• No results found

Vandecandelaere, M., Vanlaar, G., De Fraine, B., Van Damme, J. & Schmitt, E. (2012) Kindergarten retention in Flanders: differential effects on mathematics growth for gender and language groups (Summary), SSL/2012.07/2.3.3

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vandecandelaere, M., Vanlaar, G., De Fraine, B., Van Damme, J. & Schmitt, E. (2012) Kindergarten retention in Flanders: differential effects on mathematics growth for gender and language groups (Summary), SSL/2012.07/2.3.3"

Copied!
10
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

 

 

 

KINDERGARTEN RETENTION IN

FLANDERS: DIFFERENTIAL EFFECTS

ON MATHEMATICS GROWTH FOR

GENDER AND LANGUAGE GROUPS

A Propensity Score Matching Approach

Machteld Vandecandelaere, Gudrun Vanlaar, Bieke

De Fraine, Jan Van Damme & Eric Schmitt

(2)
(3)

 

KINDERGARTEN RETENTION IN

FLANDERS: DIFFERENTIAL EFFECTS

ON MATHEMATICS GROWTH FOR

GENDER AND LANGUAGE GROUPS

A Propensity Score Matching Approach

Machteld Vandecandelaere, Gudrun Vanlaar, Bieke De

Fraine, Jan Van Damme & Eric Schmitt

Promotor: Prof. dr. Bieke De Fraine

Centre  for  Educational  Effectiveness  and  Evaluation,  Faculty  of  Psychology  and  Educational  Sciences, University of Leuven, Dekenstraat 2 box 3773, 3000 Leuven, Belgium   

Research paper SSL/2012.07/2.3.3

Leuven, december 2012

●●●●●

 

(4)

| iv 

Het Steunpunt Studie- en Schoolloopbanen is een samenwerkingsverband van KU Leuven, UGent, VUB, Lessius Hogeschool en HUB.

Gelieve naar deze publicatie te verwijzen als volgt:

Vandecandelaere M., Vanlaar G., De Fraine B., Van Damme J. & Schmitt E. (2012), Kindergarten retention in Flanders: Differential effects on mathematics growth for gender and language groups. Leuven: Steunpunt SSL.

Voor meer informatie over deze publicatie machteld.vandecandelaere@ppw.kuleuven.be

Deze publicatie kwam tot stand met de steun van de Vlaamse Gemeenschap, Programma Steunpunten voor Beleidsrelevant Onderzoek.

In deze publicatie wordt de mening van de auteur weergegeven en niet die van de Vlaamse overheid. De Vlaamse overheid is niet aansprakelijk voor het gebruik dat kan worden gemaakt van de opgenomen gegevens.

D/2012/4718/typ het depotnummer – ISBN typ het ISBN nummer © 2012 STEUNPUNT STUDIE- EN SCHOOLLOOPBANEN

p.a. Secretariaat Steunpunt Studie- en Schoolloopbanen HIVA - Onderzoeksinstituut voor Arbeid en Samenleving Parkstraat 47 bus 5300, BE 3000 Leuven

(5)

| v 

Inhoud 

Nederlandse samenvatting  1.  Inleiding  1  2.  Onderzoeksopzet  2  3.  Resultaten  2  4.  Kanttekening  3   

(6)

