• No results found

De relatie tussen een autoritaire opvoedstijl van ouders en angst bij kinderen in de basisschoolleeftijd (4-12 jaar) : literatuurstudie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De relatie tussen een autoritaire opvoedstijl van ouders en angst bij kinderen in de basisschoolleeftijd (4-12 jaar) : literatuurstudie"

Copied!
27
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Relatie tussen een Autoritaire Opvoedstijl van Ouders en Angst bij Kinderen in de Basisschoolleeftijd (4-12 jaar)

Literatuurstudie

Pedagogische Wetenschappen Universiteit van Amsterdam

Naam Student: Ilja Schelvis Studentnummer: 10510281

Studiejaar 2015/2016 Scriptiebegeleider: Eline Möller

(2)

Abstract

In de huidige studie stond de vraag centraal in hoeverre er een relatie bestaat tussen een autoritaire opvoedstijl en angst bij kinderen in de basisschoolleeftijd (4-12 jaar). Dit naar aanleiding van een verhaal van Amy Chua waarin zij zeer positief tegenover een autoritaire opvoeding staat, terwijl uit wetenschappelijk onderzoek al naar voren was gekomen dat een autoritaire opvoeding een negatieve uitwerking kan hebben op de ontwikkeling van kinderen. Zo werd de mate van controle in een autoritaire opvoeding al in relatie gebracht met angst bij kinderen. Uit definities van een autoritaire opvoeding volgen drie aspecten waardoor de autoritaire opvoeding wordt gekenmerkt. Namelijk een hoge mate van controle, een lage mate van warmte en een hoge mate van discipline. De centrale vraagstelling is vervolgens getracht te beantwoorden door elk van deze drie kenmerkende aspecten nader te bekijken in relatie tot angst bij kinderen. De sterkste relatie met angst werd gevonden bij het aspect een hoge mate van controle. Concluderend kan worden gesteld dat er sprake is van een, wellicht matige, relatie tussen een autoritaire opvoeding en angst bij kinderen. De onderzoeksresultaten bij een lage mate van warmte blijken namelijk inconsistent en er is nog weinig onderzoek verricht naar de relatie tussen een hoge mate van discipline en angst. De huidige studie heeft losstaande onderzoeken naar de relatie tussen de kenmerkende aspecten van een autoritaire opvoeding en angst samengenomen. Hierdoor ontstaat een overzichtelijk beeld van in hoeverre een autoritaire opvoeding als geheel in relatie staat tot angst bij kinderen.

Trefwoorden: autoritaire opvoedstijl, ouderlijke controle, ouderlijke warmte, ouderlijke afwijzing, ouderlijke discipline

(3)

De Relatie tussen een Autoritaire Opvoedstijl van Ouders en Angst bij Kinderen in de Basisschoolleeftijd (4-12 jaar)

In 2011 verscheen het boek ‘Het Strijdlied van een Tijgermoeder’, geschreven door Amy Chua. Hierin vertelt zij over de zeer gereguleerde, gedisciplineerde en weinig warme opvoeding van haar kinderen. Volgens Chua is dit de beste manier om kinderen voor te bereiden op het leven en zo uiteindelijk hun geluk te kunnen garanderen (Whitley, 2015). De opvoedstijl van Chua kan worden gedefinieerd als een autoritaire opvoeding, een opvoeding waarin ouders veel van hun kinderen eisen, maar ouders weinig responsief zijn naar hun kinderen toe. Een hoge mate van controle en discipline en een lage mate van warmte zijn kenmerkend voor deze opvoedstijl (Baumrind, 1978; Buri, 1991). Kinderen worden tevens hoog ingeschat door de ouders en hoge prestaties worden daarbij verwacht.

Een autoritaire opvoeding wordt in meerdere studies in verband gebracht met negatieve effecten voor de ontwikkeling van het kind (Furnham & Cheng, 2000; Wolfradt, Hempel, & Miles, 2003). Voornamelijk een hoge mate van controle zou negatieve effecten kennen, zo wordt er een mogelijke relatie genoemd tot angst bij kinderen. Een hoge mate van controle zou namelijk zorgen voor een lage mate van zelfredzaamheid (Chorpita, Brown & Barlow, 1998; Manassis & Bradley, 1994). Deze lage mate van zelfredzaamheid zou een verhoogde mate van angst bevorderen (Wood, 2006). Enkele theorieën lijken dit te verklaren. Zo blijkt uit de theorie van Rapee (2001) dat een hoge mate van ouderlijke controle de

waarneming van angst bij kinderen kan versterken, de kinderen worden namelijk

weggehouden van bepaalde situaties waardoor deze onbekend en dus eng blijven. Chorpita, Brown en Barlow (1998) voegen hieraan toe dat kinderen tevens niet de mogelijkheid krijgen om zelfstandig te oefenen met al opgedane vaardigheden, waardoor een gevoel van angst zou kunnen worden versterkt.

(4)

Angst is een zeer breed begrip en de definitie van angst blijkt enigszins te verschillen per onderzoek. In de huidige studie zal voor angst een definitie worden aangehouden van Craske (1999). Zij maakt onderscheid tussen angst (traits) en angststoornissen. Angst (traits) ziet Craske als een negatief affect ofwel neuroticisme, bestaande uit niet-specifieke

symptomen van angst, bezorgdheid of andere negatieve stemmingen die niet uniek zijn voor een bepaalde stoornis. Tevens is angst een continue factor en wanneer dit ernstige mate bereikt, kan dit een verhoogde gevoeligheid voor stemmingsstoornissen veroorzaken.

Daarentegen zijn angststoornissen specifieke clusters van angstsymptomen die overduidelijk lijden of een beperking veroorzaken. Zowel angst als angststoornissen worden in deze studie aangehaald, gedurende de bespreking van de onderzoeken zal blijken of er sprake is van angst of van een angststoornis.

Angststoornissen zijn een van de meest voorkomende psychiatrische problemen bij kinderen en wanneer deze eenmaal ontstaan blijken ze veelal stabiel en problematisch te blijven gedurende de gehele kindertijd en adolescentie (Boyd, Gullone, Kostanski, Ollendick, & Shek, 2000; Cartwright-Hatton, McNicol & Doubleday, 2006). Enkele theorieën hebben de invloed van opvoeding op het ontstaan, het in stand houden en de verergering van angst bij kinderen al benadrukt (Craske, 1999; Dadds & Roth, 2001; Fox, Henderson, Marshall, Nichols, & Ghera, 2005; Rapee, 2001; Vasey & Dadds, 2001). Als opvoeding inderdaad van grote invloed is op angst bij kinderen is het van belang om te onderzoeken of een bepaalde vorm van opvoeding, in dit geval de autoritaire opvoeding, al dan niet angst of een

angststoornis kan veroorzaken. Op deze manier kan angst als gevolg van een autoritaire opvoeding wellicht voorkomen worden of in ieder geval eerder worden gesignaleerd en behandeld. Toch zijn er ook enkele wetenschappelijke reviews die een minder eenduidig resultaat laten zien wat betreft de invloed van opvoeding op angst bij kinderen (Masia & Morris, 1998; Rapee, 1997; Wood, McLeod, Sigman, Hwang, & Chu, 2003). Om een meer

(5)

eenduidig beeld te krijgen over de relatie tussen opvoeding en angst bij kinderen is daarom meer onderzoek gewenst.

