• No results found

Zijn uitdagend opvoedingsgedrag en stoeikwaliteit voorspellers van angst bij het kind?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Zijn uitdagend opvoedingsgedrag en stoeikwaliteit voorspellers van angst bij het kind?"

Copied!
23
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

FACULTEIT DER MAATSCHAPPIJ- EN GEDRAGSWETENSCHAPPEN Graduate School of Childhood Development and Education

Zijn Uitdagend opvoedingsgedrag en Stoeikwaliteit Voorspellers van angst bij het kind?

Masterscriptie Orthopedagogiek Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen, Universiteit van Amsterdam Geschreven door: Mw. M. (Mieke) Langerhorst (11043644) Begeleiding: Mw. dr. M. (Mirjana) Majdandzic Tweede beoordelaar: Mw. dr. D. (Daniëlle) van Giessen Amsterdam, juli 2018

(2)

Samenvatting

Het voorkomen van een angststoornis is van belang aangezien angst op jonge leeftijd voorspellend is voor angststoornissen op latere leeftijd. Uitdagend opvoedingsgedrag en stoeikwaliteit lijken kinderen weerbaarder te maken tegen angst. Deze nieuwe

vader-constructen zijn nog niet eerder op een leeftijd van 8 tot 12 jaar onderzocht. In dit onderzoek is onderzocht in hoeverre uitdagend opvoedingsgedrag en stoeikwaliteit van vaders en moeders voorspellers zijn van angst bij kinderen van 8 tot 12 jaar. Er is tevens exploratief onderzocht wat de relatieve invloed is van uitdagend opvoedingsgedrag versus stoeikwaliteit op de angst van het kind. Uitdagend opvoedingsgedrag en stoeikwaliteit is bij 88 ouder-kind dyades tijdens drie stoeitaken geobserveerd in het lab en angst van het kind is gemeten middels een vragenlijst ingevuld door beide ouders. Een hoge mate van zowel uitdagend opvoedingsgedrag als stoeikwaliteit van moeders hing samen met minder angst bij het kind. Voor vaders zijn er geen significante verbanden gevonden. Er zijn aanwijzingen gevonden dat de voorspellende waarde van uitdagend opvoedingsgedrag van moeders voor angst van het kind groter is dan die van stoeikwaliteit. De rol van moeders wat betreft uitdagend

opvoedingsgedrag en stoeikwaliteit als protectieve factor voor angst moet betrokken worden in verder onderzoek naar deze nieuwe vader-constructen.

(3)

Abstract

The prevention of anxiety disorders is critical because anxiety at a young age is predictive of anxiety disorders later in life. Challenging parenting behavior and rough-and-tumble play quality may decrease children's risk for anxiety. This study investigated the extent to which challenging parenting behavior and rough-and-tumble play quality of fathers and mothers predict anxiety in children aged 8 to 12 years. Exploratory analyses were done to explore the relative influence of challenging parenting behavior versus rough-and-tumble play quality on the child's anxiety. Challenging parenting behavior and rough-and-tumble play quality were observed in the lab during three physical tasks in 88 parent-child dyads, and child anxiety was measured through questionnaires completed by both parents. The results showed that mothers' higher challenging parenting behavior and rough-and-tumble play quality predicted less anxiety in children. No significant relations were found for fathers. Exploratory analyses suggest that the predictive value of mothers’ challenging parenting behavior for child anxiety is larger than their rough-and-tumble play quality. It is therefore important that future studies also investigate mothers’ role in challenging parenting behavior and rough-and-tumble play quality in child's anxiety development.

Keywords: Challenging parenting behavior, rough-and-tumble play quality, anxiety, fathers, mothers.

(4)

Zijn Uitdagend opvoedingsgedrag en Stoeikwaliteit Voorspellers van Angst bij het Kind? Angst is een (aangeboren) reactie op dreigend gevaar. Het zorgt voor een vecht-, vlucht-, of bevriesreactie om het gevaar te bestrijden (Silver, Shapiro, & Milrod, 2013). Een buitensporige mate van angst kan leiden tot een verstoring in de ontwikkeling of een angststoornis. Er is sprake van een angststoornis als iemand beheerst wordt door onterechte angstgevoelens en deze angst minimaal zes maanden het dagelijks functioneren dusdanig belemmert dat ontwikkelingsopgaven niet of onvoldoende kunnen worden volbracht (Rigter, 2013). Angststoornissen behoren tot de meest voorkomende psychiatrische stoornissen bij kinderen (Egger & Angold, 2004; Rigter, 2013). Het voorkómen van een angststoornis is van belang aangezien angst op jonge leeftijd voorspellend is voor angststoornissen op latere leeftijd (Chavira & Stein, 2005). Daarnaast vergroot het de kans op andere psychische stoornissen zoals een depressie, bipolaire stoornis, externaliserende stoornissen en middelen- en alcoholmisbruik (Costello et al., 2003; Rigter, 2013). De verhoogde kans op

angststoornissen (Chavira & Stein, 2005) en op latere psychische stoornissen (Costello et al., 2003; Rigter, 2013) ondersteunt het belang van onderzoek naar factoren die van invloed zijn op de angstontwikkeling bij het kind.

In eerdere onderzoeken is naar voren gekomen dat opvoedgedrag van ouders invloed heeft op de ontwikkeling en instandhouding van angst bij kinderen (Van der Bruggen, Stams, & Bögels, 2008; McLeod, Wood, & Weisz, 2007; Möller, Majdandžić, & Bögels, 2015). Er is veel onderzoek gedaan naar het opvoedgedrag van ouders als risicofactor voor angst bij het kind. Het is tevens van belang dat er onderzoek gedaan wordt naar protectieve factoren van opvoedgedrag van ouders ten aanzien van angst van het kind. Bögels en Phares (2008) veronderstellen dat stoeien een oudervariabele is die kinderen beschermt tegen angst. Wanneer kinderen regelmatig participeren in dit fysieke spel met hun ouders leren ze de interne opwinding, die tijdens deze activiteiten wordt opgeroepen, te beschouwen als leuk en uitdagend in plaats van eng. Op deze manier maken ouders hun kind weerbaar in andere sociaal en fysiek uitdagende situaties. Kinderen die participeren in fysiek spel met hun vader, lijken betere vaardigheden te hebben om angst te reguleren (Bögels & Phares, 2008).

Stoeigedrag tussen ouder en kind (Rough-and-Tumble Play) is het fysieke onderdeel van uitdagend opvoedingsgedrag (Majdandžić, de Vente, & Bögels, 2015). Uitdagend

opvoedingsgedrag (Challenging Parenting Behavior) is een breder construct dat naast het fysieke spel ook verbale en sociaal-emotionele aspecten bevat. Uitdagend opvoedingsgedrag wordt tevens gezien als mogelijke buffer tegen angst bij kinderen (Majdandžić, de Vente, & Bögels, 2016). Ouders die uitdagend opvoedingsgedrag laten zien moedigen hun kind aan om

(5)

risico’s te nemen, assertief te zijn in sociale situaties en om op onderzoek uit te gaan in onbekende situaties. Een kind stimuleren om grenzen te verleggen wordt gezien als een protectieve factor bij de ontwikkeling van angst bij het kind (Bögels & Perotti, 2011).

