• No results found

Empathie en cognitieve vertekening bij zedendelinquenten : verschil tussen zedendelinquenten met een minderjarig slachtoffer en met een volwassen slachtoffer

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Empathie en cognitieve vertekening bij zedendelinquenten : verschil tussen zedendelinquenten met een minderjarig slachtoffer en met een volwassen slachtoffer"

Copied!
27
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Empathie en Cognitieve Vertekeningen bij Zedendelinquenten: Verschil tussen Zedendelinquenten met een Minderjarig Slachtoffer en met een Volwassen Slachtoffer

Bachelor Scriptie Pedagogische Wetenschappen Universiteit van Amsterdam

Laurien Hoobroeckx 10763325

Begeleidster: Marita van Langen 29-01-2018

(2)

Abstract

Dit literatuuroverzicht biedt inzicht in de relatie tussen empathie, cognitieve vertekeningen en zedendelinquentie. Omdat er verschillen blijken te zijn in de mate waarin cognitieve

vertekeningen en empathie voorkomen bij verschillenden typen zedendelinquenten, wordt in dit literatuuroverzicht een onderscheid gemaakt tussen zedendelinquenten met een

minderjarig slachtoffer en zedendelinquenten met een volwassen slachtoffer. Beide typen zedendelinquenten blijken cognitieve vertekeningen te hebben waardoor ze de situatie en de emotionele reactie van het slachtoffer niet juist interpreteren. Zedendelinquenten met een minderjarig slachtoffer denken vaak dat het goed is voor minderjarigen om seks te hebben met volwassenen. Zedendelinquenten met een volwassen slachtoffer zien de vrouw als seksueel eigendom dat niet de waarheid spreekt. Er ontstaat geen empathie voor het slachtoffer omdat de zedendelinquent zijn daden door de cognitieve vertekeningen niet als misdadig beschouwt. Meer onderzoek naar de aanwezigheid en wisselwerking van de

constructen empathie en cognitieve vertekeningen bij verschillende typen zedendelinquenten is aan te raden.

Keywords: sex offender, blame attribution, empathy, victim-empathy, cognitive distortions,

(3)

Empathie en Cognitieve Vertekeningen bij Zedendelinquenten met een Minderjarig of met een Volwassen Slachtoffer

In de sociale wetenschappen is bekend dat zowel een lage mate van empathie als cognitieve vertekeningen bijdragen aan het ontstaan van delinquent gedrag. Deze lage mate van empathie en de aanwezigheid van cognitieve vertekeningen kunnen ook gerelateerd worden aan geweldsdelicten en aan zedendelicten (Van Langen et al., 2014; Helmond, Overbeek, Brugman, & Gibbs, 2014). Volgens Van Vught en collega’s (2012) moeten zedendelinquenten los van andersoortige delinquenten worden onderzocht omdat zij zich in moreel opzicht anders ontwikkelen en gedragen. Ook binnen de doelgroep zedendelinquenten bestaan grote verschillen, er zijn namelijk verschillende typen zedendelinquenten (Geiger & Fischer, 2017; Pullman & Seto, 2012). Er is echter nog weinig bekend over de verschillen binnen deze doelgroep op gebied van empathie en cognitieve vertekeningen. Meer kennis over deze verschillen is van belang om passende interventies tegen recidive te ontwikkelen en toe te kunnen passen.

Momenteel zijn veel interventies om recidive bij zedendelinquenten te voorkomen, gericht op het vergroten van het empathisch vermogen, maar deze interventies zijn volgens Barnett en Mann (2013a) vaak niet effectief. Wanneer er na de interventie bij de

zedendelinquent namelijk sprake is van empathie voor het eigen slachtoffer, is het

onderliggende probleem waardoor er geen empathie ontstond tijdens het misdrijf nog niet verholpen. Ook Hanson, Broom en Stephenson (2004) geven aan dat de interventies voor zedendelinquenten niet voldoende effectief zijn tegen recidive. In hun studie naar 724 zedendelinquenten in Canada kregen 403 zedendelinquenten een behandeling en de rest was controlegroep. Na zeven jaar is informatie opgevraagd bij Canadese politierapporten en hieruit bleek dat er geen verschil in recidive zat tussen de behandelde groep en de controlegroep.

(4)

Om een interventie tegen recidive bij zedendelinquenten succesvol te laten zijn, moet er dus niet enkel naar empathie gekeken worden. Volgens Schneider en Wright (2004) kan de interventie pas effect hebben nadat er gewerkt is aan de cognitieve vertekeningen, namelijk het ontkennen of minimaliseren van de misdaad en/of beweren dat het slachtoffer het wilde, verdiende of uitlokte (Barnett & Mann, 2013b; Brown, Harkins, & Beech, 2012; Maruna & Mann, 2006). Cognitieve vertekeningen kunnen niet alleen een rol spelen bij het ontstaan van de zedendelinquentie, maar het kan ook een (mogelijk onbewuste) strategie achteraf zijn om de eigen daden te rechtvaardigen (Maruna & Mann, 2006). Doordat de misdaad voor de zedendelinquent wordt gerechtvaardigd door de cognitieve vertekeningen, kan de zedendelinquent niet effectief deelnemen aan het interventieprogramma tegen recidive (Schneider & Wright, 2004).

Het doel van dit literatuuroverzicht is om meer inzicht te verschaffen in twee van de factoren die meespelen in het ontstaan en het in stand houden van zedendelinquentie, namelijk empathie en cognitieve vertekeningen. Daarbij wordt er gekeken in hoeverre er op dit gebied een verschil is tussen verschillende typen zedendelinquenten zodat er een meer gerichte aanpak kan worden ontwikkeld.

Zedendelinquentie is namelijk een probleem dat over de hele wereld voorkomt en de gevolgen voor het slachtoffer zijn groot (Dartnall & Jewkes, 2013). Daders van een

zedendelict worden afgewezen en geïsoleerd door hun omgeving en kunnen door woede of depressie snel recidiveren (Schiavone & Jeglic, 2009). In Nederland pleegt twee procent van de zedendelinquenten die een tbs-maatregel hebben gehad, binnen drie jaar een nieuw ernstig delict zoals verkrachting. Bij zedendelinquenten die enkel een gevangenisstraf hebben

uitgezeten, ligt dit percentage bijna op acht procent (WODC, 2017).

