Psychopathie, Trauma en een Vijandige Attributie Bias Simon de Jongh
Studentnummer: 10565272 Naam begeleidster: Lieke Nentjes Datum eind versie: 27-5-16 Aantal woorden: 5011
Inhoudsopgave
Abstract ... 3
Psychopathie ... 5
Psychopathie en een VAB ... 6
Trauma en VAB ... 8 Methode ... 10 Deelnemers ... 10 Materialen ... 10 Procedure ... 13 Resultaten ... 13 Discussie ... 16 Referenties ... 20
Abstract
In dit verslag werd onderzocht op welke manier psychopathie, een kinderlijk trauma, en een
Vijandige Attributie Bias (VAB), wat de neiging om ambigue situaties al vijandig te interpreteren, zich tot elkaar verhouden. Ook werd er exploratief gekeken of trauma de relatie tussen psychopathie en een VAB zou kunnen verklaren. Er deden 63 studenten mee aan het onderzoek. Psychopathie werd gemeten aan de hand van de Self-Report-Psychopathy Scale en trauma met de Jeugd Trauma Vragenlijst. De vragenlijsten werden afgenomen in een computer-lab. Uit de resultaten bleek de interpersoonlijke/affectieve factor van psychopathie negatief gerelateerd aan een VAB. Deelnemers die hoog scoorden op Factor 1 bleken niet beïnvloedt te worden door vijandigheid. Dit resultaat kwam niet overeen met de verwachtingen en zal nader moeten worden onderzocht.
Wie aan het woord psychopaat denkt, krijgt vaak al een stereotype beeld voor zich van mensen zoals Hannibal in de film ‘Silence of the Lambs’. Hij is een kannibalistische seriemoordenaar, maar in de film komt hij ook naar voren als een intelligente, gesofisticeerde man met een bepaalde charme. Toch voldoen niet alle psychopaten aan deze beschrijving en is niet iedere psychopaat een seriemoordenaar. Desalniettemin wordt psychopathie in de empirische literatuur vaak geassocieerd met agressie, het blijkt namelijk één van de sterkste voorspellers voor agressie en geweld (Skeem & Mulvey, 2001). Bovendien blijkt dat mannen met relatief veel psychopathische trekken 30 % meer kans hebben om agressief te worden zonder provocatie, in vergelijking met mannen met een lage mate van psychopathische trekken (Reidy, Zeichner, & Martinez, 2008).
Mannen als Hannibal geven een scheef beeld van de daden van mensen met een verhoogde mate van psychopathie. Gedacht wordt dat psychopathie gerelateerd is aan extreme agressie en ook in de meest pathologische vorm, in termen van misdaden die ongemotiveerd en sadistisch zijn (Porter et al., 2003). Het is daarom ook niet zo gek dat het recidivepercentage van criminelen met verhoogde mate van psychopathie hoger ligt dan bij criminelen die dit niet hebben (Harris, Rice, & Cormier, 1991). Psychopathie heeft een lage prevalentie in de normale bevolking: dit ligt net iets onder de 1% (Coid, Yang, Ullrich, Roberts, & Hare 2009). Als er echter gekeken wordt naar een forensische setting, dan ligt dit percentage tussen de 15 en 30% (Hare, 1996). De agressie kan de relatief hoge prevalentie van mensen met een verhoogde mate van psychopathie in een forensische setting verklaren. Er kunnen meer effectieve therapieën ontwikkeld worden als er meer bekend is over de ontstaanswijze van psychopathie. Nieuwe therapievormen zouden de agressie kunnen verminderen en ook het recidivepercentage laten afnemen.
Er is al veel onderzoek gedaan naar het ontstaan van deze stoornis. Veel van dit onderzoek is echter gericht op de biologie (Koenigs, Baskin-Sommers, Zeier, & Newman, 2011). Hoe de omgeving invloed heeft op de ontwikkeling van psychopathie is relatief weinig onderzocht. Daarom wordt er in dit onderzoek gekeken naar psychosociale factoren die bijdragen aan de ontwikkeling van
Psychopathie
Hare (1979) legde de basis voor onderzoek naar psychopathie. Hij analyseerde de kenmerken van psychopathie die beschreven werden in het boek ‘Mask of the Sanity’ van Checkley (1941). Sindsdien is er meer onderzoek gedaan naar psychopathie. De betrouwbaarste manier om
psychopathie te meten is door middel van de Hare Checklist Psychopathy (PCL-R). De PCL-R van Hare et al. (1990) heeft twintig items. Uit deze items komt een twee-factor model naar voren, zoals te zien in Tabel 1.
Tabel 1
Overzicht van de Mogelijke Symptomen die Gerelateerd zijn aan Psychopathie, Verdeeld over Twee Factoren.
Factor 1: Interpersoonlijk/Affectief Factor 2: Impulsieve/Antisociale levensstijl Gladde prater/oppervlakkige charme Veel behoefte aan prikkels/ neiging tot verveling Sterk opgeblazen gevoel eigenwaarde Parasitaire levensstijl
Pathologisch liegen Gebrekkige beheersing van gedrag
List en bedrog/ manipulerend gedrag Ontbreken realistische doelen op de lange termijn
Gebrek aan berouw of schuldgevoel Impulsiviteit
Ontbreken van emotionele diepgang Onverantwoordelijk gedrag
Kil/gebrek aan empathie Jeugdcriminaliteit
Geen verantwoordelijkheid nemen voor eigen
gedrag Gedragsproblemen op jonge leeftijd
Schending voorwaardelijke invrijheidsstelling
Uit Tabel 1 blijkt dat Factor 2 zich grotendeels richt op het gedrag van mensen met
verhoogde mate van psychopathie. Onverantwoordelijk gedrag, jeugdcriminaliteit en impulsiviteit is op het oog een slechte combinatie. Het is daarom ook niet verassend dat de prevalentie in de forensische setting zo hoog is (15-30%), en ook niet dat psychopathie in de literatuur robuust geassocieerd is met agressie (Skeem, & Mulvey, 2001). Het zou kunnen zijn dat mensen met
onbetrouwbaar zien. Voorbeelden van vijandige overtuigingen zijn: de wereld is gevaarlijk, de ander is vijandig. Onderzoek wijst uit dat deze vervormde overtuigingen ook bijdragen aan het antisociale gedrag dat typerend is voor Factor 2 van psychopathie (Lobbestael, Cima, & Arntz, 2013).
