak (IAT) die de associatie tussen ‘vrouw’ (versus man) en ´betrouwbaar´ (versus vals) zal evalueren. In lijn met de studies die vinden dat verkrachters een vrouwvijandigere houding ten opzichte van vrouwen hebben dan geweldsdelinquenten en niet-delinquenten, (Malamuth et al., 1995; Malamuth et al., 1991; Marshall & Moulden, 2001) wordt er verwacht dat verkrachters een sterkere impliciete associatie laten zien tussen vrouw-vals (versus man-betrouwbaar) bij de IAT in vergelijking met de controlegroepen. Verder wordt verwacht dat verkrachters een hogere mate van

vrouwvijandigheid hebben wanneer er gemeten wordt met expliciete vragenlijsten. Ten slotte zal er gekeken worden naar de samenhang tussen de mate van vrouwvijandigheid en de gedragstendens bij verkrachters. Er wordt een positieve samenhang verwacht.

Methode

Deelnemers

Aan huidig onderzoek hebben in totaal 144 deelnemers deelgenomen (41 zeden, 61 geweld, en 42 niet-delinquenten). De zedendelinquenten en geweldsdelinquenten werden geworven in drie TBS-klinieken (FPC de Oostvaarderskliniek, FPC de Pompestichting, en de Van der Hoevenkliniek). De niet-delinquenten werden geworven op straat door middel van het uitdelen van flyers, via online advertenties en personen uit de eigen omgeving (snowball sampling). Deelname was op vrijwillige basis en alle deelnemers kregen een vergoeding van €10,-. Er werden de volgende selectiecriteria gehanteerd. De zedendelinquenten zijn

(11)

11 één of meer geweldsdelicten waarbij er geen sprake is van seksuele agressie. De

niet-delinquenten mochten nooit veroordeeld zijn geweest voor een misdrijf, geen psychische stoornis hebben, niet onder acute behandeling zijn en maximaal Middelbaar

Beroepsonderwijs (MBO) als hoogst genoten opleiding hebben. Alle deelnemers werden van tevoren gescreend om te kijken of ze tussen de 18 en 65 jaar oud waren en of ze

heteroseksueel waren. De groepen werden zoveel mogelijk gekoppeld op leeftijd, etniciteit en intelligentieniveau.

Verschillende eenwegs ANOVA’s met Groep als factor (zeden versus geweld versus controle) werden uitgevoerd om verschillen in de continue variabelen leeftijd, geschat intelligentieniveau en opleiding na te gaan. Een Chi-kwadraattoets werd gebruikt voor de discrete variabelen geboorteland, relatiestatus en het gegeven of iemand langer dan twee jaar heeft samengewoond met een vrouw. De groepen kwamen niet overeen in leeftijd,

F(2,141)=3.41, p=.036, en geschat intelligentieniveau, F(2,141)= 3.39, p=.037. Voorts kwamen de groepen niet overeen in geboorteland, χ2 (2,144) = 7.86, p = .020, in relatiestatus χ2

(2,144) = 18.87, p<.001, en langer dan twee jaar samenwonen met een vrouw, χ2 (2,144) = 8.76, p = .013. De gemiddelden en standaarddeviaties staan weergegeven in Tabel 1.

Aangezien de groepen niet overeenkomen in leeftijd, geschat intelligentieniveau,

geboorteland, relatiestatus en het langer dan twee jaar samenwonen met een vrouw worden deze als covariaat meegenomen in de verdere analyses. Dit wordt gedaan om te voorkomen dat de storende variabelen een invloed hebben op de resultaten. De resultaten worden voor de volledigheid ook weergegeven zonder de covariaten (Simmons, Simonsohn, & Nelson, 2011).

Procedure

Aan de deelnemers werd verteld dat ze meededen aan een onderzoek naar de houding van mannen tegenover vrouwen. Elke deelnemer werd individueel getest. Voorafgaand aan

(12)

12 het onderzoek werd gevraagd om de deelnemersinformatie te lezen en het informed consent te ondertekenen. Vervolgens startte het onderzoek met zes vragen naar demografische gegevens. Hieropvolgend kreeg de deelnemer de IAT en daarna de AAT. Voorts kreeg de deelnemer een expliciete rating voor de plaatjes en woorden van de IAT en de AAT. Na de expliciete rating, kreeg de deelnemer de vertaalde Hostility Towards Women Scale. Ten slotte werd de Nederlandse Vragenlijst (NLV) afgenomen. Na afloop kregen de deelnemers een debriefing over het doel van het onderzoek. De gehele testafname had een duur van ongeveer 60 minuten. De zedendelinquenten en de geweldsdelinquenten werden getest in de kliniek waar ze verbleven. De niet-delinquenten werden op verschillende locaties getest, afhankelijk van de wervingsmethode. De deelnemers die geworven werden middels flyers uitdelen en online advertenties werden getest op de Universiteit van Amsterdam. De deelnemers uit de eigen omgeving werden bij de deelnemer thuis getest, indien er een rustige kamer

beschikbaar was. Het onderzoek van deze these is onderdeel van een grotere studie waarbij er een extra IAT en meerdere vragenlijsten werden gebruikt.

Materiaal

Demografische gegevens

Om na te gaan of de deelnemers overeen komen in demografische gegevens kregen ze vijf vragen hiernaar. Deze vragen gingen over de leeftijd, opleiding, relatiestatus,

geboorteland en de duur van het samenwonen met een vrouw. De gemiddelden en standaarddeviaties staan weergegeven in Tabel 1.

(13)

13 Tabel 1.

De Gemiddelden en Standaarddeviaties van de Demografische Gegevens per Groep.

Zeden Geweld Niet- Delinquenten Aantal (=n) 41 61 42 Leeftijd 42.63 (11.12)c 38.46 (10.30) 36.14 (13.38)a Geschat IQ 87.46 (10.26)c 87.39 (11.29)c 92.76 (11.90)ab Nationaliteit Nederland 73.2% 77% 95.2% Ander land 26.8% 23% 4.8% Relatie Ja 29.3% 21.3% 61.9% Nee 70.7% 78.7% 38.1% > 2 jaar samenwonen Ja 75.6% 49.2% 47.6% Nee 24.4% 50.8% 52.4% Approach-Avoidance taak

De automatische gedragstendens naar vrouwen en mannen werd gemeten aan de hand van een Approach-Avoidance Taak (AAT). De stimuli werden voor de deelnemer

gepresenteerd op een computerscherm. Er werden 8 verschillende foto’s van vrouwen en 8 verschillende foto’s van mannen gepresenteerd. De selectiecriteria waren full body foto’s en verschillende huidskleuren, die gelijk verdeeld waren over de mannelijke plaatjes en

vrouwelijke plaatjes. De kleuren van de kleding zijn zoveel mogelijk in grijstinten gehouden. Zie Appendix 1 voor de foto’s. De deelnemer kreeg de taak om op de stimuli te reageren met behulp van een joystick. In het compatibele blok kregen de deelnemers de instructie om de joystick naar zichzelf toe te trekken wanneer een plaatje van een vrouw verscheen en de joystick van zich af te duwen wanneer een plaatje van een man verscheen. In het

(14)

