• No results found

Winderosie bij akkerbouw op zand- en veenkoloniale grond

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Winderosie bij akkerbouw op zand- en veenkoloniale grond"

Copied!
15
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

WIKDEROSÏE BIJ AKKERBOUW OP

ZAND- EK VEENKOLONIALE GROND

NOTA VAN

CONSULENTSCHAP VOOR DE AKKERBOUW

EMM EN

EN PAGV

(2)

WIHEER03ÏE BIJ AKKERBOUW OP ZAWD- EK VEENKOLONIALE GEONP

ing. L.M. Lumkes, c.s., Proefstation voor de Akkerbom; en de Groenteteelt in de Vollegrond te Lelystad.

ir K. Reinders, e.G. Consulcntschap voor de Akkerbouw te Eramen.

1 • -Introductie

In bepaalde jaren gaan de zand- en veenkoloniale gronden ogenschijnlijk "de lucht in" als gevolg van vinderosie. In de laatste jaren is dat echter als gevolg van de gunstige weersomstandigheden en passende maatregelen van de praktijk weinig het geval geweest.

Wanneer schade aan de te velde staande gewassen wordt toegebracht is dit vooral het geval bij het gewas suikerbieten.

De oppervlakte in suikerbieten bedraagt nu ca 21.000 ha, in 1973 was dit ca 13.000 ha.

In ernstige gevallen van verstuiving of mislukking door andere oorzaken moeten de bieten zelfs worden overgezaaid.

Een globale schatting van de overgezaaide oppervlakte bieten in het Consu-lentschap voor de Akkerbouw te Ermnen in de laatste 10 jaar geeft het volgende beeld:

1969 - geen overzaai 1970 - geen overzaai

1971 - 300 à IJOO ha overgezaaid i.V.ra. stof stormen begin mei - vooral op de zandgronden. Door de vroege datum bleef de schade beperkt. 1972 - ca 600 ha overgezaaid, waarvan 5% op de noordelijke lichte gronden.

Het overzaaien was niet alleen als gevolg van verstuiving nodig, doch vooral ook door te diep zaaien, aardvlooien, springstaarten, slagregens, nachtvorst en wortelbrand. Stofstormen traden op op 26 mei. Sommige percelen werden voor de derde maal overgezaaid, 1973 - 500 à 600 ha overgezaaid i.v.m. sterke verstuiving in mei. Bieten

gezaaid in doodgespoten rogge gaven geen problemen. Een deel van de percelen werd gered door het aanwenden, van drijf mest.

197^ - in april werd ca 500 ha door nachtvorst geteisterd.. Van 29 op 30 mei trad eveneens nachtvorst op met temperaturen van -7 0.

Verstuiving trad niet op. Mede door andere oorzaken is 500 à 1000 ha overgezaaid.

1975 - in april is een klein deel. van de pas opgekomen bieten al weer ver-stoven. Er was een toenemende belangstelling voor het gebruik van drijfmest. Het doodspuiten van de rogge gaf problemen. Totaal is 300 à J|00 ha overgezaaid, voornamelijk door slechte weersomstandigheden. (o.a, 200 ha als gevolg van hagel en slagregens), wortelbrand en ver-f.; tui ving.

(3)

2

-19ï'6 - verstuiving trad op met als hoogtepunt ?)-\ april. De grootste

schade werd veroorzaakt door nachtvorsten, met als uitschieters 21 en 28 april (tot -10° C ) . Op 21 en 22 april zijn in de

veen-koloniën ca ifOOO ha en op 28/29 april - vooral op het zand - ca 3000 ha bevroren.

In het gehele ambtsgebied is ongeveer de helft van het areaal verloren gegaan.

Op de proefboerderij te Borgercompagnie vas het voor het eerst na 32 jaar dat de bieten moesten worden overgewaaid.

De totale schade aan bieten en ook aardappelen werd geschat op ca ƒ 10.00Q.000. (overzaaien en opbrengstdepressie)

1977 - in de noordelijke veenkoloniën is ca 250 ha overgezaaid i.v.m. ver-stuiving rond Hemelvaart.

Op de overige gronden is ook ca 250 ha overgezaaid. Uiteindelijk waren de opbrengsten goed tot zeer goed.

1978 - verstuiving trad niet op. 1979 - geen verstuiving.

2. Probleemstelling

ai de grondsoort, het landschap en het bouwplan

Grote oppervlakten zand- en veenkoloniale gronden in Nederland worden aangeduid als stuifgevoelig. Genoemd wordt wel een areaal van 70.000 ha (ca 10/5 van de totale oppervlakte grond die in Nederland voor de akker-bouw wordt gebruikt). Aangemerkt als stuifgevoelige gronden worden in deze samenhang zandgronden met een organische stofgchalte lager dan ufo en veenkoloniale gronden met een organische stofgchalte lager dan

15# (Knottnerus, 1971).

