Genenbewarittg
van
wilg
in West-Europa
S.M.G. de Vries,R. I. B.
L.'
De Dorschkamp', WageningenInleiding
De
wilg isin
diverse verschijningsvormen een belangrijke boomsoortin
Nederland.Als
opgaande boom heefthij in
bepaalde delen van het land betekenis in bossen, in lijnbeplantingen langs wegen en waterlo-pen en in het stedelijk gebied.Als struik
geefgt dewilg met zijn
in
het vroege voorjaar uitbundig bloeiende katten de toon aanin
veel beplantingenin
uiter-waarden en wegbermen.En een wel zeer landschapsbepalends beeld
wordt
gevormd door de overalin
Neder-land voorkomende knotwilg.Echter, evenals
dit
geldt voor vele andere boomsoorten, is voor de wilg als natuurlijk verbreide soortin
Nederlandbijna
geen plaats meer over om zich spontaan te vesti-gen.En in
verreweg de meeste gevallen waar wilg als soort 'wordt gekozen'zijn het vervolgens eenrelatief klein
aantal han-delsklonen die voor de beplantingen wor-den gebruikt.Ook verdwijnen er veel wilgen en wordt er geen wilg meer geplant nadat de oude bo-men geveld zijn. Veel knotwilgen langs slo-ten moeslo-ten verdwijnen om onderhoud aan sloten te vereenvoudigen en noodzakelijk
zijn
knotwilgen voor de boeral
lang nietmeer
ten
behoevevan
boerengerifhout doordat andere materialen danhout
veel funkties hiervan hebben overgenomen. En dan misschien nog wel de belangrijkste redenvoor
een verminderde populariteit van de wilg ligt aan het feit dat veel wilgen afsterven door aantastingen van de water-werkziekte (Erwinia salicis).Dit
laatste isniet
uitsluitend
in
Nederland een
pro-bleem. Ook
in
Groot-Brittannië
worden veel beplantingen aangetast door deze bac-terieziekte.In
bepaalde delen van Enge-land worden op uitgebreide schaal sanitaire maatregelen genomen,niet
in
de
laatste plaats om de teelt van wilgen ten behoeve van cricketbats te bescheimen. Dezesani-taire
maatregelenzijn
er op
gericht elkebron
van infectiezo
spoedigmogelijk
te verwijderen.In
het voorgaande kaderlijkt
het alleszins noodzakelijk om in ieder geval een deel van het nog aanwezige genenmateriaal veilig testellen.
In
een aantal Westeuropese lan-den, waaronder Nederland, wordt wel eni-ge aandacht besteed aan selectiewerk bij wilgen, maar bijna nergens wordt aan een veredelingsprogramma gewerkt.Dit
is me-de het gevolg doordat er tot voorzéérkort
geleden nog geen bevredigende methode bestond om wilgen op betrouwbare wijze te toetsen op hun mate van vatbaarheid voorde
watermerkziekte.Deze
methode be-staatop dit
moment echterwel,
doch de toetsingsmethode is langdurig en kostbaar (mondelinge mededeling de Kam, 1986). Vooralsnog is de beste strategie om zoveel mogelijk materiaal veilig te stellen en met veredelingswerk van enige omvanbg eerst dan aan te vangen als veel van hetgecreêer-de materiaal doeltreffend getoetst kan
wor-den.
Deze strategie leek de onderzoeksinstitu-ten
in
België, Groot-Brittannië en Neder-land, die zich met wilgenveredeling en-se-lectie bezig houden, de beste garantie te
ge-ven voor een goed resultaat in de toekomst, zodat ze besloten een gezamenlijk genen-bewaringsprogramma op te zetten.
Dit
zijn het Rijksstation voor de Populierenteelt in Geraardsbergen, België, het Long Ashton Research Station in Bristol,Groot-Brittan-nië en het Rijksstation voor onderzoek in
de bos- en
landschapsbouw'de
Dorsch-kamp' in Wageningen, Nederland.Het gemeenschappelijk project is in het ka-der van de genenbewaring voor een bijdra-ge
bij
de EEG ingediend, met als resultaatdat
deEEG
een gedeelte vande
kosten draagt.Doelstellingen
Op basis van uitwisseling van materiaal
uit
elk van de drie landen zijn er in feite twee hoofddoelen gesteld:1.