In diverse onderzoeken is onderzocht of er een negatieve relatie bestaat tussen uitdagend opvoedingsgedrag en angst van het kind. In het longitudinale onderzoek van Majdandžić, Möller, De Vente, Bögels en Van den Boom (2014) naar uitdagend

opvoedingsgedrag en sociale angst bij het kind werd uitdagend opvoedingsgedrag gemeten middels observaties in het lab bij gezinnen met twee kinderen. Sociale angst werd gemeten middels observaties en oudervragenlijsten. Er werd gevonden dat uitdagend

opvoedingsgedrag van vaders minder latere sociale angst voorspelt bij het 4-jarige kind, terwijl uitdagend opvoedingsgedrag van moeders meer sociale angst voorspelt bij het 4-jarige kind. Daarentegen werd bij het 2-jarige kind geen relatie gevonden tussen het

opvoedingsgedrag van vaders en moeders en sociale angst bij het kind. Uit dit onderzoek komt naar voren dat uitdagend opvoedingsgedrag van vaders een protectieve factor is en uitdagend opvoedingsgedrag van moeders kan uitmonden in een risicofactor voor angst bij het kind 4-jarige kind. In het onderzoek van Möller, Majdandžić en Bögels (2015) werden vergelijkbare resultaten gevonden. Het onderzoek richtte zich op angst bij de ouders, opvoedingsgedrag en angst bij het 10 tot 15 maanden oude kind. Uitdagend

opvoedingsgedrag en angst werden in dit onderzoek gemeten middels vragenlijsten. Hoe hoger de mate van uitdagend gedrag van vaders hoe minder angst vaders rapporteerden bij hun 10 tot 15 maanden oude kind. Er werd geen verband gevonden tussen uitdagend

opvoedingsgedrag van moeders en angst bij het kind, wel werd er een trend gevonden waarbij een hogere mate van uitdagend opvoedingsgedrag van moeders samenhing met meer angst bij het kind. Uit de resultaten van deze twee onderzoeken (Majdandžić et al.,2014; Möller et al., 2015) komt dus naar voren dat een hoge mate van uitdagend opvoedingsgedrag van vaders samenhangt met minder angst bij het kind, maar een hoge mate van uitdagend

opvoedingsgedrag bij moeders lijkt samen te hangen met een hogere mate van angst bij het kind. De onderzoekers geven als verklaring dat uitdagend opvoedingsgedrag in tegenspraak is met de verzorgende en ondersteunende rol van moeders, wat kan resulteren in een onveilig gevoel bij het kind. De resultaten van deze onderzoeken ondersteunen het idee dat vaders en moeders op een verschillende manier invloed hebben op de angst van het kind.

De resultaten uit de volgende onderzoeken ondersteunen de relatie tussen uitdagend opvoedingsgedrag van vaders en angst bij het kind, maar vinden tegenstrijdige resultaten voor uitdagend opvoedingsgedrag van moeders en angst bij het kind. In het onderzoek van

(6)

Majdandžić et al. (2017) werd uitdagend opvoedingsgedrag van vaders en moeders en angst bij het 3 tot 4 jarige kind in een Nederlandse en Australische sample onderzocht. Uitdagend opvoedingsgedrag van vaders en moeders werd gemeten middels de Challenging Parenting Behavior Questionnaire en moeders vulden de Preschool Anxiety Scale in over angst bij hun kind. In dit onderzoek kwam naar voren dat uitdagend opvoedingsgedrag van zowel vaders als moeders in beide samples minder angstsymptomen en klinische angst voorspelde bij het 3 tot 4 jarige kind. In het longitudinale onderzoek van Majdandžić, de Vente, Colonnesi en Bögels (2018) naar uitdagend opvoedingsgedrag en angst bij het kind, is uitdagend

opvoedingsgedrag gemeten middels observaties. Deze observaties zijn uitgevoerd wanneer de kinderen een leeftijd hadden van 1 jaar en 2,5 jaar oud. Angst van het kind is gemeten bij een leeftijd van 2,5 jaar en 4,5 jaar oud. Uit dit onderzoek blijkt dat een hoge mate van uitdagend opvoedingsgedrag van vaders en moeders voorspellend is voor minder angstsymptomen bij het kind; echter blijkt de impact hierop van vaders groter te zijn dan van moeders. Daarnaast komt uit de resultaten naar voren dat een ouder met een hoge mate van uitdagend

opvoedingsgedrag kan compenseren voor een ouder met een lage mate van uitdagend opvoedingsgedrag. Tot slot werd in het onderzoek van Lazarus et al. (2015) de relatie tussen uitdagend opvoedingsgedrag en angststoornissen bij kinderen van 3,4 tot 4,8 jaar oud

onderzocht. Er werd gebruik gemaakt van een oudervragenlijst om het opvoedingsgedrag van ouders in kaart te brengen. Voor angst bij het kind werd er gebruikt gemaakt van zowel een diagnostisch interview als een vragenlijst die werd ingevuld door de moeder. Hieruit bleek dat uitdagend opvoedingsgedrag van vaders en moeders wordt geassocieerd met een lagere mate van angstsymptomen, maar alleen uitdagend opvoedingsgedrag van moeders voorspelde minder klinische angst bij kinderen. Uit deze drie onderzoeken blijkt dus dat een hoge mate van uitdagend opvoedingsgedrag van vaders én moeders minder angst voorspelt bij het kind (Lazarus et al., 2015; Majdandžić, Lazarus, et al., 2017; Majdandžić, de Vente, et al., 2017).

In de besproken onderzoeken worden er overeenkomende resultaten gevonden ten aanzien van uitdagend opvoedingsgedrag van vaders en angst van het kind. Uit deze onderzoeken blijkt dat een hoge mate van uitdagend opvoedingsgedrag van vaders

samenhangt met minder angst bij het kind. Daarentegen worden er verschillende resultaten gevonden voor de relatie tussen uitdagend opvoedingsgedrag van moeders en angst bij het kind. In de onderzoeken van Lazarus et al. (2015), Majdandžić et al. (2017) en Majdandžić et al. (2017) lijkt er tevens een negatieve samenhang te bestaan tussen uitdagend

opvoedingsgedrag van moeders en angst bij het kind, maar in de onderzoeken van Majdandžić et al. (2014) en Möller et al. (2015) wordt een positieve relatie gevonden tussen uitdagend

(7)

opvoedingsgedrag van moeders en angst bij het kind. Het is dus nog niet duidelijk op welke manier uitdagend opvoedingsgedrag van moeders samenhangt met angst van het kind. Deze onderzoeken hebben zich gericht op kinderen met de leeftijd van tien maanden tot vijf jaar oud. Voor oudere kinderen is deze samenhang nog niet onderzocht.

Rough-and-Tumble-Play (RTP) is het fysieke deel van uitdagend opvoedingsgedrag, namelijk het stoeigedrag tussen ouder en kind (Majdandžić et al., 2015). In de meta-analyse van StGeorge en Freeman (2017) over stoeigedrag en gedrag van het kind wordt

verondersteld dat stoeien van vaders een belangrijke rol speelt in de ontwikkeling van het kind met betrekking tot het interpreteren van emoties van anderen, impulsbeheersing en het omgaan met frustraties of falen. Stoeigedrag wordt gedefinieerd als spel waarin kinderen met hun ouders rennen, springen, stoeien en elkaar achterna zitten. Er zijn drie kenmerken die bij het stoeien van belang zijn, namelijk dat er een positieve interactie gaande is, dat er

afwisseling is van rollen in het spel en dat er sprake is van een sociale interactie (Pellegrini, 1989). Tevens wordt in het onderzoek van Lazarus et al. (2015) gesteld dat bepaalde

subcomponenten van uitdagend opvoedingsgedrag, zoals stoeien, mogelijk een betere indicatie geven van uitdagend opvoedingsgedrag van vaders en hierdoor meer effect hebben op de angst van het kind. Als stoeien tussen vaders en kind een betere indicatie zou geven van uitdagend opvoedingsgedrag en hierdoor meer effect zou hebben op de angst van het kind is het interessant naast uitdagend opvoedingsgedrag tevens het stoeigedrag met betrekking tot angst van het kind te onderzoeken.

Een vragenlijstenstudie naar het verband tussen stoeien en angst bij het kind van twee tot zes jaar geeft geen ondersteuning voor het idee dat stoeien van zowel vaders als moeders gerelateerd is aan angst bij het kind (Fliek, Daemen, Roelofs, & Muris, 2015). Uit de meta-analyse van StGeorge en Freeman (2017) blijkt dat stoeigedrag van vader en kind samenhangt met meer sociale competentie, zelfregulatie en het kunnen reguleren van emoties. In deze meta-analyse is zowel gekeken naar kwantiteit als kwaliteit van fysiek spel. Na het uitvoeren van de meta-analyse concluderen StGeorge en Freeman (2017) dat onderzoek naar effecten van stoeien zal verbeteren wanneer naast de frequentie ook de kwaliteit van het stoeien wordt meegenomen. Dit wordt ondersteund door de resultaten uit het observatieonderzoek van Flanders et al. (2010), waarin is gebleken dat hogere frequentie van stoeien tussen vader en kind gerelateerd is aan meer agressie en een slechtere emotieregulatie bij het kind vijf jaar later, maar alleen voor kinderen waarbij vaders minder dominant waren. Aangezien de dominantie van vaders invloed heeft op de relatie tussen stoeien en agressie en

(8)

een impact hebben op de zelfregulatie van het kind. De resultaten van deze studie en de meta-analyse van StGeorge en Freeman (2017) suggereren dat de effecten van stoeien afhankelijk zijn van de kwaliteit van het stoeien.