Zeker-in Noord-oost Nederland komen grote gebieden voor met een groot-schalig open landschap» waarin akkerbouw plaatsvindt op zand- en veen-koloniale gronden. De akkerbouw is hier gebaseerd op een uiterst inten-sieve teelt van rooivruchten (50% aardappelen en 17-25$ suikerbieten, in het bouwplan aangevuld met granen, inclusief maïs, cf met groente-gewassen). Het veelal drie keer per vier jaar telen van rooivruchten, die de grond la;.': in het seizoen pas bedekken, en veel bewerking van en in de grond vereisen, is op stuifgevoelige gronden riskant. Om eco-nomische (en historische) redenen is dit bouwplan voorlopig echter niet weg te denken.

b. het proces van verstuiven van de grond

(4)

3

-door Knottnerus en Feerlkamp (1972). Onder andere in een -door genoemde auteurs ontworpen windtunnel werden, ongestoorde monsters grond.van di-verse herkomsten beproefd, alsmede simulatie van gewassen getest.

Knottnerus en Peerlkamp (1972) onderscheiden dr-ie typen van verstuiving, afhankelijk van de aard en de hoedanigheid van de gronddelen. Het fijn-ste materiaal, voornamelijk organisehe stof, geeft de echte stofwolken. Deze wolken kunnen tot op grote hoogte stijgen en zich over grote

af-standen verplaatsen.

De middelgrote gronddeeltjes, namelijk mineralen van 100-500 mu en aggre-gaten van 180-1200 mu, verplaatsen zich springend in de luchtstroom. Nog grotere korrels, zoals mineralen tot 1000 mu en aggregaten tot 2500 mu, kunnen zich rollend over het grondoppervlak verplaatsen.

Het verstuiven begint op de beschreven typen grond in Nederland in het algemeen bij windsnelheden boven 8 meter per seconde.

c. technische schade door verstuiven van akkerbouwgrond

Ook de akkerbouwer ziet in dat stofstormen het leefmilieu onaangenaam beïnvloeden. Er is daarbij de directe hinder bij het werken in het veld en de verontreiniging in woningen en andere gebouwen.

De vraag in hoeverre stofstormen de gezondheid van mens en dier aanwijs-baar schaden 'onder de vigerende omstandigheden in de betrokken gebieden lijkt nog onbeantwoord. Daarmee is ook het risico van de schadeclaims nog niet aan de orde. Het lijkt echter een punt terzake waarvan de land-bouw alert dient te zijn.

De akkerbouwer ondervindt hinder van stofwolken, zoals die optreden in herfst en winter. Daarbij kunnen wintergranen worden ondergestoven. De' meeste problemen geven echter de stofstormen, zoals die in het voor-jaar - voornamelijk in april en in mei - optreden. De meeste schade geven daarbij de stofstormen die - gelukkig minder algemeen - in mei voorkomen. De gewassen zijn dan al verder ontwikkeld. lïerinzaai geeft in dat stadium

een grote opbrengstdepressie.

De schade door voorja.ars-stofstormen is het grootst aan aardappelen, bieten, maïs en vollegrondsgroentegewassen. Daarbij heeft het algemeen verbouwde

gewas suikerbieten het meeste te lijden.

De aard van de schade tengevolge van verstuivingen op landbouwgronden is divers. Daar waar de grond, weg waait, komen zaaizaad, pootgoed of p3.anten bloot te liggen. Veelal scheuren plant-cn stuk of sterven ze af doordat wortels bloot liggen.

Planten kunnen voorts ernstig beschadigd worden door zich over het veld verx>laatsendc gronddeeltjes. Nadrukkelijk moet worden opgemerkt dat een lichte schade van deze aard vaal: nauwelijks wordt opgemerkt, maar vel

(5)

- 1+ _

.leidt tot opbrengstreductie.

Grote schade ontstaat vooral doordat gewassen geheel onder het zand en stof verden bedolven. Bij aardappelen stuiven daarbij het eerste de geulen tussen de ruggen vol, bij andere gewassen wordt het gewas direct bedolven. Opmerkelijk is daarbij dat bij wijziging van de vindrichting ook de opgewaaide grond zich opnieuw verplaatst. Door gewasbeschadiging en

-bedekking kan dit nog schadelijker zijn dan bij een eerste optreden van verstuivingen. Ook door het verwaaien van kunstmest en bestrijdings-middelen kan schade optreden. In dit verband mag ook het zich met

stof-stormen verplaatsen van ziekteverwekkers en onkruidzaden worden genoemd.