14 instructie om de joystick naar zichzelf toe te trekken wanneer er een plaatje van een man verscheen en de joystick van zich af te duwen bij een plaatje van een vrouw. Op de helft van het aantal plaatjes werd de instructie omgedraaid. Er waren twee testblokken (duw man /trek vrouw; duw vrouw /trek man) van elk 64 trials. Elk blok werd voorafgegaan aan een

oefenblok met 16 trials. De blokken werden gecounterbalanced tussen de deelnemers. De plaatjes werden gepresenteerd op een computerscherm met een resolutie van 1024 x 768. Een joystick van het type Logitech werd tussen de proefpersoon en het computerscherm geplaatst. De proefpersoon moest zelf, door middel van het drukken op een knop, aangeven wanneer het onderzoek startte. Hierdoor verscheen er een plaatje in het midden van het scherm. De proefpersoon moest hierop reageren door de joystick naar zich toe te trekken of van zich af te duwen. De plaatjes veranderden van grootte door de beweging. Bij een trekbeweging werd het plaatje groter en bij een duwbeweging kleiner. Dit werd gedaan om de indruk te geven dat de deelnemer daadwerkelijk toenadering of vermijding zoekt. De deelnemers kregen de instructie om zo snel mogelijk te reageren op de plaatjes en zo min mogelijk fouten te maken. De toenadering- en vermijdingstendens werd gemeten door naar de reactietijd van de

beweging met de joystick te kijken vanaf het moment dat de deelnemer de joystick

verplaatste. AAT effect-scores werden berekend voor de vrouw-plaatjes per deelnemer door de individuele gemiddelde reactietijden voor duwbewegingen te verminderen van de

individuele gemiddelde reactietijden voor trekbewegingen. Negatieve AAT effect-scores wijzen op een sterkere vermijdingstendens en positieve AAT effect-scores wijzen op een sterkere toenaderingstendens (Heuer et al., 2007).

Impliciete Associatie Taak

De associatie tussen vrouw-vals (versus betrouwbaar) werd impliciet gemeten aan de hand van de Impliciete Associatie Taak (IAT). Hierbij kreeg de deelnemer de taak om de aangeboden stimuli zo snel mogelijk in de juiste categorie te sorteren door op een linker of

(15)

15 rechter knop te drukken. De categorieën stonden in de linker en rechter bovenhoek van het scherm. Stimuluswoorden verschenen in het midden van het scherm. Er waren twee concept-categorieën en twee attribuut-concept-categorieën. De concept-concept-categorieën waren ‘man’ en ‘vrouw’. Deze werden gemeten door de overeenkomende stimuluswoorden (voor man: mijnheer, heer, kerel, jongen, hij; voor vrouw: mevrouw, jongedame, dame, meisje, zij). De attributies waren ‘betrouwbaar’ en ‘vals’. Deze werden gemeten door de overeenkomende stimuluswoorden (voor betrouwbaar: open, eerlijk, rechtuit, waarheid, loyaal; voor vals: bedrieglijk, nep, onecht, achterbaks, liegen). Elke trial bestond uit een aanbieding van een woord totdat de deelnemer reageerde door op een knop te drukken. De deelnemer moest de stimuluswoorden zo snel mogelijk in de betreffende categorie plaatsen door middel van het drukken op een linkertoets (E) of een rechtertoets (I). Wanneer de deelnemer het woord niet in de juiste categorie plaatste kwam er een kruis onder in het scherm te staan zodat de deelnemer wist dat hij het woord niet in de juiste categorie had geplaatst. Nadat de deelnemer de correcte reactie gaf verscheen de volgende trial. De IAT procedure die gebruikt werd in huidig onderzoek was identiek aan de omschreven procedure van Greenwald, Nosek en Banaji (2003). Er waren in totaal 7 blokken, zoals weergegeven in Tabel 2.Blok 1 (20 trials) en blok 2 (20 trials) waren oefenblokken zodat de deelnemer met de taak vertrouwd kon raken en de procedure van het onderzoek duidelijk werd. Hierbij moest de deelnemer in één blok

aangeven of het aangeboden stimuluswoord bij de attribuut-categorie ‘vals’ of ‘betrouwbaar’ hoorde. In het andere blok moest de deelnemer aangeven of het aangeboden stimuluswoord bij de concept-categorie ‘man’ of ‘vals’ hoorde. Hierna werden er blokken aangeboden waarbij de twee categorieën in beide bovenhoeken werden gecombineerd. Hieropvolgend verschenen de stimuluswoorden. Hierbij was de combinatie van de categorie ‘vrouw’ en ‘vals’ de incongruente conditie en de combinatie van de categorie ‘vrouw’ en ‘betrouwbaar’ de congruente conditie. De blokken 3 (20 trials) en 4 (40 trials) waren de congruente conditie.

(16)

16 Blok 5 (20 trials) was opnieuw een oefenblok. In blok 6 (20 trials) en blok 7 (40 trials) werd de incongruente conditie gepresenteerd. De blokken werden gecounterbalanced onder de deelnemers. Hierdoor startte één helft van de deelnemers met de man-betrouwbaar en vrouw-vals blokken en de andere helft met de man-vrouw-vals en vrouw-betrouwbaar blokken. De data werd geanalyseerd volgens de algorithm scoring die ontwikkeld is door Greenwald en collega’s (2003). Hiervoor werden alleen de blokken 3,4,6 en 7 meegenomen. Van deze blokken werden de gemiddelde reactietijden berekend. De standaarddeviaties van alle trials in blok 3 en 6 samen en van alle trials in blok 4 en 7 samen werden berekend. Er werden twee gemiddelde verschilscores berekend, dit werd gedaan door het gemiddelde van blok 6 te verminderen met het gemiddelde van blok 3 en het gemiddelde van blok 7 te verminderen met het gemiddelde van blok 4. Ten slotte werd elke verschilscore gedeeld door de

bijbehorende standaarddeviatie die eerder werd berekend. De IAT D score was het gemiddelde van deze twee quotiënten.

Tabel 2. IAT overzicht

Blok Type blok Trials Categorie linker toets Categorie rechter toets 1 Oefen 20 Man Vrouw

2 Oefen 20 Betrouwbaar Vals 3 Test 20 Man + Betrouwbaar Vrouw + Vals 4 Test 40 Man + Betrouwbaar Vrouw + Vals 5 Oefen 20 Vrouw Man

6 Test 20 Man + Vals Vrouw + Betrouwbaar 7 Test 40 Man + Vals Vrouw + Betrouwbaar

(17)

17 Expliciete rating van de gedragstendens

De gedragstendens naar vrouwen en mannen werd expliciet gemeten aan de hand van twee ratingschalen. Hierbij moest de deelnemer op een schaal van 1 tot 10 aangeven hoe graag hij de persoon op het plaatje zou willen ontmoeten. Waarbij 1 helemaal niet en 10 heel graag weerspiegelde. De plaatjes waren dezelfde plaatjes die in de AAT taak gepresenteerd werden. Bij deze taak werd aangenomen dat de mate van hoe graag de deelnemer de persoon wilde ontmoeten gezien kan worden als een toenadering en de mate van hoe graag de

deelnemer de persoon niet wilde ontmoeten als een vermijding. Er werd uiteindelijk gekeken naar de somscore van de items voor de man -en vrouwplaatjes apart. Waarbij een hoge somscore toenadering en een lage somscore vermijding indiceert.

