• No results found

Samenhang tussen angst voor afwijzing en verlating en vermijding van intimiteit en symptomen van depressie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Samenhang tussen angst voor afwijzing en verlating en vermijding van intimiteit en symptomen van depressie"

Copied!
34
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bachelorproject Klinische Psychologie Amsterdam | 29 mei 2015

Samenhang tussen Angst voor afwijzing en verlating en Vermijding van

intimiteit en Symptomen van Depressie

Door: Eline van Vugt

Studentennummer: 10350721 Begeleider: Henk Jan Conradi Aantal woorden: 5876

(2)

Abstract

In deze studie wordt gekeken naar de samenhang tussen het cognitief/affectieve en het somatische symptoomcluster van depressie en Angst voor afwijzing en verlating en Vermijding van intimiteit. Dit werd cross-sectioneel met een bestaande dataset onderzocht bij 145 proefpersonen met een depressie en prospectief bij 68 proefpersonen (Conradi en de Jonge, 2009). Er bleek zowel een samenhang te bestaan tussen Angst voor afwijzing en verlating en Vermijding van intimiteit en het cognitief/affectieve cluster. Vermijding van intimiteit bleek verder sterker samen te hangen met het somatische cluster dan Angst voor afwijzing en verlating. Op itemniveau valt op dat, tegen verwachting in, een aantal

cognitief/affectieve items sterker samenhangen met Vermijding van intimiteit in plaats van Angst voor afwijzing en verlating.

Inleiding

Hechtingstheorie Bowlby

Volgens de hechtingstheorie van Bowlby (1980; 1973) is het universele doel van elk individu het verkrijgen van veiligheid. Daarbij gaat het om geborgenheid, bekrachtiging, steun en warmte (Ainsworth, Blehar, Waters, & Wall, 1978). Bowlby gaat ervan uit dat een individu deze basisbehoeften kan verkrijgen door zich te hechten aan een belangrijke andere, de zogenaamde hechtingspersoon. Deze hechtingspersoon is in de vroege jaren van een kind één van de primaire verzorgers, meestal de moeder en/of vader. Uit onderzoek van Hazan en Shaver (1987) bleek dat deze band later tot stand komt met een partner. Volgens Ainsworth et al. (1978) en Bowlby (1980) bestaan er verschillende manieren waarop individuen gehecht zijn aan hun hechtingspersoon. Twee componenten zijn hierbij van

(3)

belang: beschikbaarheid en responsiviteit. Een hechtingspersoon dient namelijk zowel beschikbaar als responsief te zijn om aan de hechtingsbehoeften van het individu te kunnen voldoen. Verschil in de mate waarin een hechtingspersoon beschikbaar en responsief is, kan resulteren in een verschil in activatie van het hechtingssysteem van degene die zich hecht. Wanneer het hechtingssysteem is geactiveerd, is er sprake van hechtingspersonen die zowel responsief als beschikbaar zijn. Wanneer een hechtingspersoon echter niet beschikbaar of responsief is, is er sprake van een disfunctionele activering van het hechtingssysteem. Een vorm van disfunctionele activering betreft hyperactivatie. Hierbij is de hechtingspersoon de ene keer wel beschikbaar en responsief en de andere keer niet. Er is hierbij sprake van onregelmatige bekrachtiging, ook wel intermittent reinforcement genoemd. Om zich toch van de (onzekere) aandacht van de hechtingsfiguur te verzekeren, wordt daarom heftig hechtingsgedrag vertoond. Er kan hierbij ook sprake zijn van boosheid ten aanzien van de hechtingsfiguur vanwege de inconsistente beschikbaarheid en responsiviteit. Een andere vorm van disfunctionele activering is deactivatie van het hechtingssysteem. Dit gebeurt voornamelijk bij ouders die consistent niet of nauwelijks beschikbaar of responsief zijn. Deze ouders kunnen zelfs als afwijzend ervaren worden. Deactivatie van hechtingsbehoeften is zelfbescherming in de vorm van een flight response in plaats van een fight respons zoals bij hyperactivatie. Dit verschil in activatie kan gezien worden als 2 dimensies van onveilige hechtingsvormen namelijk de dimensie Angst voor afwijzing en verlating (hyperactivatie van het hechtingssysteem) en de dimensie Vermijding van intimiteit (deactivatie van het

hechtingssysteem). Combinaties van deze twee dimensies resulteren in de vier verschillende hechtingsstijlen: veilige, gepreoccupeerde, vermijdende en angstig-vermijdende

(4)

overeen met gepreoccupeerde hechting en Vermijding van intimiteit met vermijdende hechting.

Wanneer het hechtingssysteem voortdurend wordt gehyperactiveerd, scoren deze individuen hoog op de dimensie Angst voor afwijzing en verlating. Deze individuen hebben geleerd dat ze hun emoties moeten intensiveren en hun symptomen moeten overdrijven om aandacht en daarmee steun, nabijheid, hulp en bekrachtiging van anderen te krijgen

(Rosenstein & Horowitz, 1996). Dit wordt bijvoorbeeld duidelijk in tijden van spanning en scheiding van een hechtingspersoon. Ze hebben echter ook geleerd dat ze niet altijd geholpen werden door hun hechtingspersoon, wat leidt tot onzekerheid.Deze individuen hebben minder zelfvertrouwen, maken zich zorgen over verlating en afwijzing en kunnen extreem jaloers en kwaad zijn wanneer ze het gevoel hebben dat ze bijvoorbeeld hun partner niet kunnen vertrouwen. Ook kunnen ze ongepast intieme self-disclosure vertonen (Cooper, Shaver & Collins, 1998). Ze zijn ook vaak bang om niet begrepen te worden (Collins & Feeney, 2000, aangehaald uit Wayment et al., 2002). Uit onderzoek blijkt daarnaast dat deze individuen in tijden van stress vaak rumineren en dat er verminderd sprake is van positieve cognities na het meemaken van een positieve gebeurtenis (Gentzler, Kerns, & Keener, 2010). Volgens Rosenstein et al. (1996) maken zij voornamelijk gebruik van emotiegerichte beschermingsmechanismen.

Wanneer het hechtingssysteem chronisch wordt gedeactiveerd, scoren deze individuen hoog op de dimensie Vermijding van intimiteit. Deze individuen hebben al op vroege leeftijd geleerd dat ze voor zichzelf moeten zorgen en dat de buitenwereld niet te vertrouwen en niet tot steun is, omdat hun basisbehoeften aan veiligheid, steun en bekrachtiging niet werden vervuld. Daarnaast minimaliseren ze de waarde van relaties en willen niet afhankelijk zijn van anderen, omdat nabijheid tot anderen hen kwetsbaar maakt

(5)

(Bartholomew, 1990). Ze hebben daardoor vaak geen lange intieme relaties, vinden het moeilijk om informatie over zichzelf prijs te geven en hebben relatief slechte sociale vaardigheden, wat kan leiden tot interpersoonlijke problemen (Cooper et al., 1998). Door het onderdrukken van hun hechtingsangsten zijn ze ook vaker emotioneel afstandelijk en sceptisch (Bowbly, 1980). Volgens Rosenstein et al. (1996) maken zij daarom gebruik van een beschermingsmechanisme die stressvolle gedachtes en gevoelens die geassocieerd zijn met het hechtingspersoon, voornamelijk afwijzing, minimaliseert. Ze maken voornamelijk gebruik van downregulatie, oftewel het wegdrukken van emoties. Het onderdrukken van het

hechtingssysteem kan in het ergste geval leiden tot een verhoogde kans op zelfmoord (Johnson et al., 2002).

Kortom, er bestaat een verschil in gedragingen en beschermingsmechanismen tussen individuen met gepreoccupeerde hechting en individuen met vermijdende hechting.