In het huidige onderzoek wordt verder onderzocht of psychopathie geassocieerd is met een vijandige blik op de wereld en op welke manier. Een ander doel is om te onderzoeken of de relatie tussen de vijandige kijk op de wereld en psychopathie verklaard zou kunnen worden door de aanwezigheid van een trauma in het verleden. Het is namelijk nog onduidelijk waar precies die vijandige kijk op de wereld vandaan komt. Gezonde overtuigingen zoals: ‘De wereld is veilig’ en ‘mensen zijn betrouwbaar’ kunnen aangetast worden door het beleven van een trauma. Het is namelijk uit evolutionair oogpunt adaptief om vijandige overtuigingen te hebben wanneer een persoon heftige gebeurtenissen meegemaakt heeft.
Psychopathie en een VAB
De term voor de vijandige kijk op de wereld in de literatuur is vijandige attributie bias (VAB) en wordt gedefinieerd door Barron en Richardson (1994). Zij zeggen dat mensen met deze bias de neiging hebben om gebeurtenissen op een vijandige manier te interpreteren, terwijl daar (te) weinig aanleiding voor is. Het Cognitieve Neo-Association Model van Barron en Richardson (1994) stelt dat frustratie of aversieve stimuli, negatieve gevoelens creëren. De manier waarop een persoon dit gevoel interpreteert leidt uiteindelijk tot een vecht- of vluchtreactie. Mensen met een VAB zullen eerder dat negatieve gevoel ervaren omdat ze situaties vaker als vijandig inschatten. Volgens de theorie zou dit eerder tot agressief gedrag leiden.
Uit onderzoek in forensische populaties blijkt dat een VAB inderdaad positief correleert met de mate van heftigheid van agressief gedrag. Dit onderzoek werd gedaan bij agressieve adolescenten met een geschiedenis van crimineel gedrag (Dodge, Price, Bachorowski, & Newman, 1990).
Daarnaast worden ambigue zinnen op een meer vijandelijkere manier geïnterpreteerd (Copello & Tata, 1990). Wanneer meer specifiek gekeken wordt naar psychopathie in forensische populaties,
blijkt dat ook psychopathie een significante voorspeller is van vijandige attributies (Vitale et al., 2005).
Er is nog weinig onderzoek gedaan naar psychopathie en een VAB, daarom is het belangrijk om deze relatie verder te onderzoeken. Een ander belangrijke reden is dat nog onduidelijk is waar de VAB vandaan komt bij mensen met relatief veel psychopathische trekken. Een mogelijke verklaring zou een trauma kunnen zijn. Onderzoek laat zien dat trauma een belangrijke rol speelt in de
ontwikkeling van psychopathie. In het volgende stuk wordt er gekeken naar de relatie tussen trauma en psychopathie.
Trauma en Psychopathie
In de meeste literatuur wordt er gekeken naar biologische factoren die van invloed zijn op de ontwikkeling van psychopathische trekken (Koenings et al., 2011). De psychosociale factoren blijven hierdoor onderbelicht, terwijl deze ook invloed hebben op de ontwikkeling van psychopathie. In dit onderzoek wordt er daarom gekeken naar hoe trauma zich verhoudt tot psychopathie.
Uit eerder onderzoek bleek dat gevangenen met een verhoogde mate van psychopathie meer blootgesteld waren aan misbruik dan gevangenen met een lage mate van psychopathie. Ook de frequentie van trauma’s en emotioneel misbruik waren geassocieerd met de PCL-R Score (Borja & Ostrosky, 2013). Onderzoek van Schimmenti, Di Carlo, Passanisi en Caretti (2015) liet ook zien dat aanwezigheid van emotioneel misbruik in de jeugd, de kans op ontwikkeling van psychopathische trekken vergroot. Ander onderzoek laat echter zien dat fysiek misbruik juist gerelateerd is aan psychopathie. In onderzoek van Kolla et al. (2013) rapporteerden gevangenen met een antisociale persoonlijkheidsstoornis (ASPS) met psychopathische trekken meer fysiek misbruik in de kindertijd dan gevangenen met ASPS zonder psychopathische trekken. De gevangenen verschilden niet in de mate van seksueel en emotioneel misbruik. Krischer en Sevecke (2008) vonden juist dat zowel emotioneel als fysiek misbruik geassocieerd was met psychopathie. In het huidige onderzoek wordt daarom de relatie tussen trauma en psychopathie wederom onderzocht, waarbij onderscheid
gemaakt wordt tussen emotioneel misbruik, fysiek misbruik, seksueel misbruik, emotionele verwaarlozing en lichamelijke verwaarlozing. Het onderzoeken van deze relatie is ook klinisch relevant. Als blijkt dat trauma inderdaad een voorspellende factor is voor psychopathie, dan zou de nadruk van behandeling ook meer kunnen liggen op het verwerken van het trauma.