| 1 

Nederlandse samenvatting 

1.  Inleiding 

De  overgang  van  de  kleuterklas  naar  het  eerste  leerjaar  vormt  een  belangrijke  mijlpaal  in  de  levensloop  van  kinderen.  Hierbij  wordt  vaak  de  vraag  gesteld  of  een  kind  al  dan  niet  ‘schoolrijp’  is  voor deze stap. Wanneer een kind niet blijkt te voldoen aan de vereisten van de lagere school staan  leerkrachten,  ouders  en  andere  practici  voor  een  moeilijke  beslissing.  Eén  mogelijkheid  is  om  het  kind  nog  een  jaartje  te  laten  ‘doorkleuteren’.  Deze  praktijk  is  populair  in  onder  meer  Frankrijk,  Spanje, Nederland, Duitsland en België (Ikeda, 2011) en is gestoeld op de opvatting dat problemen  en  frustraties  tijdens  de  verdere  schoolloopbaan  voorkomen  kunnen  worden  door  kinderen  de  nodige tijd te gunnen om schoolrijp te worden (Plummer & Graziano, 1987; Smith & Shepard, 1988).  In  Nederland  wordt  dit  ‘kleuterbouwverlening’  genoemd.  Vlaamse  onderwijsstatistieken  geven  aan  dat  het  aantal  kinderen  dat  met  vertraging  start  in  het  eerste  leerjaar  toeneemt.  Meer  concreet  steeg het aantal vertraagde jongens tussen 1983 en 2004 van 3,1% tot 6,5%. Het aantal vertraagde  meisjes  steeg  van  2,0%  in  1983  tot  4,8%  in  2004  (Vlaams  Ministerie  van  Onderwijs  en  Vorming,  2012).  Deze  kinderen  zijn  met  vertraging  in  de  kleuterschool  gestart  of  dubbelden  de  derde  kleuterklas.  Zittenblijven  is  in  Vlaanderen  min  of  meer  maatschappelijk  aanvaard.  Leraren  en  directeurs  zien  zittenblijven  eerder  als  een  goede  pedagogische  maatregel  voor  leerlingen  die  niet  schoolrijp  zijn  of  leerlingen  die  de  basiskennis  nog  onvoldoende  beheersen  (Juchtmans,  Goos,  Vandenbroucke  &  De  Fraine,  2012).  Ondanks  zijn  populariteit  is  de  praktijk  van  zittenblijven  niet  onomstreden. Zo zou zittenblijven kinderen de toegang ontzeggen tot betekenisvolle en intellectuele  uitdagingen en zou het een rem zetten op hun cognitieve groei (Morrison, Alberts & Griffith, 1997;  Pagani,  Tremblay,  Vitaro,  Boulerice  &  McDuff,  2001).  Tegenstanders  benadrukken  tevens  dat  zittenblijven  het  sociaal  netwerk  van  een  kind  verbreekt  wat  negatieve  gevolgen  kan  hebben  voor  diens  sociaal‐emotionele  ontwikkeling  (Fruehwirth,  Navarro &  Takahashi,  2011;  Morrison  et  al.,  1997; Pagani et al., 2001). Zittenblijven is bovendien een dure interventie. De gemiddelde kost van  zittenblijven voor een leeftijdscohorte neemt in België naar schatting 10% van de jaarlijkse nationale  uitgave  aan  basis‐  en  secundair  onderwijs  in  beslag.  Dit  komt  neer  op  een  kost  van  ongeveer  11 000 USD per zittenblijver (Ikeda, 2011). 

In een voorgaande studie werd het effect van zittenblijven in Vlaanderen op de wiskundegroei van  leerlingen doorheen het lager onderwijs onderzocht. De studie werd gepubliceerd in SSL‐rapport 51  (Vandecandelaere, Vanlaar, Goos, De Fraine & Van Damme, 2011). Hieruit bleek dat K3 zittenblijvers  op 6‐jarige leeftijd beduidend lager scoren dan vergelijkbare leeftijdsgenoten die niet blijven zitten.  Vijf  jaar  later,  op  11‐jarige  leeftijd,  is  het  prestatieverschil  tussen  beide  groepen  verminderd  tot  minder dan de helft. Uit bijkomende analyses bleek de verminderde prestatiekloof in grote mate te  wijten te zijn aan de prestatiegroei van leerlingen die niet blijven zitten in de derde kleuterklas maar  die later blijven zitten. Uit de resultaten bleek immers dat er op 11‐jarige leeftijd geen verschil is in  wiskundescores tussen leerlingen die blijven zitten in de derde kleuterklas en equivalente leerlingen  die later in hun lagere schoolloopbaan blijven zitten. Het tijdstip van zittenblijven maakt dus niet uit  voor wat betreft de wiskundescores op 11‐jarige leeftijd.  