Individuen met gepreoccupeerde hechting zoeken uit alle macht naar steun en bekrachtiging door emotiegerichte beschermingsmechanismen en zijn daarmee afhankelijker van

hechtingspersonen dan individuen met vermijdende hechting. Deze individuen zoeken namelijk minder naar steun en bekrachtiging en hebben geleerd het allemaal zelf te moeten doen. Zij maken onder andere gebruik van downregulatie van emoties om met de afwijzing van hun hechtingsbehoeften om te gaan (Rosenstein & Horowitz, 1996; Cooper, Shaver & Collins, 1998; Collins & Feeney, 2000, aangehaald uit Wayment et al., 2002; Gentzler, Kerns, & Keener, 2010). Deze beschermingsmechanismen, het hyperactiveren en het deactiveren van het hechtingssysteem, hebben op jonge leeftijd een belangrijke functie van

zelfbescherming gehad. Het brengt hen echter in de problemen wanneer ze ouder worden en kan daarmee disfunctioneel worden.

(6)

Verband hechting en ernst depressie

Uit verschillend onderzoek is gebleken dat een veilige hechting beschermt tegen het ontwikkelen van psychpathologie en dat een onveilige hechting juist het risico vergroot (zie bijvoorbeeld Wayment et al., 2011). Zo blijkt een onveilige hechting in het algemeen samen te hangen met eenzaamheid, kwetsbaarheid voor schaamte, boosheid, paranoïde gedachten, angst voor evaluatie, pathologisch narcisme, somatische klachten, lager zelfvertrouwen en het negatief gebruik maken van sociale steun (Mikulincer & Shaver, 2002). Het hangt daarnaast samen met een ernstiger mate van psychopathologie na het ervaren van een stressvolle gebeurtenis (zie bv. Davila et al., 1996, Fowler et al. 2013), problemen in het omgaan met conflicten (Bretheron, 1992) en het ervaren van meer fysieke en psychologische distress, waaronder depressie en angst (Brennan, Shaver, & Tobey, 1991). Dit is in tegenstelling tot individuen met een veilige hechting, die zelfverzekerd zijn, in staat om met conflicten om te gaan en hun sociale relaties kunnen en willen gebruiken in

stressvolle momenten (Bowlby, 1973).

De samenhang tussen depressie en een onveilige hechting is in meerdere studies aangetoond. Zo bleek bijvoorbeeld uit een studie van Conradi en de Jonge (2009) dat een onveilige hechting samenhangt met het ervaren van meerdere depressieve episode, een slechter beloop van depressie, meer terugval en slechter sociaal functioneren. Dit bleek ook na onderzoek van Morley (2011) waarin gesuggereerd werd dat eerdere nare ervaringen met een hechtingspersoon een risico vormen voor het ontwikkelen van gedachten die de kwetsbaarheid voor het ontwikkelen van een depressie verhoogt. Dit geldt voornamelijk na het meemaken van een stressvolle gebeurtenis.

(7)

Deze bevindingen kunnen mede verklaard worden aan de hand van onderzoek waaruit blijkt dat interpersoonlijke stress een belangrijke risicofactor is voor het ontwikkelen van depressie. Interpersoonlijk trauma is een risicofactor voor het ontwikkelen van een depressieve stoornis (Handboek voor de classificatie van psychische stoornissen, 5e editie; American Psychiatric Association, 2014; zie ook Brown & Harris, 1978). Ouders die niet responsief of beschikbaar zijn vallen ook onder interpersoonlijk trauma wat de kans op het ontwikkelen van een depressie verhoogd.

Volgens de DSM-5 (2014) is een depressie een van de meest voorkomende

stoornissen met een jaarprevalentie tussen de vijf en zeven procent. Er wordt gesproken van een depressie wanneer vijf of meer van de volgende symptomen bijna elke dag aanwezig zijn gedurende een periode van twee weken. Minstens één van de symptomen is ofwel (1) een sombere stemming ofwel (2) verlies van interesse of plezier. De overige symptomen zijn (3) significant gewichtsverlies zonder dat dieet wordt aangehouden of een gewichtstoename, (4) insomnia of hypersomnia, (5) psychomotorische agitatie of vertraging, (6) vermoeidheid of verlies van energie, (7) gevoelens van waardeloosheid of buitensporige of onterechte schuldgevoelens, (8) verminderd vermogen tot nadenken of concentreren, of

besluiteloosheid en (9) recidiverende gedachten aan de dood, recidiverende

suïcidegedachten zonder een specifiek plan of een specifiek plan om suïcide te plegen. Daarnaast dienen de symptomen klinisch lijden te veroorzaken of beperkingen in het sociaal en/of beroepsmatig functioneren teweeg te brengen (DSM-5, 2014). De stemming tijdens een depressieve episode wordt door individuen vaak omschreven als neerslachting, verdrietig, moedeloos, terneergeslagen of in de put zitten. Er zijn ook individuen die de nadruk meer leggen op somatische klachten, zoals pijn (DSM-5, 2014).

(8)

Kortom, zowel de dimensie Angst voor afwijzing en verlating als de dimensie

Vermijding van intimiteit hangen samen met het ontwikkelen van depressie (zie bijvoorbeeld Wayment et al. 2011). Uit een onderzoek van Conradi en De Jonge (2009) bleken

gepreoccupeerde en vermijdende hechting niet van elkaar te verschillen in de ernst van depressie. Dit werd gemeten aan de hand van de somscore van de Beck Depression Inventory (Beck, Steer & Garbin; 1988).Er is nog weinig onderzoek gedaan naar een eventueel verschil tussen gepreoccupeerde en vermijdende hechting, oftewel tussen de dimensie Angst voor afwijzing en aflating en Vermijding van intimiteit, met betrekking tot symptoomclusters van depressie.

Cognitieve/affectie en somatische symptomen van depressie en hechting

In het onderzoek van Wayment en Vierthaler (2011) wordt de suggestie gewekt dat gepreoccupeerde hechting sterker samenhangt met cognitief/affectieve klachten en dat vermijdende hechting sterker samenhangt met somatische klachten.Dit kan komen doordat individuen met gepreoccupeerde hechting emotiegerichte beschermingsmechanismen gebruiken om steun en bekrachtiging te krijgen van belangrijke anderen en daardoor een affectieve stoornis, zoals depressie, kunnen ontwikkelen. Dit in tegenstelling tot individuen met vermijdende hechting. Deze individuen onderdrukken hun emoties waardoor

somatische klachten meer op de voorgrond komen te staan. Dit bleek uit een onderzoek van Gross (1995) waarbij werd geconcludeerd dat het onderdrukken van emoties leidt tot

verhoging van somatische gevoeligheid. Dit bleek zeker te gelden wanneer individuen somber zijn of in een negatieve staat verkeren. Deze individuen lijken gevoeliger voor het ontwikkelen van somatische klachten dan voor emotionele klachten. Dit wordt ook

(9)

staat zijn om hun hechtingssysteem de deactiveren waardoor ze helemaal geen emotionele stress ervaren (Fraley & Shaver, 1997; aangehaald uit Wayment, 1997), maar wel

lichamelijke klachten ontwikkelen.

Kortom, de cognitief/affectieve symptomen van depressie lijken sterker samen te hangen met gepreoccupeerde hechting in vergelijking met vermijdende hechting, terwijl vermijdende hechting sterker lijkt samen te hangen met de somatische symptomen van depressie in vergelijking met gepreoccupeerde hechting. Het artikel van Wayment et al. (2002) heeft een aantal beperkingen. Ten eerste is de groepsgrootte niet zo groot N=91 waardoor de power van het onderzoek lager ligt dan zou moeten. Daarnaast wordt er niet gefocust op de individuele symptomen van depressie, maar alleen op de symptoomclusters. Voor vervolgonderzoek is het van belang om een grotere steekproef te analyseren.

Daarnaast is het ook goed mogelijk dat gepreoccupeerde hechting sterker samenhangt met bepaalde of alle individuele symptomen die vallen onder het cognitief/affectieve cluster dan vermijdende hechting. Het tegenovergestelde kan gelden voor de individuele symptomen van het somatische cluster. Hier is echter tot op heden nog geen onderzoek naar gedaan. Dit zal in deze studie nader onderzocht worden.