Fletcher, StGeorge en Freeman (2012) beschreven de theoretische grondslagen voor een nieuwe maat van interactie tussen vader en kind: ‘Stoeikwaliteit’ (Rough-and-tumble-play -quality, RTP-Q). Eerdere onderzoeken naar stoeigedrag hadden betrekking op de mate van het stoeigedrag, maar stoeikwaliteit gaat over de kwaliteit van het fysieke spel tussen ouder en kind. Bij een hoge kwaliteit van stoeien is de vader attent en speels, en zorgt voor zowel plezier als competitie. Zijn stoeigedrag is afgestemd op de capaciteiten en interesses van zijn kind en hij kan zijn kind motiveren om (opnieuw) deel te nemen aan het fysieke spel. Vader slaagt erin om evenwicht te bewaren tussen actief uitdagend zijn, en zijn kind af en toe te laten winnen. Een hoge stoeikwaliteit betreft interacties tussen ouder en kind die worden gekenmerkt door warmte, controle, sensitiviteit, fysieke betrokkenheid en playfulness. In deze pilotstudie van Fletcher, StGeorge en Freeman (2012) werd gebruik gemaakt van observaties van diverse stoeispellen van ouders met hun 3,5 tot 5 jarige kind. Daarnaast werd de Strengths and Difficulties Questionnaire ingevuld om de sociaal-emotionele ontwikkeling van het kind in kaart te brengen. Hieruit bleek dat een hogere mate van stoeikwaliteit van vaders

samenhangt met een lagere mate van gedrags- en emotionele problemen bij het kind. Deze resultaten werden bevestigd in een studie van StGeorge, Fletcher en Palazzi (2016). In dat onderzoek werd tevens een samenhang gevonden tussen betere stoeikwaliteit van vaders en minder gedrags- en emotionele problemen bij het kind. De auteurs veronderstellen dat

kinderen bij een hoge kwaliteit van stoeien met hun vaders de kans krijgen om te oefenen met sociale en regulatievaardigheden.

Uit onderzoek blijkt dat fysiek spel van vaders een belangrijke rol speelt in de

ontwikkeling van kinderen met betrekking tot het interpreteren van emoties, impulsbeheersing en omgaan met frustraties (StGeorge & Freeman, 2017; Möller et al., 2013). Daarnaast

veronderstellen StGeorge, Fletcher en Palazzi (2016) dat een hoge stoeikwaliteit van vaders kinderen de kans geeft om te oefenen met sociale en regulatievaardigheden en vinden zij in hun onderzoek een negatieve relatie tussen stoeikwaliteit van vaders en internaliserende problemen. Gezien deze bevindingen kan de vraag gesteld worden of stoeikwaliteit net als uitdagend opvoedingsgedrag samenhangt met angst van het kind. Tot dusver blijkt uit

onderzoek dat uitdagend opvoedingsgedrag van vaders negatief samenhangt met angst van het kind, maar is het nog niet duidelijk op welke manier uitdagend opvoedingsgedrag van

(9)

eerder onderzocht bij moeders. In het huidige onderzoek werd onderzocht in hoeverre

uitdagend opvoedingsgedrag en stoeikwaliteit van zowel vaders als moeders voorspellers zijn van angst bij het kind. De eerder aangehaalde onderzoeken waren voornamelijk gericht op het jonge kind, maar aangezien er nog niet eerder onderzoek is gedaan op latere leeftijd heeft dit onderzoek zich gericht op kinderen van acht tot twaalf jaar. Er werd verwacht dat een hogere mate van uitdagend opvoedingsgedrag van vaders samenhing met minder angst bij kinderen (Lazarus et al., 2015; Majdandžić et al., 2014; Majdandžić, Lazarus et al., 2017; Moller et al., 2015). Tevens werd een negatief verband verwacht tussen uitdagend opvoedingsgedrag van moeders en angst bij het kind (Lazarus et al., 2015; Majdandžić, Lazarus, et al., 2017; Majdandžić, de Vente, et al., 2017). Wat betreft stoeikwaliteit werd verwacht dat een hogere mate van stoeikwaliteit bij vaders samenhing met minder angst bij het kind, omdat er in eerder onderzoek een samenhang is gevonden tussen stoeikwaliteit van vaders en emotionele problemen van het kind (Fletcher et al., 2012; StGeorge et al., 2016). Aangezien er tot op heden nog geen onderzoek is gedaan naar stoeikwaliteit van moeders werd exploratief onderzocht of stoeikwaliteit van moeders ook samenhing met minder angst bij het kind. Tot slot werd tevens exploratief onderzocht wat de relatieve invloed is van uitdagend

opvoedingsgedrag versus stoeikwaliteit op de angst bij het kind, waarbij beide maten tegelijk als voorspeller van angst werden onderzocht. Er konden hierover geen voorspellingen gedaan worden aangezien het een verkennende onderzoekvraag betreft. Wel zou voorzichtig

verondersteld kunnen worden dat relatie tussen enerzijds zowel uitdagend opvoedingsgedrag als stoeien en anderzijds angst bij het kind afhangt van de kwaliteit van het uitdagend

opvoedingsgedrag of het stoeien. Dit wordt ondersteund door het onderzoek van Flanders et al. (2010) die in het betreffende onderzoek vonden dat de effecten van stoeien samenhangen met de kwalitatieve aspecten van de stoei-interactie. De kwalitatieve aspecten zouden

mogelijk ook van invloed kunnen zijn bij uitdagend opvoedingsgedrag aangezien stoeien het fysieke deel van uitdagend opvoedingsgedrag betreft. Deze veronderstelling schept de verwachting dat stoeikwaliteit in hogere mate samenhangt met angst bij het kind dan uitdagend opvoedingsgedrag.

Methode Design en procedure

Dit cross-sectionele onderzoek is een onderdeel van de studie Emoties bij Kinderen en Ouders (EKO), een onderzoek naar dyadische interacties om inzicht te verkrijgen in de

(10)

emotionele flexibiliteit van de ouder-kind dyade. Het onderzoek is goedgekeurd door de ethische commissie van het Research Institute Child Development and Education van de Universiteit van Amsterdam. Het onderzoek bestond uit twee delen. Het eerste deel bestond uit het invullen van online vragenlijsten over de aspecten van de emotionele ontwikkeling van het kind en de ouders. Deze vragenlijsten werden vooraf apart ingevuld door beide ouders, dit nam zo’n 20 minuten in beslag. Voor het huidige onderzoek is er gebruik gemaakt van een vragenlijst die ouders over de angst van hun kind hebben ingevuld, de Fear Survey Schedule for Children-Revised (FSSC-R; Ollendick, 1983). In het tweede gedeelte van het onderzoek bezocht vader of moeder samen met zijn of haar kind het UvA Family Lab en het

EyeTracking Lab. Willekeurig werd bepaald of het kind met zijn vader of moeder kwam. In het Lab werden diverse taken afgenomen om inzicht te krijgen in de dyadische interacties tussen vader en kind of moeder en kind. De taken die zijn afgenomen zijn de prijsjestaak, de puzzeltaak, een ontspanningsoefening voor ouders, een teleurstellingstaak en 3 fysieke spellen. In het huidige onderzoek werden de drie fysieke spellen gebruikt om

uitdagendopvoedingsgedrag en stoeikwaliteit van ouders te meten.