Onder zedendelinquentie wordt het uitvoeren van elke onvrijwillige seksuele handeling bij een individu verstaan (Dartnall & Jewkes, 2013). Zedendelinquenten zijn een

(5)

diverse doelgroep en kunnen worden onderverdeeld in verschillende typen. Ten eerste is er een verschil tussen de generalist en de specialist (Pullman & Seto, 2012). Een generalist vertoont op meerdere gebieden delinquent gedrag, dit type zedendelinquent pleegt naast zedendelicten ook diefstal, geweldsdelicten en/of vertoont antisociaal gedrag. De specialist daarentegen pleegt alleen zedendelicten. Ten tweede wordt er in onderzoek zoals in dat van Geiger en Fischer (2017) vaak onderscheid gemaakt tussen zedendelinquenten met een bekende als slachtoffer en zedendelinquenten met een onbekende als slachtoffer. Ten slotte is er een verschil tussen zedendelinquenten met kinderlijk slachtoffer en zedendelinquenten met een volwassen slachtoffer. Onder zedendelinquenten met een kinderlijk slachtoffer valt ook de doelgroep van de pedofielen. Pedofielen voelen zich alleen door mannelijke en/of

vrouwelijke kinderen seksueel aangetrokken en niet door volwassenen (Massau et al., 2017). Niet alle zedendelinquenten met een kinderlijk slachtoffer voelen zich echter enkel tot kinderen aangetrokken en Massau en collega’s (2017) benadrukken dat niet alle pedofielen een delict plegen.

In dit literatuuroverzicht zal verschil gemaakt worden tussen volwassen

zedendelinquenten met een kinderlijk slachtoffer of met een vrouwelijk volwassen slachtoffer, maar niet tussen de andere typen zedendelinquenten omdat de bestaande literatuur hier

onvoldoende op differentieert. In het onderzoek van Geiger en Fischer (2017) is een kinderlijk slachtoffer een minderjarig slachtoffer. Omdat er in de meeste studies die in dit

literatuuroverzicht worden besproken geen leeftijdsrange van de kinderlijke slachtoffers worden genoemd, zal kinderlijk slachtoffer vanaf nu als minderjarig slachtoffer worden gedefinieerd, tenzij er in het besproken onderzoek wel een specifieke leeftijdsrange wordt gegeven.

Eén van de factoren die bijdragen aan het ontstaan en het in stand houden van

(6)

en Farrington (2004) die van Cohen en Strayer (1996). Cohen en Strayer omschrijven

empathie als het vermogen om de emoties van anderen te begrijpen en te delen. Empathie kan worden onderverdeeld in cognitieve empathie, het vermogen om de emoties van anderen te begrijpen, en affectieve empathie, het vermogen om de emoties van anderen te voelen en te delen. De relatie tussen een lage mate van algemene empathie en delinquentie is bekend, maar deze relatie wordt met zedendelinquentie niet gevonden (Jollife & Farrington, 2004).

Zedendelinquenten zijn over het algemeen goed in staat empathisch te zijn naar anderen en hebben geen algemeen verminderde empathie. Er is echter een specifiek defect in hun empathisch vermogen waardoor de empathie voor het eigen slachtoffer niet ontstaat of alle empathische gevoelens enkel voor het eigen slachtoffer worden onderdrukt (Brown, Harkins, & Beech, 2013; Fernandez & Marshall, 2003; Van Vugt et al., 2012).

Er zijn verschillende theorieën waarom empathie voor het eigen slachtoffer zou kunnen ontbreken bij zedendelinquenten. Ten eerste is het mogelijk dat de emoties van het slachtoffer zo veel emoties bij de dader oproepen dat hij alleen nog zijn eigen emoties kan zien en niet in staat is om de emoties van het slachtoffer te delen (Marshall et al., 2009; Proeve & Howells, 2002). Een tweede mogelijkheid is dat de misdaad wordt ontkend en zonder erkenning van het plegen van een misdaad, kan er geen empathie worden getoond voor het slachtoffer (Marshal et al., 2009; Schneider & Wright, 2004).

Het ontkennen van een misdaad kan een onderdeel zijn van cognitieve vertekeningen. Volgens Brown, Harkins en Beech (2013) zou het onderliggende probleem van een

gebrekkige slachtofferempathie daarom meer in de cognitie kunnen zitten. De aanwezigheid van cognitieve vertekeningen is een onderliggende factor van zedendelinquentie (Barnett & Mann, 2013b; Brown, Harkins, & Beech, 2012; Maruna & Mann, 2006). Volgens Marshall en collega’s (2009) ontstaan cognitieve vertekeningen bij zedendelinquenten om schaamte te verminderen en het reeds lage zelfvertrouwen te beschermen.

(7)

In het artikel van Schneider en Wright (2004) worden cognitieve vertekeningen omschreven als het product van bewuste misleiding en vertekende redenaties die ervoor zorgen dat de zedendelinquent zijn daden en verantwoordelijkheid niet onder ogen hoeft te zien. Het zijn gedachtes over de misdaad die zedendelinquenten zichzelf en anderen doen geloven met als doel de misdaad te rechtvaardigen, de eigen verantwoordelijkheid voor de misdaad te minimaliseren of de misdaad volledig te ontkennen. Ontkenning van de misdaad kan volgens de auteurs op verschillende aspecten worden gedaan, namelijk ontkenning van het vooraf plannen van het delict, het actief benaderen van het slachtoffer, het hebben van afwijkende seksuele voorkeuren, fantasieën, seksuele voldoening, hulpbehoevendheid en risico op recidivering.

In de praktijk blijkt er veel verschil te zitten in de behandeling van zedendelinquenten met een minderjarig of volwassen slachtoffer. Interventies die zich bijvoorbeeld richten op cognitieve vertekeningen zijn met name effectief voor zedendelinquenten met een volwassen slachtoffer. De cognitieve vertekeningen van zedendelinquenten met een minderjarig

slachtoffer lijken nauwelijks te verminderen door een interventie (Martínez-Catena &

Redondo, 2017). Het is momenteel onbekend hoe er effectieve interventies tegen recidive van zedendelinquenten met een minderjarig slachtoffer kunnen worden ontwikkeld, terwijl het van groot belang is om minderjarigen tegen recidiverende zedendelinquenten te beschermen. Door meer inzicht in de onderliggende factoren van beide typen zedendelinquentie te krijgen, kunnen er gerichte interventies tegen recidive voor beide typen worden ontwikkeld (Grady, Levenson, & Bolder, 2017; Ward, Hudson, Johnston, & Marshall, 1997).

In dit literatuuronderzoek staat daarom de volgende vraag centraal: Wat is de relatie tussen empathie, cognitieve vertekeningen en zedendelinquentie met een minderjarig of een volwassen slachtoffer? Om deze vraag te beantwoorden worden er drie deelvragen

(8)

zedendelinquentie behandeld. Het tweede deel betreft de relatie tussen cognitieve

vertekeningen en beide typen zedendelinquenten. Ten slotte zal antwoord worden geven op de vraag wat de relatie is tussen empathie en cognitieve vertekeningen bij beide typen

zedendelinquenten.

