• No results found

Actor- en partnereffecten van hechting op self-disclosure en self-concealment in volwassen partnerrelaties

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Actor- en partnereffecten van hechting op self-disclosure en self-concealment in volwassen partnerrelaties"

Copied!
19
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Actor- en partnereffecten van hechting op

self-disclosure en self-concealment in

volwassen partnerrelaties

Bachelorthese Klinische Psychologie, jaar 3

Francisca Kramer

Studentnummer 10780173

Universiteit van Amsterdam, 2 juni 2017 Aantal woorden: 4.610 (Abstract: 149)

(2)

Abstract

In deze studie werd in een actor-partnermodel onderzocht of de hechtingsdimensies angst en vermijding samenhangen met self-disclosure en self-concealment. Hiertoe werden van 129 hetereoseksuele stellen hechtingsdimensies angst en vermijding bepaald aan de hand van de Dutch ECR, Experiences in Close Relationships Scale. Self-concealment en self-disclosure werden gemeten voor en na de relatiecursus Houd me Vast aan de hand van respectievelijk de Self-concealment Scale en de Self-disclosure Index. Bij zowel mannen als vrouwen bleek angst en vermijding positief samen te hangen met self-concealment en

vermijding sterk negatief met self-disclosure. Daarnaast werden er bij mannen partnereffecten gevonden van angst op self-concealment en, marginaal significant, van zowel vermijding als angst op self-disclosure. Ook werd onderzocht of hechting het beloop van self-disclosure en self-concealment kan voorspellen gedurende de relatiecursus Houd me Vast. Dit bleek niet het geval. Dit onderzoek ondersteunt het belang van hechting voor belangrijke determinanten van relatiekwaliteit als self-disclosure en self-concealment.

Inleiding

Relaties zijn belangrijk voor mensen. De need to belong en ons duurzaam verbinden is dan ook een essentiële menselijke behoefte die bijdraagt aan levensgeluk (Baumeister & Leary, 1995). Toch eindigt bijna 40% van alle huwelijken en geregistreerd partnerschappen in een breuk (CBS, Centraal Bureau voor de Statistiek, 2016). Dit heeft ten eerste invloed op de ex-partners - getrouwde mensen zijn gezonder en leven langer (Wilson & Oswald, 2005), ten tweede op eventuele kinderen - kinderen van gescheiden ouders presteren minder goed op school en hebben vaker emotionele problemen (Amato, 2001) - en ten derde op de

maatschappij. In de Verenigde Staten kosten echtscheidingen de maatschappij naar schatting 33,3 miljard dollar per jaar door onder andere extra uitgaven aan bijstand en gezondheidszorg (Schramm, 2006). De kwaliteit van partnerrelaties heeft dus verregaande invloed. Kennis van de determinanten van relationeel functioneren zijn daarom van groot belang.

Belangrijke determinanten van relatietevredenheid zijn hechting (Bowlby, 1988; Mikullincer & Shaver, 2016) en de mate van self-disclosure (openheid) en self-concealment (geheimhouding) van de partners (Larson & Chastain, 1990; Mikulincer & Nachshon, 1991; Wei, 2005; Yukawa, 2007; Cruddas, 2012; Merrill & Afifi, 2015). Met name self-disclosure wordt gezien als onderdeel van intimiteit (Laurenceau, 1998). Een veel voorkomende reden

(3)

voor stellen om in relatietherapie te gaan is een gebrek aan intimiteit (Doss, Simpson & Christensen, 2004). Dit onderzoek richt zich dan ook op de samenhang tussen hechting en de mate van openheid enerzijds en geheimhouding anderzijds.

Hechting

Hechting ontstaat tussen het jonge kind en zijn verzorgers (Bowlby, 1988). De manier waarop de ouders of verzorgers voldoen aan de hechtingsbehoeften van het kind

(bekrachtiging, steun en troost geven) resulteert in een hechtingsstijl: veilig, angstig of vermijdend (Ainsworth, 1978). Hazan en Shaver (1987) waren de eersten die de

hechtingstheorie uitbreidden naar volwassen relaties. Mikulincer en Shaver (2016) tonen aan dat hechting bij volwassenen gezien kan worden als een vorm van emotieregulatie. Bij het ervaren van dreiging wordt het hechtingssysteem geactiveerd. De primaire strategie is het zoeken van nabijheid als manier om stress te reguleren. Is de hechtingsfiguur beschikbaar, in realiteit of als mentale representatie, en responsief, dan leidt dat tot stressreductie en een gevoel van veiligheid. Is de hechtingsfiguur echter niet of onvoorspelbaar beschikbaar, dan treedt de secundaire hechtingsstrategie in werking: hyperactivatie of de-activatie van het hechtingssysteem. Hyperactivatie is gerelateerd aan angst voor verlating en ontstaat wanneer de partner inconsistent beschikbaar en responsief is. Het hechtingssysteem gaat dan in overdrive en het individu gaat harder zijn best doen om alsnog de gewenste aandacht te krijgen. Leveren deze pogingen alsnog niet de gewenste aandacht op, dan kan het gedrag omslaan in woede. De-activatie van het hechtingssysteem is gerelateerd aan vermijding van intimiteit en ontstaat als de partner structureel niet beschikbaar is en afwijzend reageert, bijvoorbeeld door negeren of pogingen tot het zoeken van nabijheid af te straffen.

