• No results found

De relatie tussen mindset, coping en internaliserende gedragsproblematiek en de effectiviteit van De Groeifabriek Forensische Zorg bij jongeren in Justitiële Jeugdinrichtingen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De relatie tussen mindset, coping en internaliserende gedragsproblematiek en de effectiviteit van De Groeifabriek Forensische Zorg bij jongeren in Justitiële Jeugdinrichtingen"

Copied!
51
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De relatie tussen mindset, coping en internaliserende gedragsproblematiek en de effectiviteit van De Groeifabriek Forensische Zorg bij jongeren in Justitiële

Jeugdinrichtingen

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Graduate School of Child Development and Education Universiteit van Amsterdam A.R.T. Coccioli 10851143 1e begeleider: mw. Dr. P. E. Helmond 2e begeleider: dhr. Dr. M. J. Noom Amsterdam, maart 2017

(2)

Abstract

Bij jongeren in Justitiële Jeugdinrichtingen (JJI’s) is veelal sprake van een opeenstapeling aan problemen. In deze studie is de mindset bij jongeren in JJI’s onderzocht. Allereerst is bestudeerd in hoeverre er een verband is tussen mindset, coping en internaliserende gedragsproblematiek. Daarnaast is onderzocht of de relatie tussen mindset en internaliserende gedragsproblematiek gemedieerd wordt door coping. Tot slot is gekeken naar het effect van De Groeifabriek Forensische Zorg (FZ) op mindset en internaliserende gedragsproblematiek bij jongeren in JJI’s. Aan de eerste studie hebben 47 jongeren deelgenomen. Een groeimindset bleek gerelateerd aan het ervaren van een lager niveau van maladaptieve coping en internaliserende gedragsproblematiek. Ook bleek een hogere score op maladaptieve coping samen te hangen met meer internaliserende gedragsproblematiek. Er werd noch een samenhang tussen mindset en adaptieve coping noch tussen adaptieve coping en internaliserende gedragsproblematiek gevonden. Tot slot bleek dat de relatie tussen mindset en internaliserende gedragsproblematiek volledig gemedieerd werd door maladaptieve coping. Deze bevindingen tonen aan dat de mindset van een jongere mogelijk een effectief interventie mechanisme kan zijn. Aan de tweede studie hebben 42 jongeren deelgenomen. De Groeifabriek FZ bleek niet effectief in het vergroten van de mindset. Wel werd een verschil gevonden in de ontwikkeling van depressie tussen de interventiegroep en de wachtlijst controlegroep, waarbij de interventiegroep stabiel bleef op depressie en de wachtlijst controlegroep een achteruitgang hierop liet zien. Deze bevindingen geven de eerste inzichten in het effect van De Groeifabriek FZ weer. Vervolg onderzoek dient gedaan te worden.

Keywords: mindset, coping, internaliserende gedragsproblematiek, effectiviteit, jeugddelinquenten

(3)

Abstract (English version)

In this study the mindset off youth in the Juvenile Justice System (JJS) was investigated. First the relationship between mindset, coping and internalizing problems was investigated. In addition, it was investigated whether coping mediated the relationship between mindset and internalizing problems. Finally, the effectiveness of The Growth Factory Forensic Care (FC) was investigated on mindset and internalizing problems. 47 youngsters have participated in the first study. A growth mindset was related to experiencing a lower level of maladaptive coping and internalizing problems. A higher score on maladaptive coping was associated with more internalizing problems. There was neither a relationship found between mindset and adaptive coping nor between adaptive coping and internalizing problems. Finally, the results showed that maladaptive coping mediated the relation between mindset and internalizing problems. These findings show that the mindset of youth might be an effective intervention mechanism. 42 youngsters have participated in the second study. The Growth Factory FC was not effective in increasing the mindset. However, differences were found between de intervention and the waiting list control group in the development of depression. The intervention group remained stable in experiencing depression while the waiting list control group showed an increase of depression. These findings provide the first insight on the effectivity of The Growth Factory FC. Further research needs to be done.

(4)

Inleiding

Bij jongeren in Justitiële Jeugdinrichtingen (JJI’s) is er veelal sprake van een opeenstapeling aan problemen. Allereerst hebben deze jongeren een verhoogde mate van externaliserende gedragsproblematiek wat zich uit in agressief en delinquent gedrag (Sourander & Helstelä, 2005; Vermeiren, Jespers, & Moffit, 2006). Dit agressieve en delinquente gedrag is tevens de reden voor een strafrechtelijke plaatsing. Daarnaast heeft een groot deel van deze jongeren een licht verstandelijke beperking, weinig sociale vaardigheden, problemen met impulscontrole, agressie regulatieproblematiek en een gebrek aan een adequate copingstrategie (Brand & Van den Hurk, 2008; Hasking, 2007). Tot slot laten jongeren in JJI’s naast een verhoogde mate van externaliserende gedragsproblematiek vaak ook een verhoogde mate van internaliserende gedragsproblematiek zien (Mallett, Stoddard Dare, & Seck, 2009; Oostermeijer, Nieuwenhuijzen, Van de Ven, Popma, & Jansen, 2016). Internaliserende gedragsproblematiek wordt gekenmerkt door depressie en angst (Achenbach & Edelbrock, 1984; Lemos & Faísca, 2015; Vermeiren et al., 2006). Daarnaast blijkt uit onderzoek dat internaliserende gedragsproblematiek een voorspeller is voor externaliserende gedragsproblematiek (e.g., Beyers & Loeber, 2003; Martínez-Ferrer & Stattin, 2016).

Onderzoek laat zien dat mindset – het geloof in de veranderbaarheid van intelligentie en persoonlijkheid (Dweck, 2012) – gerelateerd is aan coping en internaliserende gedragsproblematiek bij niet klinische jongeren (e.g., Burnette, VanEpps, O’Boyle, Pollack, & Finkel, 2013; Schleider, Abel, & Weisz, 2015). Zo blijkt een vaste mindset gerelateerd te zijn aan het ervaren van meer internaliserende gedragsproblematiek en maladaptieve coping. Er is echter nog geen onderzoek gedaan naar deze verbanden bij de klinische doelgroep van jongeren in JJI’s. Uit onderzoek blijkt dat mindset interventies succesvol zijn in het verminderen van depressie, agressie en gedragsproblemen (Yeager, Dweck, & Trzesniewski, 2013). Het is van belang om te onderzoeken of de werkzame mechanismen achter dergelijke

(5)

mindset interventies ook van belang zijn voor jongeren in JJI’s. In deze studie wordt het verband tussen mindset, coping en internaliserende gedragsproblematiek bij jongeren in JJI’s onderzocht. Verder is het belangrijk om te weten of mindset interventies ook toepasbaar en effectief zijn bij jongeren in JJI’s. Daarom worden in deze studie de eerste inzichten in het effect van de Groeifabriek Forensische Zorg (FZ) op de mindset en internaliserende gedragsproblematiek van jongeren in JJI’s weergegeven.

Internaliserende gedragsproblematiek

Internaliserende gedragsproblematiek ontstaat door interne stress en wordt gekenmerkt door depressie, angst, verdriet en sociaal teruggetrokken gedrag (Achenbach & Edelbrock, 1984; Campbell, 1995; Mesman & Koot, 2002; Sourander & Helstelä, 2005). Internaliserende gedragsproblematiek ontstaat veelal in de periode tussen de late kindertijd en late adolescentie en heeft een negatief effect op het zelfvertrouwen, academische prestaties, psychologische gezondheid en sociale competentie (Loeber, Stouthamer-Loeber, & White, 1999; Sourander & Helstelä, 2005).

Internaliserende gedragsproblematiek vertoont comorbiditeit met externaliserende gedragsproblematiek. Zo blijkt dat 56% van de jongeren zowel internaliserende als externaliserende gedragsproblematiek ervaren (Boendermaker, Eijgenraam, & Geurts, 2004). Daarnaast blijkt uit onderzoek van Colins et al. (2010) dat jongeren in JJI’s 13–20% meer internaliserende gedragsproblematiek ervaren dan jongeren uit de algemene populatie. Hierbij ervaart 15.9% van de jongeren angstige gevoelens en 12% depressie (Colins et al. 2010). Tot slot wordt in het onderzoek van Mallet, Stoddard Dare, en Seck (2009) gesteld dat bij 7–33% van de jeugddelinquenten depressie en delinquentie samen voorkomt.

Verschillende onderzoeken hebben aangetoond dat internaliserende gedragsproblematiek ook in verband kan staan met externaliserende gedragsproblematiek (Beyers & Loeber, 2003; Kofler et al., 2011; Martínez-Ferrer & Stattin, 2016). Zo lieten de

(6)

onderzoeken van Kofler et al. (2011) en Martínez-Ferrer en Stattin (2016) zien dat depressie het risico op de ontwikkeling van delinquent gedrag vergroot. Hierbij wordt uitgegaan van de acting out theorie (Miller, 2014). De acting out theorie suggereert dat internaliserende gedragsproblematiek voorspellend kan zijn voor externaliserende gedragsproblematiek. De depressieve gevoelens worden gedragsmatig geuit in de vorm van een verhoogde mate van agressie, grensoverschrijdend gedrag en delinquentie (Kofler et al., 2011; Martínez-Ferrer & Stattin, 2016; Miller, 2014). Deze bevindingen worden ondersteund door eerder onderzoek van Beyers en Loeber (2003) waaruit blijkt dat het ervaren van depressie tijdens de adolescentiefase een voorspeller is voor het meer vertonen van delinquent gedrag in deze periode. De bevindingen van deze onderzoeken tonen aan dat internaliserende gedragsproblematiek samenhangt met externaliserende gedragsproblematiek.