Bij stof stormen wordt de grond niet alleen op de akker verplaatst. Bekend is dat, naast het verwaaien van grond op de akker of naar belendende percelenr(met alle

genoemde schade voor de gewassen) ook sloten en wijken in het gebied, (veelal plaatselijk) kunnen volwaaien. Veelal betreft dit echter het weggewaaide zand en heeft het organische materiaal zich over een aanzienlijk grotere afstand verplaatst. Daarbij is het dan voor het betreffende bedrijf ver-loren. Aldus ontstaat verlies van grond, met name van kostbaar organisch materiaal. Bij windsnelheden van 10 m/s kan 15 ton grond per hectare per uur naar elders waaien. Bij windsnelheden van 15 m/s kan dit zelfs tot 50 ton bedragen (Knottnerus , 1971).

Wind (1979) geeft de grondverplaatsing door vinderosie aan in een formule, vaarbij de totale grondverplaatsing E afhankelijk is van drie factoren: E - f(0).V5.t

Ze is afhankelijk van het vochtgehalte van de grond 0, van de vijfde macht-van de windsnelheid V en macht-van de tijdsduur macht-van de storm t. (Wind, 1979). d. economische aspecten van de schade t.g.v. vinderosie

Van de hierboven genoemde mogelijkheden waardoor schade door winderosiè kan worden veroorzaakt is schade toegebracht aan het gewas suikerbieten verreweg het belangrijkste.

De kosten die gemaakt moeten worden voor het overza.aien van bieten be-dragen ongeveer ƒ 300,-. Wanneer men de op'brengstderving door het (te) late zaaien op ƒ 700,- stelt, bedraagt de totale schade dus ƒ 1000,- per ha.

In 1976" werd geraamd dat ca 7000 ha (ongeveer de helft van het areaal)

door het optreden van nachtvorst en verstuiving moest worden overgezaaid. Dit zou dus een schade alleen aan de bieten van ƒ 7-000.000 betekenen.

(6)

S -V o l g e n s de o o g s b r a m i n g s c i j f e r s g a f 1976 (35 t o n / h a ) t.o.v. 1975 (37 t o n / h a )

in D r e n t e een o p b r e n g s t d a l i n g v a n 2 t o n en in h e t G r o n i n g e r g e d e e l t e v a n het a m b t s g e b i e d g e e n daling te z i e n . In O v e r i j s s e l w a s er zelfs een s t i j -ging van 1 ton in de b i e t e n o p b r e n g s t ,

' U i t deze g e g e v e n s b l i j k t dat m e n v o o r z i c h t i g m o e t zijn m e t p r o g n o s e s omtrent d e u i t e i n d e l i j k e s c h a d e . D e omvang v a n d e schade w o r d t n l . sterk b e ï n v l o e d door het t i j d s t i p w a a r o p o v e r g e z a a i d v o r d t en h e t v e r d e r e v e r -loop v a n de w e e r s o m s t a n d i g h e d e n g e d u r e n d e h e t s e i z o e n . D e n o o d z a a k t o t het o v e r z a a i e n v a n d e b i e t e n k a n o n t s t a a n door h e t o p t r e d e n v a n v e r s c h i l l e n d e f a c t o r e n . In d i t v e r b a n d zijn t e n o e m e n : lage k i e m k r a c h t - o n g u n s t i g z a a i b e d - t e d i e p zaaien n a c h t v o r s t v e r s t u i v i n g v e r s p o e l i n g a a r d v l o o i e n s p r i n g -s t a a r t e n - w o r t e l b r a n d . D e schade aan a a r d a p p e l e n b l i j f t m e e s t a l b e p e r k t t o t de e x t r a k o s t e n v o o r h e t o p n i e u w a a n a a r d e n .

Ook b i j de g r a n e n b l i j f t over het a l g e m e e n de schade zeer b e p e r k t .

3« Pr ak t i j km aat r c g e 1 e n

D e p r a k t i j k k a n h e t stuifgevaar v e r m i n d e r e n d o o r h e t t o e p a s s e n v a n b o d e m -k u n d i g e e n teeltrnaatregelen.

B o d e m k u n d i g e m a a t r e g e l e n

Er v o r d t a a n g e n o m e n dat een zandgrond d o o r g a a n s niet m e e r stuift als h e t m e e r dan 1% c o l l o ï d a l e h u m u s b e v a t .