Het huidige onderzoek

Het is van maatschappelijk belang om meer inzicht te krijgen in risicofactoren voor het ontwikkelen van een depressie, omdat een depressie op deze manier beter behandeld kan worden. Wanneer duidelijk wordt dat depressieve symptomen bij mensen die hoog scoren op de dimensie Angst voor afwijzing en verlating anders tot uiting komen dan bij de dimensie Vermijding van intimiteit, kan behandeling daarop afgestemd worden. Op deze manier kan ook de ernst van de depressie (sneller) afnemen en kan misschien de kans op

(10)

terugval verminderd worden. Volgens de DSM-5 (2014) kan er binnen depressie

onderscheid gemaakt worden tussen symptoomclusters. Het betreft hier cognitief/affectieve symptomen en somatische symptomen van depressie. De cognitief/affectieve symptomen zijn: somberheid, anhedonie, gevoelens van schuld of waardeloosheid, verminderde concentratie of besluitloosheid en suïcidegedachten. De somatische symptomen zijn: gewichtsverlies of een gewichtstoename, insomnia of hypersomnia, psychomotorische agitatie of vertraging en vermoeidheid of verlies van energie.Dit onderscheid kan ook gemaakt worden in de Beck Depression Inventory (BDI), een van de meest gebruikte vragenlijsten voor het meten van depressie (Beck et al. 1988; Thombs et al., 2010).

In de huidige studie wordt onderzoek gedaan naar de hechtingsdimensies in plaats van de hechtingsstijlen. Deze afweging is gemaakt, omdat de indeling van de hechtingsstijlen arbitrair is. Er wordt verwacht dat de dimensie Angst voor afwijzing en verlating een sterkere samenhang vertoont met cognitief/affectieve symptomen dan de dimensie Vermijding van intimiteit en dat Vermijding van intimiteit een sterkere samenhang vertoont met de

somatische symptomen dan Angst voor afwijzing en verlating.

Methoden

Steekproef

In deze studie werd gebruik gemaakt van een bestaande dataset van proefpersonen met een depressie die drie jaar lang zijn gevolgd (Conradi & De Jonge, 2009). De

proefpersonen namen deel in een gerandomiseerde klinische trial (Conradi en de Jonge 2007) en waren tussen de 18 en 70 jaar oud. Dit onderzoek bestond uit twee steekproeven. De eerste is een cross-sectioneel steekproef bestaande uit 145 proefpersonen en de tweede een prospectieve steekproef bestaande uit 68 proefpersonen. De cross-sectionele

(11)

steekproef bestaat uit 145 proefpersonen van de 267 die oorspronkelijk meededen. Deze reductie in het aantal proefpersonen heeft te maken met missende waarden. Deze ontstonden omdat hechting pas aan het einde van de follow up werd gemeten. Een groot aantal patiënten was al gestopt met het onderzoek voordat hechting werd gemeten. Daarnaast zijn van de sommige proefpersonen de somscores op de BDI niet bekend. De prospectieve steekproef is ontstaan door de gegevens te nemen van 68 proefpersonen op 24, 27, 30, 33 en 36 maanden die de hechtingsmetingen hebben ingevuld. Dit gebeurde pas na één jaar voor de follow-up.

Tabel 1

Socio-demografische gegevens van de cross-sectionele en de prospectieve steekproef

Cross-sectionele steekproef (N=145) Prospectieve steekroef (n=68)

Gemiddelde leeftijd (SD) 42.6 (11.0) 42.2 (12.1) Vrouw : Man 65, 5 : 34,5% 66.2: 33.8% Opleidingsniveau Laag 40,7% 45.6% Gemiddeld 38,6% 33.8% Hoog 20,7% 20.6% Nu in een relatie 79.4% 85,7%

Duur huidige relatie in jaren (SD) 18.3 (13.0) 18.8 (11.9) Werkzaamheden Werkzaam 57,2% 57,4% Huisman/vrouw 19.3% 17,6% Werkloos 14.5% 11.8% Anders 9.0% 13.2% Gemiddelde ECR (SD)

Angst voor verlating 55.50 (17. 21) 60, 60 (18. 92) en afwijzing Vermijding van 48. 49 (17. 08) 51. 13 (17. 62) intimiteit Gemiddelde BDI (SD) Cognitief/affectief 5.24 (5.87) 5.24 (5.54) Somatisch 3.31 (2.99) 3.45 (3.09) Meetinstrumenten Hechting

De onafhankelijke variabele hechting werd gemeten aan de hand van de Experiences in Close Relationships (ECR; Brennan, 1998) die hechting in partnerrelaties meet in het heden

(12)

en verleden. Er wordt gebruik gemaakt van twee subschalen: Angst voor afwijzing en

verlating en Vermijding van intimiteit. Vooraf worden twee vragen gesteld namelijk: A. Heeft u op dit moment een relatie met de opties ja, en mijn relatie duurt nu … jaar en .. maanden of nee. B. Heeft u ooit eerder een relatie gehad? Ja, en de langste duurde .. jaar, en … maanden of nee. Het gaat bij deze vragenlijst niet alleen om de huidige relatie, mocht deze er zijn, maar ook (eventuele) vroegere relaties. In totaal zijn er 36 items die bestaan uit uitspraken, waarbij de deelnemer dient aan te geven in welke mate de uitspraak op hem/haar van toepassing is. Er zijn 7 antwoordmogelijkheden: 1=zeer oneens, 2=grotendeels oneens, 3=beetje oneens, 4=neutraal/gemengd, 5=beetje eens,

6=grotendeels eens en 7=zeer eens. De deelnemer dient achter elke uitspraak het cijfer te omcirkelen dat het beste de gevoelens over de partnerrelatie weergeeft. Ter illustratie worden twee voorbeelditems gegeven. Voorbeelditem 2: Ik maak me zorgen over in de steek gelaten worden. Hiermee wordt de subschaal Angst voor afwijzing en verlating gemeten. Voorbeelditem 11: Ik wil een hechte band met mijn partner, maar ik trek me steeds terug. Hiermee wordt de subschaal Vermijding van intimiteit gemeten. Oorspronkelijk komt deze vragenlijst van Brennan et al. (1998), maar deze Nederlandse vertaling en

bewerking is gemaakt door Conradi et al., (2006 / 2010). De twee subschalen hebben een hoge betrouwbaarheid: Angst voor afwijzing en verlating met Cronbach’s α=.86 en Vermijding van intimiteit met Cronbach’s α=.88.

Depressie

Er werd gebruik gemaakt van de Beck Depression Inventory (BDI), waarmee de

afhankelijke variabele depressie werd gemeten. De deelnemer dient bij elk item de uitspraak te kiezen die het beste weergeeft hoe de deelnemer zich de afgelopen week, met vandaag

(13)

erbij, gevoeld heeft. Wanneer in een item meerdere uitspraken staan die even goed van toepassing lijken, mag het cijfer van elk van deze uitspraken omcirkeld worden. Er wordt vervolgens met het gemiddelde hiervan gerekend. De vragenlijst bestaat uit 21 items met elk vier uitspraken. De uitspraken zijn genummerd van 0-3 en daarmee heeft deze vragenlijst een nominale schaal. Een voorbeeld item is: 0; ik voel met niet verdrietig, 1; ik voel me verdrietig, 2; ik ben voortdurend verdrietig en ik kan het niet van me afzetten, 3; ik ben zó verdrietig of ongelukkig dat ik het niet meer verdragen kan. De BDI kan onderverdeeld worden in twee subschalen: cognitief/affectieve en somatische subschaal. Items die vallen onder het cognitieve cluster zijn: verdrietig, moedeloos, mislukkeling, vermindering van plezier, schuldig, gevoel gestraft te worden, teleurgesteld in mezelf, kritiek vanwege

zwakheden, suïcideneigingen, huilen, ergeren, vermindering belangstelling andere mensen, besluiteloosheid, beslissingen nemen en uiterlijk (items 1-14). De items die vallen onder het somatische cluster zijn: verlies van energie op het werk of met activiteiten, slaapproblemen, moeheid, vermindering eetlust, zorgen over de gezondheid en vermindering belangstelling in seks (items 15-21). De BDI is een valide en betrouwbaar meetinstrument (Luteijn en Bouman, 1988; aangehaald uit Conradi en De Jonge, 2009). Cronbach’s alfa voor de totaalschaal is .90.

