• No results found

Verschillen tussen vaders en moeders in invloed op de ontwikkeling van angst bij het kind

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Verschillen tussen vaders en moeders in invloed op de ontwikkeling van angst bij het kind"

Copied!
24
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Verschillen Tussen Vaders en Moeders in Invloed op de Ontwikkeling van Angst bij het Kind Universiteit van Amsterdam

Sara Latrach

Studentnummer: 10579125 Docent: Peter Hoffenaar Datum: 01-2017

(2)

Inhoudsopgave

Abstract 3

Inleiding 4

Het verschil in opvoedingsgedrag tussen vaders en moeders 7

De verschillen tussen vaders en moeders opvoedingsgedrag in invloed 12 op de ontwikkeling van angst bij het kind

Conclusie en discussie 17

(3)

Abstract

De angststoornis is de meest voorkomende psychologische stoornis tijdens de kindertijd. Om kinderen beter te kunnen helpen bij de ontwikkeling van angst is gekeken naar de invloed van vaders en moeders hierop. Deze literatuurstudie heeft getracht een antwoord te vinden op de vraag: ““In hoeverre is er een verschil tussen vaders en moeders in de invloed van

opvoedingsgedrag op de ontwikkeling van angst bij het kind?” Om de hoofdvraag te kunnen beantwoorden zijn twee vragen geformuleerd. De eerste vraag onderzocht of er een verschil is in opvoedingsgedrag tussen vaders en moeders. De bevindingen waren niet eenduidig, daarom kan met voorzichtigheid geconcludeerd worden dat er verschil is. De tweede vraag onderzocht of het opvoedingsgedrag van vaders en moeders anders van invloed is op de ontwikkeling van angst bij het kind. Gebleken is dat voornamelijk uitdaging verschillend van invloed was op het kind. Bij de vader is een negatief verband gevonden, en bij de moeders een positief verband met angst op het kind. Deze resultaten moeten worden geïnterpreteerd terwijl rekening wordt gehouden met een aantal beperkingen.

(4)

Verschillen Tussen Vaders en Moeders in Invloed op de Ontwikkeling van Angst bij het Kind

De laatste 40 jaar is het angstniveau van kinderen enorm gestegen (Twenge, 2000). Daarbij is de angststoornis op het moment de meest voorkomende psychologische stoornis tijdens de kindertijd en adolescentie (Beato, Pereira, Barros & Muris, 2016). Gebleken is dat angststoornissen bij kinderen gepaard gaan met depressie, eenzaamheid, een laag zelfbeeld, middelengebruik en schoolverzuim (Bögels et al., 2010; Rapee & Spence, 2004; Stein & Stein, 2008). De DSM V beschrijft negen verschillende soorten angststoornissen. De

angststoornissen hebben allemaal met elkaar gemeen dat de angst niet in verhouding is met de werkelijkheid, het algemene functioneren van het kind substantieel belemmert, het niet

passend is bij de ontwikkelingsfase en tot slot dat de angst minimaal zes maanden aanhoudt (American Psychiatric Association, 2013).

Theorieën over angststoornissen stellen dat er niet één oorzaak is, maar meerdere. Er wordt gesproken van een multifactorieel model dat bestaat uit een interactie tussen sociaal-culturele invloeden, genetische factoren, cognitieve processen en ongunstige ervaringen van het kind, maar ook angst van ouders en hun opvoedingsgedrag (Majdandžić, Möller, Bögels, & Van den Boom, 2011).

Tot nu toe heeft onderzoek zich gericht op vier dimensies in het opvoedingsgedrag van ouders waarvan gedacht wordt dat deze van invloed zijn op angst. De vier dimensies zijn: uitdaging, warmte, afwijzing en overbetrokkenheid. Uitdaging wordt door Majdandžić, Vente en Bögels (2016) beschreven als opvoedingsgedrag waarbij de ouder prikkelt, verrast, en het kind zo nu en dan destabiliseert. Warmte van de ouder heeft te maken met acceptatie, affectie en responsiviteit tegenover het kind (Beato et al., 2016). Overbetrokkenheid bestaat uit

overcontrole en overbeschermend opvoedingsgedrag (Möller, Nikolić, Majdandžić, & Bögels, 2016). Er is sprake van overcontrole wanneer de ouder vaak overbodig helpt en zich extreem

(5)

veel bemoeit met het gedrag of gevoel van het kind (Beato, Pereira & Barros, 2016). Overbescherming is de mate waarin een ouder overmatig bezorgd is over de veiligheid en gezondheid van het kind waardoor de ouder het kind gelimiteerd blootstelt voor nieuwe situaties, objecten of mensen (Bögels & Van Melick, 2004; Edwards, Rapee, & Kennedy, 2010). Hierdoor staat de ouder het kind in de weg om competenties te leren, waardoor de angst van het kind mogelijk wordt vergroot (Ballash et al., 2006). Afwijzing is de mate waarin de ouder vijandig communiceert of verbaal en nonverbaal afkeurend is tegenover het kind (Majdandžić et al., 2011). Afwijzing van de ouder creëert op deze manier een bedreigende omgeving voor het kind. Deze bedreigende omgeving kan zorgen voor een negatief zelfbeeld wat de kans op angst vergroot (Bögels & Brechman-Toussaint, 2006).