Mindset en internaliserende gedragsproblematiek

Een eerste factor die mogelijk in verband staat met internaliserende gedragsproblematiek is de mindset. Impliciete theorieën hebben betrekking op de opvatting van mensen over de aard van de menselijke attributen zoals intelligentie of persoonlijkheid (Dweck, 2012). Dweck (2008) maakt onderscheid tussen de entity theory ook wel een vaste mindset genoemd, en de incremental theory ook wel een groeimindset genoemd. Mensen met een vaste mindset geloven dat ieder individu een vaststaande intelligentie of persoonlijkheid heeft en dat deze niet veranderbaar is (Dweck, 2008, 2012). Mensen met een groeimindset geloven daarentegen dat menselijke eigenschappen wel veranderbaar zijn. Men kan bijvoorbeeld intelligenter worden en persoonlijkheid kan door de tijd heen ontwikkeld worden (Dweck, 2008, 2012).

Uit verschillende onderzoeken komt naar voren dat denken met een vaste mindset gerelateerd is aan een verhoogde mate van internaliserende gedragsproblematiek (Da Castella et al., 2013; Rudolph, 2010; Schleider et al., 2015; Tamir, John, Srivastava, & Gross, 2007).

(7)

Zo toont Rudolph (2010) aan dat jongeren met een vaste mindset veel negatieve gedachten hebben die een substantiële emotionele angst creëren, wat resulteert in internaliserende gedragsproblematiek. Jongeren met een vaste mindset laten meer depressieve symptomen zien. Ook Da Castella et al. (2013) tonen aan zien dat studenten met een vaste mindset meer stress en depressie laten zien. Daarnaast ervaren zij een verminderd gevoel van eigenwaarde en tevredenheid over het leven. Uit longitudinaal onderzoek blijkt dat studenten met een vaste mindset meer negatieve emotionele ervaringen hebben (Tamir et al., 2007). Deze negatieve emotionele ervaringen kunnen een jaar later resulteren in een hogere mate van depressie. Tot slot laat een meta-analyse met 17 studies over kinderen en jongeren (4–16 jaar) zien dat denken met een vaste mindset over persoonlijkheidskenmerken gerelateerd is aan het ervaren van een hogere mate van internaliserende gedragsproblematiek (Schleider et al., 2015). De bevindingen van de verschillende onderzoeken tonen aan dat er sprake is van een verband tussen mindset en internaliserende gedragsproblematiek.

Coping en internaliserende gedragsproblematiek

Naast mindset is er mogelijk een tweede factor die in verband staat met internaliserende gedragsproblematiek, namelijk coping. Coping kan beschouwd worden als bewuste pogingen om gedragingen, cognities en emoties te reguleren in stressvolle gebeurtenissen of situaties (Van der Ploeg, 2011; Schreurs, Van de Willige, Brosschot, Tellegen, & Graus, 1993). Deze pogingen om gedragingen, cognities en emoties onder controle te houden worden ook wel copingstrategieën genoemd (Van der Ploeg, 2011; Schreurs et al., 1993). Copingstrategieën worden in twee typen onderscheiden, namelijk de engagement coping, ook wel de adaptieve coping genoemd, en de disengagement coping, ook wel de maladaptieve coping genoemd (De Boo & Wicherts, 2009; Conner-Smith & Compas, 2002). Bij adaptieve coping is er sprake van een benadering van de gebeurtenis en bijbehorende emoties. Men onderneemt pogingen om de emoties onder controle te krijgen, het

(8)

probleem op te lossen en op te zoek gaan naar cognitieve herstructurering. Bij maladaptieve coping is er sprake van het vermijden en ontkennen van de gebeurtenis en bijbehorende emoties (Connor-Smith & Compas, 2002).

Coping speelt een belangrijke rol in de aanwezigheid van internaliserende gedragsproblematiek waarbij adaptieve coping mogelijk kan dienen als protectieve factor en maladaptieve coping als risicofactor. Protectieve factoren zijn factoren die de ontwikkeling in geval van probleemsituaties beschermen (Meij & Ince, 2013). Risicofactoren zijn factoren die de ontwikkeling in geval van probleemsituaties bedreigen (Meij & Ince, 2013). Beschermende factoren bieden tegenwicht aan de risicofactoren, terwijl risicofactoren de kans op problemen kunnen vergroten wanneer verschillende risicofactoren gelijktijdig voorkomen (Ince, Van Yperen & Valkenstijn, 2013). Problemen kunnen daarnaast ontstaan wanneer er onvoldoende protectieve factoren aanwezig zijn om de risicofactoren te compenseren (Van der Laan & Blom, 2006).

Zo wordt in het onderzoek van Garnefski en Kraaij (2006a) gesteld dat de aanwezigheid van depressieve symptomen verklaard kan worden door het type copingstrategie dat men hanteert. Wanneer men maladaptieve coping toepast is er sprake van een hogere mate van depressieve symptomen. Wanneer men adaptieve coping toepast is er daarentegen sprake van een lagere mate van depressieve symptomen (Garnefski & Kraaij, 2006a). Daarnaast blijkt uit onderzoek van Connor-Smith en Compas (2002) dat maladaptieve coping veelal wordt geassocieerd met verhoogde symptomen van depressie en angst. Tevens blijkt uit onderzoek dat volwassenen met angststoornissen hun negatieve emoties onderdrukken, maar geen andere strategieën toepassen om de negatieve emotie te vermijden (Campbell-Sills, Barlow, Brown, & Hofmann, 2006). Zij maken meer gebruik van maladaptieve coping. Tot slot laat een meta-analyse met 48 studies over kinderen, adolescenten en volwassenen zien dat het gebruik van copingstrategieën in relatie staat met

(9)

het reguleren van emoties (Hu, Zhang, & Wang, 2014). Adaptieve coping zou in vergelijking met maladaptieve coping actiever en meer voorspelbaar zijn waardoor langdurige extreem negatieve emoties vermeden worden en internaliserende gedragsproblematiek mogelijk voorkomen wordt. Daarnaast kan het welzijn en de algemene tevredenheid met het leven versterkt worden (Hu et al., 2014). De bevindingen van de verschillende onderzoeken tonen aan dat er sprake is van een verband tussen coping en internaliserende gedragsproblematiek, waarbij adaptieve coping gezien kan worden als protectieve factor en maladaptieve coping als risicofactor.

Mindset en coping

De mindset van jongeren is niet alleen direct gerelateerd aan internaliserende gedragsproblematiek maar mogelijk ook indirect via coping. Resultaten uit verschillende onderzoeken laten dan ook een verband zien tussen de mindset en copingstrategieën van jongeren (Burnette et al., 2013; Hong, Chiu, Dweck, Derrick, & Derrick, 1999; Rhodewalt, 1994). Zo tonen Hong, Chiu, Dweck, Derrick, en Derrick (1999) aan dat het hebben van een vaste mindset gerelateerd is aan een maladaptieve coping. Wanneer men denkt met een vaste mindset zien zij een slechte prestatie als een gebrek aan vermogen. Dit maakt dat men terughoudend wordt en kwetsbaar is voor hulpeloos en defensief gedrag (Hong et al., 1999). Maladaptieve coping kan vervolgens weer gerelateerd zijn aan internaliserende gedragsproblematiek (Campbell-Sills et al., 2006; Connor-Smith & Compas, 2002; Garneski & Kraaij, 2006a; Hu et al., 2014). In ander onderzoek wordt gesteld dat mensen die geloven in een vaste mindset meer self-handicapping zijn (Rhodewalt, 1994). Self-handicapping is een copingstrategie waarbij men inspanning of verantwoordelijkheid voor een mogelijke mislukking vermijdt zodat het zelfvertrouwen niet beschadigd wordt (Rhodewalt, 1994). Tot slot laat een meta-analyse met 113 studies met deelnemers van vijf tot 42 jaar zien dat denken met een groeimindset gerelateerd is aan het meer gebruik maken van adaptieve coping

(10)

(Burnette et al., 2013). Men richt zijn energie op verbetering, vertrouwen in eigen vaardigheden en het nastreven van doelen (Burnette et al., 2013). De bevindingen van deze onderzoeken tonen aan dat er sprake is van een direct verband tussen mindset en internaliserende gedragsproblematiek enerzijds en mindset en coping anderzijds. Daarnaast heeft mindset mogelijk via coping indirect invloed op internaliserende gedragsproblematiek bij jongeren. Er is echter nog niet eerder onderzoek gedaan naar de relatie tussen mindset en internaliserende gedragsproblematiek gemedieerd door coping bij jongeren. Bovendien is er hier nog weinig bekend over bij de JJI doelgroep. Tot slot is onderzoek naar de mindset bij jongeren in JJI’s van belang, omdat mogelijk via mindset interventies de internaliserende gedragsproblematiek van jongeren kan verminderen (Salekin, Tippey, & Allen, 2012).

Mindset interventies

Mindset interventies zijn gericht op het ontwikkelen van een groeimindset (Yeager & Dweck, 2012). Resultaten uit onderzoeken bij de niet klinische populatie laat zien dat mindset interventies succesvol zijn in het verminderen van depressie, een kenmerk van internaliserende gedragsproblematiek (Miu & Yeager, 2015; Yeager et al., 2013). Yeager et al. (2013) laat zien dat wanneer adolescenten een mindset interventie gevolgd hadden, zij minder depressieve symptomen rapporteerden dan adolescenten die geen mindset interventie gevolgd hadden. In een vervolgstudie van Miu en Yeager (2015) werd een longitudinaal onderzoek uitgevoerd naar het effect van een mindset interventie op depressie. Uit dit onderzoek bleek dat wanneer de participanten de mindset interventie gevolgd hadden het negen maanden later bijna 40% minder waarschijnlijk was dat zij depressieve symptomen rapporteerden dan de participanten die de mindset interventie niet gevolgd hadden.