De drie fysieke spellen zijn Worstelen, Opstaan en Sokken uit. Bij deze taken doen ouder en kind een competitief fysiek spel, wat stoeigedrag uitlokt. Worstelen: het fysieke spel Worstelen is ontwikkeld door Majdandžić et al. (2015) om uitdagend opvoedingsgedrag en voorzichtigheid te meten. Bij deze taak gaan ouder en kind tegenover elkaar op de mat zitten en is het de bedoeling dat ze elkaar van de mat af duwen totdat de ander de mat niet meer raakt. Het kind mag staan en de ouder neemt plaats op zijn of haar knieën, zij mogen beiden hun handen en armen gebruiken. Opstaan: het spel Opstaan is ontwikkeld door Fletcher, StGeorge en Freeman (2013) om stoeikwaliteit te meten. Bij deze taak moet de ouder op zijn of haar rug gaan liggen in het midden van de mat en is het de bedoeling dat de ouder zo snel mogelijk op staat. Het kind mag ernaast komen zitten en moet proberen zijn vader of moeder tegen te houden. Sokken uit: het spel Sokken uit is tevens ontwikkeld door Fletcher, StGeorge en Freeman (2013) om stoeikwaliteit te meten. Bij deze taak mogen ouder en kind tegen over elkaar komen zitten en moeten zij proberen elkaars sokken uit te trekken. Wie als eerst de twee sokken van de ander uit heeft wint. Voor alle drie de fysieke spellen gold dat het spel werd afgebroken na minimaal één minuut en na minimaal twee trials. Na deelname van de diverse onderzoeken ontving het kind een klein cadeautje en ouders ontvingen, naast de reiskostenvergoeding, een tegoedbon van 10 euro.

(11)

De participanten van dit onderzoek waren kinderen van acht tot twaalf jaar en hun ouders die hebben deelgenomen aan het onderzoek ‘Emoties bij Kinderen en Ouders’ (EKO) van Van der Giessen en Aktar (2015). In totaal hebben er 96 ouders met hun kind

geparticipeerd in het EKO onderzoek. De participanten zijn geworven met folders die verspreid zijn door studenten en via de kenniskring van de studenten. De inclusiecriteria van het onderzoek bestonden uit het goed Nederlands of Engels spreken en schrijven, het

betreffende kind moest tussen de acht en twaalf jaar oud zijn en er mocht geen sprake zijn van een lichamelijke beperking bij het kind. In het huidige onderzoek werden er 88 ouder-kind dyades meegenomen in de analyses aangezien er bij twee ouder-kind dyades geen angstscore beschikbaar waren en van zes ouder-kind dyades er geen scores waren van de stoeikwaliteit en uitdagend opvoedingsgedrag. De 88 ouder-kind dyades bestonden uit 46 moeders (M = 42.36 jaar, SD = 5.38), 42 vaders (M = 45.51 jaar, SD = 6.43) en 88 kinderen (M = 9.59, SD = 1.25) waarvan 40 jongens en 48 meisjes. Het merendeel van de ouders was van oorsprong Nederlands, namelijk 77% van de vaders en 74% van de moeders. Het opleidingsniveau van de ouders was hoog (M = 6.56, SD = 1.64) op een schaal van 1 (lager beroepsonderwijs) tot 8 (wetenschappelijk onderwijs). Het professionele niveau van de ouders was relatief hoog, zowel voor moeders (M = 7.88, SD = 2.51) als voor vaders (M = 7.92, SD = 2.42) op een schaal van 1 (tot op heden niet werkzaam geweest) tot en met 11 (werk waarvoor een

universiteitsdiploma vereist is). Op basis van deze gegevens kan geconcludeerd worden dat de sociaal economische status van de ouders in dit onderzoek relatief hoog is.

Maten en instrumenten

Uitdagend opvoedingsgedrag. Uitdagend opvoedingsgedrag werd gemeten middels een bewerking van het scoringsprotocol Challenging Parenting Behavior (CPB) van

Majdandžić, de Vente en Bögels (2015). Het protocol is ontwikkeld om de relatie tussen opvoedingsgedrag van ouders en de ontwikkeling van hun kinderen te onderzoeken. Naast uitdagend opvoedingsgedrag zijn de dimensies ‘Voorzichtigheid’, ‘Respect voor de

autonomie versus Opdringerigheid’, ‘Warmte’, Responsiviteit’ en ‘Discipline’ gescoord. In dit onderzoek werd alleen de dimensie uitdagend opvoedingsgedrag gebruikt. De manier van coderen is gebaseerd op het Meso Behavioral Rating System for Families with young children (Mahoney, Coffield, Levis, & Lashley, 1998). Het scoren werd gedaan door de interactie in een ‘bout’ van het spel te scoren op een vijf-punt Likert schaal (1= laag/nooit, 3=

matig/gemiddeld en 5= hoog/heel vaak). Een bout is een competitieve interactie binnen de taak, die begint bij het begin van een ‘gevecht’ en eindigt nadat er een winnaar is. Het aantal intervallen, of bouts, waarin gescoord werd, verschilde dus per dyade. Uitdagend

(12)

opvoedingsgedrag is gesplitst in fysiek uitdagend gedrag en verbaal uitdagend gedrag. De fysieke en verbale component werden los van elkaar gescoord. Factoren die bij fysiek uitdagend gedrag een rol kunnen spelen zijn bijvoorbeeld de kracht, snelheid en energie die de ouder gebruikt bij het fysieke spel. Als een ouder geen fysiek uitdagend gedrag vertoonde door heel minimaal tegengas te geven en het kind makkelijk te laten winnen kreeg hij of zijn een lage score (1= laag/nooit). Er werd een hoge score gegeven (5= hoog/heel vaak) wanneer een ouder zeer hoog fysiek uitdagend gedrag vertoonde. De ouder geeft duidelijk tegengas, gebruikt veel kracht en maakt veel onverwachte (aanvals)bewegingen. Factoren die bij verbaal uitdagend gedrag een rol spelen zijn bijvoorbeeld spanningsverhogende geluiden, of opmerkingen die het kind aansporen zijn/haar grenzen te verleggen. Een ouder die geen gebruik maakte van geluiden tijdens het stoeien waardoor het kind extra prikkels van

opwinding zou ervaren kreeg een lage score. Een ouder die uitdagende opmerkingen maakte met een hoge intensiteit zodat het kind meer risico’s nam, zoals : “Pak me dan!” of “Ja, dat wordt een makkie voor mij”, kreeg een hoge score.

Uitdagend opvoedingsgedrag is gecodeerd door twee getrainde masterstudenten van de Universiteit van Amsterdam. Zij zijn getraind in het coderen van uitdagend

opvoedingsgedrag door Mirjana Majdandžić. Om de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid (ICC) te meten werd 44 % van de observaties door beide observatoren gescoord. Door middel van de intraklassecorrelatie is berekend dat er sprake was van een acceptabele

interbeoordelaarsbetrouwbaarheid voor uitdagend opvoedingsgedrag bij Worstelen (ICC = .69), Opstaan (ICC = .81) en Sokken uit (ICC = .72). Fysiek en verbaal

uitdagendopvoedingsgedrag waren significant gecorreleerd bij Worstelen (r = .27, p = .009), Opstaan (r = .22, p = .039) en Sokken uit (r = .27, p = .011). Daarom is er één score voor uitdagend opvoedingsgedrag gemaakt per fysiek spel door de verbale en fysieke scores van uitdagend opvoedingsgedrag te middelen. De betrouwbaarheid (interne consistentie) van uitdagend opvoedingsgedrag is gemeten aan de hand van de Cronbach’s alpha, waarbij de scores van de drie fysieke taken werden gemiddeld tot één score van uitdagend

opvoedingsgedrag met een hoge betrouwbaarheid over de drie taken van α = .82.

Stoeikwaliteit. Stoeikwaliteit werd gemeten middels de Rough-Tumble-Play-Quality scale (RTP-Q scale; Fletcher et al., 2012). Deze is gebaseerd op de Sensitive and Challenging Interactive Play scale (SCIP schaal; Grossmann et al., 2012). De stoeikwaliteit werd aan de hand van de video beelden van de drie fysieke spellen gecodeerd middels deze RTP-Q scale. De RTP-Q bestaat uit 16 items die de kwaliteit van de individuele en dyadische interacties tijdens het stoeien van ouder en kind vastlegt middels een vijf-punt Likert schaal (1= mager,

(13)

3= goed, 5= uitmuntend; Fletcher, StGeorge & Freeman, 2012). Middels deze items wordt beoogd de individuele en dyadische affectieve toestand en gedragingen van ouder en kind vast te leggen. Voorbeelden van deze items zijn; ‘Warmte’, ‘Dominantie’, ‘Playfulness’, ‘Regulatie’ en ‘Motivatie’.