Expliciete rating betrouwbaar versus vals

De associatie tussen de woordcombinatie werd gemeten aan de hand van vier

ratingschalen. Hierbij moest de deelnemer op een schaal van 1 tot 10 aangeven in welke mate hij de twee gepresenteerde woorden bij elkaar vond passen. De woordcombinaties waren vrouw-betrouwbaar, vrouw-vals, man-betrouwbaar en man-vals. Waarbij 1 helemaal niet en 10 heel erg weerspiegelde. Er werd uiteindelijk gekeken naar de score per woordcombinatie apart.

Vertaalde Hostility Toward Women Scale (HTWS)

De Hostility Toward Women Scale (HTWS; Lonsway & Fitzgerald, 1995) werd afgenomen om het construct vrouwvijandigheid te meten. De deelnemers moesten voor 10 stellingen aangeven of ze het ermee eens waren of niet. Een voorbeeld van een item is: ‘Ik denk dat de meeste vrouwen zouden liegen om iets te bereiken”. Er moesten twee vragen worden omgescoord. Er werd uiteindelijk gekeken naar de somscores, waarbij hogere scores indicatief zijn voor een sterkere mate van vrouwvijandigheid. De lijst die gebruikt werd was een vertaalde versie van de herziende HTWS, alle items zijn weergegeven in Appendix 2

(18)

18 (Lonsway & Fitzgerald, 1995). De betrouwbaarheid van de HTWS was voldoende

(Cronbach’s α =.72; Bland & Altman, 1997). Nederlandse Leestest voor Volwassenen (NLV)

De NLV werd afgenomen om het geschatte intelligentieniveau te meten. Dit werd gedaan om te kijken of de groepen overeenkwamen op het intelligentieniveau. De

proefpersoon kreeg de instructie om 50 Nederlandse woorden uit te spreken op de manier dat hij denkt dat het uitgesproken moest worden. Uiteindelijk werd de score berekend aan de hand van het aantal goed uitgesproken woorden. Op basis van de normen van de NLV werd het geschatte intelligentieniveau berekend. De inter-beoordelaarsbetrouwbaarheid (0.96) en de interne consistentie van de NLV is hoog (0.91). Hoewel het nadeel van de NLV is dat de normen verouderd zijn,is er gekozen voor de NLV vanwege de snelle en gemakkelijke inschatting van het IQ (De Lugt, Ponds, Rozendaal, Houx, & Jolles, 1995).

Resultaten

De analyses zijn uitgevoerd met een significantieniveau van p < .05. De

significantiewaardes van de opvolgende t-tests voor de verschillen in leeftijd en NLV-score zijn volgens de Bonferroni-correctie beoordeeld.

Exclusiecriteria

Vanwege een slechte taalbeheersing van drie deelnemers is er besloten deze

deelnemers niet mee te nemen in de analyses. Van één deelnemer ontbrak de NLV-score, ook deze deelnemer is niet meegenomen in de analyses. De uiteindelijke analyses zijn uitgevoerd met een totaal van 144 deelnemers.

Betrouwbaarheid van de AAT en IAT

De split-half betrouwbaarheid voor de AAT-effect scores en de IAT D scores is berekend met behulp van de volgende formule: ρ = 2r / (1+r) (Spearman, 1910; Brown, 1910). Hiervoor zijn de AAT-effect scores voor de even en oneven trials berekend per type

(19)

19 plaatje (man versus vrouw). Er is een sterke split-half correlatie voor de vrouw-plaatjes (ρ = .77) en de man-plaatjes (ρ = .85). Voor de split-half betrouwbaarheid van de IAT zijn er twee IAT D-scores berekend voor de even en oneven trials apart. De split-half Spearman-Brown betrouwbaarheid van de oneven en even IAT D-scores was ρ = 0.66.

Impliciete taken

Approach-Avoidance Taak

Reactietijden onder 150 ms en boven 1500 ms werden gezien als outliers en werden niet meegenomen in de analyses bij de AAT. Foutieve trials werden ook niet meegenomen in de analyses (von Borries et al., 2012). De reactietijden werden log-transformed aangezien er geen normale verdeling gevonden werd bij de AAT reactietijden (Field, 2009). Om de gedragstendens naar vrouwen toe te meten werd er een ANCOVA voor herhaalde metingen uitgevoerd voor de gemiddelde reactietijden voor vrouwelijke plaatjes met Groep (zeden versus geweld versus controle) als between-subject factor en Beweging (trek versus duw) als within-subject factor, waarbij leeftijd, geschat intelligentieniveau, geboorteland en het langer dan twee jaar samenwonen met een vrouw als covariaat werden meegenomen. Om te kijken of dezelfde bevindingen niet werden gevonden bij mannelijke plaatjes, worden dezelfde analyses herhaald voor de mannelijke plaatjes (von Borries et al., 2012). De gemiddelde reactietijden in milliseconden staan in Tabel 2 en de gemiddelde log reactietijden staan in Appendix 3. De ANCOVA gaf voor vrouwplaatjes geen significant hoofdeffect voor Beweging, F (1,134) = .12, p = .731, η2p= .001, en voor Groep, F (2,134) = 2.58, p = .082,

2

p

η =.04. De ANCOVA gaf voor vrouwplaatjes geen significante interactie tussen Beweging

en Groep, F (2,134) = .04, p = .954, η2p= .001.

Dezelfde analyses werden uitgevoerd voor de gedragstendens naar mannen-plaatjes. Er werd een ANCOVA voor herhaalde metingen uitgevoerd voor de gemiddelde reactietijden voor mannelijke plaatjes met Groep (zeden versus geweld versus controle) als

(20)

between-20 subject factor en Beweging (trek versus duw) als within-subject factor. De ANCOVA gaf voor mannelijke plaatjes geen significant hoofdeffect voor Beweging, F(1,136) = .473, p = .51, η2p= .01 en geen significante interactie voor Beweging en Groep, F(2,136) = 1.89, p

= .161, η2p= .03. Er werd wel een significant hoofdeffect gevonden voor Groep, F (2,136) =

3.78, p = .034, η2p= .05. Vervolganalyses toonden aan dat de reactietijden bij mannelijke plaatjes voor de geweldsdelinquenten significant sneller waren dan de niet-delinquenten, F (2,134) = 2.58, p = .027.

De analyse waarin de covariaten leeftijd, geschat intelligentieniveau, geboorteland en het langer dan twee jaar samenwonen met een vrouw niet mee werden genomen lieten voor de vrouwelijke plaatjes geen significant effect zien voor de factoren Groep en Beweging. Bij de analyse zonder covariaten voor de mannelijke plaatjes werd er wel een significant

hoofdeffect voor Beweging gevonden, F (1,141) = 19.53, p = <.001. Dit hoofdeffect wordt echter wegverklaard door de covariaten leeftijd, geschat intelligentieniveau, geboorteland en het langer dan twee jaar samenwonen met een vrouw.

(21)

21 Tabel 2. Gemiddelde Reactietijden in ms voor Trek- en Duwbewegingen, voor

Zedendelinquenten, Geweldsdelinquenten en Niet-delinquenten, per Type Plaatje.