(7)

| 2 

2.  Onderzoeksopzet 

Voorliggende studie betreft een vervolgstudie hierop. De differentiële effecten van zittenblijven in de  derde  kleuterklas  werden  onderzocht  voor  verschillende  groepen,  opgedeeld  naar  geslacht  en  thuistaal. Aan de hand van een quasi‐experimenteel design werd tijdens de analyses gecontroleerd  voor  een  reeks  leerlingkenmerken  door  een  beroep  te  doen  op  de  zogenaamde  ‘propensity  score’  van  leerlingen.  De  propensity  score  is  de  conditionele  kans  om  te  blijven  zitten,  gegeven  de  leerlingkenmerken.  Door  deze  score  in  rekening  te  brengen,  worden  leerlingen  vergeleken  die  equivalent  zijn  in  termen  van  risicofactoren  die  zittenblijven  voorafgaan.  ‘Zittenblijvers’  zijn  de  leerlingen die de derde kleuterklas in schooljaar 2003‐2004 dubbelden. De ‘controlegroep’ omvat de  leerlingen die in vergelijking met de zittenblijversgroep equivalent zijn in termen van risicofactoren  maar  die  in  schooljaar  2003‐2004  het  eerste  leerjaar  volgden.  De  wiskundegroei  van  deze  twee  groepen  werd  vergeleken  tussen  6‐jarige  en  11‐jarige  leeftijd,  en  dit  voor  vier  onderzoeksgroepen:  jongens,  meisjes,  Nederlandstalige  leerlingen  en  anderstalige  leerlingen.  Vier  onderzoeksvragen  werden  beantwoord,  elk  met  betrekking  tot  een  onderzoeksgroep:  Wat  is  de  wiskundegroei  van  jongens/meisjes/Nederlandstaligen/anderstaligen  die  blijven  zitten  in  de  derde  kleuterklas  in  vergelijking met vergelijkbare jongens/meisjes/Nederlandstaligen/anderstaligen van dezelfde leeftijd  die overgaan naar het eerste leerjaar?  

3.  Resultaten 

Uit  de  resultaten  blijkt  dat  voor  alle  groepen,  zittenblijvers  gemiddeld  genomen  beter  zouden  hebben  gepresteerd,  waren  ze  toch  overgegaan  naar  het  eerste  leerjaar.  De  prestatiekloof  is  het  grootst op 6‐jarige leeftijd, dit is het einde van de derde kleuterklas voor zittenblijvers en het einde  van  het  eerste  leerjaar  voor  niet‐zittenblijvers.  Deze  laatste  groep  krijgt  immers  gedurende  een  schooljaar nieuwe leerstof aangeboden. De zittenblijvers daarentegen krijgen gedurende het bisjaar  vooral dezelfde leerstof als het jaar voordien aangeboden en scoren lager op de toets op het einde  van  dit  bisjaar.  Uit  de  resultaten  blijkt  voorts  dat,  gemiddeld  genomen,  de  prestatiekloof  verkleint  gedurende  de  vijf  jaren  na  het  zittenblijven/overgaan.  Hierbij  zijn  kleine  verschillen  merkbaar  voor  verschillende groepen.  

Jongens  en  meisjes.  De  prestatiekloof  tussen  jongens  die  blijven  zitten  in  de  derde  kleuterklas  en 

equivalente leeftijdsgenoten die overgaan naar het eerste leerjaar blijft bestaan tot vijf jaar na het  zittenblijven.  De  kloof  verkleint  echter  tot  een  vierde  van  het  initiële  prestatieverschil.  Uit  bijkomende  analyses  blijkt  dat  de  verkleinde  kloof  in  grote  mate  verklaard  kan  worden  door  de  wiskundegroei van jongens die niet blijven zitten in de derde kleuterklas maar wel minstens een keer  blijven zitten in de lagere school. Het initiële prestatieverschil tussen deze groep en jongens die de  derde kleuterklas overdoen is verdwenen op 11‐jarige leeftijd; vijf jaar na het zittenblijven. Dit terwijl  de  prestatiekloof  tussen  zittenblijvers  en  jongens  die  normaal  vorderen  tot  het  zesde  leerjaar  nauwelijks  verkleint.  Hieruit  kan  afgeleid  worden  dat  het  tijdstip  van  het  zittenblijven  (derde  kleuterklas  versus  later)  er  niet  toe  doet  voor  de  wiskundeprestaties  van  11‐jarige  jongens.  Voor 

meisjes  is  een  vergelijkbare  trend  waarneembaar,  al  verkleint  de  prestatiekloof  in  mindere  mate, 

namelijk  tot  een  derde  van  het  initiële  prestatieverschil  op  6‐jarige  leeftijd.  In  tegenstelling  tot  jongens  scoren  11‐jarige  meisjes  die  bleven  zitten  in  de  derde  kleuterklas  significant  lager  dan  meisjes die later bleven zitten. Het tijdstip van zittenblijven doet er voor meisjes dus wel toe.  