Empathie bij zedendelinquenten

Bij interventies tegen recidive van zedendelinquenten wordt vaak gewerkt aan het empathisch vermogen, maar deze interventies blijken niet effectief (Barnett & Mann, 2013a). In dit hoofdstuk wordt er gekeken naar de directe relatie tussen empathie en

zedendelinquentie om een beter inzicht te verschaffen in deze onderliggende factor. Eerst zal een algemene bevinding over empathie bij zedendelinquenten benoemd worden. Daarna worden enkele onderzoeken besproken waarin gekeken is naar het empathisch vermogen van zedendelinquenten met een minderjarig slachtoffer en een vergelijkbaar onderzoek naar zedendelinquenten met een volwassen slachtoffer. Op deze manier kunnen mogelijke verschillen binnen de doelgroep in kaart worden gebracht.

De mate waarin empathie (al dan niet bewust) door zedendelinquenten wordt getoond, is afhankelijk van de persoon en de situatie. Dit blijkt uit de literatuurstudie van Brown, Harkins en Beech (2012) over de relatie tussen empathie, slachtoffer-specifieke empathie en recidive bij zedendelinquenten. In hun artikel benadrukken de auteurs dat het een

tekortkoming is om aan te nemen dat zedendelinquenten een bepaald niveau van empathie hebben welke in elke situatie en voor elk individu hetzelfde is.

Brown, Walker, Gannon en Keown (2013) sluiten zich hier volledig bij aan. Voor hun onderzoek werden vijftig zedendelinquenten met een minderjarig slachtoffer in Nieuw

Zeeland geïnterviewd. Uit deze interviews bleek dat de mate waarin de zedendelinquenten empathie konden vertonen afhankelijk was van de context, de situatie en het moment. De auteurs concludeerden dat empathie een proces is dat door zedendelinquenten wordt

(9)

vermeden of onder controle wordt gehouden door bijvoorbeeld ontkenning. Een empathische reactie wordt onderdrukt wanneer er empathie zou moeten ontstaan voor het slachtoffer.

Toch hebben zedendelinquenten met een minderjarig slachtoffer geen verlaagd algemeen empathisch vermogen. Dit blijkt uit het onderzoek van Brown, Harkins en Beech (2012) waarvoor 105 volwassen zedendelinquenten met een minderjarig slachtoffer

vragenlijsten hebben ingevuld. Alle deelnemers hebben een interventieprogramma in

Engeland gevolgd. De eerste vragenlijst die gebruikt werd, ging over de slachtoffer-specifieke empathie. De antwoorden die op deze vragenlijst zijn ingevuld, geven inzicht in hoe

zedendelinquenten denken over de impact die hun delict op het slachtoffer heeft gehad. De tweede vragenlijst was bedoeld om de algemene empathie te meten. De slachtoffer-specifieke empathie kon door middel van interventies enigszins worden verbeterd, maar de algemene empathie niet. Dit duidt er volgens de auteurs op dat er sprake is van een verminderde

slachtoffer-specifieke empathie, maar er geen sprake is van algemeen verminderde empathie. Dit zou in overeenstemming zijn met voorgaande onderzoeken die geen algemeen

verminderde empathie bij zedendelinquenten hebben gevonden.

Een van de onderzoeken waar vergelijkbare bevindingen werden gedaan is dat van Fernandez, Marshall, Lightbody en O’Sullivan (1999). Zedendelinquenten met een

minderjarig slachtoffer blijken niet te verschillen in hun algemene empathisch vermogen ten opzichte van niet-delinquenten. De zedendelinquenten bleken wel een verminderd empathisch vermogen te hebben voor de minderjarige slachtoffers van een zedendelict waarbij de laagste mate van empathie werd gemeten voor het eigen slachtoffer. Voor dit onderzoek hebben 29 zedendelinquenten met een minderjarig slachtoffer en 36 niet-delinquente mannen een

vragenlijst ingevuld. De algemene empathie voor minderjarigen, empathie voor minderjarigen die slachtoffer zijn geweest van een andere zedendelinquent en empathie voor het eigen slachtoffer zijn onderzocht. De auteurs noemen dat de gevonden resultaten suggereren dat

(10)

zedendelinquenten met een minderjarig slachtoffer hun empathisch vermogen hebben leren onderdrukken voor slachtoffers van een zedendelict en met name voor hun eigen slachtoffer.

Ook zedendelinquenten met een volwassen slachtoffer hebben geen algemeen verminderd empathisch vermogen, maar wel een verminderde slachtoffer-specifieke empathie. Dit bleek uit het onderzoek van Fernandez en Marshall (2003) naar empathie waarvoor 27 zedendelinquenten met een volwassen slachtoffer en 27 andersoortige

delinquenten de Rapist Empathy Measure hebben ingevuld. Deze vragenlijst is gebaseerd op de Child Molester Empathy Measure en was voor deze studie aangepast zodat hij voor zedendelinquenten met een volwassen slachtoffer kon worden gebruikt. De algemene

empathie voor volwassen vrouwen, empathie voor een vrouwelijk slachtoffer van een andere zedendelinquent en de empathie voor het eigen slachtoffer werden onderzocht. Tegen de verwachtingen van de auteurs in bleek dat de algemene empathie hoger was onder de zedendelinquenten dan onder de andere delinquenten. Voor het vrouwelijke slachtoffer van een andere zedendelinquent werd door zedendelinquenten en de andere delinquenten evenveel empathie getoond. Ten slotte bleek de empathie voor het eigen slachtoffer bij

zedendelinquenten significant lager te zijn dan hun algemene empathie voor vrouwen en voor vrouwelijke slachtoffers van andere zedendelinquenten.

Hoewel er weinig onderzoek beschikbaar is over empathie bij zedendelinquenten met een volwassen slachtoffer, kan uit bovenstaande bevindingen geconcludeerd worden dat zowel zedendelinquenten met een minderjarig slachtoffer als zedendelinquenten met en volwassen slachtoffer geen verminderd algemeen empathisch vermogen hebben. Wel hebben beide typen zedendelinquenten een lagere mate van empathie voor het eigen slachtoffer. Het enige verschil tussen deze twee typen zedendelinquenten dat in dit hoofdstuk naar voren komt, is dat zedendelinquenten met een minderjarig slachtoffer niet alleen een verlaagd

(11)

empathisch vermogen hebben voor hun eigen slachtoffer, maar ook in mindere mate voor andere minderjarige slachtoffers van een zedendelict.

Cognitieve vertekeningen bij zedendelinquenten

Een andere onderliggende factor van zedendelinquentie is de aanwezigheid van cognitieve vertekeningen (Barnett & Mann, 2013b; Brown, Harkins, & Beech, 2012; Maruna & Mann, 2006). Sommige interventies richten zich daarom op het verminderen van deze cognitieve vertekeningen, maar ook dit blijkt niet voor elk type zedendelinquent effect te hebben (Martínez-Catena & Redondo, 2017). Om meer inzicht in deze onderliggende factor de verkrijgen, zal in dit hoofdstuk de directe relatie tussen cognitieve vertekeningen en zedendelinquentie worden besproken. Eerst zullen enkele bevindingen uit de literatuur worden genoemd. Daarna worden verschillende onderzoeken die zich richten op zedendelinquenten met een minderjarig of een volwassen slachtoffer apart besproken.