Type Plaatje, en Groep Reactie richting Compatibiliteit effect Trek Duw (Duw – Trek)

Groep Type plaatje

Zeden Vrouw 834 (161) 838 (175) 4 Geweld Vrouw 853 (204) 862 (239) 9 Controle Vrouw 758 (125) 753 (199) -5 Zeden Man 834 (171) 882 (195) 48 Geweld Man 804 (177) 886 (193) 82 Controle Man 733 (100) 771 (171) 38

Impliciete Associatie Taak

Om de groepen te vergelijken op de IAT scores is er gekeken naar de D scores die verkregen zijn op de manier van Greenwald, Nosek en Banaji (2003). Een positieve D score is een indicatie voor een sterkere vrouw-vals en man-betrouwbaar associatie. Een negatieve D score is een indicatie voor een sterkere vrouw-betrouwbaar en man-vals associatie. Met behulp van een ANCOVA, waarbij leeftijd, geschat intelligentieniveau, geboorteland en het langer dan twee jaar samenwonen met een vrouw de covariaten waren, werden de groepen vergeleken op de IAT D score. De groepen verschilden significant van elkaar, F (2,144) = 3.47, p = .034, η2p=.06. Een contrastanalyse liet zien dat de niet-delinquenten een significant hogere score hadden in vergelijking met de zedendelinquenten, t (135) = 3.94, p=.01, en de

(22)

22 geweldsdelinquenten, t (135) = 3.94, p =.02. Dit laat zien dat niet-delinquenten een sterkere associatie hebben tussen “vrouw” en “vals” gerelateerde woorden in vergelijking met zedendelinquenten en geweldsdelinquenten. De analyse waarin de covariaten niet mee werden genomen liet ook eenzelfde significant verschil tussen de groepen zien, F(2,144) = 5.19, p = .01. De gemiddelde D scores waren allemaal positief: 0.05 (SD=0.36) voor de zedendelinquenten, 0.08 (SD=0.37) voor de geweldsdelinquenten, en 0.28 (SD=0.35) voor de niet-delinquenten. Om te kijken of de gemiddelde IAT D scores significant van nul

verschilden zijn er drie one-sample t-tests uitgevoerd. Voor de zedendelinquenten verschilde de gemiddelde IAT D score niet significant van nul, t (40) = .92, p = .36. Voor de

geweldsdelinquenten verschilde de gemiddelde IAT D score ook niet significant van nul, t (60) = 1.72, p = .09. Ten slotte verschilde de gemiddelde IAT D score van de

niet-delinquenten wel significant van nul, t (41) = 5.21, p = .01.

Expliciete Taken

Toenadering

Aangezien de data van de expliciete ratingschaal niet normaal verdeeld waren werden de hoofdanalyses uitgevoerd met een Kruskal-Wallis H test. Er werd geen significant verschil gevonden tussen de groepen op de expliciete ratingschaal voor toenadering met een vrouw, H(2) = 1.98, p = .37. Er werd wel een significant verschil gevonden tussen de groepen op de expliciete ratingschaal voor toenadering met een man, H(2) = 15.27, p = <.001. Een Mann-Whitney test werd uitgevoerd als vervolg op deze bevinding. Hieruit bleek dat de

geweldsdelinquenten (Mdn=16) een significant lagere somscore hadden dan de niet-delinquenten (Mdn=39.5), U=712, z=-3.85, p<.001, r=-.32. Dit wil zeggen dat

geweldsdelinquenten expliciet minder toenadering willen naar mannen in vergelijking met niet-delinquenten.

(23)

23 Valentie

Aangezien de data van de HTWS niet normaal verdeeld waren werd de hoofdanalyse uitgevoerd met een Kruskal-Wallis H test. Er werd geen significant verschil gevonden tussen de groepen (zeden vs geweld vs niet-delinquenten) op de HTWS somscore, H(2) = 1.23, p = .540. Tot slot verschilden de groepen niet op de expliciete rating van de woordcombinaties aan de hand van verschillende ANCOVA’s per combinatie, waarbij leeftijd, geschat

intelligentieniveau, geboorteland en het langer dan twee jaar samenwonen met een vrouw de covariaten waren. Zoals weergegeven in tabel 3.

Tabel 3. Verschillen op de Vragenlijst en Expliciete Beoordelingen per Groep.

Zeden- Geweld- Niet- ANCOVA/ delinquenten delinquenten delinquenten Kruskal-Wallis H

F/ H p Vragenlijst HTWS 15.39 14.52 15.21 1.23 .540 (1.18) (1.88) (0.92) Expliciete beoordeling Toenadering vrouw 47.78 49.56 47.55 1.98 .371 (16.48) (18.63) (11.03) Toenadering man 30.88 24.74 38.43 15.27 <.001* (17.39) (18.80) (16.40) Vrouw/vals 4.98 5.36 5.50 1.53 .221 (2.03) (2.47) (1.90) Vrouw/eerlijk 6.56 6.59 6.43 .03 .972 (1.58) (2.31) (1.64) Man/vals 5.07 4.77 4.40 1.64 .199 (2.11) (2.25) (1.93) Man/eerlijk 6.07 6.07 6.21 .53 .589 (2.09) (2.03) (1.63) *= significant bij α=.05

(24)

24

Samenhang

In tabel 4 (appendix 4) zijn de correlaties weergegeven om te bepalen of de gedragstendens naar vrouw-plaatjes (AAT-effect score), de impliciete mate van

vrouwvijandigheid (IAT D score) en de HTWS somscore over alle groepen en binnen de groep zedendelinquentenmet elkaar samenhangen. Er bleken geen significante correlaties te zijn.

Discussie

In huidig exploratief onderzoek werd in de eerste plaats onderzocht of er bij verkrachters een sterkere toenaderingstendens naar vrouwen is. Daarna werd er, op zowel impliciet als expliciet niveau, ingegaan op de vraag of er een positieve of negatieve attitude aan deze gedragstendens ten grondslag ligt. Bij drie groepen deelnemers (zeden, geweld, en niet-geweld) werd er een Avoidance-Approach Taak met vrouwelijke en mannelijke plaatjes afgenomen. Hierbij werden de reactietijden als maat voor de gedragstendensen gebruikt. Daarnaast werd er een Impliciete Associatie Taak met vrouwelijke, mannelijke, vals-gerelateerde en betrouwbaar-vals-gerelateerde woorden afgenomen. Hierbij werden de reactietijden als maat voor de sterkte van de associatie gebruikt. Voorts is de mate van vrouwvijandigheid en de gedragstendens expliciet gemeten middels de Hostility Towards Women Scale en de expliciete rating schalen.

Er werd verwacht dat zedendelinquenten een sterkere automatische

toenaderingstendens naar vrouwen en een sterkere impliciete vrouwvijandige associatie lieten zien in vergelijking met de controlegroepen. Voorts werd er verwacht dat de

toenaderingstendens naar vrouwen en de impliciete vrouwvijandige associatie bij

zedendelinquenten positief met elkaar samenhingen. Er werden eenzelfde bevindingen op expliciet niveau verwacht. In huidig onderzoek verschilden de groepen niet in de

(25)

25 vrouwvijandigheid. Hoewel alle groepen een sterkere associatie hadden voor ‘vrouw’ en ‘vals’ in vergelijking met ‘vrouw’ en ‘betrouwbaar’, lieten de niet-delinquenten de sterkste associatie tussen ‘vrouw’ en ‘vals’ zien. Er werd geen samenhang gevonden tussen de gedragstendensen en de impliciete associaties.