Stoeikwaliteit is gecodeerd door twee getrainde masterstudenten van de Universiteit van Amsterdam. Zij zijn getraind in het coderen van stoeikwaliteit door Mirjana Majdandžić. Om de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid te meten werd 44 procent van de observaties door beide observatoren gescoord. Door middel van de intraklassecorrelatie is berekend dat er sprake was van een acceptabele interbeoordelaarsbetrouwbaarheid bij de fysieke spellen Worstelen (ICC = .75) en Opstaan (ICC = .79) en een onvoldoende

interbeoordelingsbetrouwbaarheid bij het fysieke spel Sokken uit (ICC = .53). In dit

onderzoek is gebruik gemaakt van de gemiddelde score van stoeikwaliteit over de drie fysieke taken, waarbij sprake is van een voldoende interbeoordelaarsbetrouwbaarheid (ICC = .70) en een hoge betrouwbaarheid (α =.88).

Angst. Angst bij het kind werd gemeten aan de hand van de Fear Survey Schedule For Children- Revised (FSSC-R; Ollendick, 1983). Dit is een vragenlijst voor kinderen van zeven tot zestien jaar oud die middels ouderrapportage angstsymptomen bij het kind meet. In dit onderzoek is gebruik gemaakt van een verkorte versie met 25 items die gescoord werden op een drie-puntsschaal (0= niet bang, 1= een beetje bang en 2= erg bang). De FSSC-R heeft een totale angstscore en vijf subschalen; ‘Falen en kritiek’, ‘het Onbekende’, ‘Kleine

verwondingen en Dieren’, ‘Gevaar en de Dood’ en ‘Medische aangelegenheden’ (Ollendick, 1983). In dit onderzoek werd de totale angstschaal gebruikt. De totale angstscore is in eerder onderzoek voldoende betrouwbaar gebleken met een Cronbach’s alpha hoger dan .90

(Ollendick, 1983). De vragen beginnen met: ‘Hoe bang ben je voor de volgende dingen?’ en een voorbeeld item is: “Gepest worden (b.v. over mijn naam of hoe ik eruit zie)”.

De betrouwbaarheid van de totale angstscore was bij zowel moeder (.90) als vader (.85) goed. De scores van vaders en moeders over angst bij het kind waren significant gecorreleerd (r = .33, p = .004). De totale scores van vader en totale scores van moeder over de angst van het kind zijn met elkaar gemiddeld wat resulteerde in één angstscore van het kind.

Data analyse

Om antwoord te geven op de onderzoeksvraag werd er gebruik gemaakt van een regressieanalyse met als onafhankelijke variabelen uitdagend opvoedingsgedrag (X1) en stoeikwaliteit (X2) en als afhankelijke variabele angst van het kind (Y). Om te analyseren hoe

(14)

dit verband eruit ziet voor vaders en moeders werd er gebruik gemaakt van een aparte regressie voor vaders en moeders. Dit resulteerde in vier aparte regressie analyses, namelijk (1) uitdagend opvoedingsgedrag van vaders als voorspeller van angst bij het kind, (2)

uitdagend opvoedingsgedrag van moeders en angst bij het kind, (3) stoeikwaliteit van vaders en angst bij het kind en (4) stoeikwaliteit van moeders en angst bij het kind. Tot slot werd er gekeken welk van de twee constructen het meeste bijdroeg aan de voorspelling van angst bij het kind, gegeven de ander. Uitdagendopvoedingsgedrag van vaders en stoeikwaliteit van vaders werden samen onderzocht als voorspellers van angst bij het kind, en

uitdagendopvoedingsgedrag van moeders en stoeikwaliteit van moeders als voorspeller van angst bij het kind.

Resultaten

In het huidige onderzoek is de relatie tussen uitdagend opvoedingsgedrag en

stoeikwaliteit van vader en moeder met angst bij het kind onderzocht. Als eerst is de dataset gecontroleerd op outliers en is er gekeken naar de scheefheid en gepiektheid van de

variabelen. Het criterium voor outliers was een z-score groter dan 3 of kleiner dan -3. De variabele uitdagend opvoedingsgedrag had geen outliers en de variabele stoeikwaliteit en angst bij het kind hadden beiden één outlier. Voor beide outliers is de ruwe score aangepast zodat deze zo dicht mogelijk bij de originele waarde bleef maar geen outlier meer was. De scheefheid en gepiektheid was voor alle variabelen < 2, waardoor er geen sprake is van extreme scheefheid of gepiektheid. Voor beschrijvende statistieken van de variabelen, zie Tabel 1.

Beschrijvende Gegevens van de Afhankelijke- en Onafhankelijke Variabelen

N Minimum Maximum M SD Angst kind 88 27 58 37.86 6.44 CPB moeder 46 1.58 4.25 2.77 0.58 CPB vader 42 1.58 3.73 2.93 0.53 RTP-Q moeder 46 2.75 4.58 3.98 0.41 RTP-Q vader 42 3.19 4.60 4.02 0.35

Noot. CPB = uitdagend opvoedingsgedrag, RTP-Q = stoeikwaliteit.

Vervolgens zijn de assumpties voor de lineaire regressie analyse getoetst. Uitdagend opvoedingsgedrag en stoeikwaliteit zijn continue variabelen en angst bij het kind is continu. De steekproef van dit onderzoek is random verkregen en de onafhankelijke variabelen uitdagend opvoedingsgedrag en stoeikwaliteit hebben variantie (zie Tabel 1). Er is tevens

(15)

sprake van Homoscedasticiteit, de datapunten liggen in een mooie ronde wolk. De residuen van de data van vaders zijn ongecorreleerd met een Durbin-Watson waarde van 2.31 en de residuen van de data van moeders zijn tevens ongecorreleerd met een Durbin-Watson waarde van 1.40. De residuen zijn normaal verdeeld en er wordt uitgegaan van onafhankelijkheid van de deelnemers.

Om te bepalen in hoeverre uitdagend opvoedingsgedrag en stoeikwaliteit met elkaar correleren is er een Pearsons correlatie gedaan bij de data van moeders en vaders. Uitdagend opvoedingsgedrag van vaders correleerde significant met stoeikwaliteit van vaders (r = .31, p = .010) en dit geldt ook voor uitdagend opvoedingsgedrag en stoeikwaliteit van moeders (r = .34, p = .023). Tot slot is er door middel van een ongepaarde t-toets gekeken of de scores van vaders en moeders op uitdagend opvoedingsgedrag en de scores van vaders en moeders op stoeikwaliteit van elkaar verschillen. Uit deze analyse bleek dat de scores van ouders wat betreft stoeikwaliteit niet significant van elkaar verschillen t(86) = -0.44, p = .660. De scores van ouders wat betreft uitdagend opvoedingsgedrag bleken tevens niet significant van elkaar te verschillen t(86) = -1.34, p = .185

Uitdagend opvoedingsgedrag en angst bij het kind

De lineaire regressieanalyse toonde geen voorspellend verband tussen uitdagend opvoedingsgedrag van vaders en angst bij het kind (β = .06, F (1, 40) = 0.15, p = .698) met een R2 van .004. Voor moeders is wel een negatief verband (β = -.47, F (1, 44) = 11.56, p = .001) gevonden tussen uitdagend opvoedingsgedrag en angst bij het kind met een R2 van .21. Dit houdt in dat een hoge mate van uitdagend opvoedingsgedrag bij moeders samenhangt met minder angst bij het kind en dat 21 % van angst bij het kind verklaard kan worden door uitdagend opvoedingsgedrag van moeders.

Stoeikwaliteit en angst bij het kind

De regressieanalyse om het voorspellende effect van stoeikwaliteit van vaders op angst van het kind te analyseren toonde geen verband tussen stoeikwaliteit van vaders en angst bij het kind (β = -.13, F (1, 40) = .73, p = .399) met een R2 van .018. Daarentegen is er voor stoeikwaliteit van moeders wel een negatief verband gevonden met angst bij het kind (β = -.32, F (1, 44) = 4.87, p = .033) met een R2 van .10. Dit houdt in dat een hoge mate van stoeikwaliteit van moeders samenhangt met minder angst bij het kind en dat 10% van de angst bij het kind verklaard kan worden door stoeikwaliteit van moeder.