De hechtingsstrategie die iemand in een volwassen relatie toepast, bouwt voort op de hechtingsrelatie met de vroegere verzorgers. Bowlby (1988) sprak in dit verband over zogeheten working models: regels, schema’s of scripts die ervaringen met relaties in het verleden samenvatten en organiseren. Zijn de ervaringen positief (verzorgers die beschikbaar, begripvol, betrouwbaar en responsief waren), dan leidt dat tot een positief beeld van zichzelf en anderen. Het individu durft erop te vertrouwen dat er steun beschikbaar is in tijden van stress. Zijn de ervaringen echter (afwisselend) negatief (afwijzend en niet responsief), dan beïnvloedt dat niet alleen het zelfbeeld, maar ook latere intieme relaties Het individu heeft een negatief beeld van anderen en kan er niet op vertrouwen dat steun (altijd) geboden wordt (Mikulincer & Shaver, 2016). Deze interne working models zijn vrij stabiel gedurende het leven en worden meegenomen in nieuwe relaties waar ze de perceptie en het gedrag

(4)

beïnvloeden (Feeney & Noller, 1996). Dat wil echter niet zeggen dat hechtingsstijlen

gedurende het leven onveranderbaar zijn. Wanneer de partner structureel een andere respons geeft dan iemand gewend was bij het zoeken van nabijheid, dan kan het hechtingssysteem veranderen (Mikulincer & Shaver, 2016).

Self-disclosure en self-concealment

Op grond van bovenstaande kan gesteld worden dat de hechtingsstijl het basisschema is van waaruit een individu relaties aangaat; hechtingsstijl bepaalt hoe iemand intimiteit aangaat en beleeft. Twee elementen van intimiteit zijn self-disclosure en self-concealment. Self-disclosure is de algemene neiging open te zijn of anderen in vertrouwen te nemen met de verwachting dat ze begripvol zullen reageren (Archer, 1980). Self-concealment is de neiging negatieve of stress-veroorzakende informatie geheim te houden voor anderen (Larson & Chastain, 1990). Het is belangrijk te benadrukken dat self-concealment niet simpelweg het omgekeerde is van self-disclosure; self-concealment gaat om het actief onderdrukken van informatie om onthulling te voorkomen (Larson & Chastain, 1990), terwijl een gebrek aan self-disclosure vooral betekent dat iemand weliswaar niet mededeelzaam is, maar dit niet doet om bewust informatie achter te houden.

Samenhang hechting met self-disclosure en self-concealment

Omdat self-disclosure en self-concealment een belangrijke rol spelen bij intimiteit (Archer, 1980; Larson & Chastain, 1990; en de manier waarop iemand intimiteit aangaat is gebaseerd op hechtingsstijl (Bowlby, 1988; Hazan & Shaver, 1987; Mikulincer & Shaver, 2016), is het aannemelijk dat self-disclosure en self-concealment samenhangen met

hechtingsstijl. Dit wordt in verschillende onderzoeken ondersteund. Veilig gehechte mensen tonen meer self-disclosure dan mensen met een vermijdende hechtingsstijl (Mikulincer & Nachshon, 1991, Grabil & Kerns, 2000, Mikulincer & Shaver, 2016), evenals angstig gehechte mensen (Mikulincer & Nachshon, 1991). Vroege ervaring met afwijzing en misbruik resulteren in onveilige hechting en vervolgens in negatieve overtuigingen over zichzelf en anderen. Vermijdend gehechte mensen stellen zich daarom minder open op

(Mikulincer & Shaver, 2016). Veilig en angstig gehechte mensen blijken meer te vertellen aan anderen, voelen zich beter in interactie met anderen en voelen zich meer aangetrokken tot iemand die hoog scoort op self-disclosure dan iemand die laag scoort op self-disclosure (Mikulincer & Nachshon, 1991.

(5)

Ook is er een verband tussen self-concealment en angstige en vermijdende hechting (Cruddas, 2012). Volgens Merrill & Afifi (2015) blijken zowel angstig als vermijdend gehechte mensen vaker een geheim te hebben voor hun partner dan veilig gehechte mensen. De vermijders hebben daarbij ook nog meer geheimen dan mensen met een andere

hechtingsstijl. Yukawa (2007) bevestigt dit; zij toont een positief verband aan tussen angstig en vermijdend gehechte mensen en self-concealment.

Bovenstaande studies onderzochten enkel actor-effecten, dat wil zeggen effecten van de eigen hechting op eigen self-concealment en eigen self-disclosure. Voor zover bekend zijn er geen studies naar partner-effecten, dat wil zeggen het effect van de hechting van de partner op eigen (actor) self-concealment en eigen self-disclosure. Omdat het in deze studie gaat om self-concealment en self-disclosure in volwassen partnerrelaties, worden er ook

partnereffecten onderzocht. Een relatie wordt immers bij uitstek beleefd in een dyadische context – partners zijn veelvuldig in interactie met elkaar. Openhartige mensen voelen zich meer aangetrokken tot openhartige partners (Mikulincer & Nachson, 1991) en de

responsiviteit van de partner hangt samen met de openheid van de actor (Mikulincer & Shaver, 2016). Het is daarom aannemelijk dat het gedrag van partners en dus ook de hechting van partners samenhangt met de mate van self-concealment en self-disclosure van de actor.

De huidige studie

De huidige studie is een aanvulling op bestaande onderzoeken op het gebied van hechting en self-concealment en self-disclosure. Allereerst wordt in een actor-partnermodel onderzocht of er samenhang bestaat tussen de hechtingsdimensies angst en vermijding van zowel actor als partner met de mate van self-disclosure en self-concealment en of dit per gender verschilt. Daarnaast wordt gekeken naar het beloop in disclosure en

self-concealment gedurende de relatiecursus Houd me Vast met als doel na te gaan of aan de hand van hechting te voorspellen is wie het meeste gebaat is bij deze relatiecursus.