Toenadering

Er zijn een aantal alternatieve verklaringen voor de onverwachte bevinding dat zedendelinquenten geen sterkere toenaderingstendens naar vrouwen lieten zien.

Eén verklaring is dat verkrachters een heterogene populatie van individuen vormen (Barbaree, Seto, Serin, Amos, & Preston, 1994; Knight & Prentky, 1990). In huidig

onderzoek is er naar de gedragstendens van verkrachters gekeken met de veronderstelling dat deze onder andere gemotiveerd worden door vrouwvijandigheid en woede. Hierbij wordt de seksuele agressie gemotiveerd door niet-seksuele behoeften zoals woede, haat of de drang voor controle en macht. Groth (1979) onderscheidt vier verschillende soorten verkrachters. Dit zijn de power reassurance, de power assertive, de anger retaliation en de sadistic

verkrachter. De anger retaliation verkrachter is het type verkrachter die de meeste aansluiting vindt bij huidig onderzoek. Dit type verkrachter wordt namelijk gedreven door woede en agressie (Robertiello & Terry, 2007). Bij de andere typen verkrachters speelt woede en agressie een minder motiverende rol. Vervolgonderzoek zal verkrachters daarom kunnen onderverdelen op basis van de manier waarop het delict is gepleegd en wat hierbij het motiverende aspect was. Deze informatie zou verkregen kunnen worden op basis van

delictanalyses die vaak worden opgesteld met daders in TBS-klinieken. Vanwege de beperkte toegang in deze studie tot de dossiers van de deelnemers kon deze verdeling achteraf niet gemaakt worden. Een eerdere studie bestudeerde (Groth, Burgess, & Holmstrom, 1977) 225 delicten en classificeerden daarvan 65% als een power rape en 35% als een anger rape.

(26)

26 Een andere alternatieve verklaring voor de onverwachte resultaten bij de AAT is dat de ecologische validiteit van de vrouw plaatjes niet voldoende was. Vanuit de agressie-hypothese wordt er verondersteld dat de toenaderingstendens naar vrouwen tot stand komt door een woede/agressieve emotionele toestand. Wanneer een verkrachter in werkelijkheid toenadering tot een vrouw zoekt, speelt mogelijk de context een belangrijke rol. In huidig onderzoek werden enkel plaatjes van vrouwen getoond die de deelnemer nog niet eerder had gezien. Wellicht is dit niet voldoende aangezien er in de werkelijkheid vaak een interactie met de vrouw aan voorafgaat en de context dus een rol speelt. Een mogelijke oplossing hiervoor is door voorafgaand aan de AAT-taak een filmfragment te laten zien.Nasoz en collega’s (2004) lieten bijvoorbeeld een fragment uit Schinder’s List zien om de emotie woede op te wekken. Bij een ander onderzoek naar de cognitieve distorties bij pedofielen moesten de deelnemers een ambigu verhaal lezen dat mogelijk geïnterpreteerd kon worden aan de hand van de schema’s die bij cognitieve distorties passen. In vervolgonderzoek naar de gedragstendensen bij verkrachters zal er gekozen kunnen worden voor een ambigu filmfragment waarin een man iets voor een vrouw doet maar de vrouw hier niks voor

teruggeeft. Dit zou bijvoorbeeld een scene kunnen zijn waarin een man een drankje voor een vrouw koopt in het uitgaansleven en de vrouw vervolgens bij hem wegloopt zonder hier iets voor terug te doen. Een andere scene zou kunnen zijn dat een man een vrouw op straat ergens mee helpt en de vrouw hem hier enkel verbaal voor bedankt. Deze situaties zijn mogelijk op verschillende manieren te interpreteren. Het zou bijvoorbeeld een positieve of een negatieve evaluatie over vrouwen beschikbaarder kunnen maken. Voorafgaand en na afloop van het filmfragment zal de deelnemer een vragenlijst invullen waarbij gevraagd wordt naar de evaluatie (positief versus negatief) over vrouwen. Vervolgens zal de AAT-taak starten waarbij te zien is dat de vrouw uit het fragment ook de vrouw op het plaatje is waarmee de gedragstendensen gemeten worden. Tenslotte wordt een IAT aangeraden om na te gaan of er

(27)

27 een negatieve of positieve attitude aan de mogelijk gevonden gedragstendens ten grondslag ligt.

Valentie

Een alternatieve verklaring voor de onverwachte resultaten op de IAT en de expliciete maat van vrouwvijandigheid is mogelijk de invloed van de behandeling. Tijdens de

behandeling wordt er veel aandacht besteedt aan het veranderen van de cognities door middel van cognitieve-gedragstherapie. Het is mogelijk dat de houding tegenover vrouwen positiever is geworden als gevolg van de behandeling. Vervolgonderzoek zal de duur van de

behandeling mee kunnen nemen.

Er valt echter ook niet uit te sluiten dat de gebruikte vrouw-vals IAT gevoelig is voor sociale wenselijkheid en faking. In een eerdere studie, die aan de hand van de IAT naar de associatie tussen kinderen en seks bij pedofielen keek, werden pedofielen die hun misdaad ontkenden in een aparte groep meegenomen om op faking te controleren (Brown, Gray, & Snowden, 2009). Hierbij werd er van uitgegaan dat pedofielen die hun misdaad ontkenden mogelijk gemotiveerd waren om te faken op de kind-seks IAT. De sterkere kind-seks associatie werd zowel in de groep pedofielen die hun misdaad bekenden als in de groep pedofielen die hun misdaad ontkenden gevonden, in vergelijking met de controlegroep. Hieruit vonden ze ondersteunend bewijs dat hun gebruikte IAT niet gevoelig was voor faking. Ook is er een algoritme opgesteld om faking te detecteren op de IAT (Cvencek et al., 2010). Hierbij worden de reactietijden van de dubbele blokken van twee verschillende IAT’s bij dezelfde deelnemer vergeleken. Dit is een niet-gerelateerde baseline IAT waarbij er geen motivatie is om te faken en een IAT met de associatie waarop onderzocht wordt. In huidig onderzoek kon achteraf niet gebruik worden gemaakt van dit algoritme aangezien er geen baseline-IAT werd afgenomen. Vervolgonderzoek zal kunnen overwegen om de verkrachters

(28)

28 onder te verdelen op basis van hun bekentenis of een niet-gerelateerde baseline IAT toe te voegen om gebruik te maken van het algoritme dat faking kan detecteren.