Een andere aanwijzing dat vroegkinderlijk trauma belangrijk is bij het begrijpen van psychopathie is de hechting van een kind. Een belangrijke theorie over dit onderwerp is de hechtingstheorie van Bowlby (1969). Volgens de hechtingstheorie van Bowlby (1969) zijn er verschillende hechtingstypen die gevormd worden met de ouders. Hechting wordt gedefinieerd als een affectieve band die wordt gevormd tussen twee personen. De relatie tussen kind en ouder representeert de eerste hechtingservaring voor kinderen, waarin vertrouwen wordt opgebouwd. Ook stelt Bowlby dat deze relatie de basis vormt voor de ontwikkeling van een kind. Bij een onveilige hechting met de ouder(s) is er sprake van een toenadering tot de ouder, terwijl dat tegelijk stress en angst met zich meebrengt. Een trauma in de kindertijd kan grote invloed hebben op hoe de wereld wordt waargenomen door de persoon en hoe deze zich hecht. Het is namelijk adaptief om anderen als vijandig en onbetrouwbaar te zien wanneer je verwaarloosd of misbruikt wordt door de mensen die je eigenlijk zouden moeten beschermen. Onderzoek van Schimmenti et al. (2014) ondersteunt deze hypothese. Deelnemers met verhoogde psychopathie rapporteerden heftig misbruik in de kindertijd en vertoonden gedrag dat op onveilige hechting duidde. Ook blijkt dat individuen die een interpersoonlijk trauma hebben opgelopen meer kans hebben om onveilig gehecht te zijn (Styron & Janoff-Bulman, 1997). Op basis van de hechtingstheorie zou trauma de ontwikkeling van
psychopathie kunnen triggeren.
Trauma en VAB
Trauma blijkt uit bovenstaand onderzoek geassocieerd met de ontwikkeling van
psychopathie. Uit onderzoek blijkt dat trauma ook invloed lijkt te hebben op de ontwikkeling van vijandige attributies.
met niet misbruikte jongens. De fysiek misbruikte kinderen waren eerder geneigd om vijandige attributies te maken. Ook was er een positieve relatie tussen de frequentie van misbruik en het aantal vijandige attributies dat gemaakt werd. Daarnaast bleek dat reactieve agressie voorspeld kon worden door een VAB. Verder was er een positieve correlatie tussen blootstelling aan geweld in kindertijd en een VAB bij gevangenen. Er werd in dit onderzoek ook gecontroleerd op sociale
wenselijkheid bij het rapporteren van VAB: er werd namelijk een indirecte maat gebruikt. Niet overal werd er een relatie aangetoond. Onderzoekers Buck, Cima, Lancel en Van Marle (2012) zien dat traumatische gebeurtenissen gerelateerd waren aan een VAB. Deze relatie werd echter alleen aangetoond bij immigranten, bij autochtonen werd deze relatie niet gevonden.
Er blijkt een mogelijke relatie tussen trauma en een VAB. Toch werd er in het laatste
onderzoek deze relatie niet bij iedere populatie gevonden. Het is daarom van belang om deze relatie in dit onderzoek opnieuw te bekijken.
Samenvattend worden er in dit onderzoek verschillende relaties bekeken: de relatie tussen psychopathie en een VAB, de relatie tussen trauma en psychopathie en de relatie tussen trauma en een VAB. Daarnaast wordt in dit onderzoek ook bekeken of trauma een mogelijke verklaring kan zijn voor een VAB bij relatief psychopathische mensen.
Hypothesen
Bij criminelen en psychopaten wordt een VAB gevonden in de literatuur. Op basis van deze onderzoeksliteratuur kan de hypothese worden gevormd dat psychopathie geassocieerd is met een VAB. Daarnaast wordt er verwacht op basis van de hechtingstheorie van Bowlby en onderzoek dat wijst op trauma bij mensen met hoge psychopathische trekken dat psychopathie geassocieerd is met een verhoogde mate van trauma in de kindertijd. Uit eerdere literatuur zijn er aanwijzingen van een mogelijke een associatie tussen een trauma en een VAB. Op basis van deze literatuur wordt er ook een relatie verwacht tussen trauma en een VAB. Er is nog niet helemaal duidelijk waar de VAB vandaan komt, met die rede wordt er ook exploratief gekeken of trauma de relatie tussen psychopathie en een VAB verklaard.
Methode Deelnemers
De deelnemers die mee deden aan dit onderzoek zijn van het mannelijk geslacht, met als reden dat er wordt verwacht dat er meer psychopathische trekken worden gevonden bij mannen dan bij vrouwen (Vitale et al., 2002). Ze werden uit een niet-forensische populatie gerekruteerd, waarbij deelname werd beloond met proefpersoon-punten. Deelnemers waren allemaal boven de 18 jaar. Naast dat de deelnemers goed begrip van de Nederlandse taal hadden waren er geen in- of exclusiecriteria, om de generaliseerbaarheid van resultaten te waarborgen. Deelnemers werden gerekruteerd via het eigen netwerk van de onderzoekers en via de proefpersonenwebsite van de UvA. De poweranalyse (power van .8, een medium effect size en een significantieniveau van .05) wees uit dat er vijfenvijftig deelnemers nodig waren. Van de deelnemers werd gevraagd of ze de schriftelijke informatie over het onderzoek wilden lezen en daarna ondertekenden zij het informed-consent. Eventuele vragen vanuit de deelnemers werden beantwoordt. Dit onderzoek is
goedgekeurd door de Commissie Ethiek van de UvA.
Materialen
Deelnemers beantwoordden twee vragenlijsten en twee taken op een lab computer. Verder werden er ook wat demografische kenmerken uitgevraagd (leeftijd, nationaliteit, moedertaal, opleiding en beroep). De gemiddelde leeftijd van de deelnemers was 21.77. De leeftijd van de
deelnemers had een range van 14 en een standaarddeviatie van 2.69. Totaal waren er 63 deelnemers waarvan ongeveer drie kwart student was. Vijfenvijftig deelnemers waren Nederlands, verdere nationaliteiten waren Belgisch, Duits, Oostenrijks, Nederlands/Brits en Nederlands/Chileen.
