• No results found

De periodiciteit van de knopontwikkeling bij den appel

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De periodiciteit van de knopontwikkeling bij den appel"

Copied!
68
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

LABORATORIUM VOOR PLANTENPHYSIOLOGISCH

ONDERZOEK, No. 9

DE PERIODICITEIT

VAN DE KNOPONTWIKKELING BIJ DEN APPEL

DOOR

J . B I J H O U W E R l.i.

( W I T H A STJMMAKY I N E N G L I S H )

INHOUD

Blz.

§ 1. Inleiding 2

§ 2. Werkwijze 2

§ 3. Oriëntatie \ 3

§ 4. De gemengde k n o p a a n h e t einde v a n de k o r t l o t e n . . 7

§ 5. De b l a d k n o p a a n h e t einde v a n de kortloten 20

§ 6. De laterale k n o p a a n de eenjarige langloten 29

§ 7. De laterale k n o p a a n de St. J a n s l o t e n 33

§ 8. De laterale knop a a n de kortloten . . . 37

§ 9. De terminale k n o p v a n de langloten en de St. J a n s l o t e n 41

L i t t e r a t u u r 47

A s u m m a r y in English : Periodicity of t h e bud-development

of t h e Apple 48

Verklaring der figuren 55

E x p l a n a t i o n of t h e figures 59

E x p l a n a t i o n of t h e tables 64

(2)

§ 1. I N L E I D I N G .

(Bij het bezien van de figuren raadplege men vooral de verklaring achterin.)

I n vorige s t u k k e n

(BLAATJW

1920, 1923,

LTTYTEN

en

VERSLIXYS

1921,

V E R S L U Y S

1921,

LTTYTEN

1921) werd een verslag gegeven

v a n de onderzoekingen n a a r den n o r m a l e n ontwikkelingsgang

v a n Hyacinth, Rhododendron, Azalea en Sering, Kers en Pruim,

als voorbereiding voor experimenteel-morphologische proeven.

I n aansluiting hieraan wil deze publicatie een overzicht geven

v a n de ontwikkeling v a n den a p p e l ; tegelijkertijd echter zullen

hierin k o r t opgesomd worden de o p v a t t i n g e n v a n de practici,

zooals deze zich uiten in h u n terminologie, en h u n o p v a t t i n g e n

o m t r e n t snoei en bloeibaarheid.

H e t m a t e r i a a l voor dit onderzoek was afkomstig v a n een

ouden, v r u c h t b a r e n boom v a n de variëteit Calville St. Sauveur,

s t a a n d e op de kweekerij „ P o m o n a " t e Wageningen, op lichten

zavelgrond, waarin h e t g r o n d w a t e r 's winters ± 75 c.M.,

's zomers ± 2 M . onder de o p p e r v l a k t e s t a a t .

De heer

H I O O L E N ,

eigenaar v a n genoemde kweekerij, was zoo

welwillend gedurende een j a a r (15 J a n . '20 t o t 15 J a n . '21)

m a t e r i a a l beschikbaar t e stellen, d a t deels eens per m a a n d ,

deels om de veertien dagen werd verzameld.

H e t feit d a t h e t m a t e r i a a l afkomstig was v a n een ouden,

v r u c h t b a r e n boom heeft t o t gevolg d a t o m t r e n t d e l a n g l o o t k n o p p e n

en o m t r e n t de vorming v a n h e t S t . J a n s l o t nog geen v a s t e

con-clusies t e t r e k k e n zijn, aangezien beide in veel t e kleine

hoeveel-heid aanwezig waren ; a a n de h a n d v a n uitgebreider m a t e r i a a l

zou dit gedeelte n a d e r moeten worden onderzocht.

x

§ 2. WERKWIJZE.

H e t materiaal, d a t op alcohol b e w a a r d was, werd onderzocht

als in vorige publicaties aangegeven.

De lithografieën en teekeningen werden v e r v a a r d i g d door

den heer

V A N T O N G E E E K .

In de tabellen is steeds opgegeven h e t arithmetisch gemiddelde

m e t zijn middelbare fout, berekend u i t : standaardafwijking

(middelbare afwijking) gedeeld door den wortel uit h e t a a n t a l

waarnemingen.

(3)

3 N o . 7

v a n

B B A V A I S ;

in alle tabellen zijn de waarden aangeduid, zooals

in

J O H A N N S E N

(1913, p a g . 712) aangegeven is.

§ 3. ORIËNTATIE.

Gaan wij n a welke v o r m e n v a n k n o p p e n en t a k k e n wij in den

winter a a n den appel vinden, d a n komen wij t o t de volgende:

I . L a n g l o t e n , d.w.z. „Sprosse m i t u n b e s c h r ä n k t e m

Wachs-t u m " ( V E L E N O V S K Y 1907, p . 629), en wel in verschillende

t y p e n , die door d e p r a k t i j k als volgt onderscheiden worden :

a

. Gesteltakken (Leitäste, branches-mères), feitelijk niet

anders d a n oude houttwijgen, die h e t g e r a a m t e v a n de

kroon vormen.

ß. Houttwijgen (Holztrieb, bourgeon), krachtige langloten,

in normale gevallen m e t uitsluitend b l a d k n o p p e n als

laterale k n o p p e n , e n veelal m e t een gemengden k n o p a a n

h e t einde (fig. 7 en 8.). D a a r deze organen veelal k o r t

ingesnoeid worden, zijn deze gemengde k n o p p e n a a n

de practici weinig bekend.

y. Vruchttwijgen (Fruchtzweig, fig. 3, 4 en 5) vrij k o r t e

langloten, die direct een t e r m i n a l e n gemengden k n o p

k u n n e n d r a g e n , — of indien ze worden voortgezet door

kortloten n a enkele j a r e n k o r t l o o t b l o e m k n o p p e n

voort-brengen.

ô. W a t e r l o t e n (Schmarotzer, Suckers, G o u r m a n d ) , zeer lange,

slappe twijgen, die zich veelal in h e t binnenste v a n den

boom ontwikkelen, uit slapende oogen v a n de

gestel-t a k k e n ; hoofdzakelijk als de boom sgestel-terk ingesnoeid is.

I I . L a t e r a l e en t e r m i n a l e k o r t l o t e n , „Sprosse, bei

denen das W a c h s t u m des Vegetationsgipfels frühzeitig

v e r k ü m m e r t , oder ganz aufhört, wobei nicht selten die

Achse, sehr v e r k ü r z t zu sein pflegt*"

( V E L E N O V S K Y

1907,

p . 629).

De practici onderscheiden hierbij :

a- B l o e m t u ü (Pruchtspiesz, Brindille), een k o r t t a k j e ,

opgebouwd u i t een of meer k o r t l o t e n a a n h e t einde

v a n een zeer k o r t e langloot al of niet m e t een

termi-nalen gemengden k n o p .

ß. Spoor en „ B l o e m k n o p ' ' (Ringelspiesz, L a m b o u r d e , cijfer 1

(4)

m e t een t e r m i n a l e n b l a d k n o p ; de tweede t e r m ,

„bloem-k n o p " wordt door de practici gebrui„bloem-kt zoodra zul„bloem-k een

takje a a n het einde een gemengde k n o p gevormd heeft.

Zooajs m e n ziet, is deze terminologie vrij ingewikkeld; de

v o r m e n zijn trouwens niet zuiver t e definieeren, d a a r allerlei

overgangen b e s t a a n . Op de door ons t e gebruiken woorden

k o m e n wij n a d e r t e r u g .

Enkele typische t e r m e n moeten nog hierbij besproken worden ;

wij nemen hiervoor in den winter een kortloot, die de vorige lente

in een gemengden k n o p eindigde (fig. 3). Op de p l a a t s waar de

bloeiwijze zich bevond, vinden wij n u een verdikt takgedeelte,

de ,,beurs" ( F r u c h t k u c h e n , cijfer 6 in fig. 3 en 9), waarop twee

,,oogen" (knoppen), en wel „ h o u t o o g e n " (bladknoppen) voor

den verderen groei zorgen (cijfer 7, fig. 3 en 4).

De oude p r a k t i j k - o p v a t t i n g o m t r e n t de vorming v a n de

kort-l o o t - , , b kort-l o e m k n o p " vinden wij zeer mooi bij

N O I S E T T E

(1829, p a g .

263 en 264):

„ I l lui faut ordinairement trois ans p o u r se former, et

quel-quefois d a v a n t a g e . La première année u n b o u t o n . . . . p r o d u i t

trois feuilles et un p e t i t s u p p o r t long d'une à q u a t r e l i g n e s . . . .