Het meeste onderzoek naar de invloed van ouders op de ontwikkeling van angst bij het kind is gedaan met moeders, terwijl Paquette (2004) stelt dat er een verschil is tussen het opvoedingsgedrag van vaders en moeders. De moeder-kind relatie is voornamelijk een verzorgende relatie waarbij kalmeren, rust en troost heersen. Het opvoedingsgedrag van de vader wordt volgens Paquette (2004) gekenmerkt door veel spel en uitdaging. De vader-kind relatie is een activerende relatie waarbij het kind gestimuleerd, verrast en gemotiveerd wordt om risico’s te nemen. Deze activerende relatie zou er voor kunnen zorgen dat het kind minder angst heeft bij het aangaan van onbekende situaties. Dit mogelijke verschil in

opvoedingsgedrag tussen vaders en moeders kan gepaard gaan met een andere invloed op de ontwikkeling van angst bij het kind (Bögels & Perotti, 2011; Möller et al., 2013).

De uitdagende rol van de vader zou kunnen dienen als buffer tegen angst (Bögels & Phares, 2008). Terwijl de beschermende rol van de moeder juist een risicofactor zou kunnen zijn voor angst bij het kind. Belangrijk is om te weten wat het verschil is in opvoedingsgedrag tussen vaders en moeders en hun invloed hierbij op de ontwikkeling van angst bij het kind. De ontwikkeling van angst begint al in de kindertijd (Chavira & Stein, 2005) en

(6)

opvoedingsgedrag van de ouder is een van de factoren van invloed hierop (Majdandžić et al., 2011). Kinderen met angststoornissen hebben er baat bij wanneer hun ouders meer weten over welk opvoedingsgedrag de angst verminderd of juist versterkt. Daarom moet meer

duidelijkheid komen over de vraag: “In hoeverre is er een verschil tussen vaders en moeders in de invloed van opvoedingsgedrag op de ontwikkeling van angst bij het kind?” Het

antwoord op deze vraag geeft ouders de mogelijkheid om hun opvoedingsgedrag op de behoeften van hun kind aan te passen.

Voorheen werden alleen moeders onderzocht over dit onderwerp, maar tot voor kort worden vaders ook betrokken bij dit onderwerp. De laatste jaren zijn er veel onderzoeken uitgevoerd om het verschil in opvoedingsgedrag tussen vaders en moeders in kaart te brengen en de invloed hiervan op de ontwikkeling van angst bij het kind. Het doel van dit

literatuuroverzicht is om helderheid en duidelijkheid te krijgen over de kennis die tot nu toe beschikbaar is en onduidelijkheden op te sporen die verder onderzocht moeten worden.

Om de hoofdvraag te kunnen beantwoorden wordt allereerst gekeken naar het verschil in opvoedingsgedrag tussen vaders en moeders. Daarna zal besproken worden hoe het

opvoedingsgedrag van vaders en moeders van invloed is op de ontwikkeling van angst bij het kind.

(7)

Het Verschil in Opvoedingsgedrag Tussen Vaders en Moeders Majdandžić en collega’s (2011) hebben gekeken naar het verschil in opvoedingsgedrag tussen vaders en moeders. Aan dit onderzoek deden 94 twee-oudergezinnen mee met twee kinderen. Er waren twee meetmomenten waarbij het opvoedingsgedrag werd gemeten van de ouders. De studie betrof de dimensies:

Overbetrokkenheid, afwijzing en uitdaging van de ouder. De ouder heeft in het laboratorium drie taken moeten uitvoeren met de twee kinderen, waarvan een puzzeltaak en nog twee speltaken. Tijdens de puzzeltaak kregen de twee kinderen ieder een moeilijke puzzel,

waardoor hulp van de ouder nodig was. Bij de speltaken kregen de twee kinderen en de ouder een spel waarbij maar één iemand tegelijk kon spelen. Doordat er twee versies waren van elke taak kon zowel de vader als de moeder de taak uitvoeren. Aan de hand van een 5-punts

Likertschaal werden de opvoedingsdimensies gescoord, waarbij een score van 1 een lage mate van het gedrag aangaf, en de score 5 een hoge mate van het gedrag aangaf. De resultaten lieten zien dat betrokkenheid en uitdagend opvoedingsgedrag niet significant verschilden tussen vaders en moeders bij het oudste kind van vier jaar. Bij het jongste kind van twee jaar zijn er wel significante verschillen gevonden. Vaders bleken uitdagender dan moeders, en moeder lieten meer betrokkenheid zien dan vaders. Afwijzing is uiteindelijk niet meegenomen in de analyse vanwege een lage interbeoordelaarsbetrouwbaarheid (IBB). Samenvattend is er geen verschil in opvoedingsgedrag gevonden tussen vaders en moeders voor het oudste kind, maar wel bij het jongste kind met meer uitdaging bij vaders dan moeders, en meer

betrokkenheid bij moeders dan bij vaders.