(8)

| 3  Thuistaal.  Het  initiële  prestatieverschil  tussen  Nederlandstalige  leerlingen  die  blijven  zitten  in  de 

derde  kleuterklas  en  vergelijkbare  leerlingen  die  niet  blijven  zitten  verkleint  gedurende  de  vijf  volgende jaren, tot een derde van het initiële prestatieverschil. Net zoals bij jongens en meisjes, kan  deze  verkleinde  prestatiekloof  deels  verklaard  worden  door  de  groep  leerlingen  die  later  blijven  zitten  in  het  lager  onderwijs.  Op  11‐jarige  leeftijd  hebben  Nederlandstalige  leerlingen  die  bleven  zitten  in  de  derde  kleuterklas  leerlingen  die  later  bleven  zitten  ingehaald  en  scoren  ze  significant  hoger.  Voor  Nederlandstalige  leerlingen  doet  het  tijdstip  van  zittenblijven  er  dus  toe.  Nederlandstalige leerlingen die blijven zitten in de derde kleuterklas scoren beter voor wiskunde op  11‐jarige leeftijd in vergelijking met vergelijkbare leeftijdsgenoten die later blijven zitten. Het initiële  prestatieverschil  tussen  anderstalige  leerlingen  die  blijven  zitten  in  de  derde  kleuterklas  en  leeftijdsgenoten die niet blijven zitten verkleint eveneens de vijf volgende jaren, tot een derde van  het initiële verschil. Ook hier hebben de leerlingen die bleven zitten in de derde kleuterklas op 11‐ jarige  leeftijd  hun  achterstand  ingehaald  ten  aanzien  van  leerlingen  die  later  bleven  zitten,  het  verschil  tussen  beide  groepen  (‘vroege’  en  ‘late’  zittenblijvers)  is  niet  significant.  Voor  anderstalige  leerlingen maakt het tijdstip van zittenblijven dus niet uit voor wat betreft de wiskundescore op 11‐ jarige leeftijd.  

4.  Kanttekening 

Voor  alle  groepen  kunnen  we  besluiten  dat,  gemiddeld  genomen,  zittenblijvers  gedurende  de  vijf  volgende jaren beter zouden presteren waren ze toch overgegaan naar het eerste leerjaar. Belangrijk  bij  het  interpreteren  van  deze  resultaten  is  het  gegeven  dat  het  hier  gaat  over  gemiddeldes.  Dit  wordt  duidelijk  bij  het  in  kaart  brengen  van  het  schooltraject  van  leerlingen  die  overgaan  naar  het  eerste  leerjaar  (de  controlegroep)  en  bij  het  bekijken  van  de  wiskundegroei  van  verschillende  subgroepen opgedeeld naargelang dit schooltraject. In deze studie stelden we vast dat ongeveer de  helft van de leerlingen in de controlegroep (1) normaal vorderde tot het zesde leerjaar, en de andere  helft (2) later bleef zitten of (2) overstapte naar het buitengewoon onderwijs. Het pas geformuleerde  besluit  kan  met  dit  gegeven  genuanceerd  en  geherformuleerd  worden  als  volgt:  ‘zittenblijvers  zouden beter presteren voor wiskunde gedurende de vijf volgende jaren waren ze toch overgegaan  naar  het  eerste  leerjaar  en  normaal  vorderen  tot  op  11‐jarige  leeftijd’.  Alsook,  ‘jongens  en  anderstalige  leerlingen  die  blijven  zitten  in  de  derde  kleuterklas  zouden  hetzelfde  presteren  voor  wiskunde  op  11‐jarige  leeftijd  waren  ze  toch  overgegaan  naar  het  eerste  leerjaar  en  later  blijven 

zitten’.  Verder,  ‘meisjes  die  blijven  zitten  in  de  derde  kleuterklas  zouden  beter  presteren  voor 

wiskunde  op  11‐jarige  leeftijd  waren  ze  toch  overgegaan  naar  het  eerste  leerjaar  en  later  blijven 

zitten’.  Tenslotte,  ‘anderstalige  leerlingen  die  blijven  zitten  in  de  derde  kleuterklas  zouden  slechter 

presteren voor wiskunde op 11‐jarige leeftijd waren ze toch overgegaan naar het eerste leerjaar en 

later blijven zitten’.  