In v e e n k o l o n i a l e g r o n d b e s t a a t de o r g a n i s c h e s t o f v o o r het g r o o t s t e d e e l u i t v e r t e e r d e v e e n d e e l t j e s , die v e e l m i n d e r b i n d i n g g e v e n d a n de c o l l o ï d a l e h u m u s . D e z e o r g a n i s c h e stof h e e f t zich d e s t i j d s k u n n e n ophopen a3.s g e v o l g van o n v o l d o e n d e v e r t e r i n g b i j gebrek a a n z u u r s t o f ( m o e r a s ) .

Als v u i s t r e g e l w o r d t g e s t e l d dat v e e n k o l o n i a l e g r o n d e n m e t m i n d e r d a n 15$ o r g a n i s c h e s t o f s t u i f g e v o e l i g zijn. D i t is e c h t e r m e d e a f h a n k e l i j k v a n h e t g e h a l t e aan colloïdale h u m u s . T e r v e r b e t e r i n g v a n de fysische h o e d a n i g h e i d

w o r d e n v e l e p e r c e l e n (ca 5000 h a p e r j a a r ) g e m e n g w o e l d . W e g e n s d i s h e m o -geniteit v a n de p r o f i e l e n b e s t a a t h i e r b i j h e t g e v a a r dat p l a a t s e l i j k de stuif g e v o e l i g h e i d w o r d t v e r h o o g d d o o r een v e r m i n d e r i n g v a n het o r g a n i s c h e s t o f g e h a l t e v a n de b o u w v o o r .

Ook zonder de v e r s c h r a l i n g door m e c h a n i s c h e i n v l o e d e n v e r d w i j n t j a a r l i j k s door b i o l o g i s c h e a f b r a a k gemiddeld 2% v a n de in de b o u w v o o r a a n w e z i g e o r g a n i s c h e s t o f . D i t betekent., dat in e e n b o u w v o o r v a n b i j v . 2 0 cm m e t h% o r g a n i s c h e s t o f , d i e 120.000 kg h u m u s a c h t i g e o r g a n i s c h e stof b e v a t , j a a r -lijks 2*100 k g h u m u s a c h t i g e stof wordt- a f g e b r o k e n .

(7)

- 6

Om dit "verlies aan te vullen moet zoveel organisch materiaal worden toegevoegd, dat hiervan na. een jaar gemiddeld 2'-',00 kg humusachtige organische stof overblijft.

Aanvulling kan geschieden met:

1..organisch materiaal afkomstig van niet geoogste delen van een gewas;

2. groenbemestingsgewassen (kruisbloemigen, raaigrassen of stoppelrogge); 3. veen, dat eventueel nog onder de bouwoor aanwezig is;

it. organische stof van het eigen bedrijf of van elders bijv. dierlijke mest, compost, zuiveringsslib of schuimaardc.

In dit verband zij vermeld, dat via de Mestbank Gelderland in 1978 ca

60..OOO ton drijfmest naar de noordelijke zand- en veenkoloniale gronden is geleverd. Bovendien werd door het Zuiveringsschap Drenthe ca 30.000 m3 nat slib

afgezet. Het slib wordt vooral toegepast ter bestrijding van het stuif-gevaar en voldoet hierbij -toegepast naar 10 à 12 m3/hamet + 5% droge stof- zeer ge

Wanneer men in een bouwplan met ^0% aardappelen, 25% bieten en 25% granen alle organische stof (dus ook het aardappelloof en de suikerbietenkoppen + -loof) op het land achterlaat en na de granen een groenbemestingsgewas verbouwt, dan overtreft in de cyclus van k jaar de afbraak van de organi-sche stof de toevoer met 4000 kg.

Dit tekort zou weg te verken zijn met:

57 ton groepstalmest, 1llj ton drijfmest, 36 ton VAM-compost of met 17 ton stro. Toepassing van bovengenoemde hoeveelheden organische stoffen kan bezwaren ontmoeten i.v.m. de vochtvoörziening in het voorjaar, ziekten en plagen, overdosering van voedingselementen en zware metalen.

In de praktijk blijkt het moeilijk het humusgehalte te verhogen,

integendeel: Op het vruchtwisselingsproefveld P0168 te Heino, waar sinds 19'iO een vruchtopvolging van rogge, haver en aardappelen wordt toegepast met o.a. de objecten kunstmest (geen stoppelgewassen en geen stalmest), stalmest (30 ton per 3 jaar en geen stoppelgewassen), groenbemesting

(na rogge en haver geen stalmest) is het humusgehalte op alledrie objecten sinds de aanleg geleidelijk gedaald van 5,6 in 19^0 tot ca H,k in

1977-Op de IB-proefvelden op veenkoloniale proefboerderijen zien wc dit verschijn-sel ook. Het is gebleken dat zelfs zeer hoge doses organisch materiaal in

zeer korte tijd volledig worden afgebroken.