Psychopathie werd gemeten door de Self-report Psychopathy Scale (SRP; Nederlandse versie: Caes et al., 2012). De reden dat er werd gekozen voor de SRP en niet voor de PCL-R was vanwege het feit dat de PCL-R bedoeld is voor afname in een forensische setting. Het huidige onderzoek werd afgenomen onder een normale populatie. De SRP is significant gecorreleerd aan de PCL-R met een Pearson’s r van .35 (Brinkley et al., 2001). De vragenlijst bestond uit 64 items. Er werd antwoord
gegeven op een 5 point likert-schaal (1= sterk mee oneens, 5= sterk mee eens). De vragenlijst mat vier constructen: Interpersoonlijk, affectief, levensstijl en antisociaal gedrag. Voorbeelden van items waren (“Ik houd me zelden aan regels”) en (“Ik zou een kick krijgen van iemand te bedriegen”). De betrouwbaarheid (Cronbach’s α) van de test was .90 (Gordts, Uzieblo, Neumann, van den Bussche, & Rossi, 2015). Uit de betrouwbaarheid analyses van dit onderzoek was de Cronbach’s α van de totale SRP .691, voor de interpersoonlijke/affectieve schaal (Factor 1) was de α .642 en voor de
impulsieve/antisociale levensstijl (Factor 2) was de α .534.
Trauma werd gemeten aan de hand van de Jeugd Trauma Vragenlijst (JTV; Arntz & Wessel, 1996). De vragenlijst ging in op vijf schalen: emotioneel misbruik, fysiek misbruik, seksueel misbruik, emotionele verwaarlozing en lichamelijke verwaarlozing. Iedere schaal bestond uit vijf items waar tussen de 1 en 5 punten gescoord kon worden (nooit waar, zelden waar, soms waar, vaak waar, zeer vaak waar). Er was ook een minimalisatie/ontkenningsschaal die uit drie items bestond. Elk item dat met een vijf werd gescoord krijgt een 1 toegekend, de range van deze schaal was van 0 tot 3. Er werd verwacht dat iedereen wel een beetje op deze schalen scoort, als dit niet zo was kon dat een
indicatie zijn van ontkenning. Voorbeelden van items uit de JTV waren “Tijdens mijn jeugd had ik het gevoel dat er van me gehouden werd” (Emotionele verwaarlozing) en “Tijdens mijn jeugd werd ik door iemand gemolesteerd” (Fysiek misbruik). De Cronbach’s α voor de schalen waren: .91 voor fysiek misbruik, .89 voor emotioneel misbruik, .95 voor seksueel misbruik, .63 voor fysieke
verwaarlozing en .91 voor emotionele verwaarlozing (Thombs, Bernstein, Lobbestael, & Arntz, 2009). In het huidige onderzoek was de betrouwbaarheid voor de gehele trauma lijst .689 (emotioneel misbruik :0.798, fysiek misbruik: .099, seksueel misbruik: .854, emotionele verwaarlozing: 0.863 en fysieke verwaarlozing: .511). Bij sub-schaal fysiek misbruik is item 12 (Tijdens mijn jeugd ben ik gestraft met een riem, een plank, een touw, of een ander hard voorwerp) verwijdert vanwege een te constante score. De betrouwbaarheid ging hierdoor met .006 omhoog.
VAB werd gemeten door twee computer taakjes. De eerste was de hostiliteit gezichtentaak. Bij deze taak werd aan het begin van het experiment een foto genomen van de deelnemer, deze
werd gebruikt in het computertaakje. Deelnemers kregen gedurende 400ms een 4x3 matrix te zien met gezichten erin. De gezichten waren negatief (boos, mond gesloten), positief (blij, mond gesloten) of neutraal (mond gesloten). De helft van de gezichten was mannelijk, de andere helft vrouwelijk. Er waren altijd precies evenveel negatieve, positieve en neutrale gezichten. Daarna werd de foto van de deelnemers zelf gepresenteerd, een controle gezicht of een ‘ei’ waar de deelnemer op moest klikken. Er is voor een ei gekozen vanwege de gelijkenis aan een gezicht, maar is verder neutraal. Aan het einde van de taak werd gevraagd hoe veel van de gezichten boos, vrolijk en neutraal keken. Om de intentie van de taak niet te duidelijk te maken, werd er ook gevraagd naar het percentage vrouwen en mannen op de foto’s. Ook werd er gevraagd naar de haar en oogkleur van de mensen op de foto. De schatting die de deelnemers maakten over het aantal boze gezichten voordat de foto van de deelnemers zelf werd laten zien, werd gebruik als maat van een VAB (de hostiliteitsinschatting). De neutrale en blije inschattingen werden ook meegenomen in de analyses om de specificiteit van een eventuele relatie tussen trauma /psychopathie en een VAB te bepalen. Uit de analyses bleek de betrouwbaarheid van de hostiliteitgezichten taak .592.
Als laatste werd een hostiliteits vignettentaak afgenomen. Deelnemers moesten zich inleven in acht verschillende geschetste situaties. Voorbeeld van een situatie: ‘Je loopt over straat en ziet drie jongens die aan het voetballen zijn. Op het moment dat je langs hen loopt, hoor je hen lachen’. Na elke situatieschets werden er vier verklaringen gegeven: 1. Ze lachen je uit (negatief), 2. Ze lachen om een grapje over iets anders (neutraal), 3. Ze proberen je uit te dagen om te vechten (vijandig) en 4. Ze lachen omdat ze blij zijn je te zien (positief). Bij iedere verklaring moest worden aangegeven hoe waarschijnlijk dit was (slider van 1 t/m 100). Vijandigheid werd gemeten door alle vijandige antwoorden op elkaar te tellen en te delen door het totaal aantal vijandige antwoorden (acht), hetzelfde gold voor de neutrale, positieve en negatieve verklaringen. Over deze taak is verder weinig bekend, en werd gevalideerd tijdens dit onderzoek door naar de samenhang te kijken met de gezichtentaak. Uit de analyses bleek dat de Cronbach’s α .773 was voor de hostiliteits vignettentaak.