De bevindingen uit Majdandžić, Vente en Bögels (2016) wijken af van de resultaten uit Majdandžić en collega’s (2011). De studie van Majdandžić en collega’s (2016)

onderzochten of er een verschil was in uitdagend opvoedingsgedrag bij 123 vaders en moeders. Het onderzoek bestond uit drie meetmomenten. Het eerste meetmoment was

(8)

wanneer de baby 4 maanden oud was, het tweede moment bij 1 jaar, en het derde meetmoment bij 2.5 jaar. Data werden verzameld middels de Comprehensive Parenting Behavior Questionnaire (CPBQ), laboratorium- en huisbezoeken. In het laboratorium en thuis werden taken uitgevoerd om het opvoedingsgedrag van de ouders te meten door middel van observaties. Een voorbeeld van een taak was om de baby in de lucht te gooien en weer op te vangen. Ook is er tijdens alle drie de meetmomenten een vrij-spel taak uitgevoerd waarbij de ouders met hun kind mochten spelen zonder speelgoed. Uit de resultaten is naar voren

gekomen dat er geen verschillen in geobserveerd gedrag is tussen vaders en moeders, maar er is wel verschil gevonden in zelf gerapporteerd uitdagend opvoedgedrag. Dit verschil is alleen gevonden wanneer het kind 2.5 jaar oud was. Ook de constructen overbescherming en warmte werden gemeten. Gebleken is dat moeders een significant hogere mate van overbescherming vertoonden dan vaders tijdens de observaties, maar niet bij de zelfrapportages. Tot slot waren moeders significant warmer dan vaders bij zowel de zelfrapportages als bij de observaties. De bevindingen voor overbescherming en warmte duiden op een verschil in opvoedingsgedrag tussen vaders en moeders, waarbij moeders meer overbescherming en warmte laten zien dan de vaders. Wat betreft uitdagend opvoedingsgedrag duiden de bevindingen uit deze studie niet op een verschil tussen vaders en moeders.

Ook de studie van Möller, Majdandžić en Bögels (2015) levert bevindingen die verschillen van het beeld uit Majdandžić en collega’s (2011). In de studie van Möller en collega’s (2015) zijn de opvoedingsgedragingen overbetrokkenheid en uitdaging bij vaders en moeders en de invloed hiervan op angst bij het kind onderzocht. Hierbij is ook gekeken of vaders en moeders verschilden in overbetrokken en uitdagend opvoedingsgedrag. De

steekproef betrof 81 ouders met kinderen tussen de 10 en 15 maanden. Overbetrokkenheid en uitdagend opvoedingsgedrag van de ouders werd gemeten met de CPBQ. Uit de

(9)

moeders. Opmerkelijk is dat vaders hier hoger op scoorden dan moeders terwijl Majdandžić en collega’s (2011) andere bevindingen hadden gevonden. Wat betreft uitdagend

opvoedingsgedrag was er geen verschil tussen vaders en moeders. Dit zou betekenen dat de uitdagende rol van de vader zoals Paquette (2004) die heeft omschreven niet uniek voor de vader is.

Tot slot zal het onderzoek van Pereira, Canavarro, Cardoso en Mendonc (2008) worden aangehaald. De studie onderzocht de verschillende typen opvoeding van ouders in verband met het welbevinden van kinderen. De steekproef bestond uit 220 kinderen met verschillende sociaaleconomische achtergronden. De opvoedingsdimensies die werden gemeten zijn emotionele warmte, controle en afwijzing. Deze dimensies werden gemeten aan de hand van de Egna Minnen av Barndoms Uppfostran (EMBU-C) vragenlijst. Deze

vragenlijst is in tegenstelling tot voorgaande onderzoeken ingevuld door het kind. De

kinderen waren bij de eerste meting 8 tot 11 jaar oud, de tweede meting was een jaar later. De vragenlijst werd afgenomen door getrainde interviewers op school. Het opvoedingsgedrag van de ouders kon aan de hand van de scores uit de EMBU-C worden verdeeld in vier clusters. Het eerste cluster is de laag ondersteunde type die bestaat uit weinig emotionele warmte, afwijzing en controle. Het tweede cluster is de ondersteunende-controlerende type waarbij een hoge mate van emotionele warmte en controle aanwezig is, maar een lage mate van afwijzing. Het derde cluster is de afwijzende-controlerende type waarbij een hoge mate van afwijzing en controle aanwezig is, en een lage mate van emotionele warmte. Tot slot het vierde cluster, de ondersteunende type met hoge mate van emotionele warmte, weinig afwijzing en controle. De kinderen rapporteerde aan de hand van de EMBU-C significant meer emotionele warmte en controle bij de moeder dan bij de vader voor alle vier de type clusters. Voor het eerste cluster, de laag ondersteunende type, werd gerapporteerd dat de moeder meer afwijzing liet zien dan de vader. Uit dit onderzoek blijkt dus een verschil in

(10)

opvoedingsgedrag tussen vaders en moeders, waarbij moeders meer emotionele warmte en controle laten zien, en in sommige gevallen zelfs meer afwijzing (Pereira et al., 2008).

Er zijn verschillen gevonden tussen vaders en moeders (Majdandžić et al., 2011; Majdandžić et al., 2016; Möller et al., 2015; Pereira et al., 2008). Wel hebben de onderzoeken verschillende opvoedingsgedragingen gemeten waardoor er niet gesproken kan worden van een overtuigend en unaniem antwoord op de vraag wat het verschil is in opvoedingsgedrag. Ook zijn de resultaten van de besproken onderzoeken niet eenduidig. Majdandžić en collega’s (2011) laten zien dat er bij vaders meer uitdagend opvoedingsgedrag aanwezig is dan bij moeders, in tegenstelling tot het onderzoek van Majdandžić en collega’s (2016) en Möller en collega’s (2015). Ook zijn er inconsistente resultaten gevonden bij de opvoedingsdimensie overbetrokkenheid. Volgens Majdandžić en collega’s (2011) laten moeders hogere mate van overbetrokkenheid zien dan vaders, terwijl Möller en collega’s (2015) een hogere mate van overbetrokkenheid hebben gevonden voor vaders dan bij moeders. Wat betreft de

opvoedingsdimensie warmte, is gevonden dat moeders een hogere mate laten zien dan vaders (Majdandžić et al., 2016; Pereira et al., 2008). Tot slot laten moeders meer overbescherming, controle en afwijzing zien dan vaders (Majdandžić et al., 2016; Pereira et al., 2008).