Allereerst het zorgvuldig bewaren van waardevol materiaal in elk van de drie deel-nemende landen, zodat mocht er iets misgaan met (een deel van) dit materiaal in één
van de landen, de beide andere landen dit weer kunnen aanvullen.
2.
Ten tweede is met het oog op verede-lingswerk (kruisingen, selectiee.d.) in
detoekomst gemeend dat een serie waarne-mingen aan
het
materiaalop
geografisch zeer verschillende plaatsen ten aanzien van groei, vorm en gezondheid waardevollein-formatie kan
verschaffenmet
betrekking tot de uiteindelijke keuze van het uitgangs-materiaal.p
Bij het bewaren van genenmateriaal moet rekening gehouden worden met sterk uiteenlopende verschijningsvormen om de variabiliteit zo groot mogelijk te houden.
Met
name deze tweede doelstelling geeft toch wel enige beperking in de hoeveelheid materiaal die uitgewisseld kan worden.Bij
de huidige omvang van het uitwisselings-programma is reeds per land 3 ha proefueld
gemoeid,
wat
onderhoudenen
beheerdmoet
worden.
Daarnaast dienenwaarne-mingen aan het materiaal op deze 3 ha ver-werkt te worden en vervolgens bij de
uitwis-seling aan gegevens
met de
andere tweelanden dient één en ander geëvalueerd te worden.
Uitwerking
Afgesproken werd dat elk van de drie lan-den
in
totaal ongeveer 100 klonen zou se-lecteren, deels uit de reeds bestaande natio-nale collecties en deelsuit
nog teverzame-len materiaal. Men zou zich vooral op de
Salix alta richten, doch een deel kon ook
bestaan
uit
niet direct boomvormendewil-gen.
Om niet te veel materiaal in ééns te
verwer-ken
te
krijgen werd de
uitwisseling overtwee
jaar
verspreid.In
het
voorjaar van1984 heeft elk land 8 stekken van ongeveer 50 klonen verzonden naar elk van de beide andere landen en tevens zelfopgezet,zodat
in
het voorjaar van 1984 ieder land 8 stek-ken van in totaal 150 klonen op de kwekerijhad staan. Toen één keer bleek dat 8
stek-ken eigenlijk wat krap is om uiteindelijk 6
goede planten over
te
houdenzijn
in
het voorjaar van 1985 10 stekken per kloon van de resterende+
40 klonen uitgewisseld.Op deze wijze zljn nu
in
totaal 310 klonen uitgewisseld,95 klonen uit België,111klo-nen
uit
Groot-Brittannië en 104 klonenuit
Nederland.
Het
uitplantenin
proefuelden is in Groot-Brittannië eind 1985 gebeurd enin
België en Nederland zijn deze proefuel-den begin L986 aangelegd.De
proefvelden bestaanuit
3 herhalingen en per herhalingzijn
de planten twee aantwee
per kloon
geplant, met een plantaf-stand van 4 x 4 meter. Dit zijn in totaal 1860bomen op 3 ha.
Het
proefveldin
Nederlandis
aangelegddoor de Rijksdienst IJsselmeer Polders in
Oostelijk Flevoland, nabij Zeewolde.
Vervolg
Binnenkort
zal begonnen wordenmet
de waarnemingen ten aanzien van groei, vorm en gezondheid van al de klonen enbij
uit-wisseling van de gegevens met de andere twee landen zal
in
de loop dertijd
moetenblijken welke onder verschillende
klimaat-omstandigheden universeel bruikbaar zijn. Deze uitsplitsing kan echter niet eerder ver-wacht worden dan over een jaar
of
abht àtien. Mochten zich duidelijke ontwikkelin-gen eerder aftekenen, dan
wordt
u
daaruiteraard ook eerder van op de hoogte
ge-steld.
Al
dit werk zal uiteindelijk moeten resulte-ren in de selectie van een aantal klonen die op basis van de verzamelde informatie het meest geschikt lijken om als handelskloneneen bijdrage te leveren aan de oplossing van