Statistische analyses

In deze studie worden de volgende twee hypothesen getoetst:

1. Angst voor afwijzing en verlaten hangt sterker samen met de geclusterde

cognitief/affectieve symptomen van depressie dan Vermijding van intimiteit, en Vermijding van intimiteit met de geclusterde somatische symptomen van depressie dan Angst voor afwijzing en verlating

(14)

2. Angst voor afwijzing en verlating hangt sterker samen met de individuele

cognitief/affectieve symptomen van depressie dan Vermijding van intimiteit en Vermijding van intimiteit meer met de afzonderlijke somatische symptomen dan Angst voor afwijzing en verlating.

De analyses uit dit onderzoek zijn uitgevoerd met IBM SPSS Statistics 22. Hypothese 1 wordt getoetst met behulp van een multiple regressie analyse. De eerste multiple regressie analyse wordt uitgevoerd met Angst voor afwijzing en verlating en Vermijding van intimiteit (ECR) als onafhankelijke variabelen en het cognitief/affectieve symptoomcluster als

afhankelijke variabele (BDI). Verwacht wordt dat de Bèta van Angst voor afwijzing en verlating groter zal zijn dan de Bèta voor Vermijding van intimiteit. De tweede multiple regressie analyse wordt uitgevoerd met dezelfde onafhankelijke variabelen, maar nu met het somatische symptoomcluster van de BDI als afhankelijke variabele. Verwacht wordt dat de Bèta van Vermijding van intimiteit groter zal zijn dan de Bèta voor Angst voor afwijzing en verlating.

Hypothese 2 wordt ook getoetst met een multiple regressie analyse. De onafhankelijke variabelen zijn net zoals eerder Angst voor afwijzing en verlating en Vermijding van intimiteit. De afhankelijke variabelen zijn de losse items van de BDI. Verwacht wordt dat de Bèta’s van Angst en afwijzing en verlating groter zullen zijn voor de afzonderlijke cognitief/affectieve items dan Vermijding van intimiteit.Daarnaast wordt verwacht dat de Bèta’s van Vermijding van intimiteit groter zullen zijn voor de afzonderlijke somatische items dan Angst voor afwijzing en verlating.

(15)

Samenhang hechting en symptoomcluster van depressie

Voor het toetsen van de eerste hypothese werd eerst de cognitief/affectieve schaal als afhankelijke variabele genomen. De twee hechtingsdimensies samen verklaarden 23,4% van de totale variantie op de cognitief/affectieve schaal met F(2,143)=21,39, p<.001. Uit deze multiple regressie analyse bleek dat de Bèta van Afwijzing en verlating significant afweek van nul B=.267, t(140)=3.20, p<.001. Dit geldt ook voor de Bèta van Vermijding van intimiteit B=.299, t(140)=3.60, p<.001. De Bèta van Afwijzing en verlating is vergelijkbaar met de Bèta van Vermijding van intimiteit. Dit is niet in lijn met de hypothese die is

opgesteld. Hierbij werd namelijk verwacht dat de Bèta van Angst voor afwijzing en verlating groter zou zijn dan die van Vermijding van intimiteit.

De twee hechtingsdimensies verklaarden samen 20% van de totale variantie van de somscore op de somatische schaal met F(2,143)=17.59, p<.001. Uit de multiple

regressieanalyse bleek dat de Bèta’s van beide schalen van de ECR significant afweken van nul en significant iets toevoegden aan het model. De Bèta voor Vermijding van intimiteit is .336, met t(141)=3.96 en p<.001. De Bèta van Afwijzing en verlating is .179 met t(141)=2.11, p=.037. De Bèta van Vermijding van intimiteit bleek bijna twee keer groter te zijn dan de Bèta van Afwijzing en verlating. Dit is in lijn met de hypothese.

(16)

Tabel 2

Score op de losse BDI-items onderverdeeld in cognitief/affectieve en somatische cluster en twee dimensies Vermijding van intimiteit Afwijzing en verlating

N=143 N=144

M (SD) Beta’s, (p-waarde) Cognitief/affectieve items BDI

Verdrietig (item 1) .31, (.52) .109 (.225) .263* (.004)

Moedeloos (item 2) .32, (.65) .309* (<.001) .189* (.029)

Mislukkeling (item 3) .35 (.63) .194* (.031) .202* (.025)

Vermindering van plezier (item 4) .63 (.66) .463* (<.001) .103 (.208)

Schuldig (item5) .35 (.62) .115 (.204) .236* (.010)

Gevoel gestraft te worden (item 6) .11 (.43) .070 (.455) .136 (.147)

Teleurgesteld in mezelf (item 7) .33 (.53) .149 (.098) .226* (.013)

Kritiek vanwege zwakheden (item 8) .34 (.65) .030 (.734) .311* (.001)

Suïcideneigingen (item 9) .21 (.47) .293* (.001) .135 (.126)

Huilen (item 10) .38 (.80) .108 (.251) .075 (.423)

Ergeren (item 11) .42 (.62) .225* (.013) .151 (.094)

Vermindering belangstelling andere

mensen (item 12) .44 (.66) .349* (<.001) .068 (.440)

Besluiteloosheid (item 13) .73 (.79) .292* (.001) .114 (.199)

Uiterlijk (item 14) .32 (.73) .065 (.468) .293* (.001)

Somatische items BDI

Verlies van energie op het werk of met

activiteiten (item 15) .68 (.67) .288* (.001) .191* (.029)

Slaapproblemen (item 16) .65 (.86) .109 (.243) .132 (.158)

Moeheid (item 17) .72 (.68) .186* (.041) .166 (.068)

Vermindering eetlust (item 18) .19 (.49) .286* (.002) .073 (.415)

Gewichtsverlies (item 19) .23 (.67) .212* (.024) -.088 ( .347)

Zorgen over de gezondheid (item 20) .30 (.52) .116 (.216) .126 (.178) Vermindering belangstelling in seks (item 21) .65 (.88) .331* (<.001) .148 (.087)

Alle gecorrigeerde b-waardes die significant zijn, zijn aangegeven met *

De resultaten uit Tabel 2 zijn niet eenduidig in lijn met de opgestelde hypotheses. De items die in overeenstemming zijn met de hypothese dat de losse items van het

cognitief/affectieve cluster van de BDI sterker en significant samenhangen met Angst voor afwijzing en verlating dan tot Vermijding van intimiteit zijn: verdrietig (item 1), schuldig (item 5), teleurgesteld in mezelf (item 7), kritiek vanwege zwakheden (item8) en uiterlijk (item 14).

De items die in lijn staan met de hypothese dat de losse items van het somatisch cluster van de BDI sterker samenhangen met Vermijding van intimiteit dan met Angst voor afwijzing en verlating zijn: verlies van energie op het werk of met activiteit (item 15),

(17)

moeheid (item 17), vermindering eetlust (item 18), gewichtsverlies (item 19) en vermindering belangstelling in seks (item 21).

Er is verder een item die even sterk en significant samenhangen met zowel Angst voor afwijzing en verlating als met Vermijding van intimiteit: mislukkeling (item 3). De items die tegen verwachting in sterker samenhangen met Vermijding van intimiteit dan met Angst voor afwijzing en verlating zijn: moedeloos (item 2), vermindering van plezier (item 4), suïcideneigingen (item 9), ergeren (item 11), vermindering belangstelling voor andere mensen (item 12) en besluiteloosheid (item 13). Er waren geen items die sterker en significant samenhangen met Angst voor afwijzing en verlating dan met Vermijding van intimiteit.

Tot slot bleek uit deze analyse dat de Bèta’s van een aantal items niet significant samenhangen met zowel Angst voor afwijzing en verlating als met Vermijding van intimiteit. Dit geldt voor de volgende items van het cognitief/affectieve cluster van de BDI: gevoel gestraft te worden (item 6) en huilen (item 10). Voor het somatische cluster van de BDI geldt dit voor de items: slaapproblemen (item 16) en zorgen over de gezondheid (item 20).