Deze  herformuleringen  vragen  om  nog  een  aantal  zaken  onder  de  aandacht  te  brengen.  De  zittenblijvers  en  equivalente  leerlingen  die  overgaan  naar  het  eerste  leerjaar  werden  door  middel  van propensity score matching gelijk gesteld op basis van kenmerken die zittenblijven vooraf gaan.  Dit maakte het mogelijk om verschillen in wiskundegroei toe te schrijven aan ‘zittenblijven’. Echter,  er is ook sprake van gebeurtenissen die zich na het zittenblijven voordoen en de wiskundeprestaties  beïnvloeden.  Kinderen  die  equivalent  zijn  wat  betreft  kenmerken  die  zittenblijven  vooraf  kennen 

(9)

| 4 

verschillende loopbanen.1 Na het zittenblijven of het overgaan naar het eerste leerjaar (1) vorderen  ze  normaal  (2)  blijven  ze  (nogmaals)  zitten  of  (3)  gaan  ze  naar  het  buitengewoon  onderwijs.  Verschillen  in  wiskundegroei  kunnen  dan  niet  louter  toegeschreven  worden  aan  het  al  dan  niet  blijven zitten in de derde kleuterklas maar minstens deels aan de loopbaanwending na de treatment.  In deze studie toonden we aan dat de wiskundegroei significant verschilt tussen leerlingengroepen,  opgedeeld naar hun loopbaan in het lager onderwijs. De herformuleringen worden best in dezelfde  context geplaatst. Verder onderzoek is nodig om de geldigheid van de causale interpretaties over het  effect van zittenblijven op de wiskundegroei na te gaan.  

In  deze  studie  wilden  we  ook  nagaan  of  het  zittenblijven  in  de  derde  kleuterklas  een  differentieel  effect  heeft  op  jongens/meisjes  of  op  Nederlandstalige/anderstalige  leerlingen.  Er  bleken  eerder  beperkte  verschillen  te  bestaan  tussen  de  vier  groepen  inzake  de  effecten  van  zittenblijven  in  de  derde  kleuterklas.  Anders  gezegd:  voor  geen  van  de  vier  groepen  blijkt  zittenblijven  in  de  derde  kleuterklas gunstiger dan overgaan naar het eerste leerjaar en daarna normaal vorderen tot 11‐jarige  leeftijd. Wel geldt voor Nederlandstalige leerlingen dat zittenblijven in de derde kleuterklas gunstiger  is  dan  overgaan  naar  het  eerste  leerjaar  en  daarna  blijven  zitten,  althans  wat  betreft  de  wiskundeprestaties vijf jaar later. Voor anderstalige kinderen is er wat dit betreft geen verschil.   Vanuit onze onderzoeksresultaten kunnen we weinig concrete adviezen formuleren voor de praktijk  (leraren in de derde kleuterklas, CLB‐medewerkers, zorgleerkrachten, etc.). Of er nu getwijfeld wordt  over  het  al  dan  niet  overdoen  van  de  derde  kleuterklas:  het  zal  voor  elk  kind  een  weloverwogen,  doordachte  beslissing  moeten  zijn.  Of  het  nu  gaat  over  een  jongen  of  een  meisjes;  over  een  Nederlandstalige leerling  of een anderstalige leerling; dat maakt niet zo’n groot verschil.  Eventueel  kan er bij een meisje geredeneerd worden dat het overgaan naar het eerste leerjaar doorgaans (voor  het gemiddelde meisje) gunstiger is. Zelfs al zal dat meisje alsnog het eerste of bijvoorbeeld tweede  leerjaar  later  moeten  overdoen;  dan  is  dat  minder  erg  dan  de  derde  kleuterklas  overdoen,  althans  voor wat de wiskundegroei betreft. 

Eventueel kan bij jongens en anderstalige leerlingen geredeneerd worden dat het overgaan naar het  eerste leerjaar doorgaans gunstiger is. Zelf al moet de leerling op latere leeftijd een bepaald leerjaar  bissen; dan zullen diens wiskundescores op 11‐jarige leeftijd daar niet onder lijden.  