Uit de meta-analyse van McLeod, Wood en Weisz (2007) blijkt tevens dat er al eerder onderzoek is gedaan naar de relatie tussen opvoeding en het ontstaan van angst bij kinderen, maar niet zozeer naar de relatie tussen een autoritaire opvoedstijl en angst. Ook wordt duidelijk dat er wel onderzoek is gedaan naar de relatie tussen de kenmerkende aspecten van een autoritaire opvoeding, zoals een hoge mate van controle, in relatie tot angst bij kinderen. Echter blijkt dat er niet naar elk kenmerkend aspect van een autoritaire opvoeding evenveel onderzoek is verricht in relatie tot angst. Ook zijn de onderzoeksresultaten die er al wel zijn nog niet samengenomen om een duidelijk beeld te vormen van een mogelijke relatie tussen een autoritaire opvoeding en angst bij kinderen. Dit laatste maakt onderzoek naar specifiek de relatie tussen een autoritaire opvoedstijl en angst bij kinderen wenselijk. De vraag die in de huidige studie centraal staat luidt daarom: ‘In hoeverre bestaat er een relatie tussen een autoritaire opvoedstijl van de ouders en angst bij kinderen in de basisschoolleeftijd (4-12 jaar)?’

De deelonderwerpen die onderzocht zullen worden, volgen uit de kernmerkende aspecten van een autoritaire opvoeding, zoals eerder benoemd in de definities van Baumrind (1978) en Buri (1991). Er zal worden gekeken naar in hoeverre een hoge mate van controle, een lage mate van warmte en een hoge mate van discipline in relatie staan tot angst bij kinderen. Onder een hoge mate van controle wordt verstaan een extreme regulatie van de activiteiten en routines van kinderen, stimulering van afhankelijkheid van de ouders en veelal ook instructies aan de kinderen van hoe zij zich zouden moeten voelen, hoe zij zouden moeten denken en handelen (Barber, 1996; Steinberg, Elmen & Mounts, 1989).

Een eenduidige definitie van het begrip ouderlijke warmte lijkt moeilijk te achterhalen. Zo wordt volgens Ray, Kalland, Lehto, en Roos (2013) ouderlijke warmte gekenmerkt door

(6)

responsiviteit, zorg, affectie en sociale steun naar de kinderen. Omdat deze aspecten in meerdere onderzoeken bij ouderlijke warmte naar voren komen zal deze definitie in de huidige studie worden gehandhaafd. Tevens zullen artikelen worden betrokken waarin ouderlijke afwijzing (rejection) naar voren komt. Ouderlijke afwijzing (rejection) wordt namelijk in meerdere onderzoeken als tegenhanger van ouderlijke warmte genoemd. Meer specifiek kan ouderlijke afwijzing worden gedefinieerd als ouderlijk gedrag dat vijandig, afkeurend en vooral laag in warmte is (Maccoby, 1992; Rapee, 1997; Wood et al., 2003).

Tot slot volgt de definitie van een hoge mate van discipline. Discipline wordt veelal gezien als een fundamenteel onderdeel van de opvoeding (Laskey & Cartwright-Hatton, 2009) en is dus vanuit de basis geen negatief begrip. Echter kan discipline in een negatieve vorm naar voren komen. Vormen van ineffectieve discipline zouden met name onderdeel zijn van de autoritaire en permissieve opvoedstijl (Baumrind, 1966). Parent et al. (2011) maken onderscheid tussen harde ouderlijke discipline (harsh parental discipline) en lakse ouderlijke discipline (permissive parental discipline). De autoritaire opvoeding wordt volgens hen met name gekenmerkt door harde discipline, waaronder schreeuwen, schelden maar ook fysiek straffen wordt verstaan. In de huidige studie zal allereerst het aspect een hoge mate van ouderlijke controle besproken worden.

Hoge mate van ouderlijke controle en angst bij kinderen

Zoals in de inleiding al is beschreven wordt onder ouderlijke controle een extreme regulatie van de activiteiten en routines van kinderen verstaan (Barber, 1996; Steinberg, Elmen & Mounts, 1989) . Tevens vindt stimulering van afhankelijkheid van de ouders plaats en veelal worden ook instructies aan de kinderen gegeven over hoe zij zich zouden moeten voelen, zouden moeten denken en handelen. In dit hoofdstuk zal nader worden gekeken naar de mogelijke relatie tussen ouderlijke controle en angst bij kinderen. Dit zal gedaan worden

(7)

door onderzoeksresultaten te bespreken ingedeeld naar het type onderzoek, namelijk meta-analyses, observationeel onderzoek, vragenlijstonderzoek en experimenteel onderzoek. Meta-analyses

Naar de relatie tussen ouderlijke controle en angst bij kinderen zijn enkele meta-analyses uitgevoerd, twee recente meta-meta-analyses zullen worden besproken. McLeod, Wood, en Weisz (2007) hebben, zoals eerder genoemd, een meta-analyse uitgevoerd naar de relatie tussen opvoeding en het ontstaan van angst bij kinderen. Een van de onderdelen die is bekeken was ouderlijke controle en de invloed daarvan op de ontwikkeling van angst bij kinderen. In hun meta-analyse vonden zij dat er een matig verband bestaat tussen ouderlijke controle en angst bij kinderen (d=.52). Tevens bleek duidelijk uit deze meta-analyse dat er sprake was van een sterker verband bij studies waarbij gebruikt werd gemaakt van

geobserveerde ouderlijke controle in plaats van zelfgerapporteerde ouderlijke controle. Van Der Bruggen, Stams en Bögels (2008) hebben vervolgens ook een meta-analyse uitgevoerd naar de relatie tussen de mate van controle door ouders en angst bij kinderen. In de meta-analyse is enkel geobserveerde ouderlijke controle meegenomen omdat uit het

onderzoek van McLeod et al. (2007) al bleek dat de relatie tussen ouderlijke controle en angst bij kinderen sterker was bij geobserveerde ouderlijke controle. Uit de meta-analyse bleek dat er een verband bestaat tussen controle van ouders en angst bij schoolgaande kinderen (d=.58). Interessant is dat de uitgevoerde moderatie analyses een nog iets sterker verband vonden tussen ouderlijke controle en angst bij kinderen in studies waarin meisjes waren

oververtegenwoordigd. Dit zou wellicht verklaard kunnen worden doordat uit eerdere onderzoeken al is gebleken dat meisjes gevoeliger zijn voor angst dan jongens (Silverman, Goedhart, Barrett & Turner, 2003).