Tot nu toe is er één onderzoek uitgevoerd naar een mindset interventie bij jongeren in de forensische zorg. In dit onderzoek is er gekeken naar de effectiviteit van een mindset interventie bij jongeren met een Conduct Disorder (CD) in de gesloten jeugdzorg op de

(11)

psychopate trekken, positieve emoties en behandelingsbereidheid (Salekin et al., 2012). Als eerste kwam naar voren dat er een klein effect was in de vermindering van psychopate trekken aan het eind van de interventie. Hierin werd de grootste verbetering gevonden voor de interpersoonlijke trekken van psychopathologie (manipulatie, bedrog en grootheidswaan). Daarnaast was er een matig effect in de toename van positieve emoties gedurende de interventieperiode. Jongeren met gedragsproblemen ervaren vaak angst en depressie en deze bevinding laat zien dat verandering van negatieve emoties mogelijk is. Tot slot werd er een matig effect gevonden in de toename van de behandelingsbereidheid gedurende de interventieperiode. De jongeren werden zich bewust van hun problemen en het feit dat hun gedrag had geresulteerd in het oplopen van problemen. De jongeren werden hierdoor gemotiveerd om mee te werken aan de interventie. Dit zijn eerste veelbelovende resultaten voor de effectiviteit van mindset interventies bij jongeren binnen de forensische zorg. Het is dan ook van groot belang om verder onderzoek te doen naar de effectiviteit van mindset interventies binnen de forensische zorg. Op deze manier kan onderzocht worden op welke andere gebieden mindset interventies mogelijk een effect kunnen hebben.

De Groeifabriek Forensische Zorg (FZ) is een mindset interventie speciaal ontwikkeld voor jongeren binnen de forensische zorg, zoals JJI’s en gesloten jeugdzorg. De Groeifabriek FZ heeft als doel jongeren meer in hun eigen ontwikkelingsmogelijkheden te leren geloven. In de Groeifabriek FZ leren jongeren dat verandering mogelijk is en wat hen kan helpen om bepaalde vaardigheden te verbeteren of om het gedrag te veranderen. De mindset interventie De Groeifabriek FZ sluit goed aan bij het Risico Behoefte Responsiviteit (RNR) model van Andrews en Bonta (2010). Het RNR-model wordt binnen JJI’s toegepast om de effectiviteit van interventies te vergroten (Andrews & Bonta, 2010; Andrews, Bonta, & Wormith, 2011; Looman & Abracen, 2013; Spanjaard & Van der Put, 2012). Het RNR-model bestaat uit drie beginselen, namelijk het risicobeginsel (R) wat het risico dat een individu in herhaling valt

(12)

betreft, het behoeftebeginsel (N) wat het vaststellen van het doel van de behandeling betreft om zo effectief mogelijk het recidiverisico te verminderen en het responsiviteitsbeginsel (R) wat stelt dat de interventie moet passen bij de motivatie, leerstijl en intellectuele mogelijkheden van de jongere (Andrews & Bonta, 2010). De Groeifabriek FZ richt zich op het veranderen van verschillende behoefte factoren, zoals het verbeteren van copingstrategieën en het verminderen van depressie, agressie en gedragsproblemen waardoor het recidiverisico vermindert. De Groeifabriek FZ richt zich daarnaast op het stimuleren van de behandelmotivatie, een belangrijke responsiviteit factor (Blackwell, Trzesniewski, & Dweck, 2007).

Huidige studie

In de huidige studie zullen twee deelstudies uitgevoerd worden naar mindset bij jongeren in JJI’s. In studie 1 wordt bestudeerd in hoeverre er een verband is tussen mindset, coping en internaliserende gedragsproblematiek bij jongeren in JJI’s. Tevens wordt onderzocht of de relatie tussen mindset en internaliserende gedragsproblematiek gemedieerd wordt door coping. Ten eerste wordt verwacht dat mindset een negatieve relatie heeft met internaliserende gedragsproblematiek; jongeren met een groeimindset laten minder internaliserende gedragsproblematiek zien. Ten tweede wordt verwacht dat adaptieve coping een negatieve relatie heeft met internaliserende gedragsproblematiek; jongeren die een adaptieve copingstrategie gebruiken laten minder internaliserende gedragsproblematiek zien. Daarnaast wordt verwacht dat maladaptieve coping een positieve relatie heeft met internaliserende gedragsproblematiek; jongeren die een maladaptieve copingstrategie gebruiken laten meer internaliserende gedragsproblematiek zien. Ten derde wordt verwacht dat mindset een positieve relatie heeft met adaptieve coping; jongeren met een groeimindset maken meer gebruik van een adaptieve copingstrategie. Daarnaast wordt verwacht dat mindset een negatieve relatie heeft met maladaptieve coping; jongeren met een groeimindset

(13)

maken minder gebruik van een maladaptieve copingstrategie. Tot slot wordt verwacht dat de relatie tussen mindset en internaliserende gedragsproblematiek gemedieerd wordt door coping; de relatie tussen een groeimindset en internaliserende gedragsproblematiek verloopt indirect via coping. Het is van belang om deze verbanden bij de klinische doelgroep van jongeren in JJI’s te onderzoeken. Wanneer deze verbanden worden gevonden kan dit een aanwijzing zijn dat het ingrijpen op deze factoren een effectief interventie mechanisme kan zijn. Mindset interventies kunnen dan mogelijk ook behulpzaam zijn in het veranderen van de mindset en daarmee ook op het veranderen van coping en het verminderen van de internaliserende gedragsproblematiek.

In studie 2 worden de eerste inzichten in het effect van De Groeifabriek FZ op de mindset en internaliserende gedragsproblematiek van jongeren in JJI’s weergegeven. Ten eerste wordt verwacht dat De Groeifabriek FZ een positief effect heeft op de mindset. Jongeren die De Groeifabriek FZ hebben gevolgd denken na deelname meer met een groeimindset dan jongeren die De Groeifabriek FZ niet hebben gevolgd. Ten tweede wordt verwacht dat De Groeifabriek FZ een positief effect heeft op depressie. Jongeren die De Groeifabriek FZ hebben gevolgd laten na deelname minder depressie zien dan jongeren die De Groeifabriek FZ niet hebben gevolgd. Het is van belang om te kijken welk effect de Groeifabriek FZ heeft op het veranderen van de mindset waardoor mogelijk ook de internaliserende gedragsproblematiek verminderd wordt. Indien De Groeifabriek FZ als effectief bewezen mindset interventie ingezet kan worden binnen JJI’s kan dit een grote bijdrage leveren aan een effectievere zorg en betere hulp op maat voor jongeren.

Methode studie 1 Deelnemers

Voor deze studie wordt gebruik gemaakt van een subset van de reeds bestaande dataset van het onderzoeksproject ‘Change Your Mindset’ dat in 2015 is uitgevoerd. Deze subset

(14)

bestaat uit data die verzameld is bij drie JJI’s, namelijk Eikensteijn, Forensisch Centrum Teylingereind en Intermezzo Lelystad. Binnen de JJI’s zijn de jongeren bij alle beschikbare groepen actief geworven om op vrijwillige basis deel te nemen aan het onderzoek. Deze werving leverde 44 jongens en drie meisjes op tussen de 17 en 23 jaar oud (M = 19.17 jaar, SD = 1.35 jaar).

Procedure

Voor deze studie is gebruik gemaakt van een cross-sectioneel onderzoeksdesign. Voorafgaand aan het afnemen van de vragenlijsten zijn de jongeren ingelicht over het project ‘Change Your Mindset’. Tijdens deze inlichting werd uitgelegd dat het onderzoek bestaat uit een vragenlijst met vragen die gaan over hoe jongeren denken over bepaalde situaties, wat ze daarvan vinden en hoe zij zich hierbij voelen. Daarnaast werd er aan de jongeren uitgelegd dat alle antwoorden op de vragenlijst vertrouwelijk en anoniem verwerkt worden en alleen toegankelijk zijn voor de onderzoekers. Wanneer de jongere wilde deelnemen aan het onderzoek ondertekende deze de geïnformeerde consent. Bij jongeren onder de 18 jaar werden de wettelijke vertegenwoordigers geïnformeerd door middel van een informatiebrief en een passieve vorm van geïnformeerde consent. Onder begeleiding van twee groepsleiders en met ondersteuning van twee onderzoekers hebben de jongeren de vragenlijst ingevuld. Het afnemen van de vragenlijst duurde ongeveer 30–45 minuten. De jongeren zijn na afloop van het invullen van de vragenlijst beloond door middel van een kleine consumptie. Het onderzoek is goedgekeurd door de ethische commissie.

Meetinstrumenten

Mindset. Mindset werd gemeten met de Mindset Questionnaire (MQ) (Verberg, Helmond, Schuiringa, & Overbeek, in voorbereiding). De MQ bestaat uit 18 items met betrekking tot drie subschalen, te weten intelligentie, inzet en gevoel en gedrag. Voor deze studie zal de subschaal gevoel en gedrag gebruikt worden, deze subschaal bestaat uit acht

(15)

items. De deelnemers geven antwoord op een vijfpuntsschaal (1 = helemaal niet waar en 5 = helemaal waar) waarbij een lage score een vaste mindset indiceert. Een voorbeeld van een item is “Ik kan weinig veranderen aan hoe ik me voel”.

Aan de hand van een factoranalyse is onderzocht of er sprake is van een onderliggende structuur in het patroon van correlaties tussen een aantal variabelen. Uit de factoranalyse is naar voren gekomen dat de subschaal gevoel en gedrag bestaat uit vier componenten. Om deze reden is er voor gekozen om alleen component een (i.e., items twee, zeven en acht) mee te nemen in de verdere analyses. Alle items zijn gehercodeerd. Een hoge score indiceert een groeimindset.