Stoeikwaliteit en uitdagend opvoedingsgedrag als voorspeller van angst bij het kind Er is een multipele regressie gedaan om te onderzoeken welk construct, stoeikwaliteit of uitdagend opvoedingsgedrag, het meeste bijdraagt aan de voorspelling van angst bij het

(16)

kind gegeven de ander. De multipele regressie analyse voor vaders liet zien dat zowel stoeikwaliteit van vaders (β = -.17, t = -1.02, p = .315) als uitdagend opvoedingsgedrag (β = .11, t = .69, p = .497) geen significante voorspellers waren van angst bij het kind (F (2, 39 = .59). Bij moeders toonde de multipele regressie analyse een redelijk sterke significante negatieve relatie voor uitdagend opvoedingsgedrag (β = -.39, t = -2.78, p = .008), en een niet-significante relatie van stoeikwaliteit (β = -.18, t = -1.27, p = .212; F (2, 43 = 6.67). Dit suggereert dat de voorspellende waarde van uitdagend opvoedingsgedrag van moeders voor angst bij kinderen van acht tot twaalf jaar groter is dan die van stoeikwaliteit .

Discussie

Binnen het huidige onderzoek is onderzocht in hoeverre uitdagend opvoedingsgedrag en stoeikwaliteit van vaders en moeders voorspellers zijn van angst bij kinderen van 8 tot 12 jaar. Er is daarnaast exploratief onderzocht wat de relatieve invloed is van uitdagend

opvoedingsgedrag versus stoeikwaliteit op de angst van het kind. Voor moeders bleek dat een hogere mate van uitdagend opvoedingsgedrag samenhangt met minder angst bij kinderen van 8 tot 12 jaar, hierbij werd 21% van de angst bij het kind verklaard worden door uitdagend opvoedingsgedrag van moeders. Dit resultaat komt overeen met de verwachting dat er een negatief verband bestaat tussen uitdagend opvoedingsgedrag van moeders en angst van het kind. Er is sprake van minder angst bij het kind wanneer moeders een hoge mate van

uitdagend opvoedingsgedrag vertonen waarbij kinderen worden uitgedaagd, aanmoedigt om risico’s te nemen en assertief te zijn in spel situaties. Uitdagend opvoedingsgedrag bereidt het kind voor op interacties in een onbekende situatie (Bögels & Phares, 2008). Kinderen

stimuleren om grenzen te verleggen, risico’s te nemen en assertief te zijn in een bekende situaties zorgt ervoor dat kinderen met meer zelfvertrouwen een onbekende situatie exploreren (Paquette, 2004). Dit sluit aan bij de onderzoeken van Lazarus et al (2015), Majdandžić, Lazarus, et al. (2017) en Majdandžić, de Vente, et al. (2017) die dit verband vonden in de vroege kindertijd voor moeders.

Daarnaast bleek dat een hoge mate van stoeikwaliteit van moeders tevens samenhangt met minder angst bij kinderen van acht tot twaalf jaar, waarbij 10% van de angst bij het kind verklaard kan worden door de stoeikwaliteit van moeder. Bij een hoge stoeikwaliteit krijgen kinderen de kans om te oefenen met sociale en regulatie vaardigheden, waaronder het interpreteren van emoties, impulsbeheersing en omgaan met frustraties. Sommige

onderzoekers veronderstellen dat stoeien en uitdagend opvoedingsgedrag vooral past bij de rol van vaders (Bögels & Phares, 2008; Paquette, 2004). Doordat een hoge stoeikwaliteit van moeders samenhangt met minder angst bij het kind kan voorzichtig gesteld worden dat

(17)

moeders tegenwoordig ook een belangrijke rol kunnen spelen in de ontwikkeling van het kind middels stoeien. Het zou kunnen dat de rollen die ouders hebben in de opvoeding steeds meer gaan overlappen, aangezien opvoedingsrollen in deze maatschappij steeds meer gelijk worden getrokken (Cabrera, Fitzgerald, Bradley, & Roggman, 2014). Moeders hoeven niet meer alleen de zorgzame rol op zich te nemen, er lijkt daardoor ruimte te ontstaan voor de uitdagendere rol van moeders in de opvoeding. Hierdoor kan stoeikwaliteit van moeders mogelijk een bescherming vormen voor angst bij het kind.

Met zowel stoeikwaliteit en uitdagend opvoedingsgedrag van moeders als voorspellers van angst bij het kind in de multipele regressieanalyse viel de voorspellende waarde van stoeikwaliteit weg. Deze resultaten lijken erop te wijzen dat uitdagend opvoedingsgedrag een sterkere voorspeller is van angst bij het kind dan stoeikwaliteit. Het zou kunnen dat uitdagend opvoedingsgedrag, voornamelijk het verbaal uitdagend opvoedingsgedrag, meer invloed heeft op angst van het kind omdat dit terug te vinden is in de algehele opvoedingsvaardigheden van een ouder. Het uitdagend opvoedingsgedrag is gemeten in een stoeisituatie, wanneer een ouder een hoge mate van uitdaging laat zien in deze situatie kan veronderstelt worden dat deze ouder tevens uitdagend is voor zijn kind in de opvoedingssituatie. Stoeikwaliteit komt alleen tot uiting wanneer een ouder met zijn kind stoeit. Een hoge kwaliteit van stoeien zou bij een lage frequentie van stoeien mogelijk weinig effect hebben op de ontwikkeling van het kind. Een andere verklaring zou kunnen zijn dat aangezien stoeien een onderdeel is van uitdagend opvoedingsgedrag het aannemelijk is dat uitdagend opvoedingsgedrag, als breder construct, meer invloed heeft dan stoeikwaliteit alleen.

Stoeikwaliteit betreft interacties tussen ouder en kind die worden gekenmerkt door warmte, controle, sensitiviteit, fysieke betrokkenheid, het motiveren van het kind en of de ouder in staat is om de emotie en het energie niveau van het kind te reguleren. Uitdagend opvoedingsgedrag richt zich meer op de kracht, snelheid, energie en spanningsverhogende geluiden die de ouder gebruikt in het spel waardoor het kind extra prikkels van opwinding zou ervaren. Aangezien stoeikwaliteit zich meer richt op de dyadische toestand tussen ouder en kind en uitdagend opvoedingsgedrag zich richt op spanningsverhoging en aanmoediging bij het kind zelf zou uitdagend opvoedingsgedrag mogelijk het kind meer stimuleren tot

exploratie buiten de relatie met ouders om. Daarnaast lijkt stoeikwaliteit wat milder dan uitdagend opvoedingsgedrag. Dit kan mogelijk verklaren waarom uitdagend

opvoedingsgedrag een sterkere voorspeller lijkt te zijn van angst bij het kind dan

stoeikwaliteit. Bij een hoge mate van stoeikwaliteit is de verwachting dat de ouder goed de emotie en energie van het kind kan reguleren terwijl bij een hoge mate van uitdagend

(18)

opvoedingsgedrag het kind uitgedaagd wordt om de grenzen op te zoeken en zelf zijn emoties hierin moet reguleren. Bij een hoge mate van uitdagend opvoedingsgedrag horen bijvoorbeeld opmerkingen als: “ Ik ga winnen” of “Dit wordt een makkie voor mij”, terwijl bij een hoge stoeikwaliteit de opmerkingen kunnen zijn als: “ Je doet goed je best om te winnen” of “Wat ben jij sterk”.