Gebaseerd op bovenstaande literatuur, worden de volgende hypotheses geformuleerd: a) Hoe hoger de score op actor-vermijding, hoe lager de score op self-disclosure (Mikuliner & Nachshon, 1991, Grabil & Kerns, 2000, Cruddas, 2012, Mikulincer & Shaver, 2016).

b) Hoe hoger de score op actor-angst en/of actor-vermijding, hoe hoger de score op self-concealment. (Yukawa, 2007; Cruddas, 2012; Merrill & Afifi, 2015).

c) Er zullen effecten zijn van de partner. De verwachting is dat hoe lager de partner scoort op vermijding, hoe hoger de actor op self-disclosure scoort en hoe lager op self-concealment. Aangezien angst positief samenhangt met self-disclosure, is de verwachting dat naarmate de

(6)

partner hoger scoort op angst, de self-disclosure bij de actor toeneemt, omdat self-disclosure van de een immers self-disclosure bij de ander aanmoedigt (Mikulincer & Nachshon, 1991). Aangezien angst ook samenhangt met self-concealment (Yukawa, 2007; Cruddas, 2012; Merrill & Afifi, 2015) en het aannemelijk kan worden geacht dat partners elkaar beïnvloeden in de mate van openheid en geheimhouding, is de verwachting dat hoe hoger de partner scoort op angst, hoe hoger de actor scoort op self-concealment.

c) Het onderzoek naar het beloop van self-concealment en self-disclosure gedurende HmV is exploratief. Gebaseerd op het idee dat onveilig gehechte deelnemers de meeste ruimte hebben voor verbetering ten opzichte van veilig gehechte deelnemers, zouden de verschilscores tussen voor- en nameting van self-concealment en self-disclosure hoger moeten zijn naarmate de scores op angst en vermijding op baseline hoger zijn. Anderzijds kan HmV te licht zijn voor grote verbeteringen waardoor er geen significant verschil zal zijn in beloop tussen veilig, angstig en vermijdend gehechte deelnemers.

Methode Deelnemers

Deelnemers waren 129 Nederlandse heteroseksuele stellen met relatieproblemen. Stellen waarvan een van beiden of beiden een DSM-diagnose heeft/hebben op As I of As II, werden uitgesloten. 79 Paren waren geworven via privépraktijken in het EFT-netwerk, via advertenties en de EFT-website en 50 paren via de specialistische GGZ-instelling Altrecht.

Materiaal

Hechting werd gemeten met de Dutch ECR, Experiences in Close Relationships Scale (Conradi, Gerlsma, Van Duijn, & De Jonge, 2006). Dit is een naar het Nederlands vertaalde Amerikaanse vragenlijst met 36 items die de twee dimensies van hechting meet (angst en vermijding) in de context van volwassen partnerrelaties. Interne consistentie van angst en vermijding is gemeten met Cronbach’s alfa en is respectievelijk .88 en .86 in de Nederlandse populatie en .93 en .88 in de Nederlandse studentenpopulatie (Conradi et al., 2006). De items worden gescoord op een 7-punts Likert schaal van 1 (zeer mee oneens) tot 7 (zeer mee eens). Een voorbeeld van een item dat vermijding van intimiteit meet, is: ‘Ik voel me ongemakkelijk wanneer een partner een erg hechte band wil’ (7). Een voorbeeld van een item waarmee angst voor afwijzing en verlating wordt gemeten is: ‘Ik wil vaak volledig opgaan in partners, en dat schrikt ze soms af’ (12). Hoe hoger de scores, hoe hoger de mate van respectievelijk

(7)

algemene bevolking is de correlatie tussen de twee subschalen hoger dan in een

studentensteekproef. Voor de populatie is interne validiteit van de Dutch ECR dan ook redelijk en voor studenten adequaat. De externe validiteit is in vergelijking met de

Amerikaanse versie adequaat waarmee een bredere toepasbaarheid verantwoord kan worden geacht (Conradi et al., 2006).

Self-disclosure werd gemeten met de Self-Disclosure Index (Miller, Berg & Archer, 1983). In zeven items geeft de respondent aan in hoeverre de partner wordt betrokken bij gedachten en gevoelens. Voorbeelden zijn: ‘Ik praat met mijn partner over mijn grootste angst(en)’ en ‘Ik praat met mijn partner over wat ik leuk en niet leuk aan mezelf vind’. De items werden gescoord op een 5-punts Likert-schaal variërend van helemaal oneens (1) tot helemaal eens (5). Hoe hoger de score, hoe hoger de mate van self-disclosure. De

betrouwbaarheid is goed met Cronbach’s alpha .86 (Miller et al., 1983).

Self-concealment werd gemeten met de Self-Concealment Scale (Larson & Chastain, 1990). Voorbeelditems zijn: ‘Ik heb een belangrijk geheim dat ik niet met mijn partner heb gedeeld’ en ‘Ik heb negatieve gedachten over mezelf die ik nooit met mijn partner heb gedeeld’. De items werden gescoord op een 5-punts Likert-schaal variërend van helemaal oneens (1) tot helemaal eens (5). Hoe hoger de score, hoe hoger de mate van

self-concealment. Validiteit en betrouwbaarheid zijn goed, Cronbach’s alpha is .83 tot .87, gebaseerd op een studentenpopulatie (Cramer & Berry, 1999).