Kortom, de items die sterker en daarnaast significant samenhangen met Angst voor afwijzing en verlating dan met Vermijding van intimiteit zijn: verdrietig (item 1), schuldig (item 5), teleurgesteld in mezelf (item 7), kritiek vanwege zwakheden (item 8) en uiterlijk (item 14). De items die sterker en daarnaast significant samenhangen met Vermijding van intimiteit dan met Angst voor afwijzing en verlating zijn: moedeloos (item 2), vermindering van plezier (item 4), suïcideneigingen (item 9), ergeren (item 11), vermindering

belangstelling voor andere mensen (item 12) en besluiteloosheid (item 13), verlies van energie op het werk of met activiteit (item 15), moeheid (item 17), vermindering eetlust (item 18), gewichtsverlies (item 19) en vermindering belangstelling in seks (item 21).

(18)

In deze studie is naast cross-sectioneel onderzoek ook prospectief onderzoek

uitgevoerd. Er is hierbij dimensioneel getoetst. Deze toets is uitgevoerd om te controleren of beide hechtingsdimensies, gemeten met de score op Angst voor afwijzing en verlating en Vermijding van intimiteit, significant samenhangen met het gemiddelde beloop van het cognitief/affectieve en somatische symptoomcluster van de BDI (gemeten op vijf tijdsmomenten; 24, 27, 30, 33, 36 maanden). Ditzelfde is getoetst voor alle losse items. Hiervoor is gebruik gemaakt van mixed model, omdat er met deze analyse rekening wordt gehouden met het clusteren van BDI scores binnen proefpersonen. Daarnaast wordt er met het probleem van missende waarden omgegaan, door deze simpelweg te zien als missend, zonder dat de overige data van één proefpersoon verwijdert moet worden.

Uit deze toets bleek dat op het cognitief/affectieve clusters van de BDI de F-waarde voor Angst voor afwijzing en verlating kleiner is en niet significant F=3.524, p=.065, dan de F-waarde voor Vermijding van intimiteit op het cognitief/affectieve cluster van de BDI,

F=8.224, p=.005. Dit is niet in lijn met hetgeen werd verwacht. Op het somatische cluster van de BDI bleek dat de F-waarde voor Angst voor afwijzing en verlating kleiner en niet

significant was: F=1.167, p=.284 in vergelijking met de F-waarde voor Vermijding van intimiteit, F=2.715, p.008. Vermijding van intimiteit hangt wel samen met het gemiddelde beloop van het somatische cluster van de BDI. Dit is in lijn met hetgeen werd verwacht. In tabel 3 is de samenhang tussen de losse BDI items en Angst voor afwijzing en verlating en Vermijding van intimiteit weergegeven.

(19)

Tabel 3

Mixed model analyse van de losse BDI items per dimensie van de prospectieve steekproef

Vermijding van intimiteit Angst voor afwijzing en verlating

N=68

F-waarde, (p-waarde) Cognitief/affectieve items BDI

Verdrietig (item 1) 5.481 * (.002) .822 (.367)

Moedeloos (item 2) 11.42* (.001) 3.16 (.079)

Mislukkeling (item 3) 7.12* (.009) 8.96* (.004)

Vermindering van plezier (item 4) 8.01* (.006) 1.31 (.255)

Schuldig (item5) 2.56 (.113) 2.22 (.140)

Gevoel gestraft te worden (item 6) 6.19* (.015) 1.51 (.222)

Teleurgesteld in mezelf (item 7) 5.72* (.019) 6.26* (.014)

Kritiek vanwege zwakheden (item 8) 5.30* (.024) 4.91* (.029)

Suïcideneigingen (item 9) 4.79* (.032) 1.10 (.297)

Huilen (item 10) 4.12 (.521) .072 (.790)

Ergeren (item 11) 2.48 (.119) 2.78 (.099)

Vermindering belangstelling andere 4.48* (.038) 0.36 (.549)

mensen (item 12)

Besluiteloosheid (item 13) 2.42 (.124) .244 (.623)

Uiterlijk (item 14) 3.18 (.079) 3.31 (.073)

Somatische items BDI

Verlies van energie op het werk of met 3.59 (.062) 1.80 (.184)

activiteiten (item 15)

Slaapproblemen (item 16) 2.24 (.139) 1.78 (.186)

Moeheid (item 17) 2.50 (.118) 1.68 (.199)

Vermindering eetlust (item 18) 12.28* (.001) 1.66 (.202)

Gewichtsverlies (item 19) .28 (.600) .13 (.715)

Zorgen over de gezondheid (item 20) .73 (.395) .232 (.631)

Vermindering belangstelling in seks (item 21) 11.25* (.001) .072 (.790)

Alle F-waardes die significant zijn, zijn aangegeven met *

Uit deze prospectieve analyse blijkt één item zoals verwacht alleen significant en sterk samenhangt met Angst voor afwijzing en verlating: mislukkeling (item 3). De items die zoals verwacht sterker en significant samenhangen met Vermijding van intimiteit zijn:

vermindering van eetlust (item 18) en vermindering belangstelling in seks (item 21). De items die even sterk en significant samenhangen met zowel Angst voor afwijzing en verlating en Vermijding van intimiteit zijn: teleurgesteld in mezelf (item 7) en kritiek vanwege zwakheden (item 8). De items die sterker en significant samenhangen met

Vermijding van intimiteit in tegenstelling tot Angst voor afwijzing en verlating zijn: verdrietig, moedeloos, vermindering van plezier, gevoel gestraft te worden, suïcideneigingen en

(20)

vermindering belangstelling in anderen. De items die zowel niet significant samenhangen met Angst voor afwijzing en verlating en Vermijding van intimiteit zijn: schuldig, huilen, ergeren, besluiteloosheid, uiterlijk, verlies van energie op het werk of activiteiten, slaapproblemen, moeheid, gewichtsverlies en zorgen over gezondheid.

Discussie

Uit het cross-sectionele onderzoek blijkt dat Vermijding van intimiteit zoals verwacht sterker samenhangt met somatische symptomen van depressie dan Angst voor afwijzing en verlating. Uit dit onderzoek kon echter geen steun gevonden worden voor een sterkere samenhang tussen Angst voor afwijzing en verlating en het cognitief/affectieve cluster van depressie in vergelijking met Vermijding van intimiteit. Dit werd verder duidelijk wanneer gekeken wordt naar de losse items. Uit dit onderzoek blijkt dat een aantal

cognitief/affectieve symptomen van depressie sterker samenhangt met Vermijding van intimiteit in plaats van met Angst voor afwijzing en verlating. Dit verklaart de bevinding dat Angst voor afwijzing en verlating en Vermijding van intimiteit even sterk samenhangen met het cognitief-affectieve cluster.

Deze bevindingen worden gedeeltelijk ondersteund door het prospectieve onderzoek. Hieruit blijkt namelijk ook dat Angst voor afwijzing en verlating niet sterker samenhangt met cognitief/affectieve symptomen in vergelijking met Vermijding van intimiteit. Vermijding van intimiteit lijkt wel sterker samen te hangen met de somatische symptomen. Er blijken echter verschillen te bestaan tussen het cross-sectioneel onderzoek en het prospectieve onderzoek op itemniveau. Hieruit blijkt namelijk dat er nog minder items samenhangen met zowel Angst voor afwijzing en verlating als met Vermijding van intimiteit. Opvallend is voornamelijk dat het item verdriet in de prospectieve data sterker

(21)

samenhangt met Vermijding van intimiteit, terwijl dit item in het cross-sectioneel onderzoek juist sterker samenhangt met Angst voor afwijzing en verlating. Met de prospectieve data dient voorzichtigheid geboden te worden, omdat dit een kleine groep (n=68) betrof en omdat het door de lange meetperiode mogelijk is dat een aantal proefpersonen niet meer depressief waren. Er dient voorzichtigheid geboden te worden bij het geven van klinische implicaties. Het is aan de hand van deze resultaten niet mogelijk om bij individuen met gepreoccupeerde hechting/dimensie Angst voor afwijzing en verlating, de nadruk te leggen op de cognitief/affectieve symptomen. Bij individuen met vermijdende hechting/dimensie Vermijding van intimiteit is het niet mogelijk om te zeggen dat de nadruk dient te liggen op het behandelen van op de somatische symptomen, maar wel dat ze minder

cognitief/affectieve symptomen ontwikkelen.