Uit dezelfde meta-analyse van Van der Bruggen et al. (2008) kwam naar voren dat er een sterker verband tussen ouderlijke controle en angst bij kinderen werd gevonden in

(8)

vader/twee-ouder groepen (d=.84) dan in moeder/eerste opvoeder groepen (d=.50). Tevens werd er een sterker verband tussen ouderlijke controle en angst bij kinderen waargenomen bij families uit hogere sociaaleconomische klassen en bij studies die een discussietaak gebruikten om de mate van ouderlijke controle vast te stellen. Tot slot werd gevonden dat een hoge mate van ouderlijke controle voor meer angst zorgt naarmate de kinderen ouder worden. Naarmate kinderen ouder worden gaan zij namelijk streven naar meer autonomie. Een hoge mate van ouderlijke controle beperkt deze ontwikkeling, ook Bögels en Phares (2008) ondersteunen dit. Observationeel onderzoek

Veel onderzoek dat in de afgelopen jaren is gedaan waarin ouderlijke controle en angst bij kinderen naar voren komt, blijkt observationeel onderzoek te zijn (Wood, McLeod,

Sigman, Hwang & Chu, 2003). Enkele observationele onderzoeken die nog niet zijn betrokken in de meta-analyses zullen afzonderlijk worden besproken. Allereerst hebben Barrett, Fox en Farrell (2005) observationeel onderzoek verricht naar ouderlijke controle en angst bij kinderen. Ze hebben gekeken naar ouderlijke controle bij zowel moeders als vaders bij hun angstige kind en hun niet angstige broertje of zusje. Tevens was er een controlegroep waarin enkel ouders plaatsnamen met hun niet-angstige kinderen. Vader of moeder werd samen met het angstige kind en een broertje of zusje geobserveerd tijdens het uitvoeren van een speltaak. Ook in de controle groep werd een speltaak uitgevoerd. Uit de resultaten bleek dat ouders van een angstig kind en een niet-angstig kind meer controle vertoonden dan ouders van niet-angstige kinderen uit de controle groep. Tevens bleek dat vaders meer controlerend gedrag vertoonden naar hun angstige kind dan naar hun niet angstige kind. Moeders toonden evenveel controlerend gedrag naar hun angstige kind als naar hun niet angstige kind. Tot slot bleek dat moeders uit de angstige groep wel meer controlerende gedrag vertoonden naar hun niet-angstige kind dan moeders uit de controle groep.

(9)

Van der Bruggen, Bögels en van Zeilst (2010) hebben een observationeel onderzoek gedaan met behulp van video-opnamen, maar hebben vooraf ook gebruik gemaakt van de Spielberger State Trait Anxiety Inventory for Children (STAIC) om de mate van angst bij de kinderen te kunnen vaststellen. Ze hebben gekeken naar de relatie tussen zowel angst bij kinderen als angst bij ouders en ouderlijke controle. In dit onderzoek werd gekeken naar angst (traits) en niet naar angststoornissen. Ouders en kinderen werden voorafgaand aan de

observatie gevraagd een vragenlijst in te vullen waarmee de mate van angst kon worden vastgesteld. De 37 deelnemende kinderen waren tussen de acht en elf jaar oud. De kinderen moesten tijdens de observatie een lastige Tangram puzzel oplossen, één met hun vader en één met hun moeder. De video-opnamen van deze interacties werden bekeken en er werd

gescoord op mate van controle bij de ouder, met behulp van Krohne and Hock’s Parental Control Rating en Hudson and Rapee’s Parental Control Rating. Het onderzoek wees uit dat er sprake was van een relatie tussen angst bij het kind en controle bij de ouder, ouders bleken meer controlerend op te treden wanneer het kind angstig was. Er werd een significant sterker effect gevonden bij jongens dan bij meisjes. Meer teruggetrokkenheid bij de kinderen tijdens de observatie stond ook in relatie tot meer controle bij de ouder.

Vragenlijstonderzoek

Verhoeven, Bögels en Van der Bruggen (2012) hebben gekeken naar het verband tussen verschillende opvoeddimensies en angst bij kinderen. Een van de dimensies die werd behandeld was een hoge mate van ouderlijke controle. Bij kinderen in de basisschoolleeftijd, bij adolescenten en ouders werden vragenlijsten afgenomen. In totaal hebben 197 kinderen deelgenomen aan het onderzoek. Zowel de kinderen als ouders werd gevraagd de SCARED-71 in te vullen. Deze vragenlijst bestaat uit SCARED-71 angstsymptomen waarbij de kinderen moeten aangeven hoe vaak zij deze angstsymptomen ervaren en de ouders moeten aangeven hoe vaak zij denken dat het kind de angstsymptomen ervaart. Tevens moesten kinderen en ouders een

(10)

vragenlijst invullen ten behoeve van het opvoedgedrag van de ouders. Deze vragenlijst was de Rearing Behavior Questionnaire (RBQ). Uit de resultaten bleek dat voornamelijk een hoge mate van controle bij de moeder, en niet bij de vader, in relatie stond tot angst bij het kind tijdens de basisschoolleeftijd. Daarentegen bleek dat een hoge mate van controle door de vader een sterkere relatie had met angst bij adolescenten dan bij kinderen in de

basisschoolleeftijd.

Experimenteel onderzoek

In de eerder besproken meta-analyses zijn enkel observationele onderzoeken en vragenlijstonderzoeken betrokken. De reden hiervoor is dat er zeer weinig experimenteel onderzoek gedaan blijkt te zijn naar de relatie tussen ouderlijke controle en angst bij jonge kinderen. De Wilde en Rapee (2008) hebben een eerste stap gezet in de richting van experimenteel onderzoek naar deze relatie. Zij hebben in een pilotstudy een experimenteel design opgezet om de invloed van controle van de moeder op angst bij het kind te kunnen onderzoeken. De betrokken kinderen varieerden in leeftijd van zeven tot dertien jaar. Aan 26 moeders werd gevraagd of zij veel controle of juist weinig controle wilden uitoefenen over het kind tijdens de voorbereiding op een spreektaak. De kinderen moesten vervolgens zelfstandig een spreektaak voorbereiden. Bij de kinderen waarvan de moeder bij de eerdere voorbereiding op de spreektaak veel controle uitoefende, werd uiteindelijk meer angst

waargenomen. De mate van angst bij de kinderen werd vooraf aan het experiment gemeten en direct na de tweede spreektaak met de STAIC. Tevens werd de spreektaak opgenomen en werden mogelijke kenmerken van angst geobserveerd door middel van The Social

Performance Rating Scale (SPRS).