Voor de algemene vruchtbaarheid is het echter wel gewenst zoveel mogelijk organisch materiaal aan de bodem toe te voegen.

Vermindering van het directe stuifgevaar dient men vooral te verkrijgen door het land zó grof mogelijk te leggen en zoveel mogelijk en zo geregeld

(8)

mogelijk kittende (rottende) substantie in o:t' op d.e bouwvoor te hebben (vers organisch materiaal, zoals oogstresten e.d.), of het land zo lang mogelijk met een beschermend gewas bedekt'te hebben.

Op de proefboerderij en in het gebied wordt in dit verband de volgende werkvij ze toegepast :

1. Na suikerbieten wordt het loof over het land verspreid.

2. Na aardappelen, met als volggewas wintergraan, blijft het geklapte loof eveneens op het land.

Met de vastetandcultivator en een zaaimachine-combinatie wordt het land, na het toedienen van de P- en K-meststoffen in een bewerking ingezaaid met graan. Stuiven treedt dan volgens de ervaring niet meer op.

Voor zomergraan vordt het land eerst ca 10 cm geploegd, en de rest van de bouwvoor met voelers losgemaakt. In het voorjaar wordt dan met de zaai-combinatie gezaaid.

Na granen vordt een stoppelbewerking uitgevoerd en daarna vordt het land ontsmet met een schaarinjecteur. Drie weken later wordt dit land in êên

keer losgemaakt en rogge ingezaaid met een vastetandcultivator + zaaimachine-combinatie .

Met deze handelswijze vordt op de proefboerderijen het stuifgevaar op de daarvoor gevoelige percelen tot een minimum beperkt»

Hulpstoffen van natuurlijke of kunstmatige aard Hulpstoffen jvan_natuur_lijke aard.

Tegen vinderosie wordt vaak drijfmest toegepast, met name in het zuid-oostelijk zandgebied. Daar wordt ook reeds voorafgaand aan de teelt van een gewas vaak drijfmest toegediend, hetgeen, mede een bodemstabiliserend effect kan hebben. Voor bestrijding van vinderosie moet de drijfmest na het zaaien van het gewas over het veld worden uitgereden. Bij dikke drijfmest kan het nodig zijn, deze mot 20-30$ water te verdunnen. De hoeveelheid, drijfmest die gewenst is varieert tussen 20 en 30 ton/ha, dat is 10.000-15-000 l/ha. De laag mest meet zo dun zijn dat er geen

korstvorming optreedt en dat de planten er gemakkelijk doorheen, kunnen groeien. Een korst kan bovendien gevaarlijk werken bij ongelijkmatige verdeling van de mest. De dan plaatselijk aanwezige korst kan bij ver-stuivingen gedeeltelijk los geblazen worden en dan in een soort scheermes-effect planten vernietigen.

Het effect dat bodembedekking met drijfmest geeft is kortdurend. Bij toe-diening direct na de zaai van het gewas en een snelle groei daarvan is

het afdoende. Een bezwaar van het gebruik van drijfmest is de onaange-name geur.

(9)

Een aantrekkelijk neven-aspect van het gebruik van drijfmest is dat op het transport van dit goedkope produkt tot dusver een subsidie via de mestbank kan worden verkregen.

Tegen het gebruik van zuiveringsslib bestaan, in afhankelijkheid van de herkomst van het produkt, min of meer bezwaren. Het gaat daarbij vooral om eventueel aanwezige zware metalen (de Kaan, 1976)• Om. enig effect in bodem-stabilisatie te verkrijgen wordt in de praktijk 12000"l/ha met een drogestofgehalte van 5 %/ha gegeven. Uit veiligheidsoverwegingen is het gewenst om op bouwland op drogestofbasis niet meer te geven dan 2 t/ha, en dan nog slechts van huishoudelijke herkomst (De Haan, 1976). Dit niveau wordt bij de bestrijding van stuifgevoeligheid lang niet bereikt

HyJpstof'fen ,_v;an._kunstuiatige aardL.

Hulpmiddelen van kunstmatige aard zijn bekend onder de aanduiding "structuur-stabiliserende middelen". Het betreft hier produkten van sterk uiteenlopende aard. Deels zijn ze afkomstig uit de petro-chemische industrie. Voo'r toepassing op land- en t\iinbouwgronden vallen deze Pro-dukten onder de werking van het "Meststoffenbesluit" (zie lijst in bij-lage ).

Solvix, een bitumen-oplossing in kerosine wordt tegen winderosie onver-.. dund gespoten in 1000 l/ha of meer. Een ander middel, namelijk Agrofix

(polyvinylpropionaat) gebruikt men voor hetzelfde doel in 200 1 /ha, opgelost in 600 1 water.