L a seconde année le bouton, déjà plus arrondi et plus gros

q u ' u n b o u t o n à bois, produit cinq feuilles; la lambourde s'allonge

d ' u n d e m i - p o u c e . . . . L ' a n n é e s u i v a n t e elle donne sept feuilles

(et quelquefois, mais r a r e m e n t , sa fleur). Le b o u t o n est alors

considérablement plus gros q u ' u n oeil à b o i s . . . . c e p e n d a n t sa

forme est encore allongée . . . . L a lambourde s'est encore allongée,

e t laisse paraître sur ses côtés, près de la base du b o u t o n , d'autres

gemmes, qui, l'année s u i v a n t e , p r o d u i r o n t à leur t o u r d ' a u t r e s

b o u t o n s à fruits. Enfin, la quatrième année, le bouton,

prodigieuse-m e n t enflé, presque r o n d , . . . . développe un noprodigieuse-mbre indéterprodigieuse-miné

de feuilles, e t un corymbe de fleurs dans le m i l i e u . . . . "

Deze ontwikkelingsgang is schematisch voorgesteld in fig. 1,

in overeenstemming m e t de resultaten v a n dit onderzoek, w a t

aantallen knopschubben, e. d. betreft, terwijl tevens h e t in

b o v e n s t a a n d citaat gecursiveerde gewijzigd is, als zijnde niet

juist. L a t e r zullen wij op deze figuur t e r u g moeten komen.

Deze „ n o r m a l e " ontwikkeling is geenszins een vaste regel,

zooals ook reeds

N O I S E T T E

o p m e r k t (pag. 264) :

, , . . . . les exceptions sont e x t r ê m e m e n t fréquentes. Les poiriers

jeunes e t vigoureux développent s o u v e n t . . . . des boutons à

(5)

6EM.KN0P

QEX.I

(6)

fruits sur du bois de l ' a n n é e . . . . Ces anomalies sont plus

com-munes encore sur les pommiers.. . . "

Dat aan den top van vrij krachtige twijgen zich in het eerste

jaar ook veelal een gemengde knop ontwikkelt is den practicus

ook bekend; er wordt echter over 't algemeen weinig waarde

aan gehecht, te meer daar deze twijgen dikwijls ingesnoeid

worden ; het is de verdienste van

SPRENGER

geweest, hierop in

Nederland de aandacht gevestigd te hebben : pag. 59 :

„De bloemen vormen zich op lang- en kortloten en steeds op

éénjarig hout" ; dit laatste in verband met depraktijküitdrukking

„appel en peer dragen op driejarig hout", waarmee bedoeld wordt

dat de gemengde knop zich in den regel vormt aan het einde van

een uit drie kortloten opgebouwd takje ; terwijl

SPRENGER

naar

voren brengt dat bloei voorkomt op takken van 1, 2 of 3 jaar,

en steeds op het gedeelte dat het vorige jaar gevormd is.

In aansluiting hiermee moeten wij thans een paar opmerkingen

vooropstellen over enkele termen en woorden, zooals wij deze

voortaan zullen gebruiken, teneinde begripsverwarring te

ver-mijden en zoo mogelijk eenheid te brengen in de uitdrukkingen.

1°. Men spreekt meest van ,,de kortloot" (of ,,langloot"),

soms ook wel van ,,het kortlot". Wij zullen voortaan steeds

gebruiken „de kortloot of langloot" of „deze St. Jansloot"

wanneer men op bepaalde takjes het oog heeft. Slechts als men

een verzamelbegrip bedoelt, wordt het onzijdige woord lot

gebezigd. Bijv. „Het St. Janslot was in den vorigen zomer

rijk ontwikkeld".

2°. Onder het woord „kortloot" verstaat men dikwijls takjes,

die feitelijk uit een reeks kortloten bestaan en men spreekt

van een driejarige kortloot, waarbij dan bedoeld is een takje

in 3 jaren opgebouwd uit drie kortloten, die respectievelijk

in hun 3e, 2e en Ie jaar zijn. Wij stellen daarom vóór te

spreken van een, bijv. 3-jarige, kortlootreeks, want de reeks

heeft zich in 3 jaren gevormd, terwijl zij dan opgebouwd is

uit een 3-, 2- en 1-jarige kortloot. Een 3-jarige kortloot is dus

in onze terminologie ook werkelijk een object dat in zijn

ge-heel driejarig is. Ten slotte kan een kortlootreeks ook vertakt

zijn (zie fig. 9).

(7)

7 No. 7

wij daaronder een knop, die aan een kortloot ontstaan is ; 't zij

terminaal, 't zij lateraal; 't zij het een bladknop of een

ge-mengde — ( = bloem-)knop is. Er wordt dus niet mee bedoeld

een knop, waaruit zich („in den regel" dus of volgens

praktijk-oordeel) een kortloot zal ontwikkelen.

Voor dit onderzoek omtrent de knopontwikkeling zijn dan ook

niet alle onderscheidingen gemaakt zooals de praktijk doet;

het aanwezige materiaal kan onder de volgende groepen worden

gebracht :

I. Gemengde knop aan het einde van een kortloot.

I I . Bladknop aan het einde van een kortloot (cijfer 1 in fig. 5).

I I I . Okselstandige, dus laterale knop aan eeii langloot (cijfer 4

in fig 5).

IV. Okselstandige, dus laterale knop aan een St. Jansloot.

V. Okselstandige, dus laterale knop aan een kortloot. (cijfer 2

in fig. 3, 4, 5 en 9).

VI. Eindknoppen aan langloten.

Waarbij de volgende opmerkingen te maken zijn:

I I . Onder bladknop aan het einde van een kortloot zijn niet

gerekend de knoppen die zich waarschijnlijk in dezelfde

vegetatie-periode nog tot gemengden knop zullen vervormen.

I I I . Het komt meermalen voor dat aan een langloot, in

het-zelfde jaar waarin het zich strekt, een klein kortlootje zich in

een bladoksel ontwikkelt met twee of drie bladeren,

(syllepti-sche (syllepti-scheut, fig. 5 en 6, cijfer 3); deze gevallen zijn hier buiten

beschouwing gelaten.

V. De okselknoppen aan de kortloot treft men aan in de

oksels van de loofbladen, niet in die der schubben en

overgangs-bladen. Zij loopen slechts zelden uit, en zijn gewoonlijk een jaar

nadat zij aangelegd zijn geheel bruin en verschrompeld; soms

echter maakt het den indruk dat niettegenstaande de

blad-vormingen in den knop te gronde gegaan zijn, het vegetatiepunt

levend is gebleven.

§ 4. D E G E M E N G D E K N O P AAN H E T E I N D E VAN D E K O R T L O T E N .

In het vorige hoofdstuk hebben wij gezien, dat het grootste

deel der gemengde knoppen aan het einde van kortloten

ge-vormd wordt.

(8)

Onderzoeken wij een dergelyken k n o p tijdens den winter, b . v .

in December, (fig. 1, deel boven Dec. I V ) , dan blijkt 't volgende :

De k n o p is een sterk verkorte as, waarop in een spiraal

gewoonlijk 21 bladvormingen ingeplant zijn, en wel 9 k n o p s c h u b

-ben, 3 overgangsbladen, 5—6 loofbladen en 4—3 bracteeën.

De onderste 4—6 schubben zijn kaal, donkerbruin en h a r d ,

de daarbinnen gelegene lichter bruin en zeer sterk b e h a a r d

(fig. 26). De overgangsbladen zijn eveneens sterk b e h a a r d ; zij

wijken v a n de k n o p s c h u b b e n af d o o r d a t zij driedeelig zijn

(blad-schijf en steunblaadjes fig. 27 en 28), v a n de loofbladen (fig. 29)

doordat de steunblaadjes grooter zijn d a n de schijf, terwijl

deze sterk b e h a a r d is.

Van de vijf loofbladen heeft de onderste evenmin als de

over-gangsbladen en knopschubben eenige aanduiding v a n een k n o p

in den oksel; de twee volgende dragen gewoonlijk beiden in d e n

oksel een zijasje; deze h e b b e n op 16 Dec. respectievelijk 5 en 3

bladvormingen (tabel I ) ; bij het uitloopen v a n den knop in h e t

voorjaar blijken er 7—9 bladen a a n deze zijasjes g e v o r m d t e

zijn; zij strekken zich, en a p i k a a l v o r m t zich weer een

kortloot-k n o p , die soms 't zelfde j a a r bij een van de zijasjes weer een

gemengden k n o p wordt.

De praktijk spreekt hier van ,,de oogen op de b e u r s " .

I n den oksel v a n twee volgende loofbladen, evenals in die v a n

de drie daaropvolgende schutbladen vinden wij nu bloempjes

(fig. 1), ieder m e t twee t r a n s v e r s a a l aangelegde steelblaadjes ;

n a h e t uitloopen van den knop en de strekking v a n den bloemsteel

in het voorjaar blijken deze niet meer op gelijke hoogte t e s t a a n .

De onderste bloem is de grootste, n a a r boven toe nemen zij

af in g r o o t t e en v a a k ook in ontwikkeling ; h e t k o m t in

December nog voor d a t de hoogste okselstandige bloem geen v r u c h t

-blaadjes heeft.

I n den oksel v a n een der steelblaadjes treft men n u en d a n een

uitgroeiing aan, (fig. 24), gewoonlijk priem- of buisvormig,

soms duidelijk uit twee a a n de basis vergroeide smalle blaadjes

b e s t a a n d e . H e t vermoeden lag voor de h a n d d a t dit een zijasje

m e t twee steelblaadjes zou zijn. Dit vermoeden werd bevestigd

door een v o n d s t in het materiaal v a n 16 N o v e m b e r ; in den eenen

steelbladoksel van de onderste bloem bevond zich een bloempje

m e t twee steelblaadjes, ongeveer half zoo groot als de bloem v a n de

Ie orde, in den anderen niet anders d a n twee steelblaadjes (fig. 25).