Ward en collega’s (1997) stellen in hun literatuuroverzicht dat er een vicieuze cirkel ontstaat door de aanwezigheid van cognitieve vertekeningen. Zowel zedendelinquenten met een minderjarig als met een volwassen slachtoffer hebben cognitieve vertekeningen waardoor zij zich niet bewust zijn van de realiteit en de consequenties van hun acties. De

zedendelinquent voelt zich ongeremd en is eerder geneigd zijn eigen normen en waarden te overschrijden. Dit leidt tot meer seksuele agressie waardoor de zedendelinquent meer cognitieve vertekeningen ontwikkelt om deze seksuele agressie te rechtvaardigen.

De cognitieve vertekeningen die zedendelinquenten vertonen, gaan voornamelijk over de bedoelingen en de wensen van het slachtoffer. Dit komt voort uit het literatuuroverzicht van Ward (2000) waarin hij een onderscheid laat zien tussen cognitieve vertekeningen van zedendelinquenten met een minderjarig slachtoffer en van zedendelinquenten met een volwassen slachtoffer. Zedendelinquenten met een minderjarig slachtoffer zien het misbruik vaak niet als misdadig omdat zij in de veronderstelling zijn dat de minderjarige zelf seksueel

(12)

contact wil of dat het goed is voor de persoonlijke ontwikkeling van de minderjarige.

Zedendelinquenten met een volwassen slachtoffer blijken vooral cognitieve vertekeningen te hebben die hen doen denken dat het slachtoffer het verdient, niet te vertrouwen is, het uitlokt, het niet meent wanneer ze zegt het niet te willen en/of seksueel eigendom is van de

zedendelinquent. Volgens de auteur vormen cognitieve vertekeningen een bepaald theoretisch beeld van het slachtoffer waarmee het gedrag en de wensen van het slachtoffer foutief worden geïnterpreteerd.

Zedendelinquenten die hun delict op een minderjarige plegen, geven aan niet

verantwoordelijk gehouden te kunnen worden voor hun daden omdat het delict voortkwam uit de situatie en interactie met het slachtoffer. Dit bleek uit een onderzoek van Farmer,

McAlinden en Maruna (2016). In hun onderzoek naar 25 zedendelinquenten met een

minderjarig slachtoffer gaven 20 deelnemers aan dat het delict werd veroorzaakt door factoren buiten hun eigen macht om. De deelnemers gaven aan dat het delict niet vooraf gepland was en dat ze zelf geen rol hebben gespeeld bij het ontstaan van de factoren die het delict in de hand hebben gewerkt. Daarnaast beweerden zij dat het delict niet was veroorzaakt door hun eigen interne verlangens. Volgens de auteurs kunnen deze cognitieve vertekeningen door zedendelinquenten als werkelijkheid worden ervaren en gebruiken zij dit om hun schaamte te verminderen.

Cognitieve vertekeningen worden door zedendelinquenten met een minderjarig slachtoffer gebruikt om (een poging tot) seks met de minderjarige te rechtvaardigen of de acties te minimaliseren. Dit bleek uit een single-case studie van Bach en Litam (2017) naar een man die online een elfjarig kind wilde ‘huren’ voor seksuele doeleinden. Voor dit onderzoek werd het mailcontact tussen een agent die undercover verkoper van seks-traffic was en een geïnteresseerde koper bestudeerd. De zedendelinquent wilde cadeautjes voor het kind meebrengen en had het idee dat het kind hem mede daarom seksuele handelingen

(13)

verschuldigd zou zijn. Daarnaast wilde hij graag dat het meisje badkleding zou dragen waarmee ze seksuele handelingen zou uitlokken en moest het meisje op alle foto’s lachen alsof ze het seksuele contact zelf zou willen.

Niet alleen zedendelinquenten met een minderjarig slachtoffer maar ook

zedendelinquenten met een volwassen slachtoffer houden zichzelf niet verantwoordelijk voor het delict en verklaren het delict door andere factoren. Dit concludeerden Geiger en Fischer (2017) in hun onderzoek naar een gemengde groep van tien zedendelinquenten met een minderjarig of volwassen slachtoffer. Voor dit onderzoek werden de zedendelinquenten individueel één tot anderhalf uur geïnterviewd waarin zij gevraagd werden naar hun verantwoordelijkheid voor het delict. Uit deze studie bleek dat zedendelinquenten met een volwassen slachtoffer meer verantwoordelijkheid voor het delict namen dan

zedendelinquenten met een minderjarig slachtoffer, maar ook zij verklaarden het delict door omstandigheden en het gedrag van het slachtoffer.

De cognitieve vertekeningen van zedendelinquenten met een volwassen slachtoffer worden voornamelijk gebruikt om de misdaad achteraf te rechtvaardigen. Dit bleek uit de studie van Blumenthal, Gudjonsson en Burns (1999) waarvoor vragenlijsten zijn ingevuld door 36 zedendelinquenten met een minderjarig slachtoffer en 30 zedendelinquenten met een volwassen slachtoffer. De zedendelinquenten waren er voor dit onderzoek op geselecteerd dat ze nog geen behandeling hadden gehad. Zedendelinquenten met een volwassen slachtoffer die veel cognitieve vertekeningen hebben, geven achteraf de schuld aan het slachtoffer en andere externe factoren. De cognitieve vertekeningen van zedendelinquenten met een minderjarig slachtoffer daarentegen zijn voornamelijk gedachtes vooraf die hen toestaan de misdaad te begaan.

Over zedendelinquenten met een volwassen slachtoffer schrijft Auburn (2010) dat het hebben van cognitieve vertekeningen niet een onveranderbare eigenschap van

(14)

zedendelinquenten is, maar iets dat zedendelinquenten actief ‘doen’. Voor zijn

observatiestudie zijn de verhalen van acht zedendelinquenten in groepssessies opgenomen, uitgewerkt en geanalyseerd. Hieruit werd duidelijk dat de zedendelinquenten hun cognitieve vertekeningen vertoonden wanneer ze in groepssessies over het delict spraken. Ze lieten het doen lijken alsof ze zelf niet verantwoordelijk waren voor het delict en/of probeerden het delict bewust te minimaliseren. In sommige gevallen werden de cognitieve vertekeningen herkend en benoemd door groepsgenoten waardoor de zedendelinquenten gecorrigeerd

werden, maar in andere gevallen gingen de groepsgenoten met de cognitieve vertekeningen in het verhaal mee.