Het bovengenoemde type middelen heeft voor bestrijding van winderosie in de akkerbouw slechts beperkte toepassing gekregen. Vaak waren ze in de noodzakelijke hoeveelheid te duur .(ƒ 500,-tot ƒ 600,-per ha) of waren er technische problemen (korstvorming, chemische neveneffecten, e.,a..).

Teeltmaafregelen 1. Toediening drijfmest

Deze methode werd ook reeds bij de bodemkundige maatregelen genoemd. 2- Toep_assinj^ ^0ßSI^£r^^™JLÄ*Sill9S>

Als maatregel tegen winderosie wordt bij de akkerbouw op stuifgevoe-' lige gronden, met name in noordoost Nederland., de teelt van gewassen in een bodembedekkend graangewas algemeen toegepast.

Najaars zaai bodembedekkend graangewas

Bij de teelt van laat sluitende gewassen heeft liet op stuifgevoc.li ge " grond de voorkeur dit gewas te telen in winterrogge, die als bode-m- > bedekker reeds in het voorafgaande najaar werd gezaaid. De

(10)

9

-Het telen van gewassen in winterrogge als bodembedekker is gebaseerd op uitgebreid onderzoek. Dit is verricht door het bedrijfsleven, het Instituut voor Bodemvruchtbaarheid (Knottnerus, 1971, Knottnerus en Peerlkajnp, 197?)3 bet Proefstation voor de Akkerbouw - nu Proefstation

voor de Akkerbouw en de Groenteteelt in de Vollcgrond - (Lumkes en

Te Velde, 1973), en de regionale landbouwvoorlichtingsdienst. Op grond van het fundamentele onderzoek en het praktijkonderzoek is door het Proefstation voor de Akkerbouw een zogenaamde teelthandleiding samen-gesteld, voor de teelt van akkerbouwgewassen in rogge op stuifgevoelige gronden (Lumkes en Te Velde, 1973). Hierop gebaseerd is de in. bijlage 2 gegeven samenvatting van dit teeltsysteem.

Najaarszaai of zaai in de winter van andere gewassen, bedoeld als bodem-bedekker heeft, op grond van ervaringen uit onderzoek,'in vergelijking met het gebruik van rogge, weinig zin.

Voorjaars zaai bodembedekkend graangewas

In onderzoek - ook in de praktijk •- is in hoeverre (vroeg) in het

voor-jaar te zaaien bodembedekkers voor laat sluitende zomergewassen mogelijk-heden bieden. De komst van nieuwe chemische middelen, die selectief

granen in niet-graminaën kunnen doden, is hierbij een belangrijke stap gebleken.

Voorjaarszaai van gra.nen als bodembedekker is ook aantrekkelijk omdat dan de hoofdgrondbewerking tot in het voorjaar kan. worden uitgesteld. Desgewenst kan ook nog vroeg in het voorjaar drijfmest worden toegediend en ondergewerkt.

Inmiddels is gebleken dat een gewas, bedoeld als bodembedekker voor het hoofdgewas, soms weinig eerder kan worden gezaaid dan dit hc^ofdgewas. Mede daarom is in studie de mogelijkheid van gelijktijdig graan als bodembedekker en bieten zaaien. De eerste ervaringen, waarbij het graan op stroken tussen de bietenrij werd gezaaid, zijn redelijk gunstig. Kadere studie vindt plaats over de volgende punten:

a) krijgt het graan onder uiteenlopende omstandigheden tijdig voldoende ontwikkeling om erosie te keren ?

b) lukt het om het graan snel en voldoende te doden?.

c) hoe past het graan in het onkriiidbestrijdingsprogrammaï

Winterrogge, in het voorjaar gezaaid, blijkt iets sneller te groeien dan zomergerst en schiet bij onvoldoende doding n:et in de aar. Van de zouicrgranen lijkt gerst het geschiktst.

Het PAGV verricht, in samenwerking met diverse andere instanties, nader onderzoek op dit terrein. Gezien het reeds gebleken perspectief is daar-voor voldoende aanleiding.

(11)

- 10

3• Beregenen c o . opvoeren vochtgehalte

Bij beschikbaarheid van eenberegeningsinstaliatie kan in beginsel door een verhoging van het vochtgehalte van de grond het stuifgevaar worden verminderd. Nader onderzoek, over de kosten en de duur van het .effect als ook over de practische vaarde van het systeem, lijkt gewenst.