Om een idee te krijgen van de validiteit werd er een correlatie analyse gedaan tussen de gezichtentaak en de vignettentaak met r=-.069 en p=.596.
Procedure
Het onderzoek vond plaats in het computer-lab van de UvA. Ze werden verwelkomd door één van de onderzoekers die ze een korte introductie gaf. De deelnemers lazen de informatiebrochure en ondertekenden het informed-consent. Dit onderzoek werd gedaan in samenwerking met een andere onderzoeksgroep. Er werd verder alleen ingegaan op de relevante taakjes en vragenlijsten. De deelnemers voltooiden de SRP-vragenlijst, de JTV, de hostiliteit vignettenvragenlijst en het hostiliteit gezichtentaakje. Het onderzoek duurde maximaal twee uur, met een pauze van een kwartier op ongeveer de helft. Tenslotte werden de deelnemers ingelicht over het volledige doel van het onderzoek en werden nog eventuele vragen beantwoordt.
Resultaten
Er deden 63 deelnemers mee aan het onderzoek. Er is één deelnemer verwijderd voor de analyse vanwege data die misten, daardoor bleven er 62 deelnemers over voor de analyses. In Tabel 2 staan de resultaten van de verschillende variabelen.
Tabel 2
Ranges, Minima, Maxima, Gemiddelden en Standaarddeviaties van de Gemeten Variabelen. Naam
Variabele Minimum Maximum Gemiddelde Standaard Deviatie Emotioneel Misbruik 5 18 7.03 2.95 Fysiek Misbruik 5 9 5.34 .85 Emotionele Verwaarlozing 5 22 9.44 3.89 Seksueel Misbruik 5 13 5.29 1.22 Fysieke verwaarlozing 5 15 6.24 2.24
De eerste onderzoeksvraag betrof de associatie tussen psychopathie en de VAB. Er was een lineaire regressie analyse uitgevoerd om te toetsen of er een relatie was tussen deze constructen. Er was voldaan aan de assumpties van lineariteit, onafhankelijkheid, normaliteit en gelijke variantie. De VAB werd gemeten middels twee methoden, VAB1 betreft de vignettentaak en VAB2 betreft de gezichtentaak. Tegenstrijdig met de hypothese bleek psychopathie geen significante voorspeller van een VAB1 met b=.099, t(61)=1.633, SE=.061 (geheel model: F(1,60) = 2.666, R²=.043 en p=.108). De parameters voor de overige vignetten waren voor positief: b =-.046, SE=.221, t(61)= -.206 en p=.837, negatief: b=.157, SE=.221, t(61)=.709 en p=.481 en neutraal: b=-.041, SE=.244, t(61)=.169 en p=.866. Ook wanneer er gekeken werd voor VAB2 bleek psychopathie geen significante voorspeller met b=-.136, t(61)= -.965 en voor het gehele model F(1,60)=.932 en p=.338. Dit resultaat kwam niet overeen met de hypothese.
De overige parameters voor de gezichtentaak waren voor vrolijk: b=.078, SE=.150, t(61)=.519 en p=.605, en voor neutraal: b=-.010, SE=.179, t(61)=.056 en p=.955. Deze waren allemaal geen significante voorspellers voor psychopathie.
Uit literatuur blijkt het nog wel eens dat factor 1 en 2 divergent geassocieerd zijn met bepaalde constructen zoals neuroticisme (Benning, Patrick, Salekin, & Leistico, 2005). Het is interessant om te kijken of dit ook eventueel het geval is bij dit onderzoek. In de volgende analyse
Totaal Trauma 25 72 33.34 8.6 Psychopathie Factor 1 55 124 85.73 14.74 Psychopathie Factor 2 50 92 72.63 11.09 Totaal Psychopathie 125 212 158.35 19.86 Vijandige vignetten 0 37.63 13.46 9.52 Gezichten taak 0 84 40.18 18.01
worden daarom ook beide factoren als voorspellers in het model opgenomen. Exploratief is er een regressie analyse uitgevoerd om te kijken hoe VAB2 gerelateerd is aan Factor 1 en Factor 2 van psychopathie. Factor 1 (b=-.377, SE=.152, t(61)=-2.479 en p=.016) was een significante voorspeller voor een VAB, waarbij hoe hoger op Factor 1 wordt gescoord des te lager er werd gescoord op de VAB2. Factor 2 (b=.318, SE=.202, t(61)=1.577 en p=.12) was geen significante voorspeller voor een VAB. Factor 1 en 2 waren bij elkaar wel significante voorspellers voor een VAB, R²=.113,
F(2,59)=3.772 met p=.029. Er was geen hypothese over deze uitkomst.