Tot slot werd er verwacht dat een hoge mate van uitdagend opvoedingsgedrag en stoeikwaliteit van vaders samenhing met minder angst bij kinderen van acht tot twaalf jaar. In dit onderzoek werd deze samenhang niet gevonden. Wanneer stoeikwaliteit en uitdagend opvoedingsgedrag van vaders beide als voorspeller werden meegenomen voor angst bij het kind werd er tevens geen verband gevonden. Zowel de mate waarin het stoeien uitdagend gebeurt als stoeikwaliteit hing niet samen met angst bij het kind. Een mogelijke verklaring is de leeftijd van de participanten in het onderzoek. In het huidige onderzoek waren de kinderen 8 t/m 12 jaar. In de eerdere onderzoeken waar wel een negatieve relatie werd gevonden waren de kinderen jonger (Fletcher et al., 2012; Lazarus et al.,2015; Majdandžić, Lazarus, et al., 2017; Majdandžić, de Vente, et al., 2017; StGeorge et al., 2016). De leeftijden van de kinderen in deze onderzoeken varieerden van 10 maanden tot 5 jaar oud. Het kan zijn dat vaders in de vroege kindertijd meer invloed hebben op de ontwikkeling van het kind dan wanneer kinderen tussen de 8 en 12 jaar oud zijn. Kinderen vanaf 4-5 jaar gaan in Nederland naar school en worden daar blootgesteld aan nieuwe sociale situaties. De evolutionaire rol van vaders om kinderen aan te moedigen en te stimuleren om in de fysieke en sociale

buitenwereld te treden (Bögels & Perotti, 2011) zou gedurende de schoolperiode af kunnen nemen. Kinderen tussen de 8-12 jaar hebben zich immers de nieuwe omgeving in de

afgelopen jaren reeds eigen gemaakt. Echter verklaart dit niet waarom er wel een samenhang tussen uitdagendopvoedingsgedrag, stoeikwaliteit en angst bij het kind gevonden is voor moeders. Het zou kunnen dat moeders in deze leeftijdsfase meer invloed hebben op de ontwikkeling van kinderen en dat vaders weer een grotere invloed hebben tijdens de

adolescentie. In het longitudinale onderzoek van Flouri en Buchanan (2003) werd gevonden dat wanneer vaders in een hoge mate betrokken waren bij de opvoeding op 7 jarige leeftijd dit een sterker effect had op gedrags- en emotionele problemen in de adolescentie dan van

moeders. Een laatste mogelijke verklaring kan zijn dat uitdagend opvoedingsgedrag en stoeikwaliteit zo bij de rol van vaders hoort (Bögels & Phares, 2008; Paquette, 2004), dat dit gedrag geen of minder invloed meer heeft op de angst van het kind. Moeders lijken van nature een meer verzorgende rol te hebben in de opvoeding van het kind (Bögels & Phares, 2008; Paquette, 2004). Wanneer moeders dit uitdagende gedrag dan wel laten zien, is dit mogelijk

(19)

een “positieve” afwijking van ‘de norm’, wat invloed kan hebben op de ontwikkeling van angst bij het kind.

Enkele beperkingen van de studie zorgen ervoor dat de onderzoeksresultaten met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd dienen te worden. Zo zijn de predictor (uitdagend opvoedingsgedrag en stoeikwaliteit) en de uitkomst (angst bij het kind) gemeten op hetzelfde moment. Om betrouwbare voorspellingen te kunnen doen over uitdagend opvoedingsgedrag of stoeikwaliteit is het aan te raden om een longitudinaal onderzoek te doen. Daarnaast heeft in het huidige onderzoek de vader óf de moeder van elk kind meegedaan aan de fysieke spellen in het lab. Om uitspraken te kunnen doen of er daadwerkelijk een verschil is in uitdagend opvoedingsgedrag en stoeikwaliteit van vaders en moeders binnen gezinnen zou voor vervolgonderzoek aan te raden zijn om beide ouders van het kind te includeren in het onderzoek. Verder zijn uitdagend opvoedingsgedrag en stoeikwaliteit gemeten middels observaties in het lab. De ecologische validiteit is hierdoor niet gewaarborgd. Bryman (2012) beschrijft het belang van meerdere informatiebronnen aangezien dit leidt tot meer objectieve onderzoeksresultaten. Naast de observaties hadden er ook vragenlijsten afgenomen kunnen worden aangezien er nu vooral de aard en kwaliteit van de constructen gemeten werd maar er niets bekend is over de kwantitatieve aspecten. Een aanvullende vragenlijst over uitdagend opvoedingsgedrag en stoeikwaliteit zou een completer beeld geven van het gedrag van ouders in de thuissituatie, dit zou tevens ten goede komen aan de ecologische validiteit.

Naast enkele beperkingen kent het onderzoek ook verschillende sterke punten. Allereerst is er voor het meten van angst bij het kind gebruik gemaakt van vragenlijsten die zowel zijn ingevuld door vader als moeder. Dit zorgt ervoor dat de mate van angst objectiever is en meer betrouwbaar dan wanneer er gebruik wordt gemaakt van één informant. Ten tweede is er gebruik gemaakt van observaties om uitdagend opvoedingsgedrag en

stoeikwaliteit te meten. Bryman (2012) benadrukt dat een gestructureerde observatie vrijwel zeker betrouwbaarder en effectiever is dan het invullen van vragenlijsten. De observaties zijn gecodeerd middels videobeelden. Dit zorgt ervoor dat de observator de beelden rustig kon terugkijken en weloverwogen beslissingen kon nemen met betrekking tot het coderen. Tot slot is het huidige onderzoek vernieuwend. Het begrip uitdagend opvoedingsgedrag is al vaker gemeten maar voornamelijk middels vragenlijsten en het begrip stoeikwaliteit is een nieuwe maat van interactie tussen ouder en kind. Het huidige onderzoek is daarom een waardevolle toevoeging voor wetenschappelijk onderzoek, mede aangezien het feit dat dit onderzoek vaders én moeders betrof. Bij veel onderzoeken over opvoedingsgedrag van ouders ligt

(20)

namelijk de focus op de moeders en worden de vaders buiten beschouwing gelaten en bij stoeikwaliteit zijn tot dusver juist alleen nog vaders meegenomen in onderzoek.

Vervolgonderzoek is van belang om te zien of uitdagend opvoedingsgedrag of stoeikwaliteit een betere voorspeller is van angst bij het kind. Voor vervolgonderzoek is het belangrijk om van één kind beide ouders te laten participeren in het onderzoek zodat de verschillen tussen de invloed van vaders en moeders geanalyseerd kunnen worden. De resultaten van dit onderzoek suggereren dat uitdagend opvoedingsgedrag, althans van moeders, een sterkere voorspeller is van angst bij het kind dan stoeikwaliteit. Voor een completer beeld moet er naast de observaties van uitdagend opvoedingsgedrag en stoeikwaliteit vragenlijsten worden afgenomen. De vragenlijsten kunnen waardevolle informatiebronnen zijn over de frequentie van het uitdagend opvoedingsgedrag en

stoeikwaliteit in de thuissituatie. Dit komt ten goede van de ecologische validiteit van het onderzoek.

Concluderend kan worden gesteld dat zowel een hoge mate van uitdagend opvoedingsgedrag als stoeikwaliteit van vaders niet minder angst voorspelt bij het kind. Wel blijkt dat een hoge mate van zowel uitdagend opvoedingsgedrag als stoeikwaliteit van moeders samen hangt met minder angst bij kinderen van acht tot twaalf jaar. Tevens zijn er aanwijzingen gevonden dat uitdagend opvoedingsgedrag van moeders een betere voorspeller is van angst bij het kind dan stoeikwaliteit. Uitdagend opvoedingsgedrag en stoeikwaliteit zijn theoretische constructen die gebaseerd zijn op de specifieke rol van vaders. Ondanks de verzorgende rol die moeders vaak hebben, blijkt toch dat een hoge mate van uitdagend opvoedingsgedrag en stoeikwaliteit van moeders samenhangt met minder angst bij het kind. Het is van belang om bij onderzoek naar protectieve factoren van opvoedgedrag altijd beide ouders mee te nemen ongeacht of het past bij de ouderlijke rol. Deze rollen zijn in de huidige maatschappij aan het veranderen (Cabrera et al. 2014); vaders zijn steeds meer betrokken bij de opvoeding waardoor de rol van moeders zich ook aanpast. De rol van moeders wat betreft uitdagend opvoedingsgedrag en stoeikwaliteit als protectieve factor voor angst bij het kind moet betrokken worden in verder onderzoek ondanks dat deze constructen zijn ontworpen voor de rol die vaders hebben in de opvoeding van hun kinderen. Concluderend kan worden gesteld dat bij het voorkomen van angststoornissen bij kinderen naast vaders ook moeders betrokken moeten worden in het onderzoek naar deze nieuwe vader-constructen.