Gronden die gevoelig zijn voor vinderosie zijn vaak ook

droogte-gevoelig. Kan op enigerlei wijze de vochtvoorziening worden verbeterd, dan is dat ook als erosiebestrijdingsmaatregel te overwegen. De vraag is hierbij in hoeverre het maaiveld meer weerstand krijgt tegen ver-stuiving.

k. Aangepaste grondbewerking op stuifgevoelige gronden

Percelen die blijkens de praktijkervaring stuifgevoelig zijn tracht men zodanig te bewerken, dat de grond zo grof mogelijk blijft liggen.

Een groot aantal grondbewerkingswerktuigen zijn in dit verband minder geschikt:

o.a. aangedreven werktuigen zoals frezen en aangedreven eggen, messen-eggen en andere messen-eggen, triltandcultivatoren, de meeste .typen zaaibed-combinaties en verkruirnelaars.

Beter geschikt zijn de ploeg - eventueel met een vorenpakker, bij voor-keur met een grote diameter van > 70 cm - of de vastetandcultivator. Ben rol achter de vastetandcultivator zorgt enerzijds voor een juiste diepgang en voor het aandrukken en egaliseren van de bouwvoor, doch maakt anderzijds de grond oppervlakkig erg fijn.

In de veenkoloniale landbouwpraktijk wordt elk perceel tenminste eens in de vier jaar tegen aardappelmoeheid ontsmet. Het ontsmetten geschiedt overwegend met de frees-schaarinjecteur met aangedreven rol. De grond wordt hierbij erg fijn gemaakt en aangedrukt.

In verband met vermindering van het stuifgevaar is het gewenst dat na de ontsmettingspcriode de grond weer grof-kluiterig wordt neergelegd, bijv. met een vastetandcultivator.

Voor de praktijk is het vaak moeilijk cm de juiste grondbewerking toe te passen omdat gezocht moet worden naar een compromis tussen een goed

zaaibed, dat moet bestaan uit een bezakte ondergrond en een rulle top-laag enerzijds, en anderzijds een voldoende grove en kluiterige toptop-laag om liet stuiven tegen te gaan.

Afhankelijk van de stuifgevoeligheid zal de balans naar het laatste moeten doorslaan.

(12)

11

-Onderzoek van Luinkes (1977) heeft geleerd dat bij een intensief bouw-plan, zoals in noordoost Nederland op de meeste bedrijven aanwezig is (met '0% rooivruchten en eens per vier jaar grondontsmetter!) soms kan worden toegegeven op de aard en de intensiteit van de hoofdgroiidbewer-king. De teelt van gewassen als aardappelen en bieten brengt voor poten,

zaaien en oogsten namelijk zoveel grondbewerking met zich mee, dat op de lichte gronden beperking van grondbewerking mogelijk kan zijn. Daar-bij is het dan als systeem van erosiebestrijding in te passen.

Nabeschouwing

1. Verstuiven wordt veroorzaakt door het mobiliseren van bodemdeeltjes door hoge windsnelheden.

2. In de akkerbouw in noordoost Nederland heeft men tegen verstuiven passende maatregelen getroffen (teelt in rogge, toevoer organische stoffen, aangepaste grondbewerking).

3. Behoudens door verstuiving, komen door andere oorzaken incidenteel rampen voor, ook in andere landbouwgebieden (o.a. nachtvorst). '4. Bestaande maatregelen bieden voldoende uitzicht op beteugeling op

(13)

* 12

Literatuurlijst

-Haan, S. de Afvalwaterzuiveringsslib als meststof of grondverbeteringsmiddel. Landbouwkundig Tijdschrift/Ff (1976) 88-1. jan. 21-27.

Knottnerus, D.J.C. Winderosie- en bodemonderzoek met behulp van een windtunnel Landbouwkundig Tijdschrift 83 (197 1 ) 90-95.

Knottnerus D.J.C, en P.K. Peerlkomp. Het stuiven grond, wat er-tegen te doen. Bedrijfsontwikkeling 3 (1972) 175-179«

Lumkes, L.M. en H.A. te Velde. Akkerbouw of stuifgevoelige gronden (aangepaste teelttechniek met een bodembedekkend gewas).

Publikatie nr Proefstation voor de Akkerbouw, september 1973,

36 p.

Lumkes, L.M. Ploughing intensities in an arable rotation with V?% root crops. Proc. 7th Soil Tillage Conf., Sweden 1977.

Wind, G,P. Grondverbetering, conservering van veen en vinderosie in de veenkoloniën.

Landbouwkundig Tijdschrift/PT 91 (1979) nr. 3 mrt. 71-75. Consulentschap voor de Akkerbouw te Emmen.

Do organische stofvoorziening op zand- en veenkoloniale gronden. Brochure oktober 1976 - 8p.

Stichting voor de Akkerbouwproefboerderijen op zand- en dalgrond in Midden-oost- en NoordMidden-oost-Nederland.