De resultaten van de IAT en de HTWS kunnen ook worden opgevat vanuit het oogpunt dat verkrachters minder vrouwvijandig zijn als voorheen werd gedacht. Wellicht hebben verkrachters ook juist positieve attitudes over vrouwen. Glick en Fiske (1996) hebben een maat opgesteld die de positieve en negatieve seksistische overtuigingen over vrouwen tegen elkaar uitzet, de Ambivalent Sexism Inventory (ASI). Benevolent sexism (BS) is een beschermende attitude tegenover vrouwen die pro-sociaal gedrag naar hun toe ontlokt. Hostility sexism (HS) is een negatieve houding tegenover vrouwen waarbij vrouwen als een bedreiging worden gezien. Deze twee vormen van seksisme correleren positief met elkaar. Dit wil zeggen dat men positieve en negatieve attitudes tegelijkertijd kan hebben. Hoewel dit een mogelijke verklaring is, vormt de bevinding uit huidig onderzoek dat verkrachters niet verschillen van de controlegroepen op de resultaten van de HTWS hier geen ondersteunend bewijs voor, H(2) = 1.23, p = .540. In termen van de ASI zou er namelijk ook vijandigheid aanwezig moeten zijn.

Sterktes en beperkingen

Huidig onderzoek heeft enkele beperkingen. In deze studie bestond de groep van verkrachters enkel uit TBS patiënten. De rechter legt TBS op aan personen die lijden aan een psychiatrische ziekte of stoornis. De resultaten van de verkrachters uit TBS-klinieken zijn dan ook niet generaliseerbaar naar verkrachters die geen TBS-maatregel opgelegd hebben gekregen. Bij verkrachters zonder TBS-maatregel is er namelijk geen sprake van een geconstateerde psychiatrische stoornis en een intensieve behandeling hiervoor. Vervolgonderzoek zou kunnen overwegen om ook deelnemers uit een gevangenis te includeren. Een andere beperking van huidig onderzoek is dat de groep testleiders voornamelijk uit vrouwen bestond. In totaal waren er 5 testleiders waarvan er 4 van het

(29)

29 vrouwelijk geslacht waren. Mogelijk heeft voorgaande invloed gehad op de resultaten

aangezien vrouwen het onderzochte onderwerp waren in deze studie. Dit wordt het

experimenter effect genoemd. In een eerdere studie van Lowery, Hardin en Sinclair (2001) bleek bijvoorbeeld dat de huidskleur van de testleider invloed had op resultaten van de IAT. Zo kwam er naar voren dat de deelnemers met een donkere testleider een sterkere associatie hadden tussen zwarte namen en positieve woorden in vergelijking met de deelnemers met een blanke testleider. In voorgaand onderzoek had de huidskleur van de testleider dus mogelijk invloed op de resultaten. Mogelijk heeft in huidig onderzoek het geslacht van de testleider invloed gehad op de resultaten. Vervolgonderzoek zou kunnen streven naar een gelijke verdeling in sekse van de testleiders.

Huidig onderzoek heeft ook een aantal sterktes. Een sterk punt is dat er gebruik is gemaakt van impliciete en expliciete maten. Eerdere studies naar seksuele agressie hebben voornamelijk gebruik gemaakt van expliciete maten. Door het gebruik van impliciete taken beperk je de kans op sociaal wenselijke antwoorden en de moeite voor een individu om introspectie te doen (Gannon, Ward, & Collie, 2007; Mihailides, Devilly, & Ward, 2004; Klein, Becker, & Rinck, 2010). Een ander sterk punt is dat er in huidig onderzoek

verkrachters zijn geïncludeerd. Een beperking van de meeste studies naar seksuele agressie is dat er voornamelijk niet-delinquenten worden geïncludeerd. Om uitspraken te doen over mogelijke implicaties voor de behandeling is het belangrijk dat er ook deelnemers uit de betreffende populatie meedoen. Tenslotte is een sterk punt van huidig onderzoek dat er naast een controlegroep van niet-delinquenten ook een controlegroep van geweldsdelinquenten is toegevoegd. Hiervoor is gekozen vanwege de reden dat de geweldsdelinquenten dezelfde omgeving delen met de verkrachters uit deze studie.

(30)

30

Conclusie en implicaties

Tegen de verwachting in werd er in huidig onderzoek geen automatische toenaderingstendens naar vrouwen gevonden bij verkrachters in vergelijking met de controlegroepen. Daarnaast is er gevonden dat niet-delinquenten een sterkere associatie hebben tussen ‘vrouw’ en ‘vals’ dan ‘vrouw’ en ‘betrouwbaar’ in vergelijking met verkrachters en geweldsdelinquenten. Verder onderzoek naar de gedragstendensen wordt aanbevolen waarbij de beperkingen van huidig onderzoek worden meegenomen. Het is raadzaam om rekening te houden met een gelijke verdeling in het geslacht van de testleider, om verkrachters uit de gevangenis te includeren, om de validiteit van de vrouw-vals IAT verder te onderzoeken en om de context bij de vrouwplaatjes van de AAT mee te nemen. Mocht in vervolgonderzoek aangetoond worden dat verkrachters een sterkere automatische toenaderingstendens naar vrouwen hebben dan zou dit meegenomen kunnen worden in de diagnostiek en behandeling van verkrachters. Er zijn aanwijzingen dat de AAT een succesvol instrument is om gedragstendensen naar stimuli te wijzigen (Wiers et al., 2010; Klein et al., 2011). Dit zou mogelijk ook toegepast kunnen worden op de gedragstendens naar vrouwen. Daarnaast is het van belang om de positieve attitudes ten opzichte van vrouwen verder te onderzoeken waarbij ook impliciete maten meegenomen worden. Indien blijkt dat positieve attitudes een rol spelen bij seksuele agressie kunnen risicotaxaties en behandelingen van verkrachters hierop worden aangepast.

(31)

31

Literatuurlijst

Aarts, H., Custers, R., & Holland, R. W. (2007). The nonconscious cessation of goal pursuit: when goals and negative affect are coactivated. Journal of Personality and Social Psychology, 92(2), 165-178.

Adams, R. B., Ambady, N., Macrae, C. N., & Kleck, R. E. (2006). Emotional Expressions Forecast Approach-Avoidance Behavior. Motivation and Emotion, 30, 179-188. Alexander, M.A. (1999). Sexual offender treatment efficacy revisited. Sexual Abuse, 11,

16-101.

Atkeson, B. M., Calhoun, K. S., Resick, P. A., & Ellis, E. M. (1982). Victims of rape: repeated assessment of depressive symptoms. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 50(1), 96 – 102.

Barbaree, H. E., Seto, M. C., Serin, R. C., Amos, N. L., & Preston, D. L. (1994).Comparisons between sexual and nonsexual rapist subtypes sexual arousal to rape, offense

precursors, and offense characteristics. Criminal Justice and Behavior, 21(1), 95-114. Bijttebier, P., Vasey, M. W., & Braet, C. (2003). The information-processing paradigm: A

valuable framework for clinical child and adolescent psychology. Journal of Clinical Child and Adolescent Psychology, 32(1), 2-9.

von Borries, A. K. L., Volman, I., de Bruijn, E. R. A., Bulten, B. H., Verkes, & R.J., Roelofs, K. (2012). Psychopaths lack the automatic avoidance of social threat: Relation to instrumental aggression. Psychiatry Research 200, 761-766.

Brown, W. (1910). Some Experimental Results in the Correlation of Mental Abilities. British Journal of Psychology, 1904-1920, 3(3), 296-322.

Calhoun, K. S., Atkeson, B. M., & Resick, P. A. (1982). A longitudinal examination of fear reactions in victims of rape. Journal of Counseling Psychology, 29(6), 655 - 661.