Een mogelijke alternatieve verklaring voor de gevonden resultaten is dat er meerdere vormen bestaan van depressie waarbij bijvoorbeeld de symptomen die uit dit onderzoek sterk lijken samen te hangen met gepreoccupeerde hechting/dimensie Angst voor afwijzing en verlating één bepaalde vorm van depressie aanneemt, terwijl individuen met

vermijdende hechting/dimensie Vermijding van intimiteit een andere vorm van depressie ontwikkelen. Angst voor afwijzing en verlating bleek uit eerder onderzoek samen te hangen met intensiveren van emoties, onzekerheid, laag zelfvertrouwen, zorgen over afwijzing, ongepaste intimiteit, rumineren, minder positieve cognities en emotiegerichte

beschermingsmechanismen. Gekeken naar de items van de BDI die volgens de cross-sectionele data significant samenhangen met Angst voor afwijzing en verlating valt op dat deze items goed passen bij het hiervoor beschreven beeld: verdrietig, schuldig, teleurgesteld in mezelf, kritiek vanwege zwakheden en uiterlijk. De samenhang met het item ‘verdrietig’ kan voortkomen uit de gebruikte emotiegerichte beschermingsmechanismen en de niet

(22)

vervulde behoefte om steun en bekrachtiging te krijgen van een belangrijke andere. Dat deze individuen zich sneller schuldig voelen dan individuen die hoog scoren op de dimensie Vermijding van intimiteit, kan komen omdat deze individuen vaker hun emoties

internaliseren en het zichzelf kwalijk nemen als een situatie niet goed verloopt.

‘Teleurgesteld in mezelf’ hangt hier ook mee samen, mede omdat hun ouders af en toe wel beschikbaar en responsief waren en de andere keer niet, wat kan leiden tot teleurstelling en cognities zoals: ‘had ik maar meer mijn best gedaan’. Deze individuen zijn verder erg

onzeker, wat de samenhang met ‘kritiek vanwege zwakheden’ kan verklaren. De samenhang met dit item kan ook verklaard worden doordat deze individuen het gevoel hebben dat ze continu afhankelijk zijn van anderen en niet vertrouwen in hun eigen capaciteiten.

Vermijding van intimiteit bleek uit eerder onderzoek sterker samen te hangen met voor jezelf zorgen, de buitenwereld niet vertrouwen, minimaliseren van relaties/niet afhankelijk willen zijn, vermijding van intimiteit, slechte sociale vaardigheden, weinig self-disclosure, wegdrukken van emoties wat kan leiden tot somatisatie en suïcide. Gekeken naar de items van de BDI die volgens de cross-sectioneel data significant samenhangen met Vermijding van intimiteit valt op dat ook deze items: moedeloos, vermindering plezier, suïcideneigingen, ergeren, vermindering belangstelling voor andere mensen,

besluiteloosheid, moeheid en vermindering belangstelling in seks, redelijk goed passen bij het hiervoor beschreven beeld. Over het algemeen valt namelijk op dat het items zijn die over somatiek en vermijding van intimiteit gaan. Dit geldt voornamelijk voor het item ‘vermindering belangstelling voor andere mensen’, maar ook voor ‘vermindering

belangstelling in seks’, aangezien dit een intieme daad is tussen twee partners. Het item ‘ergeren’ zou sterker met Vermijding van intimiteit kunnen samenhangen, omdat deze individuen weinig sociale vaardigheden hebben en contact met anderen vermijden waardoor

(23)

ze minder goed in staat zijn om zich te verplaatsen in anderen. Dit kan ertoe leiden dat ze het gedrag van andere mensen minder goed kunnen plaatsen en zich daardoor sneller zullen ergeren. De sterke samenhang met het item ‘vermindering van plezier’ kan komen doordat deze individuen hun emoties wegdrukken waardoor ze ook geen plezier meer kunnen ervaren. Hetzelfde zou kunnen gelden voor het item ‘moedeloos’. Uit eerder onderzoek werd de suggestie gewekt dat Vermijding van intimiteit sterker samenhing met suïcide. De reden die hieraan ten grondslag ligt, is echter nog nauwelijks onderzocht. De samenhang met het item ‘besluiteloosheid’ kan uit deze theorie niet verklaard worden, waardoor ook hier meer onderzoek naar gedaan dient te worden.

Deze verbanden dienen in vervolgonderzoek verder onderzocht te worden, aangezien dit onderzoek exploratief was. Doordat er verder enkel vijf van de negen

symptomen aanwezig hoeven te zijn voor een depressiediagnose is er een verscheidenheid aan ‘soorten depressies’ mogelijk. In vervolgonderzoek kan hier onderzoek naar gedaan worden. Dit zou gedaan kunnen worden door mensen samen te voegen die

overeenkomende depressieve symptomen hebben en vervolgens de samenhang te bekijken tussen deze vormen en onveilige hechting.

(24)

Literatuurlijst

Ainsworth, M. D. S. (1979). Infant-mother attachment. American Psychologist, 34, 932-937

American Psychiatric Association. (2014). Handboek voor de classificatie van psychische stoornissen (DSM-5). Nederlandse vertaling van Diagnostics and Statisctical Manual of Mental Disorders, Fith Edition. Amsterdam: Boom.

Bartholomew, K. & Horowitz, L. M. (1991). Attachment styles amoung young adults: A test of a Four Category model. Journal of Social and Personal Relationships, 61, 226-244.

Beck, A. T., Steer, R. A. & Garbin, M. G. (1988). Psychometric properties of the Beck depression inventory: twenty-five years of evaluation. Clinical Psychology Review, 8, 77-100

Bowlby, J. (1980). Attachment and loss,Vol. 3: Loss, sadness, and depression. NewYork: Basic Books.

Brennan, K. A., Shaver, E R., & Tobey, A. E. (1991). Attachment styles, gender, and parental problem drinking. Journal of Social and Personal Relationships, 8, 451-466.

Bretheron, I. (1992). The origins of attachment theory: John Bowlby and Mary Ainsworth. Developmental Psychology, 28, 759-775.

Cooper, L. M., Shaver, P. R., & Collins, N. L. (1998). Attachment styles, emotion regulation, and adjustment in adolescence. Journal of Personality and Social Psychology, 74, 1380–1397.

Conradi. H.J. & Jonge, de P. (2009). Recurrent depression and the role of adult attachment: A prospective and a retrospective study. Journal of Affective Disorders, 116, 93-99.

(25)

Davila, J., Hammen, C., Burge, D., Daley ,S. E., Paley, B. (1996). Cognitive/interpersonal correlates of adult interpersonal problem-solving strategies. Cognitive Therapy and Research, 20, 465–480.

DeLongis, A., & Holtzman, S. (2005). Coping in context: The role of stress, social support, and personality in coping. Journal of Personality, 73, 1633–1656.

Gentzler, A. L., Kerns, K., & Keener, E. (2010). Emotional reactions and regulatory responses to negative and positive events: Associations with attachment and gender. Motivation and Emotion, 34, 78–92.

Gross, J. J., & John, O. P. (2003). Individual differences in two emotion regulation processes:

Implications for affect, relationships, and wellbeing. Journal of Personality and Social Psychology, 85, 348–362

Gross, J.J. (1995). Emotional suppression. The Sciences and Engineering, 55, 3015.

Hazan, C., & Shaver, E (1987). Romantic love conceptualized as an attachment process. Journal of Personality and Social Psychology, 52, 511-524.

Holmberg, D., Lomore, C. D. & Takacs, T. A. (2011). Adult attachment styles and stressor severity as moderators of the coping sequence. Personal Relationships, 18, 502-517.