(14)

Bijlage 1

STRUCTUUR-STABILISERENDE MIDDELEN

Naam produkt onthef f ingsnunraer geldig tot: fabrikant

1. Agrofix (polyvinylpropionaat)

783

1-2-1977

BASF 2. Solfix (bitumenoplossing in karosine) 771 1-1-1976 "'_Shell 3, Hygromull (schuimkunststof op basis van ureiunformaldehyde

7*f8 nog geldig BASF

U. Stabilisator voor bodem-oppervlak op basis van polybutadie en

786

1-9-1975

Hüls

5. Concentraat van onthef-fing nr. 786

787

1-9-1975 Hüls

6. Curasol geen ontheffing Hoechst

(15)

Bij .lage 2.

.ï0?^' vg- n bodem! > e d e k k e r s op stuif gevoelig land

Rogge 5 breedwerpig gezaaid, wordt hiervoor doorgaans gebruikt.

a. voor suikerbieten

Met het klaarmaken van het zaaibed van de bodembedekker wordt tevens reeds het zaaibed voor de suikerbieten klaargemaakt. Dit betekent dat vermeden moet worden daarna nog zodanig diepe wielsporen te maken dat deze hinderlijk zijn bij de

bietenteelt. Het is daarom goed de meststoffen voor de bieten reeds zo veel moge-lijk voor het gereedmaken van het zaaibed van de rogge toe te dienen.

De rogge moet big voorkeur vroeg worden gezaaid; in het voorjaar kan de rogge dan

vroeg worden doodgespoten waardoor minder vocht aan de bovengrond wordt onttrokken. De hoeveelheid' zaaizaad houdt verband met de zaaitijd.

zaaitijd zaaizaadhoeveelheid Drenthe e.o. Noord-Brabant e.o. kg/ha rogge

2e helft sept. 1e helft okt. 100 - 125 ie helft okt. 2e helft okt. 125 - 160 2e helft okt. 1e helft nov. 160 - 200 november 2e helft nov. 200 - 225

Grote rogge in februari doodspuiten, kleine tot even voor de bietenzaai. Doodspuitmiddelen: paraquat en glyphosate.

b. voor aardappelen

Rogge is gevoelig voor grondontsmettingsmiddelen.

Bij voorkeur in de 2e helft van september zaaien, ca 100 kg/ha, indien later dan meer zaad gebruiken, bijv. op 15 oktober ca 130 kg/ha en begin november ca 160 kg/ha.

Echter, met laat gezaaide rogge kan het land 's winters stuiven. In het voorjaar de rogge dunnen om te veel vochtgebruik tegen te gaan. Spuiten mot k l/ha paraquat even voor de opkomst van de aardappelen.

De rogge tussen de ruggen wegschoffelen voor de aardappelworteltjes schade ondervinden van het schoffelen.

De aardappelen met 25-35 kg N/ha-zwaarder bemesten; dit is rendabel.

c. voor mais

Als voor aardappelen, echter pas vanaf ca .10 oktober zaaien. In het voorjaar de rogge eventueel dunnen om te veel vochtgebruik te vermijden. De rogge doodspuiten tot uiter-lijk '+ dagen voor de opkomst van de maïs.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Na het ei verlaten te hebben, begeeft de rups zich in de meeste gevallen naar de kelkholte van een vrucht, waar hij zich in de ring-... Vruchtbeschadiging door rupsen van Pammene

Te Herbergen zagen we bij de Heer Beilage-Harman een perceel Engels raaigras, dat in de herfst 1955 onder rogge was uitgezaaid en waar in het voorjaar 1957 + 80 kg zuivere

Dit verschil in grondsoort bepaalt een deel van de verschillen in bouwplan en bedrijfsvoering in de akkerbouwgebieden en daarmee van het landschap in de gebieden en het karakter

Verder kan worden opgemerkt, dat er geen belangrijke verschillen waren tussen de vormen, waarin het fosfaat werd toegediend.. Alleen bij de hoogste gift was het

De technicus voert onderhoud uit volgens onderhoudsprogramma’s, Maintenance manuals, (verplichte) procedures en voorschriften, tekent zijn eigen werk af en laat het afstempelen

Figure 1 exceeding of the critical nitrogen deposition in the coastal sand dunes in 2010 (By PBL/Sandy van Tol based on: Compendium voor de Leefomgeving, 2012).. The

In alle soorten vergelijkingen bedraagt de hoogste rangcorrelatie 70%, voor de methode GLD en de meeste methoden kunnen op basis van het deskundigenoordeel statistisch niet van

Voor inspectietaken aan instrumentele veiligheidssystemen die door derden worden uitgevoerd: gaat de inrichting regelmatig na dat deze inspectietaken