(21)

Referenties

Bögels, S. M., & Perotti, E. C. (2011). Does father know best? A formal model of the paternal influence on childhood social anxiety. Journal of Child and Family Studies, 20, 171– 181. doi:10.1007/s10802-013-9774-4

Bögels, S., & Phares, V. (2008). Fathers’ role in the etiology, prevention and treatment of child anxiety: A review and new model. Clinical Psychology Review, 28, 539–558. doi:10.1016/j.cpr.2007.07.011.

Bruggen, C. O. van der., Stams, G. J. J., & Bögels, S. M. (2008). Research Review: The relation between child and parent anxiety and parental control: A meta‐analytic review. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 49, 1257-1269.

doi:10.1111/j.1469-7610.2008.01898.x

Cabrera, N. J., Fitzgerald, H. E., Bradley, R. H., & Roggman, L. (2014). The ecology of father‐child relationships: An expanded model. Journal of Family Theory & Review, 6, 336-354. doi:10.1111/jftr.12054

Chavira, D. A., & Stein, M. B. (2005). Childhood social anxiety disorder: From understanding to treatment. Child and Adolescent Psychiatric Clinics of North America, 14, 797-818. doi:10.1016/j.chc.2005.05.003

Costello, E. J., Mustillo, S., Erkanli, A., Keeler, G., & Angold, A. (2003). Prevalence and development of psychiatric disorders in childhood and adolescence. Archives of General Psychiatry 60, 837–844. doi:10.1001/archpsyc.60.8.837

Egger, H. L., & Angold, A. (2004). The preschool age psychiatric assessment (PAPA): A structured parent interview for diagnosing psychiatric disorders in preschool children. Handbook of Infant, Toddler, and Preschool Mental Health Assessment, 223-243. Fletcher, R., StGeorge, J., & Freeman, E. (2013). Rough and tumble play quality: Theoretical

foundations for a new measure of father–child interaction. Early Child Development and Care, 183, 746-759. doi:10.1080/03004430.2012.723439

Fliek, L., Daemen, E., Roelofs, J., & Muris, P. (2015). Rough-and-tumble play and other parental factors as correlates of anxiety symptoms in preschool children. Journal of Child and Family Studies, 24, 2795-2804. doi:10.1007/s10826-014-0083-5

Flouri, E., & Buchanan, A. (2003). The role of father involvement and mother involvement in adolescents' psychological well‐being. British Journal of Social Work, 33, 399-406. doi:10.1093/bjsw/33.3.399

(22)

Gartstein, M. A., & Rothbart, M. K. (2003). Studying infant temperament via the revised infant behavior questionnaire. Infant Behavior and Development, 26, 64-86. doi:10.1016/S0163-6383(02)00169-8

Giessen, D. van der, & Aktar, E. (2015). Emoties bij kinderen en ouders. EKO-project. Hudson, J. L., & Rapee, R. M. (2002). Parent-child interactions in clinically anxious children

and their siblings. Journal of Clinical Child and Adolescent Psychology, 31, 548-555. doi:10.1207/S15374424JCCP3104_13

Lazarus, R. S., Dodd, H. F., Majdandžić, M., de Vente, W., Morris, T., Byrow, Y., ... & Hudson, J. L. (2016). The relationship between challenging parenting behaviour and childhood anxiety disorders. Journal of Affective Disorders, 190, 784-79.

doi:10.1016/j.jad.2015.11.032

Mahoney, A., Coffield, A., Lewis, T., & Lashley, S. L. (1998). Meso-analytic behavioral rating system for family interactions: Observing play and forced-compliance tasks with young children. In P. K. Kerig & K. M. Lindahl (Eds.), Coding Systems:

Resources for Systemic Research. Mahwah: Lawrence Erlbaum Associates. 221-236. Majdandžić, M., Lazarus, R. S., Oort, F. J., van der Sluis, C., Dodd, H. F., Morris, T. M., ... &

Bögels, S. M. (2017). The structure of challenging parenting behavior and associations with anxiety in Dutch and Australian children. Journal of Clinical Child & Adolescent Psychology, 1-14. doi:10.1080/15374416.2017.1381915

Majdandžić, M., Möller, E. L., de Vente, W., Bögels, S. M., & van den Boom, D. C. (2014). Fathers’ challenging parenting behavior prevents social anxiety development in their 4-year-old children: A longitudinal observational study. Journal of Abnormal Child Psychology, 42, 301-310. doi:10.1007/s10802-013-9774-4

Majdandžić, M., de Vente, W., & Bögels, S. M. (2016). Challenging parenting behavior from infancy to toddlerhood: etiology, measurement, and differences between fathers and mothers. Infancy, 21, 423-452. doi:10.1111/infa.12125

Majdandžić, M., de Vente, W., Colonnesi, C., & Bögels, S. M (2017). Fathers’ challenging parenting behavior predicts less subsequent anxiety symptoms in early childhood. Research Institute of Child Development and Education: Universiteit van Amsterdam. McLeod, B. D., Wood, J. J., & Weisz, J. R. (2007). Examining the association between

parenting and childhood anxiety: A meta-analysis. Clinical Psychology Review, 27, 155-172. doi:10.1016/j.cpr.2006.09.002

(23)

and infant anxiety: Differential associations for fathers and mothers. Journal of Child and Family Studies, 24, 2626-2637. doi:10.1007/s10826-014-0065-7

Ollendick, T. H. (1983). Reliability and validity of the revised fear survey schedule for children (FSSC-R). Behaviour Research and Therapy, 21, 685-692. doi:10.1016/0005-7967(83)90087-6

Paquette, D. (2004). Theorizing the father-child relationship: Mechanisms and developmental outcomes. Human Development, 47, 193-219.doi:10.1159/000078723

Pellegrini, A. D. (1989). Elementary school children's rough-and-tumble play. Early Childhood Research Quarterly, 4, 245-260. doi:10.1016/S0885-2006(89)80006-7 Rigter, J. (2013). Handboek ontwikkelingspsychopathologie bij kinderen en jeugdigen.

Bussum, Nederland: Uitgeverij Coutinho

Silver, G., Shapiro, T., & Milrod, B. (2013). Treatment of anxiety in children and adolescents: Using child and adolescents anxiety psychodynamic psychotherapy. Child and

Adolescents Psychiatric Clinics of North America, 22, 83-96. doi:10.1016/j.chc.2012.08.005

StGeorge, J., Fletcher, R., & Palazzi, K. (2017). Comparing fathers' physical and toy play and links to child behaviour: An exploratory study. Infant and Child Development, 26. doi:10.1002/icd.1958

StGeorge, J., & Freeman, E. (2017). MEASUREMENT OF FATHER–CHILD ROUGH‐ AND‐TUMBLE PLAY AND ITS RELATIONS TO CHILD BEHAVIOR. Infant Mental Health Journal, 38, 709-725. doi:10.1002/imhj.21676

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Formation of the liquid sheet bounded by the rims is governed by inertia, viscous, buoyancy, and surface forces apart from the angle of impingement between the jets (α).. The

Finally, the optimally-tuned classifier was used to assess the performance of each combination k of animal data with the test set V k.. Each of the steps is

Firms can implement three different business models oriented to use wastes in their production processes: i) input replacement; ii) co-products generation; and iii) new products

Method VAR assumes two independent sources of error, a propor- tional and an additive component, and the variance of the residual error is the sum of both components, resulting in

This leads, finally, to the main research question: Are internal integration of the functions within the buying firm and the accumulation of social capital

In this study, we compared the transcriptome profiles of an endophytic strain and a soil strain of B. mycoides in response to potato root exudates. The aim was to

On the other hand, of the left corner of the New Orleans coastal basin location P3 , a storm from southeastern direction running below and parallel to the Mississippi dike such

HCRC MapTask corpus: For the HCRC MapTask corpus, we only find one significant difference: an initiating laugh ap- pears to be longer in duration than its paired responding laugh.. ( Z