Thirlwall en Creswell (2010) hebben ook een experimenteel onderzoek uitgevoerd naar de invloed van ouderlijke controle op angst door voort te bouwen op de kennis uit het onderzoek van De Wilde en Rapee (2008). In dit onderzoek is enkel gekeken naar ouderlijke

(11)

controle van moeders. Het onderzoek werd uitgevoerd door een niet-klinische steekproef van 24 moeders van kinderen in de leeftijd van vier tot vijf jaar te trainen, zodat zij zowel

controlerend als autonomiebevorderend gedrag konden vertonen. Van hen werd verwacht dat zij een van deze beide gedraging zouden vertonen in de interactie met hun kind tijdens de voorbereiding op een spreektaak. Uit de resultaten bleek dat wanneer moeders controlerend optraden tijdens de voorbereidingsperiode, de kinderen meer negatieve veronderstellingen maakten over wat zij moesten doen nog voordat de kinderen daadwerkelijk hadden gesproken. Tevens vonden de kinderen het dan minder leuk om de spreektaak uit te voeren. Dit leidde tot meer geobserveerde angst bij de kinderen. In de groep van autonomiebevorderende moeders bleek er sprake te zijn van minder angst bij de kinderen.

Samenvatting

Al met al kan gesteld worden dat uit zowel experimenteel als observationeel onderzoek blijkt dat er een relatie bestaat tussen een hoge mate van ouderlijke controle en angst bij kinderen. Ook het besproken vragenlijstonderzoek laat een relatie zien tussen een hoge mate van ouderlijke controle en angst bij kinderen. Hierbij blijkt dat voornamelijk een hoge mate van controle bij de moeder voor meer angst bij het kind zorgt in de

basisschoolleeftijd. In de besproken meta-analyses blijkt tevens sprake te zijn van een, dan wel matig, verband tussen ouderlijke controle en angst bij kinderen.

Lage mate van ouderlijke warmte en angst bij kinderen

Een lage mate van ouderlijke warmte is net als een hoge mate van ouderlijke controle een aspect van een autoritaire opvoeding. Zoals in de inleiding genoemd, zal een definitie worden gehandhaafd van Ray, Kalland, Lehto, en Roos (2013). Hierin stellen zij dat

ouderlijke warmte gekenmerkt wordt door responsiviteit, zorg, affectie en sociaal support naar de kinderen. Als tegenhanger van ouderlijke warmte wordt veelal ouderlijke afwijzing

(12)

afkeurend en vooral laag in warmte is (Maccoby, 1992; Rapee, 1997; Wood et al., 2003). Zowel onderzoeken waarin een lage mate van ouderlijke warmte naar voren komt als onderzoeken waarin ouderlijke afwijzing naar voren komt, zullen in deze paragraaf worden behandeld. De gevonden onderzoeksresultaten zullen, zoals eerder bij ouderlijke controle, worden onderverdeeld naar type onderzoek.

Meta-analyses & reviews

Eerder besproken in de huidige studie is de review van Wood et al. (2003).

Onderzoeken, zowel observationeel onderzoek als zelfrapportage onderzoeken, die hebben gekeken naar de relatie tussen opvoedstijl ofwel ouderlijke gedragingen en angst bij kinderen zijn in deze review opgenomen. Wood et al. (2003) stelden dat er uit enkele onderzoeken bleek dat er geen relatie is tussen ouderlijke warmte en angst bij kinderen. Uit sommige onderzoeken bleek dat er wel een relatie zou bestaan tussen ouderlijke warmte en angst bij kinderen, maar dan vertoont veelal de moeder ook angstige gedragingen. Dit laatste zou ook van invloed kunnen zijn geweest op de angst die het kind vertoonde waardoor het de

resultaten enigszins kan hebben vertekend. Al met al bleek dat er geen duidelijke relatie viel waar te nemen tussen ouderlijke warmte en angst bij kinderen.

De tevens eerder besproken meta-analyse van McLeod et al. 2007 heeft behalve naar ouderlijke controle ook gekeken naar ouderlijke afwijzing, onderverdeeld in ouderlijke teruggetrokkenheid en ouderlijke warmte. Uit de meta-analyse kwam naar voren dat ouderlijke warmte geassocieerd werd met minder angst bij het kind terwijl ouderlijke teruggetrokkenheid werd geassocieerd met meer angst bij het kind. Wel werd er een sterker verband gevonden bij de relatie tussen ouderlijke teruggetrokkenheid en angst bij het kind (r=.22) dan bij ouderlijke warmte en angst bij het kind (r=.06). Wanneer er in onderzoeken wel een relatie tussen ouderlijke warmte ofwel ouderlijke teruggetrokkenheid en angst bij kinderen werd gevonden, was de richting van het verband nog onduidelijk.

(13)

DiBartolo en Helt (2007) hebben ook een review geschreven, enkel gebaseerd op observationele onderzoeken, waarbij nader werd gekeken naar onderzoeken waarbij de ouder-kind interactie werd geobserveerd in families waarbij angst voorkomt. Zij betrokken in totaal achttien onderzoeken waarvan negen die niet in de review van Wood et al. (2003) voorkomen. In de betrokken onderzoeken werd de mate van controle en de mate van warmte die de ouders toonden naar de kinderen geobserveerd. De onderzoeken werden in twee groepen verdeeld, een bottom-up groep waarbij de kinderen angst vertoonden en een top-down groep waarbij ouders angst vertoonden. Voor de huidige studie zijn enkel de resultaten met betrekking tot de bottum-up groep van toegevoegde waarde, voor deze groep zijn twaalf observationele

onderzoeken in de review opgenomen. Concluderend stelden DiBartolo en Helt (2007) dat er nog onvoldoende onderzoek is verricht naar het tonen van warmte door de ouders naar de kinderen bij de bottom-up groep. Op basis van de onderzoeksresultaten die wel beschikbaar waren, kon gesteld worden dat de mate waarin ouders warmte tonen, wanneer bij het kind sprake is van angst, inconsistent is. Namelijk bij vijf van de twaalf bottom-up studies kwam naar voren dat ouders minder warmte vertoonden, maar in de overige zeven studies bleek dat niet het geval.