(32)

32 Carver, C. S., Harmon-Jones, E., (2009). Anger is an approach-related affect: Evidence and

implications. Psychological Bulletin 135, 183-204.

Chen, M., & Bargh, J. A. (1999). Consequences of automatic evaluation: Immediate

behavioral predispositions to approach or avoid the stimulus. Personality and Social Psychology Bulletin, 25(2), 215-224.

Cvencek, D., Greenwald, A. G., Brown, A. S., Gray, N. S., & Snowden, R. J. (2010). Faking of the Implicit Association Test is statistically detectable and partly correctable. Basic and Applied Social Psychology, 32(4), 302-314.

Davidson, R. J., Ekman, P., Saron, C. D., Senulis, J. A., & Friesen, W. V. (1990). Approach withdrawal and cerebral asymmetry: Emotional expression and brain physiology: I. Journal of Personality and Social Psychology, 58(2), 330-341.

Dawson, D. L., Barnes-Holmes, D., Gresswell, D. M., Hart, A. J. & Gore, N. J. (2009). Assessing the implicit beliefs of sexual offenders using the implicit relational

assessment procedure. Sexual Abuse: A Journal of Research and Treatment, 21, 57 -75.

Depue, R. A., & Iacono, W. G. (1989). Neurobehavioral aspects of affective disorders. Annual Review of Psychology, 40(1), 457-492.

Ellis, L. (1991). A synthesized (biosocial) theory of rape. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 59(5), 631-642.

Emmelkamp P., Emmelkamp J., de Ruiter C., de Vogel V. (2002). Effectiviteit van psychotherapeutische behandeling bij plegers van seksueel geweld. Tijdschrift voor Seksuologie 26, 97-104.

Feldman-Summers, S., Gordon, P. E., & Meagher, J. R. (1979). The impact of rape on sexual satisfaction. Journal of Abnormal Psychology, 88(1), 101-105.

(33)

33 Frenken, J. (2002). Strafbare seksualiteit en seksueel deviant gedrag; definities en

prevalenties. Tijdschrift Klinische Psychologie 32, 6-12.

Gannon, T. A., Ward, T., & Collie, R. (2007). Cognitive distortions in child molesters: Theoretical and research developments over the past two decades. Aggression and Violent Behavior, 12(4), 402-416.

Gijs, L. (2002). Etiologische theorieën over seksueel agressief gedrag: een inleidend overzicht. Tijdschrift voor Seksuologie, 26, 9-25.

Glick, P., & Fiske, S. T. (1996). The Ambivalent Sexism Inventory: Differentiating hostile and benevolent sexism. Journal of Personality and Social Psychology, 70(3), 491-512.

Gray, J. A. (1994). Personality dimensions and emotion systems. The Nature of Emotion: Fundamental Questions, 329-331.

Gray, N. S., MacCulloch, M. J., Brown, A. S. & Smith, J. (2005). An implicit test of the association between children and sex in pedophiles. Journal of Abnormal Psychology, 114, 304-308.

Greenwald, A. G., Nosek, B. A., & Banaji, M. R. (2003). Understanding and using the

implicit association test: I. An improved scoring algorithm. Journal of Personality and Social Psychology, 85(2), 197-216.

Groth, A. N., & Birnbaum, A. H. (1979). Men who rape: The psychology of the offender. New York: Plenum Press.

Grubb, A., & Turner, E. (2012). Attribution of blame in rape cases: A review of the impact of rape myth acceptance, gender role conformity and substance use on victim

(34)

34 Haas, S., de. (2012). Seksueel grensoverschrijdend gedrag onder jongeren en volwassenen in

Nederland. Tijdschrift voor Seksuologie, 36, 136–145.

Hanson, R. K., Gordon, A., Harris, A. J., Marques, J. K., Murphy, W., Quinsey, V. L., & Seto, M. C. (2002). First report of the collaborative outcome data project on the effectiveness of psychological treatment for sex offenders. Sexual abuse: A Journal of Research and Treatment, 14(2), 169-194.

Hanson, R. K., & Morton-Bourgon, K. E. (2005). The characteristics of persistent sexual offenders: A meta-analysis of recidivism studies. Journal of Consulting and Clinical Psychology 73, 1154-1163.

Harmon-Jones, E., (2003). Anger and the behavioural approach system. Personality and Individual Differences, 35, 995-1005.

Harmon-Jones, E., (2004). On the relationship of anterior brain activity and anger: Examining the role of attitude toward anger. Cognition and Emotion, 18, 337-361.

Harmon-Jones, E., & Allen, J. J. (1998). Anger and frontal brain activity: EEG asymmetry consistent with approach motivation despite negative affective valence. Journal of Personality and Social Psychology, 74(5), 1310-1316.

Harmon-Jones, E., & Sigelman, J. (2001). State anger and prefrontal brain activity: evidence that insult-related relative left-prefrontal activation is associated with experienced anger and aggression. Journal of Personality and Social Psychology, 80(5), 797-803. Heuer, K., Rinck, M., Becker, E.S. (2007). Avoidance of emotional facial expression in

social anxiety: the approach avoidance task. Behavior Research and Therapy, 4, 2990-3001.

Hildebrand, M., De Ruiter, C., & de Vogel, V. (2004). Psychopathy and sexual deviance in treated rapists: Association with sexual and nonsexual recidivism. Sexual Abuse: A Journal of Research and Treatment, 16(1), 1-24.

(35)

35 Kanters, T., Hornsveld, R. H., Nunes, K. L., Huijding, J., Zwets, A. J., Snowden, R. J., & van

Marle, H. J. (2014). Are child abusers sexually attracted to submissiveness?

Assessment of sex-related cognition with the implicit association test. Sexual Abuse: a Journal of Research and Treatment, 12, 1-21.

Kilpatrick, D. G., Saunders, B. E., Veronen, L. J., Best, C. L., & Von, J. M. (1987). Criminal victimization: Lifetime prevalence, reporting to police, and psychological

impact. Crime & Delinquency, 33(4), 479-489.

Klein, A. M., Becker, E. S., & Rinck, M. (2011). Approach and avoidance tendencies in spider fearful children: The approach-avoidance task. Journal of Child and Family Studies, 20(2), 224-231.

Knight, R. A., & Prentky, R. A. (1990). Classifying sexual offenders. In Handbook of sexual assault (pp. 23-52). Springer US.

Lang, P.J., Bradley, M.M., & Cuthbert, B.N. (1997). Motivated attention: affect, activation, and action. In: Lang, P.J., Simons, R.F., Balaban, M.F. (Eds.), Attention and Orienting: Sensory and Motivational Processes. Erlbaum, Hillsdale, New York, pp. 97-135. Lazarus, R. S. (1991). Cognition and motivation in emotion. American Psychologist, 46(4),

352–367.

Lowery, B. S., Hardin, C. D., & Sinclair, S. (2001). Social influence effects on automatic racial prejudice. Journal of Personality and Social Psychology,81(5), 842-855. Malamuth, N.M., Sockloskie, R., Koss, M., & Tanaka, J. (1991). The characteristics of

aggressors against women: Testing a model using a national sample of college students. Journal of Consulting and Clinical Psychology 59, 670-681.

Marsh, A. A., Ambady, N., & Kleck, R. E. (2005). The effects of fear and anger facial expressions on approach-and avoidance-related behaviors. Emotion, 5(1), 119-124.