Deze resultaten moeten worden geïnterpreteerd terwijl rekening wordt gehouden met een aantal beperkingen. Ten eerste zijn veel van de steekproeven homogeen in

sociaaleconomische klasse en ras (Majdandžić et al., 2011; Majdandžić et al., 2016; Möller et al., 2015). Dit maakt het generaliseren van de onderzoeksresultaten naar een meer heterogene populatie lastig. Ten tweede is de setting waarin het onderzoek wordt uitgevoerd erg

belangrijk (Pleck, 2010). Een vooraf gespecificeerde en gestructureerde situaties in het onderzoek laat een minder realistische weergave zien van de realiteit dan wanneer gebruik wordt gemaakt van natuurlijkere observaties of dagboeken. Het onderzoek van Majdandžić en collega’s (2011) en Majdandžić en collega’s (2016) hebben gebruik gemaakt van een

(11)

laboratoriumsetting wat valt onder een vooraf gespecificeerde en gestructureerde situatie. Een derde beperking geldt alleen voor het onderzoek van Pereira en collega’s (2008). Dit

onderzoek is uitgevoerd in Portugal waarbij de latino cultuur heerst. In deze cultuur is controle, beschermend en opdringerig opvoedingsgedrag in combinatie met warmte de norm voor moederlijk gedrag (Pereira et al., 2008). Een vierde en laatste beperking is dat een deel van de onderzoeken hun data alleen maar verkregen hebben middels vragenlijsten (Möller et al., 2015; Pereira et al., 2008). Zoals naar voren kwam in de studie van Majdandžić en collega’s (2016) kunnen andere bevindingen gevonden worden wanneer het gedrag van de participanten geobserveerd worden of wanneer er gebruikt wordt gemaakt van

(12)

De verschillen Tussen Vaders en Moeders Opvoedingsgedrag in Invloed op de Ontwikkeling van Angst bij het Kind.

Een recent gepubliceerde meta-analyse heeft gekeken naar de invloed van vaders en moeders op angst (Möller et al., 2016). Er werden 31 studies geanalyseerd. Deze studies zijn gepubliceerd van 1997 tot 2015. De kinderen in deze studies waren gemiddeld 2.86 jaar. Vanwege een tekort aan studies die allebei de ouders onderzochten, bestaat de meta-analyse uit studies naar moeders en studies naar vaders apart. De gevonden resultaten voor vaders en moeders apart zijn daarna met elkaar vergeleken. Allereerst worden de gevonden verbanden besproken voor moeders afzonderlijk van de vaders. Bij moeders zijn er geen significante verbanden gevonden tussen angst van het kind en overbetrokkenheid, overcontrole en uitdagend opvoedingsgedrag. Wel is er een significant positief verband gevonden tussen overbeschermend opvoedingsgedrag van de moeder en angst bij het kind. Als tweede worden de gevonden verbanden besproken voor vaders, afzonderlijk van moeders. Bij vaders zijn er geen significante verbanden gevonden tussen angst van het kind en overbetrokkenheid, overcontrole en overbeschermend opvoedingsgedrag. Een significant negatief verband is gevonden tussen uitdagend opvoedingsgedrag van de vader en angst van het kind. Als laatst worden de gevonden verbanden besproken voor vaders en moeders tezamen. De correlaties die zijn gevonden bij de vaders en moeders apart voor elk van de opvoedingsdimensies zijn geanalyseerd. Er is getoetst of de correlaties van vaders en moeders significant van elkaar verschillen. Deze resultaten laten zien dat er geen significant verschil is tussen

overbeschermend en overbetrokken opvoedingsgedrag van vader en moeder in verband met angst van het kind. Wel is er een verschil in invloed op angst van het kind gevonden tussen vaders en moeders wat betreft overcontrole en uitdaging. Hierbij geldt bij moeders dat meer overcontrole in verband staat met meer angst bij het kind, terwijl bij de vader geldt dat meer overcontrole in verband staat met minder angst bij het kind. Meer uitdagend

(13)

opvoedingsgedrag van de moeder staat in positief verband met angst bij het kind, en bij de vader is uitdagend opvoedingsgedrag negatief gecorreleerd met angst bij het kind.

Het onderzoek van Beato en collega’s (2016) heeft daarentegen wel gekeken naar het verschil tussen vaders en moeders binnen het gezin in invloed op de ontwikkeling van angst bij het kind. De steekproef bestond uit 390 ouders met hun kinderen van 8 tot 12 jaar. Voor het meten van de angstsymptomen werd de SCARED-R gebruikt waarbij de kinderen aan de hand van 69 items zelf hun angstsymptomen konden rapporteren. Twee vragenlijsten zijn gebruikt om het opvoedingsgedrag van de ouders te meten. De eerste vragenlijst, Egna Minnen Betraffande Uppfostran (EMBU-P), meet controle, emotionele warmte en afwijzing van de ouder. De tweede vragenlijst is de Parental Anxiety and Overprotection Scale (PAOS). Deze meet angst en zorgen van de ouder over het kind, overbescherming van de ouder, en in hoeverre de ouder het kind aanmoedigt om situaties te benaderen. Van deze dimensies zijn bij het analyseren van de data drie clusters gemaakt: overbetrokken, niet betrokken en