Uit dit hoofdstuk kan geconcludeerd worden dat zowel zedendelinquenten met een minderjarig slachtoffer als zedendelinquenten met een volwassen slachtoffer cognitieve vertekeningen vertonen. Beide typen zedendelinquenten hebben vaak de cognitieve

vertekening dat het delict voortkwam uit omgevings- en slachtofferfactoren en dat zij zelf niet de verantwoordelijkheid dragen voor het delict. Vooral zedendelinquenten met een

minderjarig slachtoffer zien zichzelf als niet verantwoordelijk voor de misdaad. De inhoud van de cognitieve vertekeningen is daarnaast verschillend bij beide typen zedendelinquenten. Zedendelinquenten met een minderjarig slachtoffer krijgen vaak het idee dat de minderjarige het seksuele contact zelf wil en dat het goed is voor de ontwikkeling. Zedendelinquenten met een volwassen slachtoffer geloven het slachtoffer vaak niet wanneer ze zegt het niet te willen en denken dat vrouwen seksueel eigendom zijn waardoor er niks mis is met wat ze doen. Een ander opvallend verschil is dat cognitieve vertekeningen bij zedendelinquenten met een minderjarig slachtoffer de acties vooraf goedkeuren, terwijl de cognitieve vertekeningen bij zedendelinquenten met een volwassen slachtoffer vooral de misdaad achteraf rechtvaardigen.

(15)

Interactie tussen empathie en cognitieve vertekeningen bij zedendelinquenten In de vorige twee hoofdstukken zijn de directe relaties tussen empathie en

zedendelinquentie en tussen cognitieve vertekeningen en zedendelinquentie besproken. Er is echter ook onderzoek beschikbaar waarin de relatie tussen empathie en cognitieve

vertekeningen bij zedendelinquenten is onderzocht. Deze onderzoeken zullen in dit hoofdstuk worden besproken zodat ook de interactie tussen empathie en cognitieve vertekeningen bij zedendelinquenten wordt verduidelijkt.

Uit het literatuuronderzoek van Blake en Gannon (2008) blijkt dat cognitieve vertekeningen de zedendelinquent toestaan om zedendelicten te plegen. Door de cognitieve vertekeningen interpreteren ze de negatieve emotionele reactie van het slachtoffer namelijk niet juist en handelen ze niet empathisch. De auteurs maken geen duidelijk onderscheid tussen zedendelinquenten met een minderjarig of een volwassen slachtoffer. Om de link tussen empathie en cognitieve vertekeningen bij deze doelgroep te illustreren, geven de auteurs het volgende voorbeeld: Wanneer een zedendelinquent de cognitieve vertekening heeft dat vrouwen seksuele objecten zijn en dat hij recht heeft op seks, dan zal hij een negatieve reactie van het slachtoffer niet als afwijzend, maar als instemmend ervaren. Hij interpreteert haar reactie in zijn voordeel en handelt hiernaar. Omdat de zedendelinquent geen negatieve emotionele reactie van het slachtoffer opmerkt, wordt er geen empathische reactie bij de zedendelinquent opgewekt. Na afloop rechtvaardigt hij zijn daden door aan te geven dat ze het wilde of dat het zijn recht was om deze seksuele voldoening te krijgen. De cognitieve

vertekeningen houden het probleem in stand waardoor de kans op recidivering groot blijft. De conclusies uit het literatuuronderzoek van Marshall, Marshall, Serran en O’Brien (2009) sluiten hier op aan. Met de aanwezigheid van cognitieve vertekeningen wordt de misdaad niet erkend door de zedendelinquent en kan er geen empathie worden getoond voor het slachtoffer. Ook in dit onderzoek werd geen onderscheid gemaakt tussen

(16)

zedendelinquenten met een minderjarig of met een volwassen slachtoffer. De auteurs zien in de literatuur een direct verband tussen een laag zelfvertrouwen, schaamte, cognitieve

vertekeningen en een gebrek aan empathie voor het slachtoffer. Wanneer de zedendelinquent, mogelijk vanuit schaamte, het delict ontkent door te beweren dat het slachtoffer liegt of de dader voor een ander aanziet, of het delict minimaliseert door details te ontkennen of te beweren geheugenverlies van de gebeurtenis te hebben, wordt de misdaad en het effect op het slachtoffer niet erkend en zal er geen empathie ontstaan.

In het onderzoek van Webster en Beech (2000) werden vergelijkbare conclusies getrokken. In dit onderzoek werd echter specifiek gekeken naar zedendelinquenten met een minderjarig slachtoffer. Cognitieve vertekeningen bij deze zedendelinquenten blijken een empathische reactie op het slachtoffer te blokkeren. Voor dit onderzoek schreven 31

zedendelinquenten met een minderjarig slachtoffer een zogenaamde verontschuldigingsbrief aan hun eigen slachtoffer. Deze brieven werden bestudeerd en geanalyseerd. De

zedendelinquenten gebruikten cognitieve vertekeningen om niet empathisch te hoeven zijn naar hun slachtoffer. Ze probeerden zichzelf bijvoorbeeld als niet-misdadig of zelfs als een secundair slachtoffer te laten lijken en legden de verantwoordelijkheid voor het delict bij het slachtoffer neer.

Hempel en collega’s (2015) trokken een meer specifieke conclusie over de relatie tussen empathie en cognitieve vertekeningen bij zedendelinquenten met een minderjarig slachtoffer. Meer cognitieve vertekeningen staan namelijk in verband met minder cognitieve empathie. Dit bleek uit een vragenlijststudie onder 47 zedendelinquenten met een slachtoffer onder de zestien jaar oud. Een hogere mate van cognitieve vertekeningen bleek gerelateerd te zijn aan een lager niveau van cognitieve empathie. Deze zedendelinquenten hadden het idee dat het slachtoffer baat had bij het misbruik en er zelf verantwoordelijk voor was. Hoe lager de cognitieve empathie, hoe meer de verantwoordelijkheid bij het slachtoffer werd gelegd.

(17)

Volgens de auteurs moeten de cognitieve vertekeningen voorafgaand aan het delict al aanwezig zijn geweest. Er is geen verband gevonden tussen cognitieve vertekeningen en affectieve empathie.

Het onderzoek van Marshall, Hamilton en Fernandez (2001) sluit hier volledig bij aan. Deze auteurs concludeerden dat de mate van cognitieve empathie correleert met de mate van cognitieve vertekeningen. Voor dit onderzoek hebben 34 zedendelinquenten met een

slachtoffer jonger dan veertien jaar, 24 andersoortige delinquenten en 28 niet-delinquenten vragenlijsten ingevuld. Ook in dit onderzoek kon geen verband worden gelegd tussen affectieve empathie en cognitieve vertekeningen.