De tweede onderzoeksvraag betrof de associatie tussen psychopathie en trauma in de kindertijd. Er was een lineaire regressieanalyse uitgevoerd om dit te onderzoeken. Trauma in de kindertijd bleek geen significante voorspeller van psychopathie b=.053, SE=.298, t(61)=.177 en dus ook niet voor het gehele model R²=.001 F(1,60) =0.031 en p=.86. Dit resultaat kwam niet overeen met de hypothese. De betrouwbaarheden voor fysiek misbruik (0.099) en fysieke verwaarlozing (0.511) waren niet naar tevredenheid. Daarom is er ook een analyse uitgevoerd zonder deze sub-schalen. Wanneer een regressie analyse uitgevoerd werd met alleen emotioneel misbruik, emotionele verwaarlozing en seksueel misbruik nam de F waarde toe, dit model was echter niet significant R²=.065, F(3,58)=1.352 en p=.266. (Emotioneel misbruik: b=1.668, t(61)=1.457, SE=1.144 en p=.15. Emotionele verwaarlozing: b=-1.74, t(61)=-0.195, SE=.895 en p=.846. Seksueel misbruik: b=-3.524, t(61)=-1.529, SE=2.305 en p=.132.)
De derde onderzoeksvraag bekeek of er een associatie was tussen trauma in de kindertijd en een VAB. Er was een lineaire regressieanalyse uitgevoerd om deze associatie te onderzoeken. Trauma in de kindertijd was geen significante voorspeller voor een VAB (vignettentaak), b=.082, t(61)=.573, SE=.143 en daarbij dus het gehele model F(1,60) =0.328, R²=.005 en p=.569. Ook wanneer alleen de betrouwbare subschalen als voorspellers werden opgenomen, was het model niet
significant R²=.032, F(3,58)=0.646 en p=.588. (Emotioneel misbruik: b=.695, t(61)=1.246, SE=.558 en p=.218, Emotionele verwaarlozing: b=-.287, t(61)=-.658, SE=.436 en p=.513, Seksueel misbruik: b=.393, t(61)=.349, SE=1.124 en p=.728). Ook dit gehele model was niet significant.
Trauma in de kindertijd was ook geen significante predictor voor VAB2 (gezichtentaak) b= -.162, SE =.27, t(61)=-.6, en dus ook het gehele model was niet significant R²=.006, F(1,60)=0.36 met p=.551. Dit resultaat kwam niet overeen met de hypothese.
Tenslotte is er een moderator analyse uitgevoerd om te kijken of trauma in de kindertijd de relatie tussen psychopathie en een VAB kan verklaren. Er werd voldaan aan de voorwaarden: homescedasticiteit, multicollineariteit, normale verdeeldheid van residuen, en er waren geen significante uitbijters. Trauma in de kindertijd kon de relatie tussen psychopathie en een VAB niet verklaren R²=.218, F(3,58)= 1.121 en p=.348. Ook voor de gezichten taak was de moderatie-analyse niet significant R²=.035, F(3,58)=0.71 en p=.546. Deze resultaten kwamen ook niet overeen met de gevormde hypothese.
Discussie
In dit onderzoek werden er verschillende relaties onderzocht: de relatie tussen psychopathie en een VAB, de relatie tussen psychopathie en een kinderlijk trauma en de relatie tussen een VAB en een kinderlijk trauma. Verder werd exploratief gekeken of trauma de relatie tussen psychopathie en een VAB zou kunnen verklaren. Uit de resultaten bleken er geen relaties tussen alle constructen te zijn. Deze resultaten kwamen niet overeen met de hypothesen. Uit exploratieve analyses bleek wel dat Factor 1 van psychopathie (affectieve/interpersoonlijke trekken) negatief samenhing met een VAB. De negatieve samenhang van Factor 1 tussen een VAB is incongruent met eerder onderzoek. De onderzoekers Reidy, Zeichner, Miller en Martinez (2007) lieten zien dat Factor 1 gerelateerd was aan instrumentele agressie en vijandige agressie terwijl Factor 2 alleen gerelateerd was aan vijandige agressie. In het huidige onderzoek zou het betekenen dat iemand die hoog op Factor 1 scoort juist minder beïnvloedt wordt door vijandige gezichten. Meer onderzoek is nodig om dit te begrijpen.
Er kunnen verschillende verklaringen zijn voor het feit dat er geen verbanden gevonden zijn in het huidige onderzoek. De lage mate van trauma in de populatie (zie tabel 2) kan een reden zijn waardoor psychopathie en/of een VAB niet tot ontwikkeling komen. Het zou kunnen zijn dat de
deelnemers in de onderzochte populatie een goede jeugd hadden. Een liefdevolle en veilige familie zou een beschermende factor kunnen zijn bij het ontstaan van psychopathie en/of een VAB. Vooral de eerste 5/6 jaar van de kindertijd zijn erg belangrijk (Salekin & Lochman, 2008).
Verder is het belangrijk op te merken dat de Sociaal Economische Status (SES) van ouders ook een beschermende factor is (Salekin & Lochman, 2008). In het huidige onderzoek is deze factor niet meegenomen. De meeste deelnemers waren student, en het is mogelijk dat deze grotendeels uit een welvarende familie kwamen. De welvarende achtergrond van de ouders zou de ontwikkeling van psychopathie kunnen remmen.
Er zijn wat beperkingen aan het huidige onderzoek. In het volgende zullen deze worden besproken. Ten eerste bestond de populatie die onderzocht werd grotendeels uit studenten, en dit waren geen mensen die hoog scoorden op psychopathie of op de trauma vragenlijst. Dat is ook de rede dat de scoreranges van psychopathie, trauma en de VAB beperkter waren in het huidige
onderzoek dan wanneer het onderzoek bij een forensische populatie afgenomen zou worden. Eerder onderzoek liet echter wel zien dat er significante relaties gevonden werden tussen psychopathie en cognitieve verstoringen bij studentenpopulaties (Chabrol, van Leeuwen, Rodgers,& Gibbs, 2011).