ondersteunend. Het cluster overbetrokken bestond uit een hoge mate van ouderlijke controle, overbescherming, emotionele warmte en aanmoediging om situaties te benaderen. Het cluster ‘niet betrokken’ bestond uit een lage mate van positieve ouderschap, weinig emotionele steun en weinig aanmoediging voor het benaderen van situaties. Het laatste cluster, ondersteunend, bestond uit een lage mate van overbescherming en afwijzing, en een hoge mate van

emotionele warmte. De resultaten lieten zien dat kinderen van moeders met een lage mate van betrokkenheid een significant hogere mate van angst hadden dan ondersteunende moeders. Tevens is er geen samenhang gevonden tussen overbetrokkenheid en angst bij het kind. Verwacht werd dat er een significant positief verband zou zijn tussen overbetrokkenheid en angst bij het kind. Een mogelijke verklaring voor dit resultaat is dat deze studie is uitgevoerd in Portugal waar de Latino cultuur heerst. Zoals eerder genoemd kent deze cultuur een norm voor moederlijk gedrag met controle, beschermend en opdringerig opvoedingsgedrag in

(14)

combinatie met warmte (Pereira et al., 2008). Wat betreft de vaders zijn er in dit onderzoek geen significante resultaten gevonden (Beato et al., 2016)

Ook het onderzoek van Majdandžić en collega’s (2014) heeft gekeken naar de

verschillen tussen vaders en moeders binnen het gezin in invloed op angst van het kind. Deze studie heeft dezelfde data gebruikt als het onderzoek van Majdandžić en collega’s (2011). Voor dit onderzoek waren er twee meetmomenten waarop het opvoedingsgedrag van de ouders en het angstniveau van het kind werden gemeten. Het opvoedingsgedrag van de ouders werd vastgesteld aan de hand van drie taakjes waarvan één een puzzeltaak en de andere twee speltaken. De opvoedingsdimensies die onderzocht werden zijn: Overbetrokkenheid,

afwijzing en uitdaging. Voor het meten van het angstniveau werd een taak gebruikt waarbij het kind alleen in een kamer zat en er een vreemde man naar binnenkwam om een gesprekje te voeren. De manier waarop het kind hierop reageerde werd geobserveerd. De resultaten lieten zien dat uitdagend opvoedingsgedrag bij de moeder meer angst voorspelde, maar uitdagend opvoedingsgedrag bij de vader voorspelde juist minder angst bij het kind. Er werden geen significante resultaten gevonden voor overbetrokkenheid voor zowel de vader als de moeder. Voor het jongste kind zijn bij het eerste en tweede meetmoment andere resultaten gevonden. Bij het eerste meetmoment bleek opvoedingsgedrag van de vader en de moeder voorspellend te zijn voor latere angst. Bij het tweede meetmoment bleek

opvoedingsgedrag van vader en moeder niet voorspellend te zijn voor angst bij het jongste kind.

Verhoeven, Bögels en van der Bruggen (2012) hebben ook onderzocht wat het verschil tussen vaders en moeders is binnen gezinnen in de invloed op de ontwikkeling van angst bij het kind. De steekproef bestond uit 306 gezinnen waarbij de angst van het kind en opvoedingsgedrag van de ouders werd gemeten. Zowel kinderen, met een gemiddelde leeftijd van 10.27, als adolescenten, met een gemiddelde leeftijd van 15.02, werden meegenomen in

(15)

het onderzoek. Angst van het kind werd gemeten met de SCARED-71 en SCARED-R vragenlijsten. Het opvoedingsgedrag van de ouders werd gemeten aan de hand van vragenlijsten die zowel de ouders als het kind moesten invullen. De Rearing Behaviour Questionnaire (RBQ) en de Child Report of Parental Behavior Inventory (CRPBI) hebben de opvoedingsdimensies overcontrole en afwijzing gemeten. De resultaten van het onderzoek laten zien dat er een verschil is in invloed bij kinderen en adolescenten. Overcontrole van de moeder was significant positief gerelateerd met angst van het kind, terwijl overcontrole van de vader significant positief gerelateerd was met angst van de adolescent. Tot slot was er een significant positief verband gevonden tussen afwijzing van de vader en angst van het kind of de adolescent. Dit verband is niet gevonden voor de moeder.

Geconcludeerd kan worden dat het opvoedingsgedrag van vaders en moeders anders van invloed is op de ontwikkeling van angst bij het kind. Er is een significant negatief verband gevonden tussen uitdagend opvoedingsgedrag bij vaders en angst bij het kind (Majdandžić et al., 2014; Möller et al., 2016). Uitdaging bij de moeder staat in verband met meer angst bij het kind. Bij overbetrokken opvoedingsgedrag is voor zowel de vader als de moeder geen significant verband gevonden met angst bij het kind. Wel is bij het onderzoek van Beato en collega’s (2016) een significant positief verband gevonden tussen

niet-betrokken opvoedingsgedrag van de moeder en angst bij het kind. Tot slot zijn er een aantal verbanden gevonden in het onderzoek van Verhoeven en collega’s (2012). Allereerst een positief verband tussen overcontrole van de vader en angst bij de adolescent. Als tweede een positief verband tussen afwijzing van de vader en angst bij het kind en de adolescent. Als laatste is er een positief verband gevonden tussen overcontrole van de moeder en angst bij het kind.