Interventie

De geprotocolleerde interventie is gebaseerd op de officiële Nederlandse vertaling van Hold me Tight (Houd me Vast, HmV). Deze relatietherapie heeft als doel hechting tussen partners veiliger te maken door de toegankelijkheid, ontvankelijkheid en betrokkenheid te vergroten. HmV is gebaseerd op Emotionally Focused Therapy (EFT) en is in zowel Noord-Amerika als Europa een bekende, evidence based relatietherapie (Johnson, 2008). Het programma in dit onderzoek werd gegeven door EFT-therapeuten. Onafhankelijke raters beoordeelden het protocol met een gestandaardiseerde checklist waarmee willekeurige delen van de therapie werden nagelopen. Gedurende acht weken werden in twee uur durende sessies de volgende thema’s behandeld: 1) psycho-educatie over liefde en hechting, 2) identificatie van disfunctionele interactiepatronen (secundaire hechtingsstrategieën), 3) identificatie van wederzijdse hechtingsangsten als basis van de disfunctionele dialogen, 4), onbegrip oplossen en een veilige hechtingsbasis creëren, 5) open en responsieve communicatie, 6) vergeven en vertrouwen, 7) tederheid en seksualiteit, 8) zorg voor je relatie.

(8)

Procedure

Deelnemers vulden voorafgaand aan de HmV-training de ECR in. De Self-disclosure Index en de Self-Concealment Scale werden zowel voor de start van het programma

afgenomen (pre-treatment) en direct na afloop van het programma (post-treatment).

Statistische analyses

Om de hypothese te toetsen dat de twee dimensies van hechting - angst voor afwijzing en vermijding van intimiteit - samenhangen met de mate van disclosure en

self-concealment, werden bivariate correlaties berekend en multiple regressies uitgevoerd, met angst en vermijding als de onafhankelijke variabelen en de mate van disclosure en self-concealment voorafgaand aan HmV als afhankelijke variabelen. De hypothese wordt ondersteund wanneer blijkt dat de mate van self-disclosure lager is naarmate de score op vermijding toeneemt en hoger is naarmate de score op angst toeneemt. De mate van self-concealment zou volgens de hypothese hoger moeten zijn naarmate zowel de dimensies angst als vermijding hoger zijn.

De hypothese dat partners effect hebben op de mate van disclosure en self-concealment werd getoetst met multiple regressieanalyses waarbij angst en vermijding van zowel de actor als de partner de onafhankelijke variabelen zijn en de mate van self-disclosure en self-concealment van de actor de onafhankelijke variabelen. De hypothese wordt

ondersteund als blijkt dat hoe hoger de score is van de partner op angst, hoe hoger de actor scoort op self-disclosure, en hoe hoger de scores van de partner zijn op angst en vermijding, hoe hoger ook de scores op self-concealment van de actor.

Om de hypothese te toetsen dat de score op de hechtingsdimensies angst of vermijding de mate van verandering in self-disclosure en self-concealment kan voorspellen gedurende HmV, werden dezelfde multiple regressieanalyses uitgevoerd als hierboven omschreven, maar nu met de verandering in de mate van self-disclosure en self-concealment als de afhankelijke variabelen. De verandering werd geoperationaliseerd door de verschilscore te nemen tussen de mate van self-disclosure en self-concealment voor en na de cursus.

Resultaten

De sociaal-demografische kenmerken van de steekproef staan in tabel 1. De

gemiddelde leeftijd van de proefpersonen (M = 43.33, SD = 9.69, range 22 tot 68 jaar) was vergelijkbaar met die van de Nederlandse populatie (41,5 jaar, CBS). Het gemiddelde

(9)

opleidingsniveau was met 63,2% hoog opgeleiden aanmerkelijk hoger dan dat van de

gemiddelde Nederlandse populatie (30% in 2016, CBS). De gemiddelde relatieduur was 16.04 jaar (SD = 9.93, range = .75 tot 44 jaar). Van de stellen was 69,2% getrouwd, 23,6%

samenwonend en 7,2% woonde apart. Gemiddeld hadden de stellen twee kinderen (range 0 tot 11). De vrouwen rapporteerden gemiddeld meer angst dan mannen (t = -4.47, p < .001).

Tabel 1 Demografische gegevens Mannen (n = 125) Vrouwen (n = 125) Totaal (n = 250) Verschil mannen en vrouwen % % % % Opleiding Laag 12.9 6.5 9.7 t(245)= -.43; p = .666 Gemiddeld 22.6 31.7 27.1 Hoog 64.5 61.8 63.2 Burgerlijke staat

Daten, apart wonen 7.2

Samenwonend 23.6 Gehuwd 69.2 M SD M SD M SD Leeftijd 44.44 9.66 42.21 9.63 43.33 9.69 t(250) = 1.83; p = .069 Relatieduur in jaren 16.07 9.93 Aantal kinderen (n=100) 2.15 1.41 Vermijding 53.61 15.15 55.62 16.88 54.62 16.04 t(247) = -.99; p = .325 Angst 61.55 18.17 71.36 16.46 66.45 17.99 t(248) = -4.47; p < .001** Self-concealment 13.92 4.73 14.67 4.76 14.29 4.75 t(245) = -1.25; p = .214 Verschilscore SC (sessie8-sessie1) -.34 3.57 -.73 3.54 -.54 3.55 t(221) = .81; p = .422 Self-disclosure 25.93 4.47 26.35 5.22 26.14 4.85 t(247) = -.69; p = .49 Verschilscore SD (sessie8-sessie1) 1.30 3.26 1.83 4.36 1.57 3.86 t(221) = -1.03; p = .302 Noot. Het aantal deelnemers verschilt enigszins per variabele

De correlaties tussen de onderzoekvariabelen staan in tabel 2. Correlaties tussen vermijding en self-concealment waren .42 voor mannen en .36 voor vrouwen (p’s < .001). Correlaties tussen vermijding en self-disclosure waren .63 voor mannen en .58 voor vrouwen (p’s < .001). Correlaties tussen angst en self-concealment waren voor mannen .24 en voor

(10)

vrouwen .29 (p’s < .005). Correlaties tussen angst en self-disclosure waren -.04 voor zowel mannen als vrouwen en niet significant.