(9)

9 No. 7

De vier bracteeën onderscheiden zich v a n de loofbladen

door-d a t door-de steunblaadoor-djes o n t b r e k e n , door-de r a n door-d niet gezaagdoor-d en door-de

oppervlakte veel sterker b e h a a r d is (fig. 30 en 31).

H e t zal goed zijn hier nog even de kenmerken v a n de

ver-schillende t y p e n v a n bladvormingen in den k n o p t e h e r h a l e n :

A. Knopschubben; u i t den bladvoet en in hoofdzaak u i t de

steunblaadjes b e s t a a n d e . De buitenste leerachtig, de binnenste

vliezig, sterk b e h a a r d .

Alle gaafrandig; bij de hoogere schubben de t o p iets

driedeelig, d o o r d a t n a a s t den t o p der steunblaadjes ook een a a n

-duiding v a n de schijf o n t s t a a t .

De knopschubben vallen steeds af bij h e t uitloopen v a n den

k n o p (fig. 26).

B . Overgangsbladen; b e s t a a n d e u i t bladvoet, twee groote

steunblaadjes en een meestal kleineren, hoogstens even grooten

schijf. I n den k n o p zijn de overgangsbladen bijna even sterk

b e h a a r d als de schubben, (fig. 27 en 28), de schijf v e r t o o n t de

g e t a n d h e i d a a n den r a n d p a s veel later d a n de loofbladen. Bij h e t

'bjajuitloopen v a n den knop strekken zich gewoonlijk de

overgangs-den en ontwikkelen zich d a n t o t bladeren m e t zeer breeovergangs-den

blad-voet, a b n o r m a a l groote steunbladen en kleinen schijf (fig. 2 OVB).

C. Loofbladen; in den k n o p m e t duidelijke steunblaadjes en

geringe beharing (hoofdzakelijk a a n de bovenzijde) (fig. 29).

N e r v a t u u r en t a n d i n g v a n den r a n d vertoonen zich veel eerder

d a n bij de overgangsbladen; bij h e t uitgroeien in h e t voorjaar

verschrompelen bij de hoogere bladen de steunblaadjes en vallen

af (fig. 2 L).

D . Bracteeën; in eersten aanleg in den k n o p zijn ze niet v a n

loofbladen t e onderscheiden, dus bezitten ze ook steunblaadjes.

L a t e r h e b b e n ze een zeer breede a a n h e c h t i n g , waardoor de

zelfstandigheid v a n de steunblaadjes geheel verdwijnt. Ze zijn

sterk b e h a a r d en vliezig, zooals de k n o p s c h u b b e n (fig. 30).

De onderste bractée v e r t o o n t soms a a n den t o p een wit,

o n b e h a a r d gedeelte, w a t erop wijst d a t h e t onderste, b e h a a r d e ,

deel de bladvoet i s ; bij h e t uitloopen v a n den knop ontwikkelt

zich deze b r a c t é e soms t o t een bladachtig orgaantje, m e t grooten

bladvoet, kleine steunblaadjes, en zeer kleinen schijf, waarbij

de steel o n t b r e e k t (fig. 31 en 2 B R - L ) . De andere bracteeën

vallen af bij h e t uitloopen.

(10)

N e b e n b l ä t t e r b e d e u t e n d entwickelt sind, a b o r t i e r t die Spreite

u n d bildet sich aus den N e b e n b l ä t t e r n eine K n o s p e n s c h u p p e .

Das nämliche findet bei den H o c h b l ä t t e r n s t a t t " , g a a t hier dus

niet geheel o p ; de k n o p s c h u b is meer steunblad, de bractée

meer bladvoet.

Zooals reeds gezegd, hebben de drie onderste schutbladen

bloemen in den oksel; h e t bovenste b e v a t een dergelijke

priem-23 MEI 19priem-23

Fia. 2. Nat. Gr.

of buisvormige uitgroeiing als soms in den oksel der steelblaadjes

aangetroffen wordt (fig. 24) ; in h e t door mij onderzochte

materi-aal is het nooit voorgekomen, d a t zich hier een bloem ontwikkeld

h a d .

De hoofdas wordt afgesloten door de topbloem, welke geen

steelblaadjes heeft; hij wordt n a a r mij gebleken is ' t eerst

aange-legd en is in h e t m a t e r i a a l v a n December even groot of iets

grooter d a n de laagste okselstandige bloem (fig. 21). De waarden

in tabel I o m t r e n t de grootte v a n de bloem en lengte v a n den

(11)

11 N o . 7

stijl zijn bepaald a a n topbloemen, terwijl h e t s t a d i u m v a n

ont-wikkeling waarin de k n o p verkeerde eveneens a a n de topbloem

werd beoordeeld.

D a a r de topbloem hier aanwezig is, zelfs ' t eerst aangelegd

wordt, en d a a r n a in centripetale volgorde de okselstandige

bloemen, mag de bloeiwijze v a n den appel niet als een tros opgevat

worden, m a a r moet zij in de indeeling v a n de inflorescenties

volgens

C E L A K O V S K Y (V.

W e t t s t e i n H a n d b . Syst. B o t . 1911, pag.

428) t o t het thyrsoïde t y p e behooren, en waarschijnlijk opgevat

worden als een armbloemige c o r y m b o t h y r s u s , d a a r tijdens den

bloei de bloemsteelen alle ongeveer v a n gelijke lengte zijn, en

de oorspronkelijke pluim-vorm dus verloren is gegaan.

V E L E N O V S K Y

1907, pag. 783, r a a d t h e t systeem v a n

W Y D L E R

a a n , waarin de appelbloeiwijze geplaatst zou moeten worden in de

groep v a n de aarvormige bloeiwijzen, en wel bij de

scherm-vormige tros, m e t dien v e r s t a n d e , d a t de zyassen neiging

vert o o n e n vert o vert dichasiale v e r vert a k k i n g ; bij de vertrossen m e vert een vert e r m i

-nale bloem is h e t regel, d a t „wenn die Terminalblüte zuerst

aufblüht, ( d o c h ) . . . . die übrigen B l ü t e n in akropetaler

Reihen-folge auf (blühen)".

( V E L E N O V S K Y

(1907), pag. 795).

Gaan wij t h a n s n a hoe de verschillende deelen die wij s t r a k s

in den gemengden k n o p v a n December vinden, in den vooraf-

v

g a a n d e n zomer zich ontwikkelen. J

Op 17 Mei heeft de k n o p reeds een lengte v a n gemiddeld

4.5 m.M. ; 6 (5.9) knopschubben zijn aanwezig, 1 (1.2)

overgangs-blad en 6 (6.1) overgangs-bladvormingen, w a a r v a n de grootste gemiddeld

0.46 m.M. lang is. D a a r b i n n e n b e v i n d t zich h e t v e g e t a t i e p u n t

d a t dikwijls reeds begint zich te verbreeden en minder p u n t i g

t e worden ; een verschijnsel d a t begin J u n i , als alle bladvormingen

aangelegd zijn, nog sterker optreedt. (Fig. 11, 12 E V P . )

Op 15 Juni werd voor ' t eerst in één k n o p een a a n d u i

-ding gevonden v a n bloemprimordia ; h e t meerendeel v a n de

k n o p p e n h a d toen echter de bladproductie nog niet

afge-sloten.

P a s op 17 Juli zijn in alle k n o p p e n duidelijk bloemprimordia

waar t e n e m e n (fig. 13 B L P ) . Men v i n d t n.l. op h e t sterk

ver-breede v e g e t a t i e p u n t een of meer bultjes, die zich t o t

kelk-bladen ontwikkelen zullen (Stadium I I I , fig. 13 K ) , terwijl in

de oksels v a n de phyllomen zich een lijst v o r m t , (BLP), die

(12)

later twee dikkere plaatsen v e r t o o n t , de primordia der

bracte-olae (steelblaadjes S).

Tegelijkertijd ontwikkelen zich dus de kelkbladen v a n de

topbloem en de steelblaadjes v a n de onderste laterale bloemen.

E e n halve m a a n d later, 30 Juli, is de ontwikkeling reeds in

een m e r k b a a r verder s t a d i u m (fig. 14 en 15); de vijf kelkbladen

v a n de topbloem zijn alle gevormd (K 1 —5), m a a r nog ongelijk

v a n grootte, zoodat de volgorde v a n aanleg n a te g a a n i s ; in

de onderste laterale bloemprimordia beginnen de bracteolae (S)

reeds den blad-vorm t e vertoonen ( B L P 1, 2, 3 en 4) ; het eigenlijke

bloemprimordium ertusschen is hooger en breeder geworden en

zal weldra de kelkprimordia gaan afsplitsen ( B L P 2 en 3). H e t

bovenste der zijdelingsche bloemprimordia ( B L P 5) v e r t o o n t

nog niet anders dan de twee bracteolae S.