Het is van belang om de beperkingen mee te nemen in de interpretatie van de

(16)

De meta-analyse heeft gebruik gemaakt van onderzoeken naar vaders of moeders, waardoor ze verschillen tussen gezinnen hebben onderzocht in plaats van verschillen binnen gezinnen. Dit kan ervoor gezorgd hebben dat de verschillen tussen vaders en moeders sterker naar voren zijn gekomen. Een andere beperking betreft de homogene steekproeven uit de onderzoeken (Beato et al., 2016; Majdandžić et al., 2014; Verhoeven et al., 2012). Dit maakt het

generaliseren van de resultaten naar een meer heterogene populatie lastig. Een derde

beperking is de manier van data verzamelen bij het onderzoek van Beato en collega’s (2016) en Verhoeven en collega’s (2012). Bij beide onderzoeken zijn er vragenlijsten afgenomen, en is er geen andere manier van data verzamelen gebruikt. Het risico hierbij is dat sociaal

wenselijke antwoorden worden gegeven door de participanten. Tot slot zijn de meeste

onderzoeken niet longitudinale van aard (Möller et al., 2016; Beato et al., 2016; Verhoeven et al., 2012). Hierdoor is het onbekend hoe het verschil in invloed op de ontwikkeling van angst bij het kind verloopt of wellicht verandert.

(17)

Conclusie en Discussie

Deze literatuurstudie heeft getracht een antwoord te vinden op de vraag: ““In hoeverre is er een verschil tussen vaders en moeders in de invloed van opvoedingsgedrag op de

ontwikkeling van angst bij het kind?” Een eenduidig antwoord op deze vraag is lastig te formuleren.

Allereerst is de vraag wat het verschil in opvoedingsgedrag is tussen vaders en

moeders aanbod gekomen. Voor warmte, controle, afwijzing en overbescherming is gevonden dat moeders hier hoger op scoren dan vaders. Maar voor overbetrokkenheid en uitdaging zijn minder consistente resultaten gevonden.

De bevindingen uit Majdandžić en collega’s (2011) vertonen een verschil tussen vaders en moeders in uitdaging en overbetrokken opvoedingsgedrag, maar alleen wanneer het kind twee jaar is, en niet bij de leeftijd van vier. Een kritische kanttekening kan hierbij

gemaakt worden. Het vermoeden zou kunnen bestaan dat de hypothese pas gevormd is na het zien van de resultaten. Data heeft een verschil vertoond bij de leeftijd van twee jaar, maar niet bij vier jaar. Deze data heeft niet de hypothese getoetst of het verschil significant is. Deze data heeft enkel gesuggereerd dat er een mogelijk verschil is. Volgens De Groot (1961, aangehaald in Wagenmakers & Busato, 2016) is er sprake van een ‘foponderzoek’ wanneer conclusies worden getrokken uit deze data omdat een groot deel van de empirische cyclus zo wordt overgeslagen. Voor het toetsen van de hypothese die voortkomt uit de verkregen data is nieuw

onderzoek nodig.

Ook de bevindingen uit Majdandžić en collega’s (2016) zijn inconsistent. De vaders gaven bij de zelfrapportages van het derde meetmoment een hogere score voor uitdaging dan moeders. Dit verschil was niet gevonden tijdens de observaties. In de samenleving kan het idee heersen dat vaders uitdagender horen te zijn in hun opvoedingsgedrag waardoor vaders zichzelf hierop een hogere score hebben gegeven om een sociaal wenselijk antwoord te

(18)

geven. Observaties zijn dan betrouwbaarder vanwege objectiviteit bij de interpretatie van de resultaten. Daarbij vertonen bevindingen van een ander onderzoek ook geen verschil in uitdaging tussen vaders en moeders. Aannemelijk is daarom om te concluderen dat er geen verschil is tussen vaders en moeders wat betreft uitdaging.

Voor warmte is wel een consistent antwoord gevonden. Moeders vertonen gerapporteerd en geobserveerd meer warmte dan vaders. Voor de andere

opvoedingsgedragingen, zoals controle en afwijzing is er een klein verschil gevonden, waarbij een hogere mate bij de moeder aanwezig is dan bij de vader. Overtuigend zijn de bevindingen niet. Om te concluderen dat er een verschil is tussen vaders en moeders in opvoedingsgedrag zouden meerdere studies dezelfde opvoedingsgedragingen moeten onderzoeken. In deze literatuurstudie zijn talrijke opvoedingsgedragingen meegenomen waarbij maar een aantal van de velen opvoedingsgedragingen een klein verschil laten zien tussen vaders en moeders.

De tweede paragraaf ging in op de vraag of het opvoedingsgedrag van vaders en moeders anders van invloed is op de ontwikkeling van angst bij het kind. Hierbij vertonen de bevindingen voornamelijk voor uitdaging een verschil waarbij voor moeders geldt dat meer uitdaging in verband staat met meer angst bij het kind. Daarentegen geldt voor vaders juist dat meer uitdaging in verband staat met minder angst bij het kind.

Ook hierbij moet een kritische kanttekening worden geplaatst. De meta-analyse van Möller en collega’s (2016) concluderen een verschil in invloed van uitdaging op het kind. Hierbij geldt voor moeders een positieve correlatie, en voor vaders een negatieve correlatie met angst bij het kind. Deze meta-analyse heeft alleen niet het verschil binnen gezinnen onderzocht maar tussen gezinnen. Doordat er een tekort is aan studies die zowel vaders als moeders betrekken in het onderzoek hebben Möller en collega’s (2016) studies gebruikt die alleen de moeders onderzochten of alleen de vaders. Daarna is getoetst of de correlaties van de vaders en de moeders van elkaar verschilden. Deze manier van onderzoeken kan hebben

(19)

gezorgd voor andere resultaten. Wanneer ervoor gekozen wordt om verschillen in

opvoedingsgedrag tussen gezinnen te toetsen worden ook andere verschillen meegenomen, zoals sociaaleconomische status. Hierdoor is er volgens Paulhus (2008, aangehaald in Rohrer, Egloff & Schmukle, 2015) een grotere variatie tussen de gezinnen die ook voor extremere resultaten kunnen zorgen dan wanneer je binnen gezinnen toetst. Om deze reden zorgt het toetsen van verschillen binnen gezinnen voor een hogere mate van validiteit dan het toetsen van verschillen tussen gezinnen.