Johnson, J. G., Cohen, P., Gould, M. S., Kasen, S., Brown, J., & Brook, J. S. (2002). Childhood adversities, interpersonal difficulties, and risk for suicide attempts during late adolescence and early adulthood. Archives of General Psychiatry, 59, 741–749.

(26)

Mikulincer, M., Gillath, O. & Shaver, P. R. (2002). Activation of the Attachment system in adulthood: threat-related primes increase the accessibility of mental representations of attachment figures. Journal of Personality and Social Psychology, 83, 881-895.

Morley, T. E. & Moran, G. (2011). The origins of cognitive vulnerability in early childhood: Mechanisms linking attachment to later depression. Clinical Psychology Review, 31, 1071-1082.

Roelofs, J., Lee, C., Ruijten, T. & Lobbestael, J. (2011). The mediating role of early maladaptive schemas in the relation between quality of attachment relationships and symptoms of depression in adolescents. Behavioral and Cognitive Psychotherapy, 39, 471-479.

Rosenstein, D. S. & Horowitz, H. A. (1996). Adolescent Attachment and Psychopathology. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 64, 244-253.

Thombs, B. D., Ziegelstein, R. C., Pilote, L., Dozois, D. J. A., Beck. A. T. et al. (2010). Somatic symptom overlap in Beck Depression Inventory-II scores following myocardial infarction. The British Journal of Psychiatry, 197, 61-66.

Wayment, H. A. & Vierthaler, J. (2002). Attachment style and bereavement reactions. Journal of loss and trauma, 7, 129,149.

(27)

Amsterdam | 11 juni 2015

Onderzoeksvoorstel Honoursvariant

Bachelorproject Klinische Psychologie

Universiteit van Amsterdam

De Samenhangen tussen Angst voor afwijzing en verlating & Vermijding van

Intimiteit en de aard van Depressie

Door: Eline van Vugt

Begeleider: Henk Jan Conradi Studentennummer: 10350721 Aantal woorden: 1481

(28)

Korte samenvatting

Er is sinds de hechtingstheorie van Bowlby (1980) interesse voor de samenhang tussen hechting en depressie. Er is echter ten eerste geen eenduidige definitie van

depressie, waardoor onderzoek en interpretaties worden bemoeilijkt (Mendels & Cochrane, 1968) en ten tweede wordt in de literatuur de suggestie gewekt dat er verschillende soorten depressie zijn (Blatt, 2004). Het is van wetenschappelijk belang om de samenhang tussen hechting en depressie verder te onderzoeken, omdat er dan meer duidelijkheid kan komen rondom de ontstaansgeschiedenis, het beloop en de aard van depressie. Het is daarnaast van maatschappelijk belang, omdat verschil in hechting kan leiden tot een andere uiting van depressie waar mogelijk een andere behandeling beter bij aan kan sluiten.

Dit onderzoeksvoorstel is een voorstel voor een replicatiestudie van de studie die is uitgevoerd tijdens het bachelorproject. Er is gekozen voor een replicatiestudie, omdat het onderzoek wat gedaan is tijdens het bachelorproject de eerste studie is waarbij er naar de symptomen van depressie is gekeken vanuit een hechtingsperspectief. Daarbij was de

sample niet zo groot, zeker van de prospectieve groep (n=68, n=145 voor de cross-sectionele groep) en is er alleen onderzoek verricht naar individuen die meerdere depressieve episodes hebben gehad. In de replicatiestudie wordt de samenhang tussen twee onveilige

hechtingsdimensies, namelijk Angst voor afwijzing en verlating (hyperactivatie) en Vermijding van intimiteit (deactivatie) (Bartholomew, 1991) en de aard van depressie onderzocht.

Afleiding van de onderzoeksvraag

Er werd, in het onderzoek dat tijdens het bachelorproject naar dit onderwerp is uitgevoerd, verwacht dat Angst voor afwijzing en verlating sterker met het

cognitief/affectieve cluster van depressie zou samenhangen dan Vermijding van intimiteit en dat Vermijding van intimiteit sterker met het somatische cluster van depressie samenhangt dan met Angst voor afwijzing en verlating. De laatste hypothese werd wel ondersteund, maar de eerste gedeeltelijk. Vermijding van intimiteit en Angst voor afwijzing en verlating blijken namelijk even sterk samen te hangen met het cognitief/affectieve cluster.

Wanneer op item niveau wordt gekeken, wordt dit verklaard doordat de helft van de items sterker met de ene dimensie samenhangt en de andere helft met de andere. Hierbij valt echter wat op. Uit eerder onderzoek blijkt namelijk dat Angst voor afwijzing en verlating

(29)

samenhangt met intensiveren van emoties, onzekerheid, laag zelfvertrouwen, zorgen over afwijzing, ongepaste intimiteit, rumineren, minder positieve cognities en emotiegerichte beschermingsmechanismen (Rosenstein & Horowitz, 1996; Cooper, Shaver & Collins, 1998; Collins & Feeney, 2000, aangehaald uit Wayment et al., 2002; Gentzler, Kerns, & Keener, 2010). Gekeken naar de items van de BDI die volgens de cross-sectionele data significant samenhangen met Angst voor afwijzing en verlating valt op dat de volgende items goed passen bij het hiervoor beschreven beeld: verdrietig, schuldig, teleurgesteld in mezelf, kritiek vanwege zwakheden en uiterlijk.

Vermijding van intimiteit blijkt daarentegen sterker samen te hangen met voor jezelf zorgen, de buitenwereld niet vertrouwen, minimaliseren van relaties/niet afhankelijk willen zijn, vermijding van intimiteit, slechte sociale vaardigheden, weinig self-disclosure, drukken emoties weg wat kan leiden tot somatisatie en suïcide (Rosenstein, 1996; Johnson et al. 2002, Bowlby, 1980). Gekeken naar de items van de BDI die volgens de cross-sectionele data significant samenhangen met Vermijding van intimiteit valt op dat ook de items

moedeloosheid, vermindering van plezier, suïcideneigingen, ergeren, vermindering belangstelling voor andere mensen, besluiteloosheid, moeheid, verlies van energie op het werk of met activiteiten, vermindering eetlust, gewichtsverlies en vermindering

belangstelling in seks, redelijk goed passen bij het hiervoor beschreven beeld (zie voor verdere uitleg het bachelorproject).

Deze resultaten suggereren dat de hechting die een individu ontwikkelt, leidt tot een verschil in de uiting van depressie. Om deze bevinding robuuster te maken, wordt deze replicatiestudie voorgesteld. Een belangrijk verschil met de voorgaande studie is dat de verwachtingen niet enkel op het item niveau van de BDI worden getest, maar ook op het symptoomniveau die door de DSM-5 wordt voorgesteld.

Onderzoeksmethode Deelnemers

Voor dit onderzoek dienen in totaal minimaal 260 deelnemers met een diagnose depressieve stoornis opgenomen te worden. Er is gekozen voor dit aantal, omdat na een a priori poweranalyse met een power van 0.8, alfa van .05 en effectgrootte f²=0.037 een groepsgrootte van 262 wordt voorgesteld. Deze effectgrootte is berekend met de laagste R square die uit het eerder gedane onderzoek naar voren is gekomen. De proefpersonen

(30)

worden via verschillende huisartsenpraktijken geworven. Exclusiecriteria zijn: behandeling voor een levensbedreigende medische conditie, schizofrenie, bipolaire stoornis,

psychotische kenmerken, dementie, laag IQ, zwangerschap en middelafhankelijkheid. In plaats van deelnemers te onderzoeken met herhaaldelijke depressieve episodes, worden in deze studie alleen deelnemers geïncludeerd die voor de eerste keer hulp zoeken voor hun depressie, omdat op deze manier gekeken kan worden of de resultaten die gevonden zijn in het bachelorproject te generaliseren zijn naar individuen die voor de eerste keer

behandeling zoeken. Het is belangrijk om individuen te onderzoeken die voor de eerste keer bij hun huisarts komen, om huisartsen te betrekken bij eerdere signalering en het uitvragen van specifieke symptoomproblematiek en hechting/thuissituatie. Daarnaast is het voor een huisarts belangrijk om meer te weten over de samenhang tussen hechting en de

ontwikkeling van depressie, omdat de huisarts daar zijn doel, omgangsvorm en communicatie op aan kan passen.