Uit bovenstaande bevindingen kan worden geconcludeerd dat cognitieve

vertekeningen kunnen worden gezien als een factor die het empathisch vermogen voor het slachtoffer onderdrukt en die de misdaad rechtvaardigt waardoor de kans op recidive groot is. Door de cognitieve vertekeningen zal de zedendelinquent de signalen van het slachtoffer foutief interpreteren. Hij ziet zijn daden hierdoor niet als misdadig, waardoor er geen

slachtofferempathie ontstaat. Er is in hun optiek immers geen slachtoffer. Helaas kan er geen vergelijking worden gemaakt tussen zedendelinquenten met een minderjarig of met een volwassen slachtoffer. Er zijn namelijk geen empirische onderzoeken gevonden waarin specifieke uitspraken worden gedaan over de relatie tussen empathie en cognitieve vertekeningen bij zedendelinquenten met een volwassen slachtoffer.

Conclusie en discussie

In dit literatuuroverzicht is de relatie tussen empathie en cognitieve vertekeningen bij twee typen zedendelinquenten beschreven. Hiervoor zijn de directe relaties tussen empathie en beide typen zedendelinquenten en tussen cognitieve vertekeningen en beide typen

zedendelinquenten toegelicht. Over de relatie tussen empathie en cognitieve vertekeningen bij beide typen zedendelinquenten, kan enkel een algemene conclusie worden getrokken. Wegens

(18)

gebrek aan onderzoek op dit gebied naar zedendelinquenten met een volwassen slachtoffer, kan hierin helaas geen onderscheid worden gemaakt tussen zedendelinquenten met een minderjarig slachtoffer en met een volwassen slachtoffer. Met voorzichtigheid kan worden geconcludeerd dat de aanwezigheid van cognitieve vertekeningen ervoor zorgt dat de zedendelinquent de situatie en de emotionele reacties van het slachtoffer niet juist

interpreteert. Doordat de emotionele reactie van het slachtoffer niet wordt opgemerkt en er geen misdaad wordt erkend, wordt het empathisch vermogen van de zedendelinquent niet geactiveerd. Cognitieve vertekeningen leiden tot een verminderde mate van slachtoffer empathie en staan met name in verband met minder cognitieve empathie. De cognitieve vertekeningen zijn daarnaast een in standhoudende factor van het probleem.

Op basis van de gevonden literatuur kunnen er wel specifieke conclusies worden getrokken over empathie bij beide typen zedendelinquenten en over cognitieve vertekeningen bij beide typen zedendelinquenten. Zedendelinquenten hebben geen afwijking in hun

algemene empathie. Het empathisch vermogen van zedendelinquenten is even hoog als dat van niet-delinquenten en even hoog of zelf hoger als dat van andersoortige delinquenten. Dit geldt voor zowel zedendelinquenten met een minderjarig slachtoffer als voor

zedendelinquenten met een volwassen slachtoffer. Beide type zedendelinquenten hebben wel een verlaagde empathie voor het eigen slachtoffer. De gebrekkige slachtoffer-specifieke empathie bij zedendelinquenten met een minderjarig slachtoffer komt het meest naar voren omdat zij ook een lagere mate van empathie voor minderjarige slachtoffers van andere zedendelinquenten hebben.

De inhoud van de cognitieve vertekeningen waardoor er geen slachtofferempathie ontstaat is voor de twee typen zedendelinquenten verschillend. Zedendelinquenten met een minderjarig slachtoffer denken dat minderjarigen zelf seks met volwassenen willen en zedendelinquenten met een volwassen slachtoffer zien vrouwen vaak als liegend en seksueel

(19)

eigendom. De cognitieve vertekeningen bij zedendelinquenten met een minderjarig

slachtoffer lijken vooral de acties vooraf goed te keuren, terwijl ze bij zedendelinquenten met een volwassen slachtoffer vooral de misdaad achteraf rechtvaardigen. Beide typen

zedendelinquenten schrijven het delict toe aan omgevings- en slachtofferfactoren waar zij zelf geen of nauwelijks invloed op hadden.

De literatuur die voor dit overzicht is gevonden, bevatten vrij consistente bevindingen. Toch zijn er enkele beperkingen die genoemd moeten worden. Ten eerste hebben veel van de besproken onderzoeken, zoals Bach en Litam (2017), Geiger en Fischer (2017) en Auburn (2010), een klein aantal proefpersonen. Dit is begrijpelijk omdat zedendelinquenten slechts een klein deel van de populatie zijn en deelname aan onderzoek vaak op vrijwillige basis moet zijn. De onderzoeksresultaten geven hierdoor mogelijk een minder representatief beeld van de beoogde populatie.

Ten tweede wordt er voor veel besproken onderzoek gebruik gemaakt van vragenlijsten. Ward en collega’s (1997) noemen twee nadelen van het gebruik van vragenlijsten bij dit soort onderzoek. Het is namelijk mogelijk dat er sociaal wenselijke antwoorden worden gegeven. Met het afnemen van vragenlijsten kan daarnaast onvoldoende onderscheid worden gemaakt tussen cognitieve vertekeningen voorafgaand aan het delict en cognitieve vertekeningen over de misdaad die achteraf waargenomen kunnen worden, terwijl er volgens Ward en collega’s (1997) juist gekeken moet worden naar de cognitieve

vertekeningen die het delict in de hand werkten.

Ten derde hebben enkele besproken onderzoeken een risico op bias door de

interpretatie van de onderzoekers. Wanneer verhalen, brieven of geluidsfragmenten door de onderzoekers worden geanalyseerd zoals in de studies van Brown en collega’s (2013), Auburn (2010) en Webster en Beech (2000), zijn de uitkomsten mede afhankelijk van de interpretatie van de onderzoekers. Volgens Gerhard-Burnham en collega’s (2016) is dit een belangrijke

(20)

limitatie en moeten de uitkomsten van dit soort onderzoeken daarom met voorzichtigheid worden geïnterpreteerd.

Volgens Hempel en collega’s (2015) komen cognitieve vertekeningen mogelijk pas echt goed tot uiting wanneer de zedendelinquent in een risicovolle omgeving is, namelijk in contact met een potentieel slachtoffer. Een vierde beperking van dit literatuuroverzicht is dat de mate waarin cognitieve vertekeningen bij zedendelinquenten in de besproken onderzoeken naar voren komen, mogelijk niet vergelijkbaar is met de hoeveelheid en/of de aard van de cognitieve vertekeningen die de zedendelinquenten vlak voor of tijdens een delict vertonen. De metingen zijn steeds in vrij neutrale omgevingen, wellicht geeft dit niet weer hoe

zedendelinquenten zouden doen en wat ze zouden denken vlak voor of tijdens de misdaad. De cognitieve vertekeningen waarmee zedendelinquenten hun delict rechtvaardigen of deels ontkennen, worden nu gezien als een eigenschap die typisch is voor zedendelinquenten. Volgens Maruna en Mann (2006) is het bedenken van excuses en het goedpraten van het eigen gedrag niet alleen typisch voor zedendelinquenten, maar voor mensen in het algemeen. Het is namelijk een manier om de eigenwaarde te behouden en afwijzing vanuit de omgeving te voorkomen. Deze ‘cognitieve vertekeningen’ die achteraf worden waargenomen zouden dan kunnen worden gezien als een natuurlijke reactie op de situatie. In dat geval zouden cognitieve vertekeningen achteraf niet problematisch moeten zijn, maar dan zouden slechts de cognitieve vertekeningen voorafgaand aan het delict, welke over de aard van het slachtoffer gaan, moeten worden aangepakt.