De MQ scoort voldoende op betrouwbaarheid en validiteit (Verberg et al., in voorbereiding). Om in de huidige studie de betrouwbaarheid van een schaal te interpreteren wordt gebruik gemaakt van de COTAN (Evers, Braak, Frima, & Van Vliet-Mulder, 2009). De COTAN stelt dat een Cronbach’s α van .60 voor onderzoek op groepsniveau acceptabel is. Voor onderzoek op individueel niveau in de klinische praktijk dient de Cronbach’s α .80 te zijn (Evers et al., 2009). In de huidige studie is mindset gebaseerd op het gemiddelde van drie items. De betrouwbaarheid is acceptabel voor onderzoek op groepsniveau met een Cronbach’s α van .75 (Evers et al., 2009).

Coping. Coping werd gemeten met de Cognitive Emotion Regulation Questionnaire short 18-item version (CERQ-short) (Garnefski & Kraaij, 2006b). De CERQ-short bestaat uit 18 items met betrekking tot negen subschalen, te weten zelfschuld, anderen schuld, ruminatie, catastroferen, positieve heroriëntatie, planning, positieve herwaardering, in perspectief zetten en acceptatie. Wegens gebrekkige betrouwbaarheid en validiteit van de CERQ-short in de huidige studie zijn de subschalen van de CERQ-short niet gevolgd maar omgezet naar de subschalen adaptieve en maladaptieve coping. Adaptieve coping is ontstaan uit de subschalen positieve heroriëntatie, planning, positieve herwaardering, in perspectief zetten en acceptatie

(16)

en bestaat uit tien items. Maladaptieve coping is ontstaan uit de subschalen zelfschuld, ruminatie, catastroferen en anderen schuld en bestaat uit acht items. De deelnemers geven antwoord op een vijfpuntsschaal (1 = helemaal niet waar en 5 = helemaal waar). Een voorbeeld item van adaptieve coping is “Als ik iets vervelends meemaak, dan bedenk ik een plan wat ik het beste kan gaan doen”. Op de subschaal adaptieve coping indiceert een hoge score een hoge mate van adaptieve coping. Op de subschaal maladaptieve coping indiceert een hoge score een hoge mate van maladaptieve copingstrategieën.

De CERQ-short scoort voldoende op betrouwbaarheid, begripsvaliditeit en onvoldoende op criteriumvaliditeit (COTAN, 2002). Uit eerder onderzoek blijkt dat de CERQ-short betrouwbaar is met een Cronbach’s α variërend van .68 tot .81 per subschaal (Garnefski & Kraaij, 2006b). In de huidige studie heeft de schaal adaptieve coping een matige betrouwbaarheid met een Cronbach’s α van .54. Daarom is aan de hand van een factoranalyse onderzocht of er sprake is van een onderliggende structuur in het patroon van correlaties tussen de variabelen binnen adaptieve coping. Uit de factoranalyse is naar voren gekomen dat de subschaal adaptieve coping bestaat uit vier componenten. Om deze reden is er voor gekozen om alleen component een (i.e., zeven, acht, elf, zestien) mee te nemen in de verdere analyses. In de huidige studie is de schaal adaptieve coping gebaseerd op het gemiddelde van vier items. De betrouwbaarheid is acceptabel voor onderzoek op groepsniveau met een Cronbach’s α van .70 (Evers et al., 2009). De schaal maladaptieve coping is gebaseerd op het gemiddelde van acht items. De betrouwbaarheid is acceptabel voor onderzoek op groepsniveau met een Cronbach’s α van .78 (Evers et al., 2009).

Internaliserende gedragsproblematiek. Internaliserende gedragsproblematiek werd gemeten met de Brief Problem Monitor – Youth (BPM-Y) (Achenbach, McConaughy, Ivanova, & Rescorla, 2011). De BPM-Y bestaat uit 19 items met betrekking tot drie subschalen, te weten internaliserende, aandacht en externaliserende gedragsproblematiek.

(17)

Voor deze studie zal de subschaal internaliserende gedragsproblematiek gebruikt worden, deze subschaal bestaat uit zes items. De deelnemers geven antwoord op een driepuntsschaal (1 = helemaal niet waar en 5 = helemaal waar) waarbij een hoge score een hoge mate van internaliserende gedragsproblematiek indiceert. Een voorbeeld van een item is “Ik ben ongelukkig, verdrietig of depressief”.

De BPM-Y scoort voldoende op betrouwbaarheid en validiteit (Richter, 2015). Uit eerder onderzoek blijkt de subschaal internaliserende gedragsproblematiek betrouwbaar met een Cronbach’s α van .78 (Achenbach et al., 2011). In de huidige studie is de schaal internaliserende gedragsproblematiek gebaseerd op het gemiddelde van zes items. De betrouwbaarheid is acceptabel voor onderzoek op groepsniveau met een Cronbach’s α van .67 (Evers et al., 2009).

Statistische analyse

In totaal zijn er 47 jongeren opgenomen in de dataset. Er was echter sprake van ontbrekende waarden. Om te kijken of deze ontbrekende waarden willekeurig ontbraken, is de little’s MCAR test uitgevoerd. Aan de hand van de little’s MCAR test zijn de ontbrekende waarden willekeurig gebleken (χ2 = 160.68, ν = 156, p = .38). Dit betekent dat de waarden

geïmputeerd mogen worden aan de hand van het Expectation-Maximization (EM) algoritme (Kimura et al., 2013). Het EM algoritme schat de meest aannemelijke waarde voor ontbrekende waarden (Kimura et al., 2013).

Aan de hand van Pearson’s correlaties wordt in studie 1 het verband tussen mindset, coping en internaliserende gedragsproblematiek onderzocht middels het softwareprogramma Statistical Package for the Social Sciences (SPSS) versie 24. Om de sterkte van de relatie te bepalen wordt de vuistregel van Cohen (1988) aangehouden waarbij sprake is van een zwakke, matige en sterke relatie bij de achtereenvolgende correlatiecoëfficiënten van .10, .30 en .50.

(18)

Daarnaast zal een mediatie analyse uitgevoerd worden om te toetsen of de relatie tussen mindset en internaliserende gedragsproblematiek indirect loopt via coping. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de SPSS syntax PROCESS macro van Preacher en Hayes (2004). De onafhankelijke variabele is mindset, de afhankelijke variabele is internaliserende gedragsproblematiek en de mediator is adaptieve/maladaptieve coping. Er zal een Sobel test uitgevoerd worden om de significantie van het mediatie effect te bepalen.

Methode studie 2 Deelnemers

De deelnemers voor deze studie zijn voortgekomen uit de steekproef van het onderzoeksproject De Groeifabriek Forensische Zorg waaraan vijf JJI’s hebben deelgenomen, namelijk Den Hey-Acker, Forensisch Centrum Teylingereind, de Hartelborgt, de Hunnerberg en JJI Lelystad. De instellingen zijn benaderd door de projectleider van het onderzoeksproject dat loopt bij Pluryn en de Universiteit van Amsterdam in samenwerking met JJI’s. In Den Hey-Acker, de Hartelborgt, de Hunnerberg en JJI Lelystad zijn de jongeren door middel van een wervingspraatje en een informatiebrief actief geworven om deel te nemen aan het project. In Forensisch Centrum Teylingereind is door de behandelcoördinator een leefgroep aangewezen om deel te nemen aan het project als onderdeel van het dagprogramma. De exclusiecriteria voor dit project waren kort verblijf status, deelname aan examens en ernstige psychiatrische problematiek. Voor het project gaf de werving een steekproef van 56 jongens tussen de 16 en 24 jaar oud (M = 19.49 jaar, SD = 1.65 jaar). Voor deze studie bestaat de interventiegroep bij de voormeting uit 31 deelnemers (M = 19.23, SD = 1.65) en bij de nameting uit 25 deelnemers. De controlegroep bestaat bij de voormeting uit 25 deelnemers (M = 19.80, SD = 1.63) en bij de nameting uit 17 participanten. Zie Figuur 1 voor de instroom en uitval van de deelnemers gedurende het onderzoek.

(19)

Voor deze studie is gebruik gemaakt van een quasi-experimenteel onderzoeksdesign met een interventie- en een wachtlijst controlegroep. De interventiegroep heeft de voor- en nameting vragenlijst ingevuld en de sessies van De Groeifabriek FZ doorlopen. De wachtlijst controlegroep heeft eveneens de voor- en nameting vragenlijst ingevuld, maar heeft de sessies van De Groeifabriek FZ niet doorlopen. De wachtlijst controlegroep ontving de zorg zoals gebruikelijk (i.e., treatment as usual). Zij konden op een later moment binnen het project de sessies alsnog doorlopen.

Met ondersteuning van een trainer hebben de jongeren de vragenlijst ingevuld en de sessies van de Groeifabriek FZ doorlopen. Het afnemen van de vragenlijst duurde ongeveer 15–30 minuten. Het doorlopen van een sessie duurde ongeveer 30–45 minuten. De jongeren die de online interventie volgden werden na afloop van elke sessie beloond met een klein presentje en ontvingen na afloop van het project een certificaat. Alle jongeren ontvingen na het invullen van de voor- en de nameting een kleine consumptie.