Daaronder vinden wij n u , in den oksel v a n het tweede loofblad

(L2) een v e g e t a t i e p u n t (fig. 15, ZVP) m e t twee bladprimordiën

(VB); het is een v a n de twee okselknoppen, die wij later als

,,oogen op de b e u r s " zullen terugvinden.

I n alle bloemknoppen blijkt zich onder de bractée v a n de

bovenste laterale bloem een v a n de okselknoppen te b e v i n d e n ;

in fig. 14 de b l a d s t a n d n a g a a n d , komen wij hier t o t een

blad-s t a n d v a n waarblad-schijnlijk

2

/

5

.

E e n moeilijkheid v a n dit s t a d i u m v a n den gemengden k n o p

is de sterke d r u k die de laterale bloemvegetatiepunten

onder-vinden, waardoor zij meestal p l a t g e d r u k t worden, soms vrij

scherpe k a n t e n vertoonen, waardoor de beoordeeling of al

kelkprimordia aanwezig zijn, dikwijls bemoeilijkt wordt.

H e t volgende stadium, waarbij in de topbloem de

kroonblad-primordia (KR., fig 17) waar te n e m e n zijn, treffen wij a a n op

20 Augustus, en soms reeds 30 J u l i . I n fig. 16 ziet men voorts

d a t bracteeën B R en bladeren L zich niet onbelangrijk verlengd

hebben (tabel I , lengte v a n het grootste blad) ; terwijl n u ook h e t

hoogste bloemprimordium (BLP5) duidelijk w a a r t e nemen is

tusschen de bijbehoorende bracteolae. K o m e n wij lager, in de

oudere bloemprimordia, d a n blijkt h e t v e g e t a t i e p u n t bij B L P 2

zich sterk verbreed en afgeplat t e h e b b e n ; terwijl bij B L P l (in

de figuur niet zichtbaar, b e d e k t door B R 3 , de bractée waarin

zich nog geen bloemprimordium v e r t o o n d heeft) reeds een of

meer kelkprimordia afgesplitst zijn (zie ook fig. 14 B L P 2 ) .

(13)

13 No. 7

Op denzelfden d a t u m ,20 Augustus, vinden wij echter ook

k n o p p e n , waarin de ontwikkeling v a n de topbloem reeds verder

voortgeschreden is, de kroonbladen reeds als lapjes zichtbaar

zijn, de eerste k r a n s v a n 10 meeldraden g e v o r m d is (M I ) , en

dikwijls de primordia voor de tweede en derde k r a n s (M I I en

M I I I ) reeds als kleine bultjes gevonden worden (fig. 18 en

19, s t a d i u m VI).

Deze tweede en derde k r a n s v a n meeldraden bestaan, in

tegenstelling m e t de eerste, ieder uit vijf p r i m o r d i a ; zij bleken

in het onderzochte materiaal vrijwel gelijk aangelegd te worden;

in bloemknoppen uit midden F e b r u a r i , dus als reeds eenige

strekking van den bloembodem p l a a t s heeft gehad, was de

derde k r a n s iets lager ingeplant d a n de tweede, hetgeen t e

constateeren was a a n de p l a a t s v a n de v a a t b u n d e l s , die de

meel-d r a meel-d e n voorzien. De eerste k r a n s meel-der meelmeel-drameel-den o n t s t a a t als

10 primordia tegelijkertijd. Van een ontogenetisch dédoublement,

waarbij één meeldraadprimordium aangelegd wordt, d a t zich

later splitst in twee (zooals door

E I C H L E R

1865 geconstateerd

is voor Gruciferae, Capparidaceae en Fumariaceae) is geen

sprake. Ook t r e d e n de v a a t b u n d e l s , zooals later blijkt, op

dezelfde hoogte uit in de meeldraden. Of men gerechtigd is p h y

-logenetisch v a n een dédoublement te spreken, daarover geeft

dit onderzoek geen uitsluitsel.

D a t de vorming v a n deze drie kransen meeldraden in een

zeer snel t e m p o op elkander volgt, blijkt ook wel hieruit d a t

reeds op 30 Augustus in het normale geval alle k r a n s e n

aan-gelegd zijn, en de bloembodem niet meer zuiver k o m v o r m i g is,

m a a r r o n d o m een centraal kuiltje een r a n d v e r t o o n t m e t vijf

zwakke welvingen er op, de eerste aanduiding v a n v r u c h t b l a d

-primordia (fig. 20, VD).

Tegelijkertijd is de bloem vrij sterk gegroeid, (zie t a b e l I en

fig. 10), de kelkbladen zijn veel sterker b e h a a r d a a n de

binnen-zijde, langer, puntiger en meer n a a r elkaar toeneigend, w a t h e t

openprepareeren v a n de bloempjes zeer bemoeilijkt.

De v r u c h t b l a d e n groeien n u gedurende de maand September

in de hoogte, m a a r blijven los v a n elkander en a a n de

binnen-zijde open; tegelijkertijd schrijdt de ontwikkeling v a n de

meel-d r a meel-d e n voort, zoomeel-dat einmeel-d September in beimeel-de kransen

gewoon-lijk de helmhokjes waar te n e m e n zijn.

(14)

laterale bloemen gewoonlijk het beeld dat fig. 21 geeft; in dezen

toestand brengt de bloemknop ook den winter door. De bovenste

laterale bloemen zijn dan iets minder ver ontwikkeld, maar

vrijwel altijd zijn de vrucht bladprimordia te vinden.

Fig. 3. Vruchttwijg, x %

Tijdens den winter blijft de knop, zooals de tabel reeds

aan-geeft, onveranderd; noch nieuwvorming, noch groei heeft plaats;

(zie tabel I, en fig. 10).

Pas in Maart is er weer ontwikkeling merkbaar: alle

bloem-deelen strekken zich, de vruchtbladen vergroeien met de zich

(15)

15 No. 7

strekkende bloembodem, en de bovengedeelten strekken zich

tot stijlen (fig. 22 ea 23).

Eind Maart is het vergroeiingsproces in alle bloemen

afge-loopen, de strekking der stijlen is in de terminale bloem zoover

gevorderd, dat de stijltoppen gelijk komen met de helmknoppen

(de helmdraden strekken zich pas vlak vóór het openen der

bloem), terwijl zij in de bovenste laterale bloem nauwelijks

half zoo lang zijn.

Tijdens den bloei hebben zich de overgangsbladeren en gewone

loofbladen gestrekt, de knopschubben, bracteeën en steelblaadjes

zijn verdroogd en vallen af, terwijl de okselknoppen van de

onderste loofbladen, de „oogen op de beurs" (fig. 16, ZVP in LL 2

en fig. 3 en 4, cijfer 7), die in December nog slechts drie en vijf

bladvormingen bevatten, nu uit 5, resp. 8—9 blijken te bestaan.

Omtrent deze zijasjes heerschen nog de vreemdste opvattingen ;

zooals wij reeds zagen, meent

NOISETTE

1829 (pag. 264) dat zij

in den winter vóór den bloei reeds te zien zijn :

„La lambourde.. ., laisse paraître sur ses côtés, près d e l à

base du bouton, d'autre g e m m é s . . . . Enfin, la quatrième année,

le b o u t o n . . . . d é v e l o p p e . . . . un corymbe de fleurs .. .. ".

Ook in nieuwere werken, b.v. in Bos' Tuinbouwplantkunde der

houtige gewassen (1919), bestaat omtrent den aard van deze

zijasjes nog geen volkomen duidelijkheid; de figuren op pag. 101

zijn eveneens niet geheel juist.

Zij zijn niet beter te beschrijven dan als sylleptische twijgen

in den gemengden knop, waarbij voor sylleptische twijg de

definitie van

SPAETH

1912, pag. 8 geldt:

„Sylleptische Zweige sind solche, die s i c h . . . . an einem

be-laubten unversehrten Sprosz regelmäszig während des

kontinuier-lichen Weiterwachsens (hier „der Weiterentwicklung") der

Ter-minalknospe aus den neugebildeten seitlichen Achselknospen —

meist ohne erst Knospenschuppen zu bilden — also ohne

vorausgegangene Ruheperiode, von äuszeren Faktoren

unab-hängig entwickeln."

Gaan wij thans nog eens in 't kort den ontwikkelingsgang van

den gemengden knop aan het einde van de kortloten na, dan

krijgen wij het volgende resumé :

Stadium I : bladvorming (fig. 11); vegetatiepunt nog smal en

puntig; duurt voort tot tweede helft van Mei of eerste helft

van Juni, en eindigt wanneer 8 —9 schubben, 2— 3

(16)

overgangs-bladen, 6—-4 bladen en 3-4 bracteeën aangelegd zijn (fig. 12).

Stadium I I (fig. 12) : Men neemt een verbreeding en

afplat-ting van het vegetatiepunt waar, hetgeen reeds plaats heeft

terwijl nog phyllomen afgesplitst worden. Gemiddeld in de eerste

helft van Juni.