(36)

36 Marx, B. P., Miranda, R., & Meyerson, L. A. (1999). Cognitive-behavioral treatment for

rapists: can we do better?. Clinical Psychology Review, 19(7), 875-894.

Marshall, W. L., & Barbaree, H. E. (1990a). An integrated theory of the etiology of sexual offending. In W.L. Marshall, D. R. Laws & H. E. Barbaree (Eds.), Handbook of sexual assault. Issues, theories and treatment of offender (pp. 257-275). New York: Plenum. Marshall, W. L., & Moulden, H. (2001). Hostility toward women and victim empathy in

rapists. Sexual Abuse: A Journal of Research and Treatment,13(4), 249-255. Mihailides, S., Devilly, G. J. & Ward, T. (2004). Implicit cognitive distortions and sexual

offending. Sexual Abuse: A Journal of Research and Treatment,16, 333-350. Nasoz, F., Alvarez, K., Lisetti, C. L., & Finkelstein, N. (2004). Emotion recognition from

physiological signals using wireless sensors for presence technologies. Cognition, Technology & Work, 6(1), 4-14.

Porter, S., Fairweather, D., Drugge, J., Herve, H., Birt, A., & Boer, D. P. (2000). Profiles of psychopathy in incarcerated sexual offenders. Criminal Justice and Behavior, 27(2), 216-233.

Resick, P. A. (1993). The psychological impact of rape. Journal of Interpersonal Violence, 8(2), 223-255.

Rinck, M., & Becker, E. S. (2007). Approach and avoidance in fear of spiders. Journal of Behavior Therapy and Experimental Psychiatry, 38(2), 105-120.

Roefs, A., Huijding, J., Smulders, F. T., MacLeod, C. M., de Jong, P. J., Wiers, R. W., & Jansen, A. (2011). Implicit measures of association in psychopathology

research. Psychological Bulletin, 137(1), 149-193.

Robertiello, G., & Terry, K. J. (2007). Can we profile sex offenders? A review of sex offender typologies. Aggression and Violent Behavior, 12(5), 508-518.

(37)

37 Rotteveel, M., & Phaf, R. H. (2004). Automatic affective evaluation does not automatically

predispose for arm flexion and extension. Emotion, 4(2), 156–172.

Serin, R. C., Mailloux, D. L., & Malcolm, P. B. (2001). Psychopathy, deviant sexual arousal, and recidivism among sexual offenders. Journal of Interpersonal Violence, 16(3), 234-246.

Simmons, J. P., Nelson, L. D., & Simonsohn, U. (2011). False-positive psychology undisclosed flexibility in data collection and analysis allows presenting anything as significant. Psychological Science, 22(11), 1359-1366.

Snagowski, J., & Brand, M. (2015). Approach and avoidance tendencies in cybersex addiction: Adaption of an Approach-Avoidance-Task with pornographic stimuli. Journal of Behavioral Addictions, 4, 37-38.

Solarz, A. K. (1960). Latency of instrumental responses as a function of compatibility with the meaning of eliciting verbal signs. Journal of Experimental Psychology, 59(4), 239-245.

Spearman, C. (1910). Correlation calculated from faulty data. British Journal of Psychology, 1904-1920, 3(3), 271-295.

Steffens, M. C. (2004). Is the implicit association test immune to faking?. Experimental Psychology, 51(3), 165-179.

Tjaden, P. G., & Thoennes, N. (2006). Extent, nature, and consequences of rape victimization: Findings from the national violence against women survey. US Department of Justice, Office of Justice Programs, National Institute of Justice. Wiers, R. W., Eberl, C., Rinck, M., Becker, E. S., & Lindenmeyer, J. (2011). Retraining

automatic action tendencies changes alcoholic patients’ approach bias for alcohol and improves treatment outcome. Psychological Science,22(4), 490-497.

(38)

38 Wong, S. (2000). Psychopathic offenders. Violence, crime and mentally disordered

(39)

39 Appendix 1.

Vrouwelijke Plaatjes AAT.

(40)

40 Appendix 2.

De items van de vertaalde HTWS (Lonsway & Fitzgerald, 1995)

1. Ik denk dat vrouwen vaak alleen maar met mannen flirten om ze uit te dagen of te kwetsen.

2. Ik geloof dat de meeste vrouwen de waarheid vertellen. 3. Ik ben het meestal eens met vrouwen.

4. Ik denk dat de meeste vrouwen zouden liegen om iets te bereiken. 5. Over het algemeen is het veiliger om vrouwen niet te vertrouwen.

6. Als het er echt op aan komt, zijn veel vrouwen misleidend, niet te vertrouwen. 7. Ik raak snel geïrriteerd door vrouwen.

8. Ik vind dat ik benadeeld word door de vrouwen in mijn leven. 9. Soms storen vrouwen mij, gewoon door er te zijn.

(41)

41 Appendix 3.

Gemiddelde log-transformed Reactietijden voor Trek- en Duwbewegingen, voor Zedendelinquenten, Geweldsdelinquenten en Niet-delinquenten, per Type Plaatje.

Type Plaatje, en Groep Reactie richting

Trek Duw

Groep Type plaatje

Zeden Vrouw 2.91 (.08) 2.91 (.09) Geweld Vrouw 2.92 (.09) 2.92 (.10) Controle Vrouw 2.87 (.06) 2.87 (.07) Zeden Man 2.91(.08) 2.94 (.08) Geweld Man 2.90(.08) 2.94 (.09) Controle Man 2.86(.05) 2.88 (.08)

(42)

42 Appendix 4.

Tabel 4. Pearson’s Correlaties tussen de IAT, AAT en de HTWS voor Zedendelinquenten.

HTWS IAT-D score AAT-effect score HTWS 1 .053 .136 IAT-D score 1 -.188

AAT-effect score 1

Pearson’s Correlaties tussen de IAT, AAT en de HTWS voor alle Groepen.

HTWS IAT-D score AAT-effect score HTWS 1 .054 -.021 IAT-D score 1 -.112

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Op basis van de beschikbare gegevens, kunnen we namelijk stellen dat de meeste watervogels vooral aanwezig zijn op de Aa-waterloop zelf, en niet op de weilanden of

Om eventuele aanzienlijke effecten op vleermuizen te vermijden, stelt men in de natuurtoets voor om – indien het ruimtelijk verplaatsen van de turbines niet mogelijk is -

en aandeel vitale struiken) hebben, voornamelijk volgens scenario 1.3, bij de meeste populaties

Ze vormen samen de input voor kwantitatieve analyses, waarbij het belang van deze potentiële verklaringen zal worden getoetst met gegevens afkomstig van het

De feministische radioprogramma’s Radioweekblad en Hoor Haar en hun plaats in de

De hoeveelheid organische stof in de vergister is ook te verhogen door organische co-producten aan de mest toe te voegen en dit mengsel te laten vergisten.. Deze zogenaamde

In vyf gevalle is die bestaande situasie relatief negatief aangeslaan (minder as 60% van die response was positief) terwyl meer as 50% van die response ten opsigte van

1) Surgical implantation of telemetry transmitters into six male Sprague-Dawley rats. 2) Establishment and validation of the telemetry system using two reference compounds with