Observationeel onderzoek

Een observationeel onderzoek dat niet is meegenomen in de meta-analyses en reviews is het onderzoek van Bögels, Bamelis en van der Bruggen (2008). Zij hebben onderzoek gedaan naar opvoedgedrag van ouders in relatie tot angst bij kinderen. Dit onderzoek heeft tevens meer dan voorgaand onderzoek, de nadruk gelegd op de rol van vaders. Ook hebben zij gekeken naar of het opvoedgedrag van ouders te maken heeft met angst bij het kind of dat wellicht angst bij de ouders zelf ook een rol speelt. Aan het onderzoek deden 121 kinderen met angststoornissen en 38 controle kinderen mee, samen met hun ouders. De diagnostische status van angst bij de kinderen werd vastgesteld met behulp van het Anxiety Disorder

(14)

Interview Schedule (ADIS). Hierbij werden interviews afgenomen bij de kinderen maar ook bij de ouders, dit om ook de perceptie van de ouder omtrent de angst bij het kind te kunnen betrekken. Tevens werd de Scared-71 ingevuld door kinderen en door de ouders, om hiermee de mate en soort angst bij de kinderen te kunnen vaststellen. Vervolgens vond de Family Interaction Task plaats, bestaande uit vier soorten interacties van elk vijf minuten. Eén kind-moeder interactie, één kind-vader interactie en twee kind-kind-moeder-vader interacties. De videobeelden van de interacties werden onder anderen gescoord op de categorie

warmte/afwijzing. Uit het onderzoek kwam naar voren dat zowel moeders als vaders van angstige kinderen niet minder warmte ofwel meer afwijzing lieten zien dan ouders van kinderen uit de controle groep.

Vragenlijstonderzoek

Behalve observationele onderzoeken zijn er ook vragenlijstonderzoeken te vinden die zich richten op de relatie tussen een lage mate van ouderlijke warmte ofwel ouderlijke afwijzing en angst bij kinderen. Een aantal van deze onderzoeken zijn niet meegnomen in de al besproken meta-analyses en reviews en zullen hier worden uitgelicht. Zo hebben Festa en Ginsburg (2011) gekeken naar hoe ouders en leeftijdsgenootjes van invloed zijn op sociale angst bij kinderen. Bij de ouders werd gekeken naar of zij zelf angst hadden, hun mate van controle en de mate van afwijzing. Aan het onderzoek deden 63 kinderen mee met hun ouders, kinderen varieerden in leeftijd van zeven tot twaalf jaar. De mate van angst bij kinderen werd op twee manieren vastgesteld. Allereerst met de Anxiety Disorders Interview Schedule for DSM-IV Child Version (ADIS-C), hierbij kan de mate van angst worden vastgesteld bij zowel kinderen als ouders door middel van interviews. Vervolgens werd de Screen for Child Anxiety-Related Emotional Disorders-Child Version (SCARED-C) gebruikt, waarbij kinderen aangeven in hoeverre een bepaalde stelling op hen van toepassing is. De mate van ouderlijke afwijzing werd vastgesteld met behulp van de Egna Minnen Betra¨ffande

(15)

Uppfostran (EMBU-C), een vragenlijst waarbij de kinderen aan moesten geven in hoeverre een stelling over het handelen van de ouders op hen van toepassing was. Tevens vond er wel een observatie plaats in dit onderzoek, de Five Minute Speech Task and Coding Manual (FMST), hiermee kon echter geen ouderlijke afwijzing worden gemeten. Uit de resultaten van de vragenlijsten bleek dat ouderlijke afwijzing als een voorspeller kan worden gezien van sociale angst bij kinderen.

Tot slot zal het al eerder besproken zelfrapportage onderzoek van Verhoeven et al. (2012) worden aangehaald. Hierin is naar verschillende opvoeddimensies gekeken, zij hebben behalve ouderlijke controle ook ouderlijke afwijzing in hun onderzoek betrokken. De vragenlijsten die ouders en kinderen dienden in te vullen waren de SCARED-71 om angst te meten en de RBQ om de opvoeddimensies vast te stellen. Laatstgenoemde betrof vijf items om ouderlijke afwijzing te meten. Het onderzoek wees uit dat voor kinderen in de

basisschoolleeftijd er inderdaad een relatie bleek te zijn tussen ouderlijke afwijzing en angst bij de kinderen. Echter bleek deze relatie niet zo sterk te zijn als de relatie tussen een hoge mate van ouderlijke controle en angst bij kinderen. Toen namelijk de relatie tussen ouderlijke afwijzing en angst bij kinderen werd gecontroleerd voor ouderlijke controle, bleef de relatie niet significant.

Samenvatting

Er kan gesteld worden dat wanneer er wordt gekeken naar de meta-analyses en reviews waarbij meerdere observationele onderzoeken en vragenlijstonderzoeken worden samengenomen, de algehele conclusie wat betreft de relatie tussen een lage mate van ouderlijke warmte en angst bij het kind inconsistent blijkt. Wel wordt duidelijk dat er in elk geval geen sterke relatie wordt gevonden. Het apart besproken observationeel onderzoek toont aan dat er geen relatie zou zijn tussen een lage mate van warmte en angst bij kinderen, terwijl de vragenlijstonderzoeken wel een mogelijke relatie aantonen. Al met al lijken de resultaten

(16)

wat betreft de relatie tussen een lage mate van ouderlijke warmte en angst bij kinderden inconsistent te zijn.

Hoge mate van ouderlijke discipline en angst bij kinderen

Zoals in de inleiding al is benoemd kan een hoge mate van ouderlijke discipline worden gezien als een ineffectieve vorm van discipline. Parent et al. (2011) maken hierbij onderscheid tussen harde ouderlijke discipline (harsh parental discipline) en permissieve ouderlijke discipline (permissive parental discipline), waarvan eerstgenoemde betrekking heeft op de autoritaire opvoeding en gekenmerkt wordt door schreeuwen, schelden en fysiek straffen. Onderzoeken met betrekking tot harde ouderlijke discipline zullen worden

besproken, waarbij de onderzoeken ook ditmaal worden onderverdeeld naar type onderzoek. Vragenlijstonderzoek

Allereerst zal het onderzoek van Rodriguez (2003) worden behandeld. Aan dit

onderzoek deden 42 kinderen uit Nieuw-Zeeland en hun ouders mee. De kinderen waren in de leeftijd van acht tot twaalf jaar. De focus van het onderzoek lag bij vormen van discipline en mishandeling in relatie tot angst en depressie bij de kinderen. Discipline werd in dit

onderzoek vastgesteld door het gebruik van een test voor discipline waarbij de ouders twaalf korte scenario’s moesten lezen waarin een vorm van discipline centraal stond. De scenario’s zijn overgenomen uit eerder onderzoek. De ouders moesten hierbij aangeven hoe vaak zij zelf de vorm van discipline vertoonden die in de scenario’s werd getoond. De mate van angst bij kinderen werd gemeten met behulp van de Children's Attributional Style Questionnair (CACQ). Uit de resultaten van het onderzoek bleek dat wanneer ouders aangaven vaak harde discipline toe te passen, de kinderen dan hoger scoorden op angst.