Stadium I I I (fig. 13): Aan de terminale bloem is de vorming

van de eerste kelkbladprimordia waar te nemen. Tegelijkertijd

vindt men aan de laterale bloemen de primordia van bloem +

steelblaadjes. Deze bevinden zich dan in een vroeger stadium

dan de topbloem. Zij komen voor den dag als een smalle lijst

in den oksel der bladeren en bracteeën. Tevens treden ook

de okselstandige knoppen op, die nu nog niet te onderscheiden

zijn van de bloemprimordia. Na half Juni begint dit proces,

terwijl op 17 Juli stadium I I I in alle topbloemen bereikt is.

Stadium IV (fig. 14 en 15): Aan de terminale bloem zijn

alle vijf kelkbladen aangelegd. Terzelfdertijd hebben de

la-terale primordia zich nu in drieën gesplitst: het

bloem-primordium tusschen twee steelblaadjes. De okselknoppen

hebben eveneens 1—2 bladvormingen (voorbladen) afgesplitst.

Eind Juli zijn de meeste gemengde knoppen reeds zoover

ontwikkeld.

Stadium V (fig. 14, 15 en 16): De terminale bloem vormt de

kroonbladprimordia, tegelijk leggen de onderste laterale bloemen

de kelkbladprimordia aan en verkeeren dus in den toestand dien

wij als stadium I I I en IV voor de terminale bloem hebben

onder-scheiden. Dit heeft plaats in de eerste helft van Augustus.

Stadium VI (fig. 18 en 19) : Later in de maand Augustus worden

achtereenvolgens de drie kransen van meeldraden aangelegd in

de terminale bloem ; deze vormingen volgen zeer snel op elkaar,

zoodat soms al op 20 Augustus de tweede en derde krans waar

te nemen zijn als zeer kleine bultjes. De onderste laterale

bloemen vormen in dezen tijd de kroonbladen en soms reeds één

krans meeldraden.

Stadium VII (fig. 20 en 21): Einde Augustus vertoont de

bloembodem van de topbloem vijf kleine bultjes, de

vruchtblad-primordia. Terwijl deze gedurende de maand September omhoog

groeien en de helmknoppen de indeeling in helmhokjes gaan

ver-toonen, halen de onderste bloemen de topbloem in.

(17)

Fig. 4.

Vruchttwijg met driejarige kortlootreoks. x %

vruchtbladen, vergroeien onderling en met de binnenzijde van

de „kelkbuis". ') De okselknoppen van de onderste loof bladen

1) Dit heeft op de volgende wijze p l a a t s : de bloembodem vertoont op de p l a a t s waar de vruchtbladen erop ingeplant zijn, een sterke lengtegroei (fig. 22) waardoor deze in de lengte gerekt worden, n a a r elkander toe neigen en „samengroeien". H e t verband bij deze z.g. ver-groeiing is echter steeds het weefsel van den bloembodem; waar dit niet aan de vruchtbladen verbonden is, bijv. bij de n a a r h e t centrum ombuigende randen, blijven deze los van elkaar. Velenovsky 1910, pag. 994

(18)

vormen snel achter elkander nog gemiddeld 3.3 bladeren.

Kort voor den b ioei is niet anders in den knop waar te nemen dan

een strekking van alle deelen (vergel. fig. 23); in de tweede helft

van April, als de bloei plaats vindt, vallen de knopschubben af,

de bladen en overgangsbladen ontplooien zich, de bracteeën

en de steelblaadjes verschrompelen en verdwijnen.

De tabel I, waarin de onderzoekingen omtrent den gemengden

knop samengevat zijn, en waarin de verschillende waarden

be-paald zijn uit tien waarnemingen, demonstreert dezen

ontwikke-lingsgang vrij goed.

In deze, en alle volgende tabellen is tusschen December en

Januari een zware lijn getrokken, daar het materiaal verzameld

was van Januari tot December 1920, terwijl bij het verwerken tot

de tabellen de waarden, van de maanden Januari tot April

achteraan geplaatst moesten worden, teneinde een overzicht

te krijgen van een geheele groeiperiode van de knoppen.

De eerste reeks, die de gemiddelde lengte van den knop bevat,

is alleen merkwaardig omdat het blijkt dat na begin September

hier lengtegroei niet met zekerheid te constateeren is, totdat

in het voorjaar de strekking begint. In de tweede reeks (zie ook

fig. 10, II), de lengte van het grootste blad, valt hetzelfde waar

te nemen ; lang voor den winter, hier in einde September, is de

maximale grootte gereikt, tot in het voorjaar een zeer snelle

ontplooiing en strekking volgt.

Bij vergelijking met tabel II, de waarden voor den terminalen

kortlootbladknop, valt allereerst op dat die tabel met April begint,

en tabel I met Juni. De waarden tot 15 Juni zijn gelijk, want

het is duidelijk dat stadium I hetzelfde is, of de knop een

gemengde knop zal worden, of bladknop zal blijven; de tabel

voor den gemengden knop begint dus feitelijk daar, waar stadium

I I valt waar te nemen en de gemengde knop dus van den

blad-knop gaat afwijken.

Een belangrijk feit, dat reeks een en twee ons demonstreeren,

en dat in de latere tabellen steeds teruggevonden zal worden,

is dat met Februari, en zeker in de maand Maart, als de

vermeldt h i e r o m t r e n t : „bei Pirus . . . (sind) auch die Wände der fünf F r u c h t k n o t e n mit dem Receptaculum verwachsen. . . . I n der Mittel-partie aber bleiben die Karpelle un verwachsen."

Zie v o o r t s : H . K A B S T E N . Der Unterständige F r u c h t k n o t e n . Bot. Ztg. 1861. 19. p . 23.

(19)

19 N o . 7

strekking begint, de middelbare fout, m, v a n h e t gemiddelde

relatief gröoter wordt, m.a.w. de variabiliteit v a n h e t m a t e

-riaal sterk t o e n e e m t .

Dit geldt in h e t algemeen voor tijdperken v a n krachtigen groei ;

zoodra de groei vermindert, wordt ook de variabiliteit weer kleiner.

Op 30 J u l i t r e d e n in de t a b e l (1) de getallen voor lengte v a n de

topbloem en voor het a a n t a l bladen in den grootsten okselknop

op (fig. 10, I V en V I ) ; deze h e b b e n d a n pas een meetbare waarde

gekregen. De ontwikkeling van beiden eindigt ook tegelijk: op

15 October heeft de topbloem de lengte gekregen, die zij

ge-durende den winter b e h o u d t en in den okselknop worden vóór

h e t voorjaar geen organen meer bij gevormd. W a a r in 1920 juist

op half October de t e m p e r a t u u r , die gedurende den

vooraf-g a a n d e n tijd vrij hoovooraf-g was vooraf-geweest, sterk bevooraf-gon t e dalen

(fig. 10, I ) , mogen wij veronderstellen, d a t dit de oorzaak is

geweest, d a t de groei g e s t a a k t is, en we k u n n e n dus a a n n e m e n

d a t de ontwikkeling v a n den gemengden k n o p doorgaat, t o t d a t

zij beneden een zekere t e m p e r a t u u r geremd wordt. De l a a t s t e

regel v a n de t a b e l b e v a t de waarden voor d e l e n g t e v a n den stijl;

interessant o m d a t dit deel v a n de v r u c h t b l a d e n p a s zéér laat,

na den winter, zich differentieert, en dan in een zeer snel t e m p o .

Oudere onderzoekingen o m t r e n t de knopvorming zijn

ver-richt, w a a r v a n die door

G O F F

(1899, 1900, 1901) en

D E I N K A R D

(1910), 't bekendst zijn.

Als belangrijkste r e s u l t a t e n zijn te citeeren:

G O Ï T 1899, pag. 298: ,,In t h e apple, t h e first clear evidence

of flowers was found in t h e b u d s t a k e n J u n e 3 0 . "

P a g . 294: , , . . . . t h e line bounding t h e remainder of t h e crown

forms a n irregular contour. These irregularities p r o b a b l y show

t h e first beginnings of t h e flowers, for in later-sectioned

flowerbuds t h e y are continually exaggerated until t h e y form u n m i s t a k

-able flowers."

P a g . 297: „Apple b u d s t a k e n Oct. 30 showed neither carples

nor ovules in t h e flowers, a n d t h e pistils showed little

advance-m e n t over those t a k e n weeks before."