De studie van Majdandžić en collega’s (2014) hebben wel de verschillen binnen gezinnen onderzocht en ook gevonden dat er een positief verband bestaat tussen uitdaging van de moeder en angst bij het kind, en een negatief verband tussen uitdaging van de vader en angst bij het kind. Daarom kan er met voorzichtigheid geconcludeerd worden dat er een verschil is in invloed wat betreft uitdagend opvoedingsgedrag tussen vaders en moeders.

Ook is er een verschil in invloed gevonden bij afwijzing en niet-betrokken

opvoedingsgedrag. Hiervoor geldt dat meer afwijzing bij de vader in verband staat met meer angst bij het kind. En bij niet-betrokken opvoedingsgedrag geldt voor moeders een positief verband met angst bij het kind.

Tevens zijn er andere resultaten gevonden voor verschillende leeftijden van het kind. Overcontrole bij de moeder blijkt in positief verband te staan met de angst van het kind, maar niet met de angst van de adolescent. Daarentegen is gevonden dat overcontrole bij de vader een positief verband heeft met angst bij de adolescent, en niet bij het kind.

Om te kunnen concluderen dat de invloed van de vader of de moeders afhankelijk is van de leeftijd van het kind moet nieuw onderzoek worden uitgevoerd. Zoals eerder is aangehaald moet volgens De Groot (aangehaald in Wagenmakers & Busato, 2016) deze hypothese de gehele empirische cyclus afgaan zodat er getoetst kan worden met nieuwe data. Dit is dan ook gelijk een suggestie voor vervolgonderzoek.

(20)

Een tweede suggestie voor vervolgonderzoek is om meer studies uit te voeren die de verschillen binnen gezinnen onderzoekt. Belangrijk is hierbij dat dezelfde

opvoedingsgedragingen onderzocht gaan worden. Op dit moment nemen de studies veel verschillende opvoedingsgedragingen mee waardoor de resultaten niet overtuigend zijn. Wanneer meerdere studies dezelfde gedragingen onderzoeken kunnen betere conclusies getrokken worden.

Tot slot wordt aanbevolen om het onderliggende mechanisme te onderzoeken dat ten grondslag ligt aan het verschil in invloed tussen vaders en moeders op de ontwikkeling van angst. Uit de eerste deelvraag blijkt namelijk dat er geen verschil in uitdaging zit tussen vaders en moeders. Toch vertonen de bevindingen een verschil in de invloed van uitdaging van de vader of de moeder op het kind. Dit kan betekenen dat een verschil in

opvoedingsgedrag, zoals Paquette (2004) die omschrijft, niet de oorzaak is voor een verschil in invloed op de ontwikkeling van angst bij het kind. De vraag is dan waardoor het verschil van invloed tussen vaders en moeders wel ontstaat. Meer onderzoek moet gedaan worden naar de invloed van het opvoedingsgedrag van de vader en de moeder op de ontwikkeling van angst bij het kind. Op deze manier kunnen ouders beter begeleid worden bij de opvoeding van kinderen met angst.

(21)

Literatuurlijst

American Psychiatric Association. (2013). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (5th ed.). Arlington, VA: American Psychiatric Publishing.

Ballash, N., Leyfer, O., Buckley, A. F., & Woodruff-Borden, J. (2006). Parental control in the etiology of anxiety. Clinical Child and Family Psychology Review, 9, 113–133. doi: 10.1007/s10567-006-0007

Beato, A., Pereira, A. I., & Barros, L. (2016). Parenting Strategies to Deal with Children’s Anxiety: Do Parents Do What They Say They Do? Child Psychiatry & Human, Development, 1-11. doi: 10.1007/s10578-016-0670-3

Beato, A., Pereira, A. I., Barros, L., & Muris, P. (2016). The Relationship Between Different Parenting Typologies in Fathers and Mothers and Children’s Anxiety. Journal of Child and Family Studies, 25, 1691-1701. doi: 10.1007/s10826-015-0337-x

Bögels, S. M., & Brechman-Toussaint, M. (2006). Family issues in child anxiety: attachment, family functioning, parental rearing and beliefs. Clinical Psychology Review, 7, 834 -856. doi: 10.1016/j.cpr.2005.08.001

Bögels, S. M., & Van Melick, M. (2004). The relationship between child-report, parent self-report, and partner report of perceived parental rearing behaviors and anxiety in children and parents. Personality and Individual Differences, 37, 1583–1596. doi: 10.1016/j.paid.2004.02.014

Bögels, S. M., & Perotti, E. C. (2011). Does father know best? A formal model of the paternal influence on childhood social anxiety. Journal of Child and Family Studies, 20, 171 -181. doi: 10.1007/s10826-010-9441-0

(22)

Bögels, S., & Phares, V. (2008). Fathers' role in the etiology, prevention and treatment of child anxiety: A review and new model. Clinical psychology review, 28, 539-558. doi: 10.1016/j.cpr.2007.07.011