Tabel 2

Pearson correlaties tussen onderzoekvariabelen pre-treatment

1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 1. Vermijding - -.03 .11 .25* .36** -.08 -.58** .14 2. Angst .20* - .14 -.09 .29* -.028 -.04 .08 3. Vermijding partner .13 .25 - .28 -.04 .06 -.06 .04 4. Angst partner .16* -.05* .00 - .10 .02 -.06 -.03 5. Self-concealment .42** .24* .12 .22 - .40** -.22* -.11 6. Verschilscore Self-concealment -.02 .05 -.02 -.09 -.47** - -.00 -.13 7. Self-disclosure -.63** -.04 -.19 -.24* -.33** -.01 - -.59** 8. Verschilscore self-disclosure .17 -.07 -.02 .03 .04 -.19* .51** -

Noot: Onder de diagonaal correlaties voor mannen, erboven voor vrouwen. *p < .05,

**p < .001.

Tabellen 3 en 4 laten zien wat de cross-sectionele effecten zijn van actor- en partner- hechting op respectievelijk self-concealment en self-disclosure bij zowel mannen als

vrouwen.

Tabel 3

Actor-partnereffecten Self-concealment pre-teatment

Mannen Vrouwen β R2 p β R2 p Model 1 .20 <.001* .21 < .001* Actor Vermijding .39 <.001* .36 < .001* Actor Angst .16 .051 .29 .001* Model 2 .23 <.001* .23 <.001*

(11)

Actor vermijding .35 <.001* .36 < .001* Actor angst .17 .047* .31 < .001* Partner vermijding .04 .676 -.135 .109 Partner angst .18 .034* -.06 .510 Noot. * = significant

Bij mannen is het model met alleen actoreffecten significant, F(2,121) = 15.34, p < .001. Na het toevoegen van de partnereffecten is het model nog steeds significant, F(4,119) = 9.04, p < .001, maar niet significant beter dan met alleen actoreffecten, F(2,119) = 2.38, p = .97. Vermijding van de man is een significante voorspeller voor self-concealment, β = .35. Hoe meer vermijdend de man is, hoe meer geheimen hij heeft. Ook angst blijkt een

significante voorspeller voor self-concealment, β = .17. Hoe angstiger de man is, hoe meer geheimen hij heeft. Bij mannen is het partnereffect van vermijding niet significant, maar het partnereffect van angst wel, β = .18. Hoe hoger dus de angst van de vrouw, hoe meer

geheimen hij bewaart. Het model met actor- en partnereffecten verklaart 23% van de variantie in self-concealment.

Bij vrouwen is het model met alleen actoreffecten significant, F(2,120) = 15.99, p < .001. Na het toevoegen van de partnereffecten is het model nog steeds significant F(4,118) = 8.73, p < .001, maar niet significant beter dan met alleen actoreffecten, F(2,118) = 1.37, p = .259. Vermijding van de vrouw is een significante voorspeller voor self-concealment, β = .36. Hoe hoger vrouwen scoren op vermijding, hoe meer geheimen ze gemiddeld bewaren. Ook angst is een significante voorspeller voor self-concealment, β= .31. Hoe angstiger de vrouw is, hoe meer geheimen zij heeft in de relatie. Zowel angst als vermijding van de partner hebben geen significant effect op self-concealment bij de vrouw. Het model met actor- en partnereffecten verklaart 23% van de variantie in self-concealment.

Tabel 4

Actor-partnereffecten Self-disclosure pre-treatment

Mannen Vrouwen

β R2 p β R2 p

(12)

Vermijding -.65 <.001** -.58 <.001** Angst .09 .212 -.04 .589 Model 2 .44 <.001** .35 <.001** Actor vermijding -.61 <.001** -.61 < .001** Actor angst .11 .127 -.03 .651 Partner vermijding -.14 .050* -.01 .913 Partner angst -.14 .051* .09 .234

Noot. ** = significant p < .001, * = marginaal-significant p < .100

Bij mannen is het model met alleen actoreffecten significant, F(2,121) = 40.84, p < .001. Na het toevoegen van de partnereffecten is het model nog steeds significant, F(4,119) = 23.34, p< .001, en ook significant beter dan met alleen actoreffecten, F(2,119) = 3.89, p = .023. Vermijding bij de man is een significante voorspeller voor self-disclosure, β = -.61. Hoe hoger de man scoort op vermijding, hoe minder open hij is in de relatie. Angst van de man blijkt geen significante voorspeller voor self-disclosure. De partnereffecten van vermijding en angst zijn bij de man marginaal significant, β = -.14. Heeft een man een partner die hoog scoort op angst en vermijding, dan is hij gemiddeld minder open. Het model met actor- en partnereffecten verklaart 44% van de variantie in self-disclosure.