Enkel  voor  kinderen  uit  een  gezin  waar  enkel  Nederlands  wordt  gesproken  is  het  gunstiger  om  de  derde kleuterklas over te doen dan om een later leerjaar over te doen. Maar het blijft gunstiger om  normaalvorderend  te  zijn.  De  beslissing  over  het  bissen  van  de  derde  kleuterklas  moet  worden  genomen  zonder  dat  men  in  de  toekomst  kan  kijken  om  te  weten  of  de  leerling  tijdens  het  lager  onderwijs zal moeten zittenblijven of niet ... Kortom, elk advies over het al dan niet overdoen van de  derde  kleuterklas  is  erg  complex  en  vraagt  van  de  betrokkenen  grondig  overleg  en  het  in  kaart  brengen  van  verschillende  factoren  (kindkenmerken,  maar  ook  ondersteuning  door  de  school  en  buiten de school).  

Ten  slotte  willen  we  de  lezer  er  attent  op  maken  dat  een  kritische  houding  bij  het  lezen  van  onderzoeksbevindingen  in  deze  context  onontbeerlijk  is.  Quasi‐experimentele  designs  waarin  uitkomsten van zittenblijvers met deze van leeftijdsgenoten die overgaan naar het volgende leerjaar 

       1

   Naast verschillen in loopbanen, kunnen er ook verschillen zijn in begeleiding/ondersteuning van de leerlingen. Het zou kunnen dat de  leerlingen die wél doorstromen naar het  eerste leerjaar extra begeleiding krijgen  op school of ook buiten school. Dit is een  element  waarmee in deze studie geen rekening gehouden werd. 

(10)

| 5 

en equivalent zijn inzake kenmerken die zittenblijven vooraf gaan vergeleken worden, worstelen al te  vaak  met  factoren  die  na  het  zittenblijven  ontstaan  en  de  uitkomsten  beïnvloeden.  In  deze  studie  stelden we vast dat ongeveer de helft van de leerlingen die overgingen naar het eerste leerjaar later  bleef zitten of overging naar het buitengewoon onderwijs. Het is belangrijk om dit in het achterhoofd  te houden bij het interpreteren van de resultaten. Samengevat, het is niet correct om uitsluitend op  basis  van  de  bevinding  dat  gemiddeld  genomen  zittenblijvers  beter  zouden  presteren  moesten  ze  toch overgaan naar het eerste leerjaar te besluiten dat zittenblijven een slechte onderwijspraktijk is.  

Geïnteresseerden  kunnen  de  volledige  Engelstalige  paper  aanvragen  via  Machteld.Vandecandelaere@ppw.kuleuven.be.  

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Marters worden in Nederland vooral voor ecologische studies onderzocht, maar zijn ook gebruikt voor onderzoek naar Anaplasma, Babesia en Neoehrlichia (uitgevoerd door de

Het is daarom wenselijk een routine te ontwikkelen die een standaard heg (wel of niet groenblijvend) om de detector, of een halve heg, kan toevoegen aan de ring-bestanden. De

In zonnebrandcrèmes worden anatase, anatase/rutiele en rutiele deeltjes gebruikt; de rutiele deeltjes lijken immunologisch minder actief en hebben om deze reden de voorkeur.. Voor

Members of the Committee of Experts CD-P-PH/CMED and collaborators were asked to approach their national single points of contact (SPOCs) within their health, police and

Vergeleken met derogatiebedrijven blijken de RM-bedrijven in de kleiregio circa 10 ha kleiner te zijn in termen van oppervlakte cultuurgrond en minder intensief, zowel wat

Hiertoe werd onderzocht wat de aard en omvang van de problematiek is, hoe het farmaceutisch zorgproces eruit ziet, welke beheersmaatregelen al door het veld genomen zijn en welke

betekende concreet dat in deze studies de relatie tussen blootstelling aan trillingen van railverkeer en gezondheid en/of hinder, slaapverstoring of verstoring van activiteiten in

Bij de evaluatie van de mate waarin de huidige keuring de verkeersveiligheid bevordert, is overwogen dat er naast het beoogde directe effect van de keuring ‒ het opsporen en