G O F F

1900, pag. 2 7 3 : „ T h e r e m u s t be two periods of flower

formation in t h e a p p l e . . . . , or else t h e formation of flowers

m u s t continue from early in t h e summer until cold w e a t h e r . "

D B I N K A E D

1910, pag. 167 e.V.: „Studies were begun in t h e

l a t t e r p a r t of J u n e . At this t i m e t h e crown showed clearly a n d

(20)

t h e corrugations on it indicated t h e initial fruit b u d s ; a n d

from t h e stage of development a t t h i s time ( J u n e 30) we m a y

infer t h a t development m u s t h a v e s t a r t e d t e n days previous

t o our first o b s e r v a t i o n . . . . On J u l y 14th considerable

develop-m e n t in t h e individual buds of t h e fruit-bud cluster h a d t a k e n

place. T h e calyx was very conspicuous, t h e receptacle showed

slightly, t h e small, r o u n d e d protuberances near t h e base of t h e

calyx cup indicated t h e initial s t a m e n s . . . . On August 5th,

still further development in t h e s t a m e n s was noted. E a r l y in t h i s

m o n t h t h e pistil began t o develop, as was indicated b y a swelling

on t h e receptacle, b u t t h e pistil did n o t show clearly u n t i l August

2 6 t h . . . . , a t which t i m e t h e cavity, which would become t h e

ovule of t h e fruit, showed in general o u t l i n e . . . . T o w a r d t h e

end of September t h e pistil was distinct a n d t h e cavities of t h e

ovary could be d i s c e r n e d . . . . B y t h e e n d of October t h e filaments

of t h e s t a m e n s h a d begun t o form. E a r l y in November t h e pistils

began t o show, a n d on November 11th t h e initial petals were

d i s t i n c t . . . . "

De betrekkelijk geringe resultaten v a n deze onderzoekingen,

de vaagheid v a n de beschrijvingen (b.v. m e t de u i t d r u k k i n g

„first clear evidence of flowers" k u n n e n wij botanisch niet

v o l s t a a n en geen vergelijking m a k e n ) , en de mogelijke

onnauw-keurigheden (b.v. de bewering d a t de kroonbladen h e t l a a t s t

v a n alles zouden worden aangelegd) zijn t e wijten a a n de door

G O P F

en

D R I N K A B D

gebezigde methode, n.l. h e t n a g a a n v a n de

ontwikkeling a a n microscopische doorsneden, waardoor h e t

noodeloos veel moeilijker is een goed inzicht in den

ontwikkelings-gang v a n den knop t e verkrijgen d a n bij nauwkeurige uitwendige

waarnemingen m e t h e t binoculair microscoop *).

§ 5. D E B L A D K N O P AAN H E T E I N D E VAN D E K O R T L O T E N .

Zooals bij de bespreking v a n den „ n o r m a l e n "

ontwikkelings-gang v a n de kortlootreeks reeds gebleken is, m e e n t de praktijk

d a t in den regel een kortlootreeks twee j aar lang t e r m i n a a l een

blad-k n o p draagt, en in h e t derde j a a r een gemengden blad-k n o p (fig. 7).

Gedurende die drie achtereenvolgende jaren zou de terminale

1) Voor h e t afdrukken ontvingen wij nog de publicatie v a n F . C. B B A D F O B D , 1916: F r u i t - b u d Development of t h e Apple, waarin dezelfde methode v a n onderzoek gebruikt is als bij D R I N K A R D , m a a r de coupes beter zijn geïnterpreteerd.

(21)

OS J3 < t- i

- s

fr

« s

^ «

2 «

o i

« 5 ÎZ!

• £

te

>

te

M> 'S

" o

00

o t

CM © BO O g> » 3 <! o g> «! ° "3 S'"3 • r t

s'I

1-5 > bc a © • 8 •a S

1

CO co © o co © »o a> o os I Q CO 0 0 fr-ee X »o co 0 0 o o 00 ta co 0 0 t -0 -0 co co 0 0 o o 0 0 o t > o ta t -l O l > *a ia co

s

ö p . a a ID • O «O »O O -H ' M O -H t -o •H o o +1 • * o -H 0 0 <N o +1 o co o -H I N O -H o> o +1 co o -H ( O o +1 • " * CM o -H CD O o -H I N o -H C0 +1 0 0 CM O -H S •a > ID M a IS Tl Tl S

1

CO 0 0 00 CO © (M CO W O CO I—1 CO « 5 t - H CO »—I U5 ^ »o 1-1 1-1 • * ""• OS CO ^ X CN 1-1 -^ CM O rt O CD o S S ta JL 0 0 u 00 CD O +1 CM o +1 o o -H CO o o -H I N O O +1 O o -H I N O O 41 CO o o -H CO o o 41 CM O -H O O -H co o o -H O O 4H co o o -H IQ o -H CM O O -H

a

•ö > o cl CP Ti Ti CD T J I <M O .co t -X CM K5 1-1 O »O ^ co •** ^ co i - H CD CO (—1 co f * 1-1 O l "H © X co o O* I 1 1 1 1 a S O o -ta ta ta © -H X O -H i—i o -H CO o o -H CO © © -H © © -H © © -H © © -H CO © © -H os © © -H © © -H CD O O 41 co o o -H CM O o -H I 1 1 1 1

a

a © TS 3 a C3 •o • 0 © 0 a ID 43 00 O L, •a a .7 8 0.2 6

" +1

i §

o CD ^ o 2 o * -H o S o CO ^ o 2 o

» ^

§ s

o » -H » 2 o * -H

i s

o

* +1

§ s

o Td ^

§ s

o "* -H » 5 o " -H CN C •C^ CO co o -H 2 o -H

S S

1 0 e o -H 1 1 1 1 1

s

CD 0 0 o> CO CD M

s

,g ID 6 0 a '•5 to o -H -o -H

a

(22)

Fig. 5. Vruchttwijg met kortlootreeksen en St. Jansloot. x f

knop steeds in

„zwaar-t e " „zwaar-toenemen, „zwaar-terwijlhe„zwaar-t

aantal bladen rondom,

dus de bladen die zich

uit den vorigen

termi-nalen bladknop

ontwik-keld hebben, zou

aan-wijzen of de knop in het

le, 2e of 3e jaar is, daar

dan die aantallen zouden

moeten zijn resp. 3, 5 en

8 (zie fig. 1 en cijfer 1 in

fig. 5).

In het door mij

onder-zochte materiaal bleken

de terminale

kortloot-knoppen, die omringd

waren door zes of meer

bladeren, zich in den

regel tot ge mengde

knop-pen te ontwikkelen; we

zullen daarom de

bewe-ring omtrent de

corre-latie van aantal bladen

en „zwaarte" van den

knop toetsen aan het

materiaal, dat

ingeslo-ten was door 2-5 bladen.

't Meest geschikt zijn

daarvoor de data 15 Juni

en 17 Juli; beide met

12 exemplaren ; voor die

beide data zijn met de

formule van

BRAVAIS

de

volgende

correlatiecoëf-ficienten berekend:

Ie. tusschen het aantal

omgevende bladen

en de lengte van het

grootste jong

aange-legde blad.

(23)

23

No: 7

2e. tusschen het aantal omgevende bladen en de lengte van

den knop;

3e. tusschen het aantal omgevende bladen en het totaal aantal

nieuwe bladvormingen.

Deze correlatietabellen zien er als volgt uit:

Ie. 15 Juni. Correlatie tusschen het aantal omgevende

loofbla-den en de lengte van het grootste nieuw-aangelegde

loof-blad in den knop.

I 5

5 4

O o ~ 3

1 2

<

LENGTE IN M.M. 0.9 2 2 0.8 1 3 4 0.7 1 4 5 0.6 1 1 2 2 7 1 12 Mj = 0.758 çx = 0.086 M2 = 3.42 ç2 = 0.86 r = + 0.47 ± 0.16

2e. 15 Juni. Correlatie tusschen het aantal omgevende

loof-bladen en de lengte van den knop.

1 5

S

2 4

O o ~ 3 's

1 2

«i 7 1 1 L E N G T E 6.5 1 1 6 3 3 IN M.M. 6.5 3 1 4 5 1 1 2 4.5 1 1 2 2 7 12 Mi = 5.67 ç"! = 0.66 M2 = 3.42 ç2 = 0.86 r = -f 0.17 ± 0.20

3e. 15 Juni. Correlatie tusschen het aantal omgevende

loof-bladen en het totaal aantal bladvormingen in den knop.

S 5

••o °

S 4

O - 3 H -»a ES O C8 ^

<!

AANTAL BLADVOBMINGEN 17 1 1 2 16 2 1 3 15 2 1 3 6 14 1 1 2 3 7 1 12 M 15.5 C1 =0 . 8 7 ç2 = 0.86 r = — 0 . 1 7 ± 0.20 M2 = 3.42

(24)

4e. 17 Juli. Correlatie tusschen aantal omgevende loofbladen

en de lengte van het grootste loofblad.

n 5 s X) C3 3 4 o 0 ^ 3 C3 d ^ 2 L E N G T E I N M.M. 1.2 i 1 1.1 2 2 1.0 3 3 0.9 2 2 0.8 2 2 0.7 2 2 2 4 4 2 12 Mx = 0.933 ? ! = 0.154 M2 = 3.50 ç2 = 0.96 r = -f 0.91 ± 0.05

5e. 17 Juli. Correlatie tusschen aantal omgevende loofbladen

en de lengte van den knop.

0) T l OS Si o o h-l <8 e 5 4 3 2 L E NOTE I N M . M . 7 1 3 4 6.5 1 1 6 2 2 5.5 0 5 1 1 2 4.5 1 1 2 4 0 3.5 0 3 1 1 2 4 4 2 12 M, 5.71 3.50 ? 1 = 1.25 <T2 = 0.96 r = -f 0.78 ± 0.11

6e. 17 Juli. Correlatie tusschen aantal omgevende loofbladen

en het totaal aantal bladvormingen in den knop.