Ten tweede waren de betrouwbaarheden voor de sub-schalen fysiek misbruik (.099) en fysieke verwaarlozing (.511) van de trauma vragenlijst niet voldoende. Ook bij de psychopathie vragenlijst was de betrouwbaarheid niet conform wat goed is bij wetenschappelijk onderzoek (.800 of hoger). Deze lage betrouwbaarheden kunnen duiden op het niet serieus invullen van de
vragenlijsten. De meeste deelnemers die aan het onderzoek meededen kregen hier immers
participatiepunten voor. Het zou kunnen dat ze zo snel mogelijk met het onderzoek klaar wilden zijn. De meeste deelnemers gaven bij de opmerkingen echter wel aan dat ze het een interessant
onderzoek vonden en serieus mee hadden gedaan.
Ook correleerden de twee hostiliteitstaken niet met elkaar. Dat zou erop kunnen duiden dat er verschillende constructen werden gemeten. Het zou echter ook kunnen komen doordat de vignettentaak op een bewustere manier werd gemeten, terwijl de gezichtentaak dit op een
onbewustere manier mat. Het uitblijven van een samenhang kan toegeschreven worden aan de verschillende meetinstrumenten en niet aan dat er verschillende constructen gemeten worden (Williams & Brown, 1994).
Er is ook wat op te merken bij de vignetten taak. De verklaringen die werden gegeven op de vignetten waren niet altijd even realistisch. Een deelnemer met een VAB zou bijvoorbeeld de
vijandige verklaringen niet waarschijnlijk kunnen vinden en daar dus een lage score op geven, terwijl hij wel automatisch een andere vijandige verklaring had die niet tussen de verklaringen stond. Om deze rede is de validiteit van deze taak ietwat gelimiteerd. In eerdere empirische onderzoeken zijn er echter wel verbanden gevonden tussen deze taak met reactieve agressie (Lobbestael et al., 2013).
Met oog op de tekortkomingen in het huidige onderzoek en de tegenstrijdigheid met eerder onderzoek en de theorie, zijn de resultaten van dit onderzoek niet erg sterk. Toch is het mogelijk dat verwachtte relaties bestaan, maar dat beschermende factoren er voor zorgden dat deze niet in de onderzochte populatie gevonden werden. In vervolgonderzoek is het dan ook belangrijk om dezelfde constructen te meten in een forensische setting, in plaats van een studentenpopulatie. Wanneer een studentenpopulatie onderzocht wordt is het belangrijk om rekening te houden met beschermende factoren zoals de SES en een goede band met de ouders.
Ook is het belangrijk om de VAB op een andere manier te meten, aangezien de vignettentaak het construct niet helemaal dekt. Met de opkomst van de technologie, zou het een alternatief kunnen zijn om deelnemers een virtual-reality bril op te laten zetten. Op deze manier kan er een realistischere situatie gecreëerd kunnen worden, waarbij de situatie letterlijk voor de ogen van de deelnemer kan worden afgespeeld. Deelnemers zouden hierdoor zich waarschijnlijk meer kunnen inleven in de situatie en beter kunnen antwoorden. Een oplossing om de validiteit te verhogen in vervolgonderzoek zou kunnen zijn om letterlijk te vragen: ‘in hoeverre denk je dat het de intentie was van de ander om jouw kwaad te doen?’ Daarbij is het wel van belang om ook controle vragen te stellen (neutraal, positief etc..) vanwege de specificiteit van een eventueel effect.
creëert een belangrijke zienswijze richting de onderzochte constructen. Verder onderzoek zou ook moeten nagaan welk soort trauma samenhangt met psychopathie, zodat therapie ook hier op kan focussen. Verder blijkt uit dit onderzoek dat de hechting van mensen met verhoogde psychopathie vaak onveilig is. Het is belangrijk om ook dit verder uit te zoeken, een onderdeel van de therapie zou zich kunnen richten op het herstel van deze onveilige hechting.
Er is nog veel onduidelijk over de ontwikkeling van psychopathie. Met veel
agressieproblemen, de mate van agressie, hoog recidive percentage en de hoge prevalentie in de forensische setting is het een urgent probleem. Het is wel duidelijk geworden dat vooral de jeugd een grote rol speelt bij de ontwikkeling van psychopathie. Daarbij is het belangrijk om te voorkomen in plaats van te genezen. Vooral de eerste 5/6 jaar zijn belangrijk, psychopathische trekken zijn daarna lastiger te beïnvloeden (Salekin & Lochman, 2008). Er zou op scholen meer aandacht moeten gaan naar probleemkinderen, want in de vroege jeugd kan er een grotere invloed uitgeoefend worden dan op latere leeftijd.
Referenties
Arntz, A., & Wessel, I. (1996). Jeugd trauma vragenlijst [Dutch version of the childhood trauma questionnaire]. The Netherlands: Author.
Baron, R. A., & Richardson, D. R. (1994). Human aggression (2"" ed.).
Benning, S. D., Patrick, C. J., Salekin, R. T., & Leistico, A. M. R. (2005). Convergent and Discriminant Validity of Psychopathy Factors Assessed Via Self-Report A Comparison of Three Instruments. Assessment, 12(3), 270-289.
Borja, K., & Ostrosky, F. (2013). Early traumatic events in psychopaths. Journal of forensic sciences, 58(4), 927-931.
Brinkley, C. A., Schmitt, W. A., Smith, S. S., & Newman, J. P. (2001). Construct validation of a self-report psychopathy scale: does Levenson's self-report psychopathy scale measure the same constructs as Hare's psychopathy checklist-revised?. Personality and Individual Differences, 31(7), 1021-1038.
Buck, N. M., Cima, M., Lancel, M., & Van Marle, H. J. (2012). On the explanation of the hostile attributional bias: traumatic experiences, schemas, and migrant status. Journal of Aggression, Maltreatment & Trauma, 21(2), 223-236.
Caes, L., Uzieblo, K., Crombez, G., De Ruddere, L., Vervoort, T., & Goubert, L. (2012). Negative emotional responses elicited by the anticipation of pain in others: psychophysiological evidence. The Journal of Pain, 13(5), 467-476.