Bij vrouwen is het model met alleen actoreffecten significant, F(2,120) = 31.15, p < .001. Na het toevoegen van de partnereffecten is het model nog steeds significant, F(4,118) = 15.87, p < .001, maar niet significant beter dan het model met alleen actoreffecten, F(2,118) = .72, p = .488. Vermijding bij vrouwen blijkt een significante voorspeller voor self-disclosure. Hoe meer vermijding van de vrouw, hoe minder open ze is. Dat geldt niet voor angst; dit is geen significante voorspeller van self-disclosure bij vrouwen. Er zijn geen significante partnereffecten.

Tabellen 5 en 6 laten zien wat de actor- en partnereffecten zijn op het beloop van respectievelijk self-concealment en self-disclosure gedurende de relatiecursus HmV. Alleen bij het beloop van self-disclosure is een trend (marginaal-significant) te vinden van

(13)

actor-vermijding als voorspeller; hoe hoger de score op actor-vermijding pre-treatment, hoe groter de verschilscore op self-disclosure tussen voor- en nameting, β .19, p = .056.

Tabel 5

Actor-partnereffecten hechting op beloop self-concealment (verschilscore tussen voor- en nameting (s8 – s1) tijdens HmV Mannen Vrouwen β R2 p β R2 p Model 1 .00 .820 .01 .665 Vermijding -.04 .729 -.08 .395 Angst .06 .557 -.03 .747 Model 2 .01 .877 .01 .829 Actor vermijding -.02 .865 -.10 .337 Actor angst .06 .584 -.04 .690 Partner vermijding -.04 .714 .07 .478 Partner angst -.08 .405 .03 .804 Tabel 6

Actor-partnereffecten hechting op beloop self-disclosure (verschilscore tussen voor- en nameting (s8 – s1) tijdens Hmv Mannen Vrouwen β R2 p β R2 p Model 1 .04 .128 .03 .228 Vermijding .19 .056* .15 .129 Angst -.11 .277 .08 .395 Model 2 .04 .39 .03 .50 Actor vermijding .19 .060* .16 .112

(14)

Actor angst -.10 .308 .07 .459 Partner vermijding -.02 .884 .03 .805 Partner angst -.00 .967 -.06 .530 Noot. * = marginaal-significant p < .100 Discussie

In deze studie werd de samenhang onderzocht tussen hechtingsdimensies angst en vermijding enerzijds met de mate van openheid disclosure) en geheimhouding (self-concealment) anderzijds. Ook werd er gekeken naar genderverschillen en partnereffecten. Zowel bij mannen als vrouwen bleek er een negatief verband tussen vermijding en de mate van openheid (ondersteuning van hypothese a). Bij mannen bleken er daarnaast

partnereffecten te zijn; hoe meer angst en vermijding bij de vrouwen, hoe minder openheid bij de mannen (deels ondersteuning voor hypothese b). Bij zowel mannen als vrouwen bleken daarnaast zowel vermijding als angst positief samen te hangen met geheimhouding.

(ondersteuning voor hypothese a). Ook hier werden partnereffecten gevonden bij de man; hoe hoger de angst van de vrouwen, hoe meer de mannen geheimhielden (deels ondersteuning hypothese b). Vermijding van de partner had bij mannen geen samenhang met openheid. Bij de vrouwen werden geen partnereffecten gevonden voor zowel disclosure als self-concealment.

Dat uit dit onderzoek blijkt dat zowel bij mannen als vrouwen actor-vermijding samenhangt met een verminderde openheid en een hogere mate van geheimhouding, komt overeen met de bevindingen uit eerder onderzoek (Mikulincer & Nachshon, 1991; Grabil & Kerns, 2000; Mikulincer & Shaver, 2016). Dit is te verklaren vanuit de leergeschiedenis; als verzorgers structureel niet beschikbaar zijn en afwijzend reageren, treedt de-activatie van het hechtingssysteem op, wat is gerelateerd aan vermijding van intimiteit. Dit resulteert in minder openheid en meer geheimhouding wat zich voortzet in volwassen relaties. Daarnaast hangt bij beide genders angst samen met een verhoogde mate van geheimhouding, wat ook

correspondeert met eerdere bevindingen (Yukawa, 2007, Cruddas, 2012, Merrill & Afifi, 2015). De verklaring kan ook hier worden gezocht in de leergeschiedenis; als ouders of verzorgers afwisselend wel en niet beschikbaar zijn en soms wel en soms niet adequaat reageren op het zoeken van nabijheid, kan dit ervoor zorgen dat informatie selectief naar

(15)

buiten wordt gebracht. Om de gewenste respons te krijgen, wordt vooral positieve informatie gedeeld en negatieve informatie actief onderdrukt uit angst voor afwijzing. Dat angst in dit onderzoek echter niet samenhangt met een verhoogde mate van openheid, komt niet overeen met eerder onderzoek waarin werd gevonden dat individuen met een hoge mate van angst bang zijn hun partner te verliezen en self-disclosure zouden inzetten om die angst te bezweren (Mikulincer & Nachshon, 1991). Wellicht heeft een angstige hechting niet alleen invloed op de mate van geheimhouding zoals hierboven is beschreven, maar zorgt dit er ook voor dat mensen überhaupt niet open zijn uit angst voor afwijzing en verlating.