Interventie De Groeifabriek FZ

De Groeifabriek FZ is de doorontwikkelde variant van de oorspronkelijke versie van De Groeifabriek (Verberg & Helmond, 2015a; Verberg & Helmond, 2015b; Verberg, Helmond, Yeager, & Overbeek, 2015). De oorspronkelijke versie is op basis van een pilot, waar drie jongeren aan hebben deelgenomen, en input van professionals aangepast voor de forensische doelgroep. In De Groeifabriek FZ leren jongeren denken met een groeimindset. Met een groeimindset worden uitdagingen, tegenslagen en kritiek van anderen ervaren als iets waar je van kunt leren en groeien. Ook leren jongeren dat inzet, de juiste strategie en hulp van anderen belangrijke ingrediënten zijn om nieuwe dingen te leren en ergens beter in te worden. De Groeifabriek FZ bestaat uit zes sessies. Elke sessie bestaat uit filmpjes van de ervaringsdeskundigen van de stichting Made In Prison (MIP), animatiefilmpjes om de inhoud van de les uit te leggen, twee interactieve opdrachten, een toekomstvragenlijst en een

(20)

samenvatting (Helmond, 2016). In de eerste sessie worden de jongeren welkom geheten en leren ze dat de hersenen altijd in ontwikkeling zijn. De jongeren leren dat wanneer je iets nieuws leert de hersenen nieuwe verbindingen aanmaakt, maar ook dat door oefenen bestaande verbindingen sterker worden. Jongeren leren dat je op deze manier vaardigheden kunt verbeteren. In de tweede sessie leren de jongeren over de mindset. Ze leren dat er twee typen mindset zijn namelijk een vaste mindset en een groeimindset. In de derde sessie leren de jongeren dat een groeimindset kan helpen wanneer je nieuwe dingen wilt leren of wanneer je vaardigheden wilt verbeteren. Met een groeimindset kijk je namelijk anders aan tegen inzet, uitdaging en tegenslag. In de vierde en vijfde sessie maken de jongeren kennis met het groeirecept. Het groeirecept bestaat uit drie ingrediënten namelijk inzet, de juiste strategie en hulp van anderen. In de zesde en laatste sessie wordt de inhoud van alle sessies herhaald en maakt de jongere opdrachten om te kijken of deze alles heeft begrepen.

De Toekomstvragenlijst is een extra onderdeel binnen de Groeifabriek FZ en is gebaseerd op de Personal Aspiration and Concerns Inventory for Offenders (PACIO) van Campbell, Sellen, en McMurran (2010). In de Toekomstvragenlijst reflecteren de jongeren op hun wensen, doelen en zorgen over verschillende leefgebieden; te weten huis, werk & inkomen, relaties, vrije tijd, gezond leven en emoties & gedrag. De leefgebieden hebben betrekking op het RNR-model (Andrews & Bonta, 2010). Wanneer de jongere toestemming geeft kan de toekomstvragenlijst in het perspectief- of behandelplan van de jongere worden opgenomen. De jongere bepaalt zelf of hij/zij de toekomstvragenlijst wil delen met zijn mentor en/of gedragswetenschapper.

Meetinstrumenten

Mindset. Mindset werd gemeten met de MQ subschaal gevoel en gedrag (Verberg et al., in voorbereiding). Aan de hand van een factoranalyse is onderzocht of er sprake is van een onderliggende structuur in het patroon van correlaties tussen een aantal variabelen. Uit de

(21)

factoranalyse is naar voren gekomen dat de subschaal gevoel en gedrag bestaat uit drie componenten. Om deze reden is er voor gekozen om alleen component een (i.e., items een, twee, vier, vijf en acht) mee te nemen in de verdere analyses. Items twee, vier en acht zijn gehercodeerd. Een hoge score indiceert een groeimindset. In de huidige studie is mindset gemeten door de MQ gebaseerd op het gemiddelde van vijf items. De betrouwbaarheid is acceptabel voor onderzoek op groepsniveau met een Cronbach’s α van .64 voor de voormeting en .67 voor de nameting (Evers et al., 2009). Voor meer informatie over de MQ zie studie 1.

Naast de MQ werd mindset gemeten met de Emotion Regulation Beliefs Scale (ERBS) (Veilleux, Salomaa, Shaver, Zielinski, & Pollart, 2015). De ERBS bestaat uit 21 items met betrekking tot drie subschalen, te weten emotional constraint, regulation worth, hijack. Voor deze studie zal een aangepaste versie van de subschaal regulation worth gebruikt worden, deze subschaal bestaat uit zeven items. De deelnemers geven antwoord op een vijfpuntsschaal (1 = helemaal niet waar en 5 = helemaal waar) waarbij een hoge score een hoge mate van regulation worth indiceert. Een voorbeeld van een item is “Het is goed voor mij om met moeilijke emoties om te leren gaan”.

De ERBS scoort voldoende op betrouwbaarheid en validiteit (Veilleux et al., 2015). Daarnaast is de schaal regulation worth betrouwbaar met een Cronbach’s α van .78 (Veilleux et al., 2015). In de huidige studie is de schaal mindset gemeten door de ERBS gebaseerd op het gemiddelde van 7 items. De betrouwbaarheid is acceptabel voor onderzoek op individueel niveau in de klinische praktijk met een Cronbach’s α van .84 voor de voormeting en .84 voor de nameting (Evers et al., 2009).

Depressie. Depressie werd gemeten met de Depressie-Angst-Stress Schaal 21-Revised (DASS-21-R) (De Beurs, Van Dyck, Marquenie, Lange, & Blonk, 2001). De DASS21-R bestaat uit 21 items met betrekking tot drie subschalen, te weten depressie, angst en stress.

(22)

Voor deze studie zal een aangepaste versie van de subschaal depressie gebruikt worden, deze subschaal bestaat uit zeven items. De deelnemers geven antwoord op een vijfpuntsschaal (1 = helemaal niet waar en 5 = helemaal waar) waarbij een hoge score een hoge mate van depressie indiceert. Een voorbeeld van een item is “Ik voel me somber en verdrietig”.

De DASS-21 scoort goed op betrouwbaarheid en onvoldoende op begripsvaliditeit en criteriumvaliditeit (COTAN, 2004). Uit eerder onderzoek blijkt de subschaal depressie betrouwbaar met een Cronbach’s α van .88 (Henry & Crawford, 2005). In de huidige studie is de schaal depressie gebaseerd op het gemiddelde van zeven items. De betrouwbaarheid is acceptabel voor onderzoek op individueel niveau in de klinische praktijk met een Cronbach’s α van .83 voor de voormeting en .90 voor de nameting (Evers et al., 2009).

Statistische analyse

In totaal hebben 42 jongeren de voor- en nameting ingevuld. Deze jongeren zijn dan ook opgenomen in de dataset. Aan de hand van een 2 x 2 mixed ANOVA wordt in studie 2 het effect van De Groeifabriek FZ op mindset en depressie eenzijdig onderzocht. De interventie uitkomsten (mindset en depressie) tijdens de voor- en nameting zijn de within factoren, de conditie (experimentele groep vs. wachtlijst controlegroep) is de between factor.

Het effect van De Groeifabriek FZ zal allereerst bekeken worden aan de hand van de Intention to Treat (ITT) analyse (Porta, Bonet, & Cobo, 2007). Dit is een methode waarbij de resultaten van het onderzoek gebaseerd zijn op de initiële interventie en niet op de uiteindelijke deelname aan de interventie. Voor de ITT analyse zijn alle jongeren uit de interventiegroep (n = 25) en de wachtlijst controlegroep (n = 17) die de voor- en nameting hebben ingevuld in de dataset opgenomen.

Vervolgens zal het effect van De Groeifabriek FZ bekeken worden aan de hand van de Per Protocol (PP) analyse (Porta et al., 2007). Dit is een methode waarbij de resultaten van het onderzoek gebaseerd zijn op alleen de deelnemers die de interventie daadwerkelijk hebben

(23)

gevolgd. Voor de PP analyse zijn alle jongeren uit de interventiegroep (n = 19) die vijf of meer sessies hebben gevolgd en alle jongeren uit de wachtlijst controlegroep (n = 17) die de voor- en nameting hebben ingevuld opgenomen.

Resultaten studie 1 Assumpties

Voorafgaand aan de correlatie en de mediatie analyses is gekeken of er aan de assumpties van deze toetsen is voldaan. Om de correlatie analyse uit te mogen voeren behoren de variabelen op interval of rationiveau te zijn en dienen de variabelen gepaarde observaties – twee of meer observaties voor dezelfde onderzoekseenheden – te zijn (Brace, Kemp, & Selgar, 2012). Aan beide assumpties is voldaan. Om de mediatie analyse uit te mogen voeren moeten de data normaal verdeeld zijn (Preacher & Hayes, 2004). Aan deze assumptie is deels voldaan; mindset en coping blijken normaal verdeeld, internaliserende gedragsproblematiek blijkt rechtsscheef verdeeld. Om er voor te zorgen dat internaliserende gedragsproblematiek normaal verdeeld wordt, is er allereerst een logaritmische transformatie uitgevoerd. Deze logaritmische transformatie leverde echter geen verbetering van de normaal verdeling op. De getransformeerde variant van internaliserende gedragsproblematiek zal dan ook niet gebruikt worden in de analyses. Aan de assumptie van de normaal verdeling om de mediatie analyses uit te mogen voeren is dan ook niet voldaan. Deze beperking moet worden meegenomen bij de interpretatie van de resultaten.

Verbanden tussen mindset, coping en internaliserende problematiek

Om te toetsen of er een verband is tussen mindset, (mal)adaptieve coping en internaliserende gedragsproblematiek zijn er Pearson’s correlatie analyses uitgevoerd. In Tabel 1 zijn de gemiddelden, de standaard deviaties en de correlaties opgenomen.