Cleckley, H. (1941). The mask of sanity; an attempt to reinterpret the so-called psychopathic personality.
Coid, J., Yang, M., Ullrich, S., Roberts, A., & Hare, R. D. (2009). Prevalence and correlates of psychopathic traits in the household population of Great Britain. International journal of law and psychiatry, 32(2), 65-73.
Copello, A. G., & Tata, P. R. (1990). Violent behaviour and interpretative bias: An experimental study of the resolution of ambiguity in violent offenders. British Journal of Clinical Psychology, 29(4), 417-428.
Dodge, K. A., Price, J. M., Bachorowski, J. A., & Newman, J. P. (1990). Hostile attributional biases in severely aggressive adolescents. Journal of abnormal psychology, 99(4), 385.
Gao, Y., Raine, A., Chan, F., Venables, P. H., & Mednick, S. A. (2010). Early maternal and paternal bonding, childhood physical abuse and adult psychopathic personality. Psychological Medicine, 40(06), 1007-1016.
Gordts, S., Uzieblo, K., Neumann, C., Van den Bussche, E., & Rossi, G. (2015). Validity of the Self-Report Psychopathy Scales (SRP-III Full and Short Versions) in a Community Sample. Assessment, 1073191115606205.
Hare, R. D., Harpur, T. J., Hakstian, A. R., Forth, A. E., Hart, S. D., & Newman, J. P. (1990). The revised Psychopathy Checklist: Reliability and factor structure. Psychological Assessment: A Journal of Consulting and Clinical Psychology, 2(3), 338.
Harris, G. T., Rice, M. E., & Cormier, C. A. (1991). Psychopathy and violent recidivism. Law and human behavior, 15(6), 625.
Koenigs, M., Baskin-Sommers, A., Zeier, J., & Newman, J. P. (2011). Investigating the neural correlates of psychopathy: a critical review. Molecular psychiatry, 16(8), 792-799.
Kolla, Nathan J; Malcolm, Charlotte; Attard, Stephen; Arenovich, Tamara; Blackwood, Nigel; Hodgins, Sheilagh. The Canadian Journal of Psychiatry / La Revue canadienne de psychiatrie.
Vol.58(8), Aug 2013, pp. 487-494.
Krischer, M. K., & Sevecke, K. (2008). Early traumatization and psychopathy in female and male juvenile offenders. International journal of law and psychiatry, 31(3), 253-262.
Lobbestael, J., Cima, M., & Arntz, A. (2013). The relationship between adult reactive and proactive aggression, hostile interpretation bias, and antisocial personality disorder. Journal of personality disorders, 27(1), 53.
Lyons-Ruth, K. (1996). Attachment relationships among children with aggressive behavior problems: The role of disorganized early attachment patterns. Journal of consulting and clinical psychology, 64(1), 64.
Porter, S., Woodworth, M., Earle, J., Drugge, J., & Boer, D. (2003). Characteristics of sexual homicides committed by psychopathic and nonpsychopathic offenders. Law and human
behavior, 27(5), 459.
Price, J. M., & Glad, K. (2003). Hostile attributional tendencies in maltreated children. Journal of Abnormal Child Psychology, 31(3), 329-343.
Reidy, D. E., Zeichner, A., & Martinez, M. A. (2008). Effects of psychopathy traits on unprovoked aggression. Aggressive Behavior, 34(3), 319-328.
Reidy, D. E., Zeichner, A., Miller, J. D., & Martinez, M. A. (2007). Psychopathy and aggression: Examining the role of psychopathy factors in predicting laboratory aggression under hostile and instrumental conditions. Journal of Research in Personality, 41(6), 1244-1251.
Salekin, R. T., & Lochman, J. E. (2008). Child and Adolescent Psychopathy The Search for Protective Factors. Criminal Justice and Behavior, 35(2), 159-172.
Schimmenti, A., Di Carlo, G., Passanisi, A., & Caretti, V. (2015). Abuse in childhood and psychopathic traits in a sample of violent offenders. Psychological trauma: theory, research, practice, and policy, 7(4), 340.
Schimmenti, A., Passanisi, A., Pace, U., Manzella, S., Di Carlo, G., & Caretti, V. (2014). The relationship between attachment and psychopathy: a study with a sample of violent
offenders. Current Psychology, 33(3), 256-270.
Skeem, J. L., & Mulvey, E. P. (2001). Psychopathy and community violence among civil psychiatric patients: results from the MacArthur Violence Risk Assessment Study. Journal of consulting and clinical psychology, 69(3), 358.
Styron, T., & Janoff-Bulman, R. (1997). Childhood attachment and abuse: Long-term effects on adult attachment, depression, and conflict resolution. Child abuse & neglect, 21(10), 1015-1023 Thombs, B. D., Bernstein, D. P., Lobbestael, J., & Arntz, A. (2009). A validation study of the Dutch Childhood Trauma Questionnaire-Short Form: Factor structure, reliability, and known-groups validity. Child abuse & neglect,33(8), 518-523.
Vitale, J. E., Newman, J. P., Serin, R. C., & Bolt, D. M. (2005). Hostile attributions in
incarcerated adult male offenders: An exploration of diverse pathways. Aggressive Behavior, 31(2), 99-115.
Vitale, J. E., Smith, S. S., Brinkley, C. A., & Newman, J. P. (2002). The reliability and validity of the Psychopathy Checklist–Revised in a sample of female offenders. Criminal justice and behavior, 29(2), 202-231.
Williams, L. J., & Brown, B. K. (1994). Method variance in organizational behavior and human resources research: Effects on correlations, path coefficients, and hypothesis testing. Organizational Behavior and Human Decision Processes, 57(2), 185-209.