Dat angst van de vrouw positief samenhangt met geheimhouding door de man is wellicht verklaarbaar omdat angst sowieso meer voorkomt bij vrouwen (Mikulincer & Shaver, 2016) wat ook door de resultaten van dit onderzoek wordt ondersteund. Mensen met een angstige hechtingsstijl hyperactiveren hun hechtingssysteem. Wanneer de gewenste aandacht uitblijft, kan er woede ontstaan (Mikulincer & Shaver, 2016). Het is mogelijk dat mannen deze woede willen voorkomen en daarom mogelijk verontrustende informatie

geheimhouden. Ook de mate van openheid van mannen blijkt (marginaal significant) samen te hangen met de mate van vermijding en angst van de partner. Een verhoogde score op beide hechtingsdimensies bij vrouwen vermindert de openheid van mannen. Het is mogelijk dat ook hier de oorzaak ligt in angst bij de man voor woede van de vrouw. Openheid over gevoelens kan immers als bedreigend worden ervaren wanneer de informatie niet bevestigend is voor de vrouw. Iemand die angstig of vermijdend gehecht is, heeft de neiging bepaalde informatie eerder als bedreigend te ervaren (Mikulincer & Shaver, 2016).

De verklaring dat partnereffecten alleen bij mannen en niet bij vrouwen gevonden worden, kan wellicht ook evolutionaire, biologische of sociale oorzaken hebben. Vrouwen maken gemiddeld een andere socialisatie door dan mannen, wat zich bijvoorbeeld uit in het beleven van vriendschappen. Meer dan mannen leggen vrouwen in vriendschappen de nadruk op het delen van en praten over emoties (Caldwell & Peplau, 1982). Voor het uitwisselen van intieme informatie zijn mannen dus wellicht meer afhankelijk van hun vrouwen dan

omgekeerd. Dit kan ervoor zorgen dat het gedrag (op basis van hechtingsstijl) van de vrouwen meer invloed heeft op self-concealment en self-disclosure van mannen dan omgekeerd.

De speculatie dat zowel angstig als vermijdend gehechte deelnemers na HmV grotere verschilscores zouden hebben op self-disclosure en self-concealment is niet uitgekomen. Dit kan te maken hebben met het tijdstip van de nameting; wellicht zouden de verschillen na een langere periode wel groter zijn. Wat ook zou kunnen is dat onveilig gehechte deelnemers

(16)

moeilijk of op zijn minst langzaam veranderen waar het gaat om openheid en het onthullen van geheimen en HmV in dit opzicht een te lichte interventie is.

Beperkingen

Een beperking in dit onderzoek is het opleidingsniveau van de deelnemers. Dit is aanzienlijk hoger dan dat van de gemiddelde Nederlandse populatie waardoor de resultaten niet zonder meer generaliseerbaar zijn naar de algemene populatie. Ook zijn de

onderzoeksresultaten tot stand gekomen door het invullen van vragenlijsten. Uit onderzoek van Conner en Mehl (2015) blijkt dat rapportage achteraf niet altijd even betrouwbaar is omdat herinneringen vaak worden gekleurd door de actuele gemoedstoestand. Om dit te ondervangen zou in vervolgonderzoek bijvoorbeeld gebruik gemaakt kunnen worden van de Experienced Sampling Methode waarbij deelnemers via een app op willekeurige momenten vragen beantwoorden die inzicht geven in de mate van self-disclosure en self-concealment van die dag. Een derde mogelijke beperking is dat de onderzochte paren allemaal stellen met relatieproblemen zijn waarvan sommige weliswaar geen DSM-diagnose meer hebben, maar wel in remissie zijn. De vraag is daarom in hoeverre de resultaten generaliseerbaar zijn naar de niet-klinische populatie.

Onderzoeks- en klinische implicaties

Vanuit klinisch oogpunt is duidelijk geworden dat hechtingsstijl invloed heeft op belangrijke determinanten van relatietevredenheid, namelijk disclosure en

self-concealment. De bevinding dat bij mannen de hechting van de partner wel samenhangt met openheid en geheimhouding en bij vrouwen niet kan twee oorzaken hebben. Is de vrouw wellicht angstig omdat de man geheimen heeft en zij signalen opvangt die hierop wijzen, en/of heeft de man juist geheimen omdat de vrouw angstig is en hij bang is voor haar aanklampende gedrag en vervolgens haar woede die het gevolg kunnen zijn van angstige hechting (Mikuliner & Shaver, 2016)? En houden deze twee gedragingen elkaar wellicht in stand en versterken ze elkaar misschien? Hoe het ook zij, deze uitkomsten tonen het belang van een veilige hechting als basis voor belangrijke aspecten van een relatie, namelijk openheid en geheimhouding.

Conclusie: een hoge mate van vermijding hangt bij zowel mannen als vrouwen samen met de mate van openheid en geheimhouding, waarbij voor de mannen geldt dat ook de hechting van hun partner een rol speelt. Enerzijds is het denkbaar dat de vrouw een rol speelt in de mate van openheid en geheimhouding van de man, anderzijds dat de man doordat hij

(17)

minder open is en geheimen bewaart, de angst en vermijding van de vrouw in stand houdt of verergert. In vervolgstudies zou het daarom interessant zijn te onderzoeken of de mate van angst en vermijding bij vrouwen te beïnvloeden is en wat dit doet met openheid en

geheimhouding bij mannen, en andersom om te onderzoeken wat het effect is van meer openheid en minder geheimhouding bij de man op angst en vermijding bij de vrouw.

Dit onderzoek onderstreept het belang van een veilige hechting tussen partners, de noodzaak destructieve patronen te leren herkennen en manieren te ontwikkelen veilige hechting tot stand te brengen, ook als (een van beide) partners uit een onveilig nest komen. Meer kennis hierover kan wellicht bijdragen aan het in stand houden van duurzame relaties met gezondere partners, beter functionerende kinderen en minder maatschappelijke kosten tot gevolg.

Literatuur

Amato, P. R. (2001). Children of divorce in the 1990s: an update of the Amato and Keith (1991) meta-analysis.