Allereerst was er een significant negatieve relatie tussen mindset en internaliserende gedragsproblematiek (r = -.31, N = 47, p < .05, tweezijdig). Dit betekent dat een hogere score

(24)

op groeimindset gerelateerd is aan minder internaliserende gedragsproblematiek. Het is een matige relatie (Doorn & Rhebergen, 1998). Vervolgens is gekeken naar adaptieve coping. Hieruit bleek dat er geen significante relatie was tussen adaptieve coping en internaliserende gedragsproblematiek (r = -.12, N = 47, p = .42, tweezijdig). Tevens was er geen significante relatie tussen mindset en adaptieve coping (r = -.14, N = 47, p = .33, tweezijdig). Tot slot is er gekeken naar maladaptieve coping. Er bleek sprake te zijn van een significant positieve relatie tussen maladaptieve coping en internaliserende gedragsproblematiek (r = .53, N = 47, p < .01, tweezijdig). Dit betekent dat een hoge score op maladaptieve coping gerelateerd is aan meer internaliserende gedragsproblematiek. Het is een sterke relatie (Doorn & Rhebergen, 1998). Tevens was er sprake van een significant negatieve relatie tussen mindset en maladaptieve coping (r = .37, N = 47, p < .05, tweezijdig). Dit betekent dat een hoge score op groeimindset gerelateerd is aan minder maladaptieve coping. Het is een matige relatie (Doorn & Rhebergen, 1998).

Mediatie effect van coping op de relatie tussen mindset en internaliserende gedragsproblematiek

Doordat er geen sprake was van een relatie tussen mindset en adaptieve coping en tussen adaptieve coping en internaliserende gedragsproblematiek is er alleen getoetst of de relatie tussen mindset en internaliserende gedragsproblematiek indirect verloopt via maladaptieve coping. Via PROCESS macro is hiervoor een mediatie analyse uitgevoerd. Om te voldoen aan de criteria van de mediatie moet er allereerst een significant verband bestaan tussen mindset en maladaptieve coping (pad a). Ten tweede moet er een significant verband bestaan tussen maladaptieve coping en internaliserende gedragsproblematiek wanneer gecontroleerd wordt op mindset (pad b). Tot slot moet er een significant verband zijn tussen mindset en internaliserende gedragsproblematiek wanneer er niet gecontroleerd wordt op maladaptieve coping (pad c). Er is sprake van een mediatie wanneer voldaan is aan

(25)

bovenstaande criteria en het verband tussen mindset en internaliserende gedragsproblematiek niet meer significant is wanneer gecontroleerd wordt op maladaptieve coping (pad c’).

In Tabel 2 en Figuur 2 is de relatie tussen mindset en internaliserende gedragsproblematiek gemedieerd door maladaptieve coping opgenomen. Mindset bleek een significante voorspeller voor maladaptieve coping (b = -.26, t(45) = -2.67, p < .01). Maladaptieve coping bleek daarnaast een significante voorspeller voor internaliserende gedragsproblematiek wanneer gecontroleerd werd op mindset (b = .24, t(44) = 3.49, p < .01). Verder bleek mindset een significante voorspeller voor internaliserende gedragsproblematiek wanneer er niet gecontroleerd werd op maladaptieve coping (b = -.11, t(45) = -2.22, p < .05). Mindset bleek geen significante voorspeller te zijn voor internaliserende gedragsproblematiek wanneer gecontroleerd werd op maladaptieve coping (b = -.05, t(44) = -1.02, p = .31). Aan de hand van de Sobel test is getoetst of pad c’ significant afwijkt van pad c. Uit de Sobel test blijkt dit mediatie effect ook significant (Z= -.207, p < .05, κ2

= .18). Er kan dan ook gesproken worden van een volledige mediatie omdat het effect van mindset op internaliserende gedragsproblematiek verdwijnt wanneer gecontroleerd wordt op maladaptieve coping.

Resultaten studie 2 Assumpties

Om de 2 x 2 mixed ANOVA uit te mogen voeren dient er aan de volgende assumpties te zijn voldaan: (a) normaalverdeling van data; (b) afhankelijke variabele is gemeten op interval of ratio niveau; (c) geen significante uitbijters in within factor; (d) within factor bestaat uit minimaal twee categorisch gematchte paren; (e) between factor bestaat uit minimaal twee categorisch onafhankelijke groepen; (f) de groepen die vergeleken worden komen uit een populatie met dezelfde variantie (i.e., homogeniteit van variantie). Aan alle assumpties is voldaan. De 2 x 2 mixed ANOVA mag uitgevoerd worden.

(26)

Effectiviteit van de Groeifabriek FZ op mindset en depressie

Om aan de hand van de ITT analyse het effect van de Groeifabriek FZ op mindset en depressie te toetsen zijn er drie 2 x 2 mixed ANOVA’s uitgevoerd. In Tabel 3 zijn de gemiddelden, de standaard deviaties en de effectgroottes opgenomen. Allereerst is er gekeken naar mindset gemeten met de MQ. Het hoofdeffect van de factor mindset (MQ) bleek niet significant (F(1, 40) = .18, p = .34). De interactie tussen de onderzoeksgroep en mindset (MQ) was ook niet significant (F(1, 40) = .00, p = .50). Vervolgens is er gekeken naar mindset gemeten met de ERBS. Het hoofdeffect van de factor mindset (ERBS) bleek niet significant (F(1, 40) = .00, p = .49). De interactie tussen de onderzoeksgroep en mindset (ERBS) was ook niet significant (F(1, 40) = .15, p = .35). Tot slot is er gekeken naar depressie. Het hoofdeffect van de factor depressie bleek niet significant (F(1, 40) = 2.34, p = .07). De interactie tussen de onderzoeksgroep en depressie was significant (F(1, 40) = 3.36, p < .05). Dit betekent dat er verschillen zijn tussen de interventiegroep en de wachtlijst controlegroep in de ontwikkeling van depressie. De interventiegroep blijft stabiel op depressie, terwijl de wachtlijst controlegroep een achteruitgang laat zien. Aan de hand van het gemiddeldendiagram (zie Figuur 3) is dit interactie effect geïnterpreteerd. Er is sprake van een klein effect (partial η2

= .07).

Om aan de hand van de PP analyse het effect van de Groeifabriek FZ op mindset en depressie te toetsen zijn er drie 2 x 2 mixed ANOVA’s uitgevoerd. In Tabel 4 zijn de gemiddelden, de standaard deviaties en de effectgroottes opgenomen. Allereerst is er gekeken naar mindset gemeten met de MQ. Het hoofdeffect van de factor mindset (MQ) bleek niet significant (F(1, 34) = .00, p = .50). De interactie tussen de onderzoeksgroep en mindset (MQ) was ook niet significant (F(1, 34) = .13, p = .36). Vervolgens is er gekeken naar mindset gemeten met de ERBS. Het hoofdeffect van de factor mindset (ERBS) bleek niet significant (F(1, 34) = .10, p = .38). De interactie tussen de onderzoeksgroep en mindset (ERBS) was

(27)

ook niet significant (F(1, 34) = .41, p = .26). Tot slot is er gekeken naar depressie. Het hoofdeffect van de factor depressie bleek niet significant (F(1, 34) = .96, p = .17). De interactie tussen de onderzoeksgroep en depressie was significant (F(1, 36) = 4.93, p < .05). Dit betekent dat er verschillen zijn tussen de interventiegroep en de wachtlijst controlegroep in de ontwikkeling van depressie. De interventiegroep blijft stabiel op depressie, terwijl de wachtlijst controlegroep een achteruitgang laat zien. Aan de hand van het gemiddeldendiagram (zie Figuur 4) is dit interactie effect geïnterpreteerd. Er is sprake van een klein effect (partial η² = .13).

Discussie

In deze studie is de mindset bij jongeren in Justitiële Jeugdinrichtingen (JJI’s) door middel van twee deelstudies onderzocht. In de eerste studie is bestudeerd in hoeverre er een verband is tussen mindset, coping en internaliserende gedragsproblematiek bij jongeren in JJI’s. Daarnaast is onderzocht of de relatie tussen mindset en internaliserende gedragsproblematiek wordt gemedieerd door coping. In de tweede studie zijn de eerste inzichten in het effect van De Groeifabriek Forensische Zorg (FZ) op de mindset en depressie van jongeren in JJI’s weergegeven.

De eerste studie liet ten eerste zien dat er een negatief verband is tussen mindset en internaliserende gedragsproblematiek. Er werd echter geen verband gevonden tussen mindset en adaptieve coping enerzijds en tussen adaptieve coping en internaliserende gedragsproblematiek anderzijds. De studie liet daarentegen wel zien dat er enerzijds een negatief verband is tussen mindset en maladaptieve coping en anderzijds een positief verband tussen maladaptieve coping en internaliserende gedragsproblematiek. Tot slot toonden de resultaten aan dat de relatie tussen mindset en internaliserende gedragsproblematiek volledig werd gemedieerd door maladaptieve coping, maar niet door adaptieve coping.

(28)

Wanneer de resultaten van de eerste studie vergeleken worden met eerder onderzoek naar mindset, coping en internaliserende gedragsproblematiek blijkt dat er zowel overeenkomsten als verschillen zijn. Allereerst laat de huidige studie net als voorgaande onderzoeken zien dat denken met een vaste mindset gerelateerd is aan het ervaren van meer internaliserende gedragsproblematiek (Da Castella et al., 2013; Rudolph, 2010; Schleider et al., 2015; Tamir et al., 2007). Daarnaast laat de huidige studie net als voorgaande onderzoeken zien dat denken met een vaste mindset gerelateerd is aan maladaptieve coping (Hong et al., 1999; Rhodewalt, 1994). Tot slot laat de huidige studie net als voorgaande onderzoeken zien dat wanneer men maladaptieve coping toepast men meer internaliserende gedragsproblematiek ervaart (Connor-Smith & Compas, 2002; Garneski & Kraaij, 2006a).