Gershoff et al. (2010) hebben ook een vragenlijstonderzoek gedaan. Het onderzoek richtte zich op verschillende vormen van discipline bij moeders in relatie tot angst en agressie bij kinderen. Om participanten te verzamelen, hebben zij een selectie gemaakt uit een al

(17)

bestaand databestand. Uiteindelijk werden er 292 kinderen in de leeftijd van acht tot twaalf jaar met hun moeders geselecteerd. Allen waren woonachtig in stedelijke gebieden, maar in verschillende landen. Er werden vragenlijsten afgenomen bij zowel moeders als kinderen. Om angst en agressie vast te kunnen stellen bij de kinderen werd de Child Behavior Checklist (CBCL) afgenomen. Om discipline bij de moeders vast te kunnen stellen, werd een speciaal voor deze studie ontwikkelde discipline vragenlijst afgenomen waarbij werd gescoord op elf vormen van discipline. Omdat niet alle participanten konden lezen en schrijven werden de vragenlijsten mondeling afgenomen. Een van de vragen die de onderzoekers trachtten te beantwoorden in dit onderzoek was of bepaalde vormen van discipline leiden tot angst en agressie bij kinderen, niet lettend op de afkomst van de moeders en kinderen. De resultaten van de vragenlijsten wezen uit dat vier van de elf disciplinetechnieken leidden tot angst bij kinderen, waaronder het fysiek straffen. Hierdoor werd in dit onderzoek een relatie

aangetoond tussen harde ouderlijke discipline en angst bij het kind. Samenvatting

Naar de relatie tussen harde ouderlijke discipline en angst bij kinderen in de basisschoolleeftijd blijkt nog erg weinig onderzoek te zijn verricht. De onderzoeken zoals hierboven besproken tonen aan dat er wel een mogelijke relatie zou zijn tussen harde ouderlijke discipline en angst bij kinderen.

Conclusies en discussie

De vraag die in deze studie centraal stond luidde: ‘In hoeverre bestaat er een relatie tussen een autoritaire opvoedstijl van de ouders en angst bij kinderen in de basisschoolleeftijd (4-12 jaar)?’ Op basis van de besproken literatuur kan gesteld worden dat er sprake is van een relatie tussen een autoritaire opvoedstijl van de ouders en angst bij kinderen, al is deze relatie wellicht niet erg sterk. Dit is omdat de drie besproken kernconcepten niet allen een even duidelijke relatie tot angst bij kinderen aantonen. De sterkste relatie lijkt aanwezig te zijn bij

(18)

het aspect hoge mate van controle. Alle besproken typen onderzoek wijzen op een relatie tussen een hoge mate van ouderlijke controle en angst bij het kind. De onderzoeksresultaten met betrekking tot de relatie tussen een lage mate van warmte en angst lijkt nog inconsistent. Naar harde ouderlijke discipline en angst is erg weinig onderzoek verricht waardoor

uitspraken over een relatie eigenlijk nog niet mogelijk is. Er zou wellicht sprake kunnen zijn van een relatie, de onderzoeken die zijn besproken wijzen namelijk op een relatie tussen harde ouderlijke discipline en angst bij het kind.

Zoals net genoemd, wijzen alle besproken typen onderzoeken op een relatie tussen een hoge mate van ouderlijke controle en angst bij kinderen. Dit ondersteunt het eerdere

onderzoek naar een hoge mate van controle en angst, en de daarbij horende theorieën (Chorpita, Brown & Barlow, 1998; Manassis & Bradley, 1994; Wood, 2006). Hieruit bleek een relatie tussen een hoge mate van controle en angst bij kinderen ook aannemelijk. Het onderzoek naar de relatie tussen een hoge mate van controle en angst bij kinderen bestaat nu grotendeels uit observationeel onderzoek en vragenlijstonderzoek. Er is een eerste stap gezet in de richting van experimenteel onderzoek, maar meer experimenteel onderzoek is zeker gewenst. Allereerst om een meer gevarieerd onderzoeksbeeld te verkrijgen en tevens omdat door middel van experimenteel onderzoek wellicht een mogelijk causaal verband kan worden aangetoond. Dit is met de huidige onderzoeksresultaten nog niet mogelijk. Er is enkel

courrelationeel onderzoek verricht waardoor nu alleen kan worden aangetoond of er sprake is van een mogelijke relatie. Experimenteel vervolgonderzoek zou dus wellicht meer

duidelijkheid kunnen bieden in de causaliteit van de nu al gevonden relatie.

Onderzoekresultaten met betrekking tot de relatie tussen een lage mate van ouderlijke warmte, ofwel ouderlijke afwijzing, en angst bij kinderen blijken nog inconsistent. Wel wijzen de besproken vragenlijstonderzoeken allen op een relatie. Een mogelijke verklaring voor de inconsistente onderzoeksresultaten zou kunnen zijn dat het construct ouderlijke

(19)

warmte alsmede ouderlijke afwijzing niet duidelijk en consistent worden gedefinieerd, zo melden ook DiBartolo en Helt (2007). Doordat de constructen in elk onderzoek net iets anders worden gedefinieerd, wordt wellicht ook in elk onderzoek net iets anders gemeten. Een

mogelijke vergelijking tussen de verschillende onderzoeken wordt daardoor wellicht ook minder valide.

Tevens een kritiekpunt is dat er in de besproken meta-analyses van McLeod, Wood, en Weisz (2007) en Van Der Bruggen, Stams en Bögels (2008) geen onderscheid werd gemaakt in onderzoeken waar alleen vaders of moeders werden geobserveerd of beiden, alles werd in de meta-analyses samengenomen. Uit onderzoek blijkt echter dat er een verschil is in opvoedgedrag tussen vaders en moeders (Bögels & Phares, 2008; Möller et al., 2013;

Paquette, 2004). Vaders zouden namelijk meer spelgericht zijn en veelal minder angstig zijn ingesteld. Het lijkt daarom van belang hier wel onderscheidt in te maken in vervolgonderzoek, zowel in meta-analyses als in experimenteel en observationeel onderzoek. In de twee laatste genoemden wordt dit al steeds vaker gedaan.

Wat betreft de relatie tussen een hoge mate van ouderlijke discipline en angst kan gesteld worden dat die waarschijnlijk aanwezig is. Er is erg weinig onderzoek verricht naar deze relatie zeker bij kinderen in de basisschoolleeftijd. De onderzoeken die zijn besproken waren vragenlijstonderzoeken. Uit deze onderzoeken kwam al wel een relatie tussen harde ouderlijke discipline en angst bij kinderen naar voren. Om te spreken van een duidelijk relatie is meer en gevarieerder onderzoek wenselijk. Zowel experimenteel onderzoek, zoals ook bij een hoge mate van ouderlijke controle en lage mate van ouderlijke warmte gewenst is, als observationeel onderzoek.