Ainsworth, M. D. S., Blehar, M. C., Waters, E., & Wall, S. (1978). Patterns of attachment: A psychological study of the strange situation. Hillsdale, NJ: Erlbaum.

Archer, R. L., & Burleson, J. A. (1980). The effects of timing of self-disclosure on attraction and reciprocity. Journal of Personality and Social Psychology, 38(1), 120.

Bartholomew, K. (1990). Avoidance of intimacy: an attachment perspective. Journal of Social and Personal Relationships, 7(2), 147-178.

Baumeister, Roy F., Leary, Mark R. (1995)The Need to Belong: Desire for Interpersonal Attachments as a Fundamental Human Motivation. Psychological Bulletin Issue: Volume 117(3), 497–529.

Bowlby, J. (1988). A secure base: Parent-child attachment and healthy human development. New York: Basic Books.

Caldwell, M. A., & Peplau, L. A. (1982). Sex differences in same-sex friendship. Seks

Roles, 8(7), 721-732.

Conradi, H. J., Gerlsma, C., Van Duijn, M., & De Jonge, P. (2006). Internal and external validity of the Experiences in Close Relationships questionnaire in an American and two Dutch samples. European Journal of Psychiatry, 20(4), 258–269.

(18)

analysis of the self-concealment scale. Personality and Individual Differences, 27(4), 629-637.

Cruddas, S., Gilbert, P., McEwan, K. (2012). The Relationship between self-concealment and revelation, early experiences, attachment, and social comparison. International

Journal of Cognitive Therapy 5(1), 28-37.

Doss, B. D., Simpson, L.E., & Christensen, A. (2004). Why do couples seek marital therapy? Professional Psychology: Research and Practice, 35(6), 608. Feeney, J. A., & Noller, P. (1996). Adult attachment (Vol. 14). Sage.

Grabill, C. M. & Kerns, K. A. (2000). Attachment style and intimacy in friendship. Personal Relationships, 7(4), 363–378.

Hazan, C., & Shaver, P. (1987). Romantic love conceptualized as an attachment process. Journal of personality and social psychology, 52(3), 511.

Johnson, S. (2011). Hold me tight: your guide to the most successful approach to building

loving relationships. Hachette UK.

Larson, D. G., & Chastain, R. L. (1990). Self-concealment: Conceptualization, measurement, and health implications. Journal of Social and Clinical psychology, 9(4), 439-455. Laurenceau, J. P., Barrett, L. F., & Pietromonaco, P. R. (1998). Intimacy as an interpersonal

process: the importance of self-disclosure, partner disclosure, and perceived partner responsiveness in interpersonal exchanges. Journal of personality and social

psychology, 74(5), 1238.

Merrill, A. F., & Afifi, T. D. (2015). Attachment‐related differences in secrecy and rumination in romantic relationships. Personal Relationships, 22(2), 259-274. Mikulincer, M., & Nachshon, O. (1991). Attachment styles and patterns of self-

disclosure. Journal of personality and social psychology, 61(2), 321.

Mikulincer, M., & Shaver, P. R. (2016). Attachment in adulthood: Structure, dynamics, and

change (2nd ed.). Guilford Press.

Miller, L. C., Berg, J. H., & Archer, R. L. (1983). Openers: Individuals who elicit intimate self-disclosure. Journal of Personality and Social Psychology, 44(6), 1234.

Pistole, M. C. (1993). Attachment relationships: Self-disclosure and trust. Journal of Mental

Health Counseling, 15(1), 94-106.

Schramm, D. G. (2006). Individual and social costs of divorce in Utah. Journal of Family and

Economic Issues, 27(1), 133-151.

(19)

concealment from one’s partner and relationship well-being. Personality and Social

Psychology Bulletin, 38(1), 39-51.

Wei, M., Russell, D. W., & Zakalik, R. A. (2005). Adult attachment, social self-efficacy, self- disclosure, loneliness, and subsequent depression for freshman college students: A longitudinal study. Journal of Counseling Psychology, 52(4), 602.

Wilson, C. M., & Oswald, A. J. (2005). How does marriage affect physical and psychological health? A survey of the longitudinal evidence.

Yukawa, S., Tokuda, H., & Sato, J. (2007). Attachment style, self-concealment, and interpersonal distance among Japanese undergraduates. Perceptual and motor

skills, 104(3 suppl), 1255-1261.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hypothesis 1 stated that profile pictures with higher levels of self-disclosure (i.e., no sunglasses) have a more positive effect on booking intention compared to

Aangesien hierdie studie oor meting en evaluering handel, word vol ledigheidshalwe h kort samevatting van die fenomenologiese per= soonsverkenningsmetode hier

SC was assessed employing a Dutch translation of the Self-Con- cealment Scale (SCS; Larson &amp; Chastain, 1990; Wismeijer, Sijtsma, van Assen, &amp; Vingerhoets, in

The research set out to determine whether the provisions of Section 23M of the Act are in line with the OECD recommended best practice approach as outlined in the OECD

angststoornissen, zonder ASS (Steensel &amp; Bögels, submitted). Of de effecten die op korte termijn zijn aangetoond zich ook generaliseren naar de lange termijn is nog niet eerder

This can be achieved by either growing KLuW:Yb layers on KLuW substrates because of the similar ion radii of Yb and Lu [5] or co-doping a KYW:Yb layer with Gd for compensating

Thus, it is possible that a higher degree of polymer-filler coupling can be established during mixing under the condition of a higher temperature and a longer reaction time.. As

In the Bombay Agency, British engineers developed structures discharging a constant volume independent of changes in canal flow (Bolding et al. 1995); in the Punjab they developed