De huidige studie verschilt echter van voorgaande onderzoeken wanneer er gekeken wordt naar mindset en adaptieve coping. Zo toont de huidige studie geen verband aan tussen mindset en adaptieve coping, terwijl onderzoek van Burnette et al. (2013) laat zien dat denken met een groeimindset gerelateerd is aan het meer gebruik maken van adaptieve coping. De huidige studie verschilt daarnaast ook met voorgaande onderzoeken wanneer er gekeken wordt naar adaptieve coping en internaliserende gedragsproblematiek. Zo toont de huidige studie geen verband aan tussen adaptieve coping en internaliserende gedragsproblematiek, terwijl in de meta-analyse van Hu et al. (2014) en onderzoek van Garnefski en Kraaij (2006a) wordt gevonden dat adaptieve coping gerelateerd is aan minder internaliserende gedragsproblematiek. Hoewel de bevindingen uit eerdere onderzoeken suggereren dat er mogelijk sprake is van een relatie tussen mindset en internaliserende gedragsproblematiek gemedieerd door coping (Burnette et al., 2013; Connor-Smith & Compas, 2002; Da Castella et al., 2013; Garnefski & Kraaij, 2006a; Hong et al., 1999; Hu et al., 2014; Rhodewalt, 1994; Rudolph, 2010; Schleider et al., 2015; Tamir et al., 2007), is hier niet eerder onderzoek naar gedaan. In de huidige studie is dit voor het eerst onderzocht en deels bevestigd. Bij adaptieve

(29)

coping was er geen sprake van een mediatie. Bij maladaptieve coping daarentegen was er sprake van een volledige mediatie.

Een mogelijke alternatieve verklaring voor de verschillen tussen de huidige studie en eerdere onderzoeken komt voort uit twee meta-analyses waarin er geen tot een zwak verband werd aangetoond tussen adaptieve coping en internaliserende gedragsproblematiek (Clarke, 2006; Penley, Tomaka, & Wiebe, 2002). Daarnaast toonde de meta-analyse van Penley, Tomaka, en Wiebe (2002), net als in de huidige studie, een verband aan tussen maladaptieve coping en internaliserende gedragsproblematiek. Gesteld kan worden dat adaptieve coping, bij de doelgroep jongeren in JJI’s, in relatie tot internaliserende gedragsproblematiek mogelijk geen voldoende protectieve factor is. Internaliserende gedragsproblematiek kan hierdoor niet voldoende gecompenseerd worden door adaptieve coping. Maladaptieve coping lijkt daarentegen als risicofactor zwaarder te wegen dan de beschermende factor adaptieve coping in relatie tot internaliserende gedragsproblematiek waardoor de internaliserende gedragsproblematiek versterkt kan worden (Penley et al., 2006; Van der Laan & Blom, 2006).

Een andere mogelijke alternatieve verklaring voor deze verschillen komt voort uit de meetpretentie. In deze studie is coping gemeten aan de hand van de Cognitive Emotion Regulation Questionnaire short 18-item version (CERQ-short) (Garnefski & Kraaij, 2006b). De CERQ-short bestaat oorspronkelijk uit negen subschalen, waarvan vijf subschalen gericht zijn op adaptieve coping en vier subschalen gericht zijn op maladaptieve coping. In de huidige studie zijn deze subschalen, wegens gebrekkige betrouwbaarheid en validiteit in deze studie, omgezet naar twee subschalen namelijk adaptieve en maladaptieve coping. Mogelijk is door omzetting van de subschalen de constructvaliditeit beperkt (Bijleveld, 2013). In de huidige studie was de betrouwbaarheid van de subschaal adaptieve coping acceptabel voor onderzoek op groepsniveau (Evers et al., 2009). De vraag is echter of de CERQ-short nog meet wat het beoogt te meten door de omzetting van negen naar twee subschalen.

(30)

De tweede studie liet zien dat De Groeifabriek FZ niet effectief was in het vergroten van de mindset. Wel bleek er sprake te zijn van een verschil tussen de interventie- en de wachtlijst controlegroep in de ontwikkeling van depressie. De interventiegroep bleef stabiel op depressie, terwijl de wachtlijst controlegroep een achteruitgang liet zien. Het was echter een klein effect. Wanneer de resultaten van de tweede studie vergeleken worden met eerder onderzoek naar mindset interventies blijkt dat er zowel overeenkomsten als verschillen zijn. Zo laat de huidige studie net als voorgaande onderzoeken zien dat adolescenten die een mindset interventie hebben gevolgd minder depressieve gevoelens rapporteren dan adolescenten die geen mindset interventie gevolgd hebben (Miu & Yeager, 2015; Yeager et al., 2013).

De huidige studie verschilt echter van eerder onderzoek wanneer er gekeken wordt naar het effect van een mindset interventie op depressie. Zo laat de huidige studie zien dat adolescenten die de mindset interventie hebben gevolgd stabiel blijven in depressie, maar depressie niet vermindert. Onderzoek van Salekin et al. (2012) heeft daarentegen aangetoond dat een mindset interventie effect heeft op de positieve emoties die gerelateerd zijn aan het minder ervaren van negatieve emoties waaronder depressie.

Een mogelijke alternatieve verklaring voor dit verschil komt voort uit de setting waarbinnen de huidige studie is uitgevoerd. Zo is de huidige studie uitgevoerd binnen de gesloten setting van een JJI en is het onderzoek van Salekin et al. (2012) uitgevoerd binnen de gesloten jeugdzorg. De setting van een JJI kan mogelijk extra gezondheidsrisico’s met zich meebrengen (Roorda & Buysse, 2016). Op deze manier kan de detentieperiode van invloed zijn op depressie. Deze alternatieve verklaring wordt ondersteund door de bevindingen uit het onderzoek van Kerkhof, Ferenschild, en Scherder (2003) waarin werd gevonden dat gedetineerden depressieve klachten rapporteerden die toe te schrijven zijn aan de detentiesetting waarin zij zich vooral machteloos voelen. Het dagelijkse leven dat

(31)

gedetineerden leiden kunnen zij namelijk niet zelf beïnvloeden. Uit de rapportages blijkt dan ook dat het niet kunnen uitoefenen van controle op de detentiesituatie gedetineerden hulpeloos, mat en somber maakt (Kerkhof, Ferenschild, & Scherder, 2003).

Een andere mogelijke alternatieve verklaring voor dit verschil komt voort uit de wijze waarop de effectiviteit van een mindset interventie op het verminderen van depressie gemeten is. Zo is in het onderzoek van Salekin et al. (2012) gekeken naar het indirecte effect van een mindset interventie op depressie op basis van het ervaren van positieve emoties. In dit onderzoek wordt dan ook gesteld dat het ervaren van positieve emoties helpt in het verminderen van depressie (Salekin et al., 2012). In de huidige studie is daarentegen gekeken naar het directe effect van een mindset interventie op depressie.

Beperkingen

Zowel studie 1 als studie 2 kent een aantal beperkingen die benoemd dienen te worden. Een eerste beperking geldt voor de eerste studie waar niet voldaan is aan de assumptie dat de data normaal verdeeld dienen te zijn om de mediatie analyse uit te mogen voeren (Preacher & Hayes, 2004). Door deze schending moeten de bevindingen, met betrekking tot de relatie tussen mindset en internaliserende gedragsproblematiek die volledig gemedieerd wordt door maladaptieve coping, voorzichtig worden geïnterpreteerd. De tweede beperking geldt voor zowel de eerste als de tweede studie en heeft betrekking op het afnemen van een vragenlijst bij de jongeren. Vragenlijsten zijn een goede bron om informatie over een deelnemer in te winnen, maar het brengt ook limitaties met zich mee. Zo kan een vragenlijst ingevuld worden met sociaal wenselijke antwoorden (Linnenbank & Speelman-Tjoeng, 2009). In dit onderzoek is er niet gecontroleerd op sociale wenselijkheid waardoor de resultaten van het onderzoek mogelijk beïnvloed konden worden. De derde beperking geldt alleen voor de tweede studie en heeft betrekking op het onderzoeksdesign. Bij onderzoeken naar de effectiviteit van interventies gaat de voorkeur uit naar een Randomized Control Trail (RCT). Dit is de meest

(32)

robuuste methode om het effect van een interventie vast te stellen (Geurts, Lekkerkerker, Van Yperen, & Veerman, 2010). In de praktijk van de jeugdzorg en de justitiële context is een RCT echter moeilijk te implementeren (Asscher, Dekovic, Van der Laan, Prins, & Van Arum, 2007; Geurts et al, 2010). Wanneer een RCT niet mogelijk is, is een quasi-experimenteel onderzoek (Hollin, 2008) een goed alternatief. Een kenmerk van dit type onderzoek is dat de experimentele- en controlegroep vergelijkbaar zijn op verschillende belangrijke variabelen, zoals in de huidige studie het geval bleek.

Sterke punten

Ondanks de eerder genoemde beperkingen van de huidige studie zijn er ook een aantal sterke aspecten die benoemd dienen te worden. Zo is een sterk aspect de doelgroep waarbij onderzoek is uitgevoerd. In beide studies is voor het eerst de klinische populatie van jongeren in JJI’s onderzocht. Dit maakt de huidige studie vernieuwend waardoor het een bijdrage aan de wetenschappelijke kennis over mindset bij de doelgroep jongeren in JJI’s levert. Daarnaast is de huidige studie ook vernieuwend doordat er voor het eerst een mediatie onderzoek is uitgevoerd waarin bekeken is of de relatie tussen mindset en internaliserende gedragsproblematiek wordt gemedieerd door coping. Bovendien is er voor het eerst gekeken naar het effect van De Groeifabriek FZ binnen de forensische setting van JJI’s. Tevens is de tweede studie erg vernieuwend doordat er binnen de forensische setting slechts eenmaal eerder onderzoek is gedaan naar de effectiviteit van een mindset interventie (Salekin et al., 2012). Tot slot geldt voor beide studies dat er gebruik is gemaakt van een betrouwbaar en valide meetinstrument om internaliserende gedragsproblematiek te meten (Van Zwieten & Willems, 2004).