Ondanks de genoemde beperkingen kan de huidige literatuurstudie als betekenisvol worden gezien. De huidige studie heeft de losstaande onderzoeken die al waren gedaan naar de kenmerkende aspecten van een autoritaire opvoeding en angst samengenomen. Hierdoor

(20)

ontstaat een overzichtelijker beeld van in hoeverre de kenmerkende aspecten van een autoritaire opvoeding in relatie staan tot angst en daardoor ook in hoeverre een autoritaire opvoeding als geheel in relatie staat tot angst bij kinderen. Doordat is gebleken dat er een, al dan niet matige, relatie bestaat tussen een autoritaire opvoeding en angst bij kinderen is het van belang ouders hierover te informeren door middel van voorlichtingen over de effecten van een autoritaire manier van opvoeden. Tevens kan wanneer angst wordt vastgesteld bij

kinderen wellicht eerder worden gekeken naar de manier van opvoeden die de ouders

hanteren en wanneer deze kenmerkende aspecten van en autoritaire opvoeding kent, kan hier door middel van een interventie dan sneller opworden ingespeeld.

(21)

Referenties

American Psychiatric Association. (2000). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (4th ed., rev.). Washington, DC: Author.

Barber, B. K. (1996). Parental psychological control: Revisiting a neglected construct. Child development, 67, 3296-3319.doi:10.1111/j.1467-8624.1996.tb01915.x

Barrett, P. M., Fox, T., and Farrell, L. (2005). Parent–child interactions with anxious children and their siblings: An observational study. Behaviour Change, 22, 220–235. Retrieved from http://journals.cambridge.org/action/displayAbstract?fromPage=online&aid =8496837&fileId=S0813483900001649

Baumrind, D. (1966). Effects of authoritative control on child behavior. Child Development, 37, 887–907. doi:10.2307/ 1126611.

Baumrind, D. (1978). Parental disciplinary patterns and social competence in children. Youth and Society, 9, 239–275. Retrieved from http://search.proquest.com.proxy.uba.uva.nl :2048/docview/1295915443?accountid=14615

Bögels, S. M., Bamelis, L., & van der Bruggen, C. (2008). Parental rearing as a function of parent's own, partner's, and child's anxiety status: fathers make the

difference. Cognition and Emotion, 22, 522-538. doi:10.1080/02699930801886706 Bögels, S. M., & Phares, V. (2008). Fathers’ role in the etiology, prevention and treatment of

child anxiety: A review and new model. Clinical Psychology Review, 28, 539-558. doi:10.1016/j.cpr.2007.07.011

Bögels, S.M., & Tarrier, N. (2004). Unexplored issues and future directions in social phobia research. Clinical Psychology Review 24, 731–736. doi:10.1016/j.cpr.2004.07.003 Boyd, C. P., Gullone, E., Kostanski, M., Ollendick, T. H., & Shek, D. T. (2000). Prevalence

(22)

data. The Journal of Genetic Psychology, 161, 479-492. doi:10.1080 /00221320009596726

Buri, J. R. (1991). Parental authority questionnaire. Journal of personality assessment, 57, 110-119. doi:10.1207/s15327752jpa5701_13

Cartwright-Hatton, S., McNicol, K., & Doubleday, E. (2006). Anxiety in a neglected population: prevalence of anxiety disorders in pre-adolescent children. Clinical Psychology Review, 26, 817-833. doi:10.1016/j.cpr.2005.12.002

Cheung, C. K., Cheung, H. Y., & Wu, J. (2014). Career unreadiness in relation to anxiety and authoritarian parenting among undergraduates. International journal of adolescence and youth, 19, 336-349. doi:10.1080/02673843.2014.928784

Chorpita, B. F., Brown, T. A., & Barlow, D. H. (1998). Perceived control as a mediator of family environment in etiological models of childhood anxiety. Behavior Therapy, 29, 457-476. doi:10.1016/S0005-7894(98)80043-9

Craske, M. G. (1999). Anxiety disorders: Psychological approaches to theory and treatment. Boulder, CO: Westview Press.

Dadds, M. R., & Roth, J. H. (2001). Family processes in the development of anxiety

problems. In M. W. Vasey & M. R. Dadds (Eds.), The developmental psychopathology of anxiety (pp. 278−303). Oxford: Oxford University Press

Degnan, K. A., & Fox, N. A. (2007). Behavioral inhibition and anxiety disorders: Multiple levels of a resilience process. Development & Psychopathology, 19, 729–746. doi:10.1017/S0954579407000363

De Wilde, A., & Rapee, R. M. (2008). Do controlling maternal behaviours increase state anxiety in children’s responses to social threat? A pilot study. Journal of Behavior Therapy and Experimental Psychiatry, 39, 526-537. doi:10.1016/j.jbtep.2007.10.011

(23)

DiBartolo, P. M., & Helt, M. (2007). Theoretical models of affectionate versus affectionless control in anxious families: a critical examination based on observations of parent– child interactions. Clinical Child and Family Psychology, 10, 253-274. doi:10.1007 /s10567-007-0017-5

Festa, C. C., & Ginsburg, G. S. (2011). Parental and peer predictors of social anxiety in youth. Child Psychiatry & Human Development, 42, 291-306. doi:10.1007/s10578 -011-0215-8

Fox, N. A., Henderson, H. A., Marshall, P. J., Nichols, K. E., & Ghera, M. M. (2005). Behavioral inhibition: Linking biology and behavior within a developmental

framework. Annual Review of Psychology, 56, 235−262. doi:10.1146/annurev.psych .55.090902.141532

Furnham, A., & Cheng, H. (2000). Perceived parental behaviour, self-esteem and happiness. Social Psychiatry and Psychiatric Epidemiology, 35, 463-47. doi:10.1007

/s001270050265

Gershoff, E. T., Grogan‐Kaylor, A., Lansford, J. E., Chang, L., Zelli, A., Deater‐Deckard, K., & Dodge, K. A. (2010). Parent discipline practices in an international sample:

Associations with child behaviors and moderation by perceived normativeness. Child development, 81, 487-502. doi:10.1111/j.1467-8624.2009.01409.x

Laskey, B. J., & Cartwright-Hatton, S. (2009). Parental discipline behaviours and beliefs about their child: associations with child internalizing and mediation relationships. Child Care, Health & Development, 35, 717–727.

doi:10.1111/j.1365-2214.2009.00977.x.