Uit het onderzoek van Martínez-Catena en Redondo (2017) bleek dat cognitieve vertekeningen bij zedendelinquenten met een volwassen slachtoffer verminderd konden worden door middel van een interventie. De cognitieve vertekeningen over minderjarige slachtoffers bleken niet/nauwelijks te verminderen. Daarom kan er gesuggereerd worden dat de mate waarin zedendelinquenten met minderjarige slachtoffers cognitieve vertekeningen

(21)

vertonen het grootst is. Het verschil in effectiviteit van de interventie kan echter ook met verschil in de inhoud van de cognitieve vertekeningen bij beide typen zedendelinquenten te maken kunnen hebben. Meer onderzoek naar de werkzame elementen van dergelijke interventies is daarom aan te raden.

Daarnaast zou vervolgonderzoek zich meer moeten richten op differentiatie tussen verschillende typen zedendelinquenten. Volgens Brown en collega’s (2015) zijn bijvoorbeeld zedendelinquenten met zowel volwassen als minderjarige slachtoffers niet te vergelijken met de twee typen zedendelinquenten die in huidig literatuuroverzicht worden besproken. De auteurs halen namelijk verschillende studies aan waaruit blijkt dat zedendelinquenten met zowel volwassen als minderjarige slachtoffers sensatiezoekers zijn met psychopate trekken. Bovendien komt uit de studie van Cann, Friendship en Gonza (2007) naar voren dat

zedendelinquenten met zowel volwassen als minderjarige slachtoffers wel degelijk een verlaagd empathisch vermogen hebben en dus niet onder de twee typen vallen die in dit stuk zijn besproken.

Ook generalisten en specialisten zijn niet te vergelijken met de twee typen die in dit literatuuroverzicht besproken zijn. De rol van cognitieve vertekeningen bij generalisten en specialisten is namelijk ook verschillend (Pullman & Seto, 2012). De auteurs suggereren dat de cognitieve vertekeningen mogelijk vooral bij de specialisten ten grondslag liggen aan het ontstaan van het delict en daarom anders behandeld moeten worden. Het is van belang dat er in toekomstig onderzoek duidelijk onderscheid gemaakt wordt tussen alle verschillende typen zedendelinquenten omdat de onderliggende factoren van het probleem verschillen en de zedendelinquenten daarom verschillende interventies behoeven.

Huidig literatuuroverzicht laat de overeenkomsten en verschillen zien tussen empathie en cognitieve vertekeningen bij zedendelinquenten met een minderjarig slachtoffer en

(22)

ontwikkelen van interventies die zich specifiek op één type zedendelinquent richten. Verder is de relatie tussen empathie en cognitieve vertekeningen bij zedendelinquenten verhelderd. Dit draagt bij aan de reeds bestaande literatuur over verbanden tussen onderliggende factoren van zedendelinquentie. Verder onderzoek naar specifieke typen zedendelinquenten op dit gebied is aan te raden.

(23)

Referenties

Auburn, T. (2010). Cognitive distortions as social practices: An examination of cognitive distortions in sex offender treatment form a discursive psychology perspective.

Psychology, Crime & Law, 16, 103-123. doi:10.1080/10683160802621990

Bach, J. E., & Litam, S. D. A. (2017). “Kind regards”: An examination of one buyer’s attempt to purchase a trafficked child for sex. Journal of Sexual Aggression, 23, 222-233. doi:10.1080/13552600.2017.1323124

Barnett, G. D., & Mann, R. E. (2013a). Cognition, empathy, and sexual offending. Trauma,

Violence, & Abuse, 14, 22-33. doi:10.1177/1524838012467857

Barnett, G. D., & Mann, R. E. (2013b). Empathy deficits and sexual offending: A model of obstacles to empathy. Aggression and Violent Behavior, 18, 228-239.

doi:10.1016/j.avb.2012.11.010

Blake, E., & Gannon, T. (2008). Social perception deficits, cognitive distortions, and empathy deficits in sex offenders. Trauma, Violence, & Abuse, 9, 34-55.

doi:10.1177/1524838007311104

Blumenthal, S., Gudjonsson, G., & Burns, J. (1999). Cognitive distortions and blame attribution in sex offenders against adults and children. Child Abuse & Neglect, 23, 129-143. doi:10.1016/S0145-2134(98)00117-3

Brown, A. R., Dargis, M. A., Mattern, A. C., Tsonis, M. A., & Newman, J. P. (2015). Elevated psychopathy scores among mixed sexual offenders: Replication and extension. International Association for Correctional and Forensic Psychology, 42, 1032-1044. doi:10.1177/0093854815575389

Brown, S., Harkins, L., & Beech, A. R. (2012). General and victim-specific empathy: Associations with actuarial risk, treatment outcome, and sexual recidivism. Sexual

(24)

doi:10.1177/1079063211423944

Brown, S. J., Walker, K., Gannon, T. A., & Keown, K. (2013). Creating a

psychologically comfortable position: The link between empathy and cognitions in sex offenders. Journal of Sexual Aggression, 19, 275-294,

doi:10.1080/13552600.2012.747223

Cann, J., Friendship, C., & Gonza, L. (2007). Assessing crossover in a sample of sexual offenders with multiple victims. Legal and Criminological Psychology, 12, 149-163. doi:10.1348/135532506X112439

Cohen, D., & Strayer, J. (1996). Empathy in conduct-disordered and comparison youth.

Developmental Psychology, 32, 988–998. doi:10.1037//0012-1649.32.6.988

Dartnall, E., & Jewkes, R. (2013). Sexual violence against women: The scope of the problem.

Best Practice and Research Clinical Obstetrics & Gyneacology, 27, 3-13.

doi:10.1016/j.bpobgyn.2012.08.002

Farmer, M., McAlinden, A., & Maruna, S. (2016). Sex offending and situational motivation: Findings from a qualitative analysis of desistance from sexual offending. International

Journal of Offender Theraphy and Comparative Criminology, 60, 1756-1775.

doi:10.1177/0306624X16668175

Fernandez, Y. M., & Marshall, W. L. (2003) Victim empathy, social self-esteem, and psychopathy in rapists. Sexual Abuse: A Journal of Research and Treatment, 15, 11-26. doi:10.1177/107906320301500102

Fernandez, Y. M., Marshall, W. L., Lightbody, S., & O’Sullivan, C. (1999). The child

molester empathy measure: Description and Examination of its reliability and validity.