Implicaties voor de praktijk

De bevindingen van de huidige studie leiden tot een aantal belangrijke implicaties voor de klinische praktijk. Zo toont de huidige studie het belang van een groeimindset aan bij

(33)

jongeren in een JJI. Het blijkt namelijk dat jongeren met een groeimindset minder maladaptieve coping en internaliserende gedragsproblematiek ervaren. Daarnaast geven de resultaten van de huidige studie aan dat het van belang is om meer interventies in te zetten op het veranderen van de coping strategieën van jongeren in JJI’s. Jongeren die een maladaptieve copingstrategie hebben, ervaren namelijk meer internaliserende gedragsproblematiek. Wanneer interventies gericht worden op het aanleren van andere coping strategieën kan dit mogelijk effect hebben op het minder ervaren van internaliserende gedragsproblematiek. Tot slot geven de resultaten van de huidige studie aan dat een detentieperiode mogelijk van invloed is op het ontwikkelen van depressie bij jongeren. Het is van belang om aandacht te schenken aan interventies die ingezet kunnen worden om de ontwikkeling van depressie gedurende de detentieperiode te verminderen. De huidige studie laat zien dat De Groeifabriek FZ mogelijk kan helpen bij het stabiel houden van depressie.

Aanbevelingen voor vervolg onderzoek

Naast implicaties voor de praktijk leidt het huidige onderzoek tot een aantal aanbevelingen die benoemd dienen te worden voor vervolgonderzoek. Zo is het allereerst interessant om middels longitudinaal onderzoek meer inzicht te krijgen in de relatie tussen adaptieve coping en internaliserende gedragsproblematiek bij de doelgroep jongeren in JJI’s. Uit eerdere onderzoeken is gebleken dat er een verband is tussen adaptieve coping en internaliserende gedragsproblematiek bij niet klinische populaties. In de huidige studie werd echter alleen een verband gevonden voor maladaptieve coping en internaliserende gedragsproblematiek bij de klinische populatie van jongeren in JJI’s. Daarnaast geldt voor vervolgonderzoek naar het effect van De Groeifabriek FZ dat er gedurende de interventieperiode niet gewisseld wordt van trainer. Tijdens de huidige studie kon het niet voorkomen worden dat, ondanks vastgesteld in het protocol, er bij drie jongeren gewisseld diende te worden van trainer. Voor de effectiviteit is dit echter van belang zodat de jongere

(34)

een therapeutische relatie kan opbouwen met de trainer (Lambert & Barley, 2001; Horvath, 2005). Tevens lijkt het voor vervolgonderzoek van belang dat De Groeifabriek FZ beter geïntegreerd wordt binnen het dagprogramma van de jongere, waarbij een goede afstemming plaatsvindt met zowel school als behandeling. Tijdens de huidige studie duurde het, mogelijk door een gebrek aan integratie binnen het dagprogramma, bij een aantal deelnemers langer om de sessies te voltooien wat effect kan hebben gehad op het behandelresultaat (Bruijniks & Huibers, 2015). Tot slot is het interessant om een RCT te doen naar het effect van De Groeifabriek FZ op coping. Uit de huidige studie komt namelijk naar voren dat maladaptieve coping in verband staat met internaliserende gedragsproblematiek.

Conclusie

Uit de eerste studie is naar voren gekomen dat mindset negatief gerelateerd is aan maladaptieve coping en internaliserende gedragsproblematiek. Daarnaast bleek maladaptieve coping positief gerelateerd aan internaliserende gedragsproblematiek. Er werd noch een samenhang gevonden tussen mindset en adaptieve coping noch tussen adaptieve coping en internaliserende gedragsproblematiek. Tot slot werd de relatie tussen mindset en internaliserende gedragsproblematiek volledig gemedieerd door maladaptieve coping. Deze bevindingen geven weer dat de mindset van een jongere een mogelijk effectief interventie mechanisme kan zijn. Uit de tweede studie is naar voren gekomen dat De Groeifabriek FZ niet effectief is in het vergroten van de mindset. Wel bleef de interventiegroep stabiel op depressie, terwijl de wachtlijst controlegroep een achteruitgang liet zien. Deze bevindingen geven de eerste inzichten in het effect van De Groeifabriek FZ op mindset en internaliserende gedragsproblematiek weer. Vervolgonderzoek dient gedaan te worden.

(35)

Referentielijst

Achenbach, T. M., & Edelbrock, C. S. (1984). Psychopathology of childhood. Annuals Review of Psychology, 35, 227-256. doi:10.1146/annurev.ps.35.020184.001303 Achenbach, T. M., McConaughy, S. H., Ivanova, M. Y., & Rescorla, L. A. (2011). Manual

for the ASEBA Brief Problem Monitor (BPM). Burlington, Vermont: ASEBA. Andrews, D. A., Bonta, J., & Wormith, J. S. (2011). The Risk-Need-Responsivity (RNR)

Model. Does Adding the Good Lives Model Contribute to Effective Crime Prevention? Criminal Justice and Behavior, 38(7), 735-755.

doi:10.1177/0093854811406356

Andrews, D. A., & Bonta, J. (2010). Rehabilitating criminal justice policy and practice. Psychology, Public Policy, and Law, 16, 39- 55. doi:10.1037/a0018362

Asscher, J. J., Dekovic, M., Van der Laan, P. H., Prins, P. J. M., & Van Arum, S. (2007). Implementing randomized experiments in criminal justice settings: an evaluation of multi-systemic therapy in the Netherlands. Journal of Experimental Criminology, 3(2), 113-129. doi:10.1007/s11292-007-9028-y

Beyers, J. M., & Loeber, R. (2003). Untangling Developmental Relations Between Depressed Mood and Delinquency in Male Adolescents. Journal of Abnormal Child Psychology, 31(3), 247-266. doi:10.1023/A:1023225428957

Bijleveld, C. C. J. H. (2013). Methoden en technieken van Onderzoek in de Criminologie. Den Haag, Nederland: Boom Lemma uitgevers.

Blackwell, L., Trzesniewski, K., & Dweck, C. S. (2007). Implicit theories of intelligence predict achievement across an adolescent transition: A longitudinal study and an intervention. Child Development, 78, 246–263. doi:10.1111/j.1467-8624.2007.00995.x Boendermaker, L., Eijgenraam, K., & Geurts, E. (2004). Crisisplaatsingen in de

(36)

opvanginrichtingen. Utrecht, Nederland: Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn Jeugd.

Brand, E. F. J. M., & Van den Hurk, A. A. (2008) 10 jaargangen PIJ-ers. Kenmerken en veranderingen. Den Haag, Nederland: Ministerie van Justitie.

Bruijniks, S. J. E., & Huibers, M. J. H. (2015). FreqMech: de frequentie en

werkingsmechanismen van psychotherapie voor depressie. GZ-Psychologie, 7(6), 12- 15. doi:10.1007/s41480-015-0046-5

Burnette, J. L., VanEpps, E. M., O’Boyle, E. H., Pollack, J. M., & Finkel, E. J. (2013). Mind- Sets Matter: A Meta-analytic Review of Implicit Theories and Self-Regulation. Psychological Bulletin, 139(3), 655-701. doi:10.1037/a0029531

Campbell, S. B. (1995). Behavior Problems in Preschool Children: A Review of Recent Research. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 36(1), 113-149.

doi:10.1111/j.1469-7610.1995.tb01657.x

Campbell, J., Sellen, J. L., & McMurran, M. (2010). Personal Aspirations and Concerns Inventory for Offenders: Developments in the measurement of offenders’ motivation. Criminal Behaviour and Mental Health, 20, 144-157. doi:10.1002/cbm.761

Campbell-Sills, L., Barlow, D. H., Brown, T. A., & Hofmann, S. G. (2006). Acceptability and Suppression of Negative emotion in Anxiety and Mood Disorders. Emotion, 6(4), 586- 595. doi:10.1037.1528-3542.6.4.587

Clarke, A. T. (2006). Coping with Interpersonal Stress and Psychosocial Health Among Children and Adolescents: A Meta-Analysis. Journal of Youth and Adolescence, 35(1), 11-24. doi:10.1007/s10964-005-9001-x

Cohen, J. (1988). Statistical power analysis for the behavioral sciences (2nd ed.). Hillsdale, NJ: Lawrence Earlbaum Associates.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

These values for the maximum deflection angles are deducted from the maximum range of motion which could be obtained by this joint design while maintaining high support

With the 69 papers we identified on the conceptualization of engagement, we have identified seven different domains of engagement: student, customer, health, societal, work,

Based on these literature- driven dimensions (Table 1), the conceptual framework was developed with six key dimensions and multiple indicators that were identified as being relevant

The increasing availability of human induced pluripotent stem cells (hiPSC) derived from healthy individuals and patients have accelerated advances in developing experimental in

Alongside religious backgrounds, individual economic status, and economic development, certain contextual factors have shown an impact on gender differences in educational

Given that the current research found that religion is seen as a core part of Muslims’ identity and that previously conducted studies (Chapman, 2010; Fisher et al., 2010;

Therefore, the present study investigated whether people resist more to text with conventional metaphors than with novel metaphors or no metaphors, whether resistance is higher

The central question of this thesis is: How do low-fee private schools build capacity for social change from the smooth space in Kayin State, Myanmar and what is the role of