Meetinstrumenten

De hechtingsdimensies Angst voor afwijzing en verlating en Vermijding van intimiteit worden gemeten met de Nederlandse vertaling van de Experiences in Close Relationships (ECR-NL, Brennan & Shaver, 1998; vertaling Conradi, Gerlsma, Van Duijn & De Jonge, 2006). Beide hechtingsdimensies worden met twee gelijknamige subschalen gemeten met

respectievelijk Cronbach’s α=0.86 en α=0.88 en blijken valide en betrouwbaar (Conradi et al., 2006).

Depressie symptomen worden gemeten aan de hand van de Composite International Diagnositic Interview (CIDI; Wittchen, 1994) en de Beck Depression Inventory-NL (BDI; Beck, Steer & Garbin, 1988). De CIDI is volledig gestandaardiseerd en ontworpen om stoornissen te kunnen diagnosticeren aan de hand van DSM-IV criteria. Dit is een voordeel ten opzichte van de BDI waarmee niet alle symptomen aan de hand van de DSM-criteria gemeten kunnen worden. Doordat het een gestandaardiseerd, gestructureerd interview is, wordt de kans op het missen van een symptoom verkleind evenals de invloed die de interviewer heeft. Het zou kunnen zijn dat individuen met Angst voor afwijzing en verlating een andere reactie bij de interviewer kunnen oproepen dan individuen met Vermijding. Dit verschil zou kunnen komen doordat individuen met Angst voor afwijzing bang zijn om verlaten te worden wat kan leiden tot het geven van sociaal wenselijke antwoorden en aanhankelijk gedrag jegens

(31)

de interviewer vertoond wat een righting reflex kan oproepen bij deze persoon. Dit in tegenstelling tot individuen met Vermijding van intimiteit die andere niet vertrouwen en weinig self-disclosure vertonen, wat kan zorgen voor afstandelijkheid en minder interesse van de interviewer. Hierdoor zouden ook verschillen kunnen ontstaan, waardoor het

essentieel is dat de vragenlijst objectief uitgevoerd kan worden. Bij de CIDI is dit mogelijk. De Beck Depression Inventory-NL wordt afgenomen, om de eerdere resultaten te repliceren. De vragenlijsten worden eenmalig afgenomen.

Data-analyse

De verkregen data wordt geanalyseerd met behulp van een multipele regressie analyse. De onafhankelijke variabelen die gemeten worden, zijn Angst voor afwijzing en verlating en Vermijding van intimiteit. De afhankelijke variabelen zijn enerzijds de losse CIDI items die betrekking hebben tot depressie en anderzijds alle items van de BDI. Beide

onafhankelijke variabelen worden vervolgens tegen elk item los afgezet en de Bèta’s en p-waardes die daaruit volgen worden gebruikt om de sterkte en significante van de

samenhang te bekijken.

Interpretatie van mogelijke resultaten

Er wordt verwacht dat de volgende items van de CIDI sterker en daarnaast significant samenhangen met Angst voor afwijzing en verlating: sombere stemming, gevoelens van waardeloosheid of buitensporige of onterechte schuldgevoelens en besluiteloosheid. Vermijding van intimiteit hangt sterker samen met verlies van interesse/plezier, significant gewichtsverlies zonder dat dieet wordt aangehouden of gewichtstoename, vermoeidheid en suïcidegedachten.

Er wordt verwacht dat de volgende items van de BDI sterker en daarnaast significant zullen samenhangen met Angst voor afwijzing en verlating: verdrietig, schuldig, teleurgesteld in mezelf, kritiek vanwege zwakheden, besluiteloosheid en uiterlijk. Daarnaast wordt er verwacht dat de volgende items sterker en daarnaast significant zullen samenhangen met Vermijding van intimiteit: moedeloos, vermindering van plezier, suïcideneigingen, ergeren, vermindering belangstelling voor andere mensen , verlies van energie op het werk of met activiteit, moeheid, vermindering eetlust, gewichtsverlies en vermindering belangstelling in seks.

(32)

Het symptoom insomnia of hypersomnia blijkt uit het eerdere onderzoek met beide hechtingsdimensies niet significant samen te hangen. Verwacht wordt dat dit ook zal gelden voor deze replicatiestudie. Over psychomotorische agitatie kan uit het voorgaande

onderzoek geen voorspelling gedaan worden, omdat psychomotorische agitatie niet is opgenomen in de Beck depressie vragenlijst en daardoor niet is getest gedurende het bachelorproject.

Wanneer de uitkomsten niet gerepliceerd worden in deze studie, zou dat bijvoorbeeld kunnen komen omdat mensen die voor de eerste keer een depressieve episoden hebben een ander soort depressie ontwikkelen dan mensen die meerdere episodes hebben gehad. Er kan dan vervolgonderzoek gedaan worden naar andere

indelingen van depressie evenals naar de oorsprong. Dit is van belang om de communicatie tussen cliënt en behandelaar te verbeteren, een aansluitend behandeldoel op te stellen en een passende behandeling voor te stellen.

(33)

Literatuurlijst

Bartholomew, K. & Horowitz, L. M. (1991). Attachment styles amoung young adults: A test of a Four Category model. Journal of Social and Personal Relationships, 61, 226-244.

Beck, A. T., Steer, R. A. & Garbin, M. G. (1988). Psychometric properties of the Beck

depression inventory: twenty-five years of evaluation. Clinical Psychology Review, 8, 77-100

Blatt, S. J. (2004). Experiences of depression: Theoretical, clinical, and research perspectives. Washinhton, DC: American Psychology Association.

Bowlby, J. (1980). Attachment and loss,Vol. 3: Loss, sadness, and depression. NewYork: Basic Books.

Brennan, K. A., Clark, C. L., & Shaver, P. R. (1998). Self-report measurement of adult

attachment: An integrative overview. In J. A. Simpson & S. Rholes (Eds.). Attachment theory and close relationships (pp. 46-76). New York: Guilford.

Conradi, H. J., Gerlsma, C., Van Duijn, M., & De Jonge, P. (2006). Internal and external validity of the experiences in close relationships questionnaire in an American and two Dutch samples. The European Journal of Psychiatry, 20, 258-269.

Cooper, L. M., Shaver, P. R., & Collins, N. L. (1998). Attachment styles, emotion regulation, and adjustment in adolescence. Journal of Personality and Social Psychology, 74, 1380–1397.

DeLongis, A., & Holtzman, S. (2005). Coping in context: The role of stress, social support, and personality in coping. Journal of Personality, 73, 1633–1656.

(34)

Gentzler, A. L., Kerns, K., & Keener, E. (2010). Emotional reactions and regulatory responses to negative and positive events: Associations with attachment and gender.

Motivation and Emotion, 34, 78–92.

Johnson, J. G., Cohen, P., Gould, M. S., Kasen, S., Brown, J., & Brook, J. S. (2002). Childhood adversities, interpersonal difficulties, and risk for suicide attempts during late adolescence and early adulthood. Archives of General Psychiatry, 59, 741–749.

Mendels, J. & Cochrane, C. (1968). The Nosology of Depression: the endogenous-reactive concept. Supplement Depression, 124, 1-11.

Rosenstein, D. S. & Horowitz, H. A. (1996). Adolescent Attachment and Psychopathology. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 64, 244-253.

Wayment, H. A. & Vierthaler, J. (2002). Attachment style and bereavement reactions. Journal of loss and trauma, 7, 129,149.

Wittchen, H.U. (1994). Reliability and validity studies of the WHO-Composite International Diagnostic Interview (CIDI): a critical review. J. Psychiatr., 28, 57-84.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het huidige onderzoek probeerde in kaart te brengen wat de samenhang is tussen drie variabelen, namelijk depressieklachten, cognitief functioneren en angstklachten, en het

Wanneer er gekeken wordt naar “geen klinische angst” en “klinische angst” binnen de onafhankelijke variabelen worden