Bögels, S. M., Stein, M., Alden, L., Beidel, D. C., Clark, L. A., Pine, D. S., Stein, M. B., & Voncken, M. (2010). Social anxiety disorder: Questions and answers for the DSM-V. Depression and Anxiety, 27, 169–189. doi: 10.1002/da.20670

Chavira, D. A., & Stein, M. B. (2005). Childhood social anxiety disorder: from understanding to treatment. Child and Adolescent Psychiatric Clinics of North America, 14, 797 -818. doi: 10.1016/j.chc.2005.05.003

Edwards, S. L., Rapee, R. M., & Kennedy, S. (2010). Prediction of anxiety symptoms in preschool-aged children: Examination of maternal and paternal perspectives. Journal of Child Psychology & Psychiatry, 51, 313–321. doi:

10.1111/j.1469-7610.2009.02160

Majdandžić, M., Möller, E., Bögels, S., & Van den Boom, D. (2011). Verschillen tussen vaders en moeders in de relatie tussen opvoedingsgedrag en sociale angst van hun kinderen [Electronic version]. Pedagogiek, 31, 11-28.

Majdandžić, M., Möller, E. L., de Vente, W., Bögels, S. M., & van den Boom, D. C. (2014). Fathers' challenging parenting behavior prevents social anxiety development in their 4 year old children: A longitudinal observational study. Journal of Abnormal Child Psychology, 42, 301–310. doi:10.1007/s10802-013-9774-4

Majdandžić, M., Vente, W., & Bögels, S. M. (2016). Challenging Parenting Behavior from Infancy to Toddlerhood: Etiology, Measurement, and Differences between Fathers and Mothers. Infancy. doi: 10.1111/infa.12125

(23)

and infant anxiety: Differential associations for fathers and mothers. Journal of Child and Family Studies, 24, 2626-2637. doi: 10.1007/s10826-014-0065-7

Möller, E. L., Majdandzic, M., de Vente, W., & Bogels, S. M. (2013). The evolutionary basis of sex differences in parenting and its relationship with child anxiety in Western societies. Journal of Experimental Psychopathology, 4, 88-117. doi:

10.5127/jep.026912

Möller, E. L., Nikolić, M., Majdandžić, M., & Bögels, S. M. (2016). Associations between maternal and paternal parenting behaviors, anxiety and its precursors in early childhood: A meta-analysis. Clinical Psychology Review, 45, 17-33.

doi:10.1016/j.cpr.2016.03.002

Paquette, D. (2004). Theorizing the father–child relationship: Mechanisms and developmental outcomes. Human Development, 47, 193−219. doi: 10.1159/000078723

Pereira, A. I., Canavarro, C., Cardoso, M., & Mendonc¸a, D. (2008). Patterns of parental rearing styles and child behaviour problems among Portuguese school-aged children. Journal of Child and Family Studies, 18, 454–464. doi: 10.1007/s10826-008-9249-3 Pleck, J. H. (2010). Paternal involvement. In M. E. Lamb (Ed.), The role of the father in child

development (pp. 58-93). Hoboken, NJ: John Wiley & Sons.

Rapee, R. M., & Spence, S. H. (2004). The etiology of social phobia: empirical evidence and an initial model. Clinical Psychology Review, 24, 737–767. doi:

10.1016/j.cpr.2004.06.004

Rohrer, J. M., Egloff, B., & Schmukle, S. C. (2015). Examining the effects of birth order on personality. Proceedings of the National Academy of Sciences, 112, 14224-14229. doi: 10.1073/pnas.1506451112

(24)

Stein, M. B., & Stein, D. J. (2008). Social anxiety disorder. The Lancet, 371, 1115–1125. doi: 10.1016/S0140-6736(08)60488-2

Twenge, J. M. (2000). The age of anxiety? The birth cohort change in anxiety and neuroticism, Journal of personality and social psychology,79, 1007-1021. doi: 10.1037/0022-3514.79.6.1007

Verhoeven, M., Bögels, S. M., & van der Bruggen, C. C. (2012). Unique roles of mothering and fathering in child anxiety: moderation by child’s age and gender. Journal of Child and Family Studies, 21, 331-343. doi: 10.1007/s10826-011-9483-y

Wagenmakers, E., & Busato, V. (2016). De verleidingen van foponderzoek [Electronic version]. Skepter, 29(4), 24-28.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

functionalities of PHRs mainly include online self-management support, monitoring the disease course and functionalities for information exchange among health care

To answer the research question “Why are the expenses of preventive healthcare in the Netherlands limited to 4% of the total healthcare budget?” this research has investigated

Older political actors, connected to political parties or civil society, who seem to have a definition of secularism that is less connected to the notion of “freedom” and more

Our study proposed three mechanisms linking organizational knowledge sharing habits and processes to employees' IWB: (i) a direct effect whereby access to knowledge across the

Keywords: Sport coaches, human resources, performance appraisal, feedback, appraiser, expectations,

eHealth heeft invloed op de manier waarop geëvalueerd wordt: steeds meer onderzoekers geven aan dat we verder dan de RCT moeten gaan om te bepalen welke interventieonderdelen

This leads, finally, to the main research question: Are internal integration of the functions within the buying firm and the accumulation of social capital

(A) Plasma bile acid levels show a significant daily rhythm during time-restricted HFHS (filled squares) or HF (open squares) diet during the light (L) or dark (D) phase, similar