« 5 <D •a (3 S 4 o o h-1 « 3 S »

4 2

20 1 1 L E N G T E 19 1 1 18 1 1 3 5 I N M . M . 17 1 1 1 3 16 1 1 15 1 1 2 4 4 2 12 Mx = 17.58 çx = 1.25 M2 = 3.50 ç2 = 0.9& r = + 0.52 ± 0.21

(25)

25

No. 7

Uit deze tabellen valt te concludeeren, dat in het begin van

den zomer slechts een zeer zwakke, later een sterkere correlatie

valt waar te nemen tusschen het aantal omringende bladen en

de „zwaarte" van den knop: en wel dat deze het duidelijkst

te constateeren valt in de maten, 't sterkst in de maat van

het grootste blad (de lengte van den knop is blijkbaar van

veel meer factoren afhankelijk), 't minst in hét aantal

blad-vormingen; daar is de correlatie zelfs twijfelachtig, maar

is toch ook in Juli sterker dan in Juni. Om deze zaak, die zeer

zeker van belang is, na te gaan aan materiaal later in den tijd,

kunnen wij nemen de gezamenlijke knoppen van November,

December en Januari (een blik op de bloemknop-tabel toont ons

dat in dien tijd geen lengtegroei aanwezig is).

Aangezien echter in den winter het aantal bladen, dat den knop

in den afgeloopen zomer omringde niet meer uit te maken is,

zal hier de correlatie berekend worden tusschen de lengte van het

grootste aangelegde loofblad en het totaal aantal phyllomen,

uit-gaande van de waarschijnlijkheid dat de sterke correlatie tusschen

de lengte van het grootste loofblad en het aantal loofbladen

dat den knop in den afgeloopen zomer omringde, sinds 17 Juli

geen wijziging in ongunstigen zin heeft ondergaan, hetgeen niet

waarschijnlijk is, daar reeds op 20 Augustus, misschien nog

zelfs eerder, de groei gestaakt is, en alle waarden tot na den

winter constant blijven.

«

J! ID OD C © ei CD 1-4 1.4 1.3 1.2 1.1 1.0 A A N T A L B L A D V O B M I N G E N 21 1 2

1

4

20 2 2

1

5

19 2 2

1

5

18 1

1

2

17 1

1

2

16 0 15 1 1 14

1

1

2 5 2 5 6 20

Mi = 1 8 . 8 ç-

1

=1.94

M

2

= 1 . 1 6 ç

2

= 0.14

r = + 0.28 ± 0.20

Dus uit deze cijfers valt er ook voor de wintermaanden bij

„zwaardere" knoppen geen grootere hoeveelheid bladvormingen

(26)

t e constateeren. H e t „volwassen-worden" van den e i n d k n o p

a a n de kortlootreeks gedurende de jaren v o o r d a t zich een

ge-mengde k n o p v o r m t , hetgeen zich n a a r buiten demonstreert door

h e t toenemend a a n t a l loofbladen rondom den k n o p , is dus

in-wendig alleen waar t e n e m e n a a n de grootte v a n de aangelegde

organen, niet a a n het aantal. Maar daar de „ z w a a r d e r e " k n o p , de

knop dus, waar de organen grooter zijn, wel den volgenden

zomer meer loofbladen zal ontplooien, schijnt het d a t er een

grens i s : de bladeren boven een bepaalde m a a t zullen zich in

h e t komende seizoen t o t assimilatie-organen ontwikkelen, die

welke verder n a a r binnen liggen en onder de m a a t zijn, worden

d e knopschubben voor den k n o p v a n den volgenden winter.

Zoo n e e m t dus h e t a a n t a l loofbladeren d a t gedurende den

zomer den k n o p omringt, enkele j a r e n toe (wat in ons m a t e

-riaal niet nagegaan is), t o t d a t de assimileerende o p p e r v l a k t e

zóó groot is, d a t de k n o p een voldoende hoeveelheid

assimi-l a t e n o n t v a n g t , — óf op andere wijze u i t g e d r u k t in aansassimi-luiting

a a n de onderzoekingen v a n

K L E B S ,

d a t de concentratie der

assimilaten t e n opzichte v a n h e t door den t a k aangevoerde

„ b o d e m v o c h t " voldoende is om een gemengden knop t e vormen.

Gaan wij n u de ontwikkeling v a n den t e r m i n a l e n

kortlootblad-k n o p n a in den loop v a n den zomer, d a n treft ons in t a b e l I I

aller-eerst h e t groote a a n t a l bladvormingen op 19 April, d u s enkele

I weken n a h e t uitloopen v a n den vorigen k n o p . Gemiddeld zijn

er dan reeds 10 bladvormingen waar te nemen.

Vergelijken wij dit t h a n s echter eens met den t o e s t a n d v a n 17

Maart, dus onmiddellijk vóór h e t uitloopen (fig. 34) ; d a n vinden

we d a a r (gemiddeld) 7.7 knopschubben, 2.2 overgangsbladen en

10.6 bladeren, in t o t a a l 20.5 bladvormingen. Bedenk nu, d a t bij

h e t uitloopen de knopschubben afvallen en de overgangsbladen

ook veelal t e gronde gaan, d a n resten ons dus nog 10 bladen.

W o r d t de k n o p een gemengde k n o p , d a n is d a a r i n h e t m a x i m a a l

a a n t a l bladen d a t zich ontplooit 8, gemiddeld is het voor den

k o r t l o o t e i n d k n o p 5, en als wij alleen den b l a d k n o p beschouwen, 3.

Gemiddeld blijkt dus minstens de helft (5 à 6) v a n de

i 10 bladvormingen, die wij in den jongen knop vinden op

19 April, reeds vóór h e t ontluiken op 17 M a a r t aanwezig t e zijn.

J a zelfs dateeren deze v a n vóór den winter, en, aangezien er

vanaf midden Augustus geen t o e n a m e in het a a n t a l organen

(27)

27 . No. 7

valt waar te nemen, zullen dus de 5 à 6 bladvormingen, die zich

niet ontplooien, gedurende Juni, Juli en Augustus van het

voorafgaande jaar gevormd moeten zijn. De nieuwvorming,

die gedurende den winter geheel stilgestaan heeft, gaat dus

weer voort in het voorjaar, misschien ook nog vóór het uitloopen

der knoppen, (hoewel de tabel dit niet duidelijk toont). Zeker is

dit het geval bij het aantal bladvormingen aan de zijasjes in den

gemengden knop (Tabel I), dat op 16 Febr. 4.40 is, op 17 Maart

6.00, en op 19 April 7.78; hier heeft de bladvorming dus in een

dergelijk tempo plaats als in den terminalen bladknop.

De tabel demonstreert verder in de eerste reeks al, dat de

lengtegroei van den knop eindigt op 20 Augustus, dus evenals

•in tabel I.

Maar terwijl de lengte van het grootste blad in den gemengden

knop nog toeneemt na 20 Augustus, heeft deze in tabel I I , de

getallen tot en met December met de middelbare fouten in

aan-merking nemend, op dien datum waarschijnlijk reeds zijn

maxi-mum bereikt.

De meerdere grootte van het grootste blad in den gemengden

knop is echter niet uit&luitend te danken aan den langer

voort-gezetten groei; want reeds op 20 Augustus geeft Tabel I 1.28,

Tabel I I 1.06.

De gemengde knop doet zich dus, wat de grootte van de

orga-nen aangaat, voor als de „zwaarste" van de kortlooteindknoppen.

Maar nu het aantal organen? Zou de gemengde knop daarin

een uitzondering maken?

De tabel I I geeft voor den bladknop een aantal gedurende

den winter, dat om de 20 schommelt (fig. 32, 33); de typische

gemengde knop, die wij in § 4 nagegaan hebben, bevat 21

blad-vormingen (fig. 1); het gemiddelde, bepaald uit 45 stuks, was

20.82 wat dus zeer weinig verschilt van het aantal bladvormingen

van den kortlootbladknop van 20 Augustus af.

Het meest typische feit, dat de tabel demonstreert is: in

den kortlootbladknop en in den kortlootbloemknop eindigen

groei en nieuwvorming van de organen aan de hoofdas midden

in den zomer ; in den kortlootbloemknop gaan beide echter aan de

zijasjes (bloemen en okselknoppen) nog door totdat de koude

invalt (reeks drie en vier van tabel I) fig. 10, lijn I I , I I I , IV en VI.

(28)

S'g;

s

:-£ :-£ s> p s-' p. S g. b 2 H- - H-o H • -H- H- r H-o H-o o H-H- „ H - H-o H - H-o o H- ~ H -H- ^ H - H-o o H-o H- -, H- H-o Ol to o CR O hH o ta Cl > 3 . co

s

-s ! c IR O -(S H^ U1 OS 1-3 > W H M S M > M f1 !> Ö W !z! O > Si b H

w

O W H t"1 O H H

(29)

29

No. 7

§ 6. D E L A T E R A L E K N O P AAN D E E E N J A R I G E L A N G L O T E N . Hierbij fig. 7, 8, 35 en cijfer 4 in fig. 5 en 6.