Maccoby, E. E. (1992). The role of parents in the socialization of children: A historical review. Developmental Psychology, 28, 1006-1017. doi:10.1037/0012-1649.28.6.1006

(24)

Manassis, K., & Bradley, S. J. (1994). The development of childhood anxiety disorders: Toward an integrated model. Journal of Applied Developmental Psychology, 15, 345-366. doi:10.1016/0193-3973(94)90037-X

Masia, C. L., & Morris, T. L. (1998). Parental factors associated with social anxiety: Methodological limitations and suggestions for integrated behavioral research. Clinical Psychology: Science and Practice, 5, 211−228. doi:10.1111/j.1468-2850 .1998.tb00144.x

McLeod, B. D., Wood, J. J., & Weisz, J. R. (2007). Examining the association between parenting and childhood anxiety: A meta-analysis. Clinical psychology review, 27, 155-172. doi:10.1016/j.cpr.2006.09.002

Möller, E. L., Majdandžić, M., De Vente, W., & Bögels, S. M. (2013). The evolutionary basis of sex differences in parenting and its relationship with child anxiety in western societies. Journal of Experimental Psychopathology, 4, 88-117. doi:http://dx.doi.org /10.5127 /jep.026912

Murray, L., Creswell, C., & Cooper, P. J. (2009). The development of anxiety disorders in childhood: an integrative review. Psychological medicine, 39, 1413-1423. doi: 10.1017/S0033291709005157

Paquette, D. (2004). Theorizing the father–child relationship: Mechanisms and developmental outcomes. Human Development, 47, 193−219. doi:10.1159/000078723

Parent, J., Forehand, R., Merchant, M. J., Edwards, M. C., Conners-Burrow, N. A., Long, N., & Jones, D. J. (2011). The relation of harsh and permissive discipline with child disruptive behaviors: Does child gender make a difference in an at-risk sample?. Journal of Family Violence, 26, 527-533. doi:10.1007/s10896-011-9388-y

Rapee, R.M. (1997). Potential role of childrearing practices in the development of anxiety and depression. Clinical Psychology Review, 17, 47–67. doi:10.1016/S0272

(25)

-7358(96)00040-2

Rapee, R. M. (2001). The development of generalized anxiety. In M. W. Vasey & M. R. Dadds (Eds.), The developmental psychopathology of anxiety (pp. 481−503). Oxford: Oxford University Press.

Ray, C., Kalland, M., Lehto, R., & Roos, E. (2013). Does parental warmth and responsiveness moderate the associations between parenting practices and children's health-related behaviors?. Journal of nutrition education and behavior,45, 602-610. doi:10.1016 /j.jneb.2013.04.001

Rodriguez, C. M. (2003). Parental discipline and abuse potential affects on child depression, anxiety, and attributions. Journal of Marriage and Family, 65, 809-817. doi:10.1111 /j.1741-3737.2003.00809.x

Silverman, W. K., Goedhart, A. W., Barrett, P., & Turner, C. (2003). The facets of anxiety sensitivity represented in the Childhood Anxiety Sensitivity Index: Confirmatory analyses of factor models from past studies. Journal of Abnormal Psychology, 112, 364. doi:10.1037/0021-843X.112.3.364

Steinberg, L., Elmen, J. D., & Mounts, N. S. (1989). Authoritative parenting, psychosocial maturity, and academic success among adolescents. Child development, 1424-1436. doi:10.2307/1130932

Stevens, M. M., Olson, A. L., Gaffney, C. A., Tosteson, T. D., Mott, L. A., & Starr, P. (2002). A pediatric, practice-based, randomized trial of drinking and smoking prevention and bicycle helmet, gun, and seatbelt safety promotion. Pediatrics, 109, 490–497.

Retrieved from http://pediatrics.aappublications.org/

Thirlwall, K., & Creswell, C. (2010). The impact of maternal control on children’s anxious cognitions, behaviours and affect: An experimental study. Behaviour Research and Therapy, 48, 1041-1046. doi:10.1016/j.brat.2010.05.030

(26)

Van der Bruggen, C. O., Bögels, S. M., & van Zeilst, N. (2010). What influences parental controlling behaviour? The role of parent and child trait anxiety. Cognition and emotion, 24, 141-149. doi:10.1080/02699930802618843

Van Der Bruggen, C. O., Stams, G. J. J., & Bögels, S. M. (2008). Research Review: The relation between child and parent anxiety and parental control: a meta‐analytic review. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 49, 1257-1269. doi:10.1111 /j.1469-7610.2008.01898.x

Vasey, M. W., & Dadds, M. R. (2001). An introduction to the developmental psychopathology of anxiety. In M. W. Vasey & M. R. Dadds (Eds.), The

developmental psychopathology of anxiety (pp. 3−26). Oxford: Oxford University Press.

Verhoeven, M., Bögels, S. M., & van der Bruggen, C. C. (2012). Unique roles of mothering and fathering in child anxiety; moderation by child’s age and gender. Journal of child and family studies, 21, 331-343. doi:10.1007/s10826-011-9483-y

Whitley, C. J. (may, 2015). 'Tiger mom' Amy Chua proposes melding Eastern and Western parenting styles during Birmingham International Center event. Retrieved from http://www.al.com/entertainment/index.ssf/2015/05/tiger_mom_amy_chua_proposes_ me.html

Wolfradt, U., Hempel, S., & Miles, J. N. (2003). Perceived parenting styles,

depersonalisation, anxiety and coping behaviour in adolescents. Personality and individual differences, 34, 521-532. doi:10.1016/S0191-8869(02)00092-2

Wood, J. J., McLeod, B. D., Sigman, M., Hwang, W. C., and Chu, B. C. (2003). Parenting and childhood anxiety: Theory, empirical findings, and future directions. Journal of Child Psychology and Psychiatry 44, 134–151. doi:10.1111/1469-7610.00106

(27)

Wood, J. J. (2006). Parental intrusiveness and children's separation anxiety in a clinical sample. Child Psychiatry & Human Development, 37, 73−87. doi:10.1007/s10578 -006 -0021-x

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

eHealth heeft invloed op de manier waarop geëvalueerd wordt: steeds meer onderzoekers geven aan dat we verder dan de RCT moeten gaan om te bepalen welke interventieonderdelen

Derek Clark’s narrative provides an example of both a child responding to violence and adversity, and the ease with which his behaviour was misunderstood as “disordered”—even to

On the other hand, of the left corner of the New Orleans coastal basin location P3 , a storm from southeastern direction running below and parallel to the Mississippi dike such

(A) Micrograph of a pure population of epithelial PDAC cells, as obtained via contrast phase light microscopy (Original magnification 20×, scale bar = 50 μm).. (B) Micrographs of

functionalities of PHRs mainly include online self-management support, monitoring the disease course and functionalities for information exchange among health care

However, on the other hand there is also a view that under leveraging helps the business maintaining strong business practices and a long-term orientation,

Even though the difference between the two methods is this small, it is able to change the results of the lasso estimator with regards to the ridge regression quite drastically,

Concluderend kan als antwoord op de onderzoeksvraag van dit onderzoek, ‘In hoeverre verschilt het effect van Creative Media Advertising (CMA) versus Traditional Media