Sexual Abuse: A Journal of Research and Treatment, 11, 17-31.

doi:10.1177/107906329901100103

(25)

offending. Journal of Investigative Psychology and Offender Profiling, 14, 43-59. doi:10.1002/jip.1460

Gerhard-Burnham, B., Underwood, L. A., Speck, K., Williams, C., Merino, C., & Crump, Y. (2016). The lived experience of the adolescent sex offender: A phenomenological case study. Journal of Child Sexual Abuse, 25, 93-109.

doi:10.1080/10538712.2016.1111965

Grady, M. D., Levenson, J. S., & Bolder, T. (2017). Linking adverse childhood effects and attachment: A theory of etiology for sexual offending. Trauma Violence & Abuse, 18, 433-444. doi:10.1177/1524838015627147

Hanson, R. K., Broom, I., & Stephenson, M. (2004). Evaluating community sex offender treatment programs: A 12-yeas follow-up of 7244 offenders. Canadian Journal of

Behavioural Science, 36, 87-96. doi:10.1037/h0087220

Helmond, P., Overbeek, G., Brugman, D, & Gibbs, J. C. (2014). A meta-analysis on cognitive distortions and externalizing problem behavior. Criminal Justice and Behavior, 3, 245-262. doi:10.1177/0093854814552842

Hempel, I. S., Buck,N. M. L., Van Vugt, E. S., & Van Marle, H. J. C. (2015). Interpreting child sexual abuse: Empathy and offense-supportive cognitions among child sex offenders. Journal of Child Sexual Abuse, 24, 354-368.

doi:10.1080/10538712.2015.1014614

Jolliffe, D., & Farrington, D. P. (2004). Empathy and offending: A systematic review and meta-analysis. Aggression and Violent Behavior, 9, 441–476.

doi:10.1016/j.avb.2003.03.001

Marshall, W.L., Hamilton, K., & Fernandez, Y. (2001). Empathy deficits and cognitive distortions in child molesters. Sexual Abuse: A Journal of Research and Treatment,

(26)

Marshall, W. L., Marshall, L. E., Serran, G. A., & O’Brien, M. D. (2009). Self-esteem, shame, cognitive distortions and empathy in sexual offenders: Their integration and treatment implications. Psychology, Crime & Law, 15, 217-234.

doi:10.1080/10683160802190947

Martínesz-Catena, A., & Redondo, S. (2017). Psychological treatment and therapeutic change in incarcerated rapists. European Journal of Psychology Applied to Legal Context, 9, 41-49. doi:10.1016/j.ejpal.2016.11.001

Maruna, S., & Mann, R. E. (2006). A fundamental attribution error? Rethinking cognitive distortions. Legal and Criminological Psychology, 11, 155–177.

doi:10.1348/135532506X114608

Massau, C., Tenbergen, G., Kärgel, C., Weiß, S., Gerwinn, H., Pohl, A., Amelung, T., Mohnke, S., Kneer, J., Wittfoth, M., Ristow, I., Schiltz, K., Beier, K. M., Ponseti, J., Walter, M., Kruger, T. H. C., Walter, H., & Schiffer, B. (2017). Executive functioning in pedophilia and child sexual offending. Journal of the International

Neuropsychological Society, 23, 460-470. doi:10.1017/S1355617717000315

Pullman, L., & Seto, M. C. (2012). Assessment and treatment of adolescent sexual offenders: Implications of recent research on generalist versus specialist explanations. Child

Abuse & Neglect, 36, 203-209. doi:10.1016/j.chiabu.2011.11.003

Schiavone, S. K., & Jeglic, E. L. (2009). Public Perception of Sex Offender Social Policies and the Impact on Sex Offenders. International Journal of Offender Therapy and

Comparative Criminology, 53, 679-695. doi:10.1177/0306624X08323454

Schneider, L. S., & Wright, R. C. (2004). Understanding denial in sexual offenders: A review of cognitive and motivational processes to avoid responsibility. Trauma, Violence, &

Abuse, 5, 3-20. doi:10.1177/1524838003259320

(27)

M. (2014). The relation between empathy and offending: A meta-analysis. Aggression

and Violent Behavior, 19, 179-189. doi:10.1016/j.avb.2014.02.003

Van Vugt, E., Asscher, J., Hendriks, J., Stams, G. J., Bijleveld, C., & Van der Laan, P. (2012). Assessment of moral judgement and empathy in young sex offenders: A comparison of clinical judgement and test results. International Journal of Offender Therapy and

Comparative Criminology, 56, 986-996. doi:10.1177/0306624X11420083

Ward, T. (2000). Sexual offenders' cognitive distortions as implicit theories. Aggression and

Violent Behavior, 5, 491–507, doi:10.1016/S1359-1789(98)00036-6

Ward, T., Hudson, S. M., Johnston, L., & Marshall, W. L. (1997). Cognitive distortions in sex offenders: An integrative review. Clinical Psychology Review, 17, 479-507.

doi:10.1016/S0272-7358(97)81034-3

Webster, S. D., & Beech, A. R. (2000). The nature of sexual offenders’ affective empathy: A grounded theory analysis. Journal of Research and Treatment, 12, 249-261.

doi:10.1177/107906320001200402

Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum, (2017, oktober 23). Recidive van zedendelinquenten. Opgehaald van

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Uit een vergelijking tussen de cliënten van het fonds met een groep van niet-cliënten concludeerde Van Dijk, daarbij gesteund door resulta- ten van buitenlands onderzoek, dat

Bij de bemiddelingen werd gestreefd naar een daadwerkelijke ontmoeting tussen dader en slachtoffer, maar er kon ook sprake zijn van indirecte vormen van bemiddeling

De vrijwilligers van SHN hebben de taak om slachtoffers tijdens het eerste gesprek met SHN standaard te attenderen op de mogelijkheid een gesprek met de dader aan te gaan..

Een tweede verklaring voor de relatie tussen eerder en later slachtofferschap die in de litera- tuur gesuggereerd wordt, ste1t dat personen die slachtoff'er zijn geworden

Soms is de ιοί van het slachtofFer minder hjdelyk cn is de schade mede cen gevolg van zyn eigen gediag Het is met betrckkmg tot deze situatic dat de Raad van State zieh ooi*

 Laat de neusvleugels dichtdrukken vlak onder het neusbeen gedurende 15 minuten zonder te onderbreken..  Laat het hoofd voorover houden met de kin op

De bredere werking die door de politierechter en het hof in deze zaken wordt toegekend aan het slachtoffer met een bepaalde functie is ook geheel in lijn met

Hoewel het slachtoffer nu metterdaad een positie met rechten lijkt te krijgen, kunnen toch diverse kritische opmerkingen worden gemaakt. Allereerst moet gezegd dat het slachtoffer