Zooals in de inleiding reeds gezegd is, bevatte het materiaal

van de Calville St. Sauveur slechts een gering aantal langloten,

Figuur 6. Sylleptische scheut aan een houtlwijg. Nat. Gr.

en nog slechts van bescheiden afmetingen ; vandaar dat in tabel

I I I in vele gevallen de middelbare fout zeer groot is t. o. v.

het gemiddelde. Uit materiaal en tabel is echter het volgende

gebleken: de eerste aanduidingen voor het ontstaan van den

(30)

lateralen knop zijn in de terminale langlootknoppen gevonden op

16 November; in het materiaal van de wintermaanden echter

vindt men in de oksels der loofbladprimordia nog steeds niet

anders dan een vegetatiepunt. Zien wij echter in de tabel dat

Fig. 7. Houttwijg. X 1/3.

er op 19 April nog nauwelijks 5 bladvormingen zijn, waarvan de

grootste 0.20 m.M. is, en vergelijken we dit met de terminale

bladknoppen van kortloten, waarbij tusschen half Mrt. en half

April een afsplitsing van ± 5 phyllomen plaats vond (zie bl. 26),

dan is het hoogst waarschijnlijk, dat ook de bladvorming aan

(31)

31

No. 7

het v e g e t a t i e p u n t van den lateralen k n o p v a n het langlot

aan-v a n g t omstreeks half Maart.

U i t de tabel lezen wij d a n de verdere ontwikkeling af; een

t o e n a m e in a a n t a l phyllomen t o t begin Augustus, een

lengte-toename v a n de jong aangelegde bladen t o t ongeveer midden

Augustus, en d a a r n a een rustperiode t o t h e t voorjaar, evenals

bij den terminalen knop v a n de kortloot.

I n h e t vroege voorjaar k o m t dan weer een snelle lengtetoename,

(reeds in J a n u a r i a a n te toonen) en een vrij belangrijke t o e n a m e

in a a n t a l organen, t o t d a t in M a a r t reeds ongeveer h e t a a n t a l

bereikt is, d a t de terminale k o r t l o o t b l a d k n o p b e v a t .

W a t echter uit de tabel niet v a l t af te lezen, is d a t een deel v a n

de laterale k n o p p e n zich afwijkend gedraagt en wel een

syllep-tische scheut geeft m e t één of een p a a r bladeren eraan, dus een

kort-lootje (fig. 5 en 6, cijfer 3). K n o p s c h u b b e n worden d a n niet

ge-vormd, we v i n d e n eenvoudig in den oksel v a n een loofblad een

slechts enkele millimeters lang zijasje m e t één t o t meer

loof-bladeren, w a a r v a n de eindknop te beschouwen is als een

ter-minale k n o p a a n een kortloot, en d a a r o m dan ook in die t a b e l

ondergebracht is. H e t k o m t ook voor d a t dergelijke sylleptische

kortloten reeds h e t eerste j a a r t e r m i n a a l een ge mengden k n o p

vormen.

Opvallend is het voorts bij vergelijking v a n den lateralen k n o p

a a n de langloot en den terminalen bladknop a a n de kortloot, d a t

h e t aantal bladvormingen in h e t voorjaar slechts zeer weinig

verschilt, terwijl in grootte v a n k n o p en grootste blad een

aan-merkelijk onderscheid b e s t a a t ; w a t dus een nieuwen steun v o r m t

voor onze conclusie d a t de „ z w a a r t e " v a n den knop alleen de

grootte v a n de organen betreft, niet h e t a a n t a l . I n dien zin

rede-neerend, is dus de laterale k n o p v a n de langloot te beschouwen als

den terminalen knop v a n een eventueel t e vormen kortlootreeks.

(32)

3 H-o o 0 0 H-o o o H-o *-o K-o o o: H-o w H-o o t e H-o o O l 1+ o o *-1 1 H-o o O l

1

H-© co o 3 3 3 © M o O *" o o O l t o © 35 J i O 00 w ö co CS O © #" * t o w w t o O l

g

5T 3 0Q O < 0 ET a> et-3Q i-i 0 0 êt-es a «-0 3. p crq CD 3 H-o CS O l hf . o t e Cn H-© co a i H-o £

H-b

H-os < 1 H-© OS OS H-o CS < 1 I 1 o C l

1

H-o o o 3 • ^ - J X 01 © X ! ~ ] 0» *•. 3 05 • " © Oi o Ol •*] 01 3S » O o o-< 8 (T a> <*-o

ff

E. 8 £-S 3 H- o O • *-* < I H-O H-t o H-O ^ t o H-O Ol •F* t o © X t o t o X *^ O l tf- © < l H-© . CS (^ H-© 1—> CO H-© t o '"' K-© ' *> © © *»• * » • ^ * « • ^ O i OS h-1 ! H-© • © J« to w 00

1

H-© -OS o Ä t o Jt

g

_ fci CR <n-< P P P p •o a» - J «H 3 .S >

1 °

œ >3 M «• ° O w g- a Ö a »-' p OS e-i ^ ED ^ g Cn "S ET

s

g go -a •S ^ H f ts W

>

H S3 O

>

H M

>'

S

5

i> S* t-i O 1-3 H 3

(33)

33 No. 7

§ 7. DE LATERALE KNOP AAN DE ST. JANSLOTEN.

In de praktijk spreekt men steeds van het St. Janslot bij

appel en peer, en vermeldt dat in den zomer een

her-nieuwd uitgroeien plaats vindt van de langloten (fig. 5 en 8,

cijfer 5).

Des te opvallender is het, bij

SPAETH

1912, den appel niet

genoemd te zien onder de planten die St. Janslot vormen, dus

niet onder de groep waarbij „die Vegetationspunkte durch

eine Terminalknospe bereits sehr zeitig, Mitte Mai bis Anfang

J u n i abgeschlossen (werden)" (pag. 8).

Bij de lijst van gewassen echter welke „die Terminalknospe

nicht (schlieszen), s o n d e r n . . . . biszum Herbst ein

kontinuierli-ches — wenn auch oft nur sehr beschränktes Wachstum (zeigen),

bis die ersten Nachtfröste im Oktober die jungen noch zarten

Triebspitzen zum Absterben b r i n g e n . . . . " (pag. 8) staat als

noot bij de Rosaceae: „Doch gibt es einige Vertreter dieser

Familie, deren Längenwachstum noch bedeutend länger

an-dauern kann. Das beste Beispiel hierfür ist die bekannte

Apfel-sorte „Winter-Goldparmäne". In milden, von starken Frösten

freien Wintern treibt diese Sorte oft bis Dezember, in einem

besonders milden Winter konnte in Berlin sogar noch Mitte

Februar kontinuierliches Längenwachstum beobachtet werden."

In hoeverre bij de variëteit Calville St. Sauveur dit doorgroeien

van den terminalen knop plaats heeft, zal in een volgend

hoofd-stuk besproken moeten worden; a priori kunnen wij echter al

vermoeden dat bij deze appelvariëteit de knop niet eerst

afge-sloten wordt om vervolgens na een rustperiode opnieuw „als

St. Jansloot" uit te loopen, wanneer wij immers bedenken, dat

pas in de tweede helft van April de bloei valt, dat de strekking

van de langloten niet afgeloopen is vóór Juni, dat half Juli de

laterale knop aan de langloot, wat het aantal bladvormingen

aangaat, pas compleet is, en de strekking van het St. Janslot

reeds in de tweede helft van Juni plaats vindt.

De Calville St. Sauveur zal dus niet te brengen zijn onder de

echte St. Janslot-vormende boomen, die zich volgens

SPAETH

onderscheiden, doordat „sie alljährlich den Längenwachstum

der Zweige in der sommerlichen Wachstumsperiode nicht

konti-nuierlich vollziehen, sondern in Intervallen. Auf eine Periode

höchst beschleunigten stoszweisen Wachstums folgt eine solche

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Zoals gebruikelijk informeren wij u, namens alle aan uw gemeenschappelijke regeling deelnemende gemeenten, over het trend percentage dat u moet gebruiken bij de opstelling van

^nbetfmaet mijn Dtenfi öocß niet &gt;. # a n t mort ïcb

9 Dat den Iber ) 't Is dickmaals de gewoonte onder d e Toeten dat fy me t een Rivier een heel Landtfchap beteeckene n , den Iber is een van de voornaamfte Rivieren van Sfangien,

Sa Vrinden wilt ghy blijd', en sonder sorge leven, Soo wilt u maer met ons tot 't Lovens nat begeven, 't Geē is den fleur van al, vermaert door 'theele lant En diēt voor medicijn

10 So ghy Christum in v verwerft, Tlichaem wel om de sonde sterft Maer de gheest het leuen is crachtich 11 Door de rechtueerdicheyt: En ist Dat in v woont de gheest des ghenen Die

Menschen, t'welck een noodtlijck ghevolgh is van de Wedergheboorte, altijdt noch ten quaden gheneghen zijn ende blijven, om Gode ende den Naasten te haten, onrechtvaerdigh blijven

zich echter bevinden in een maatschappij, gegrond op het kapi- talistisch stelsel, waarvan het individualistisch, atomistisch levens- beginsel ,,ieder voor zich&#34; in

Bij deze beoordeling heb ik uw verantwoordingsinformatie gebruikt over het verslagjaar 2019 – deze is gebaseerd op de jaarrekening over verslagjaar 2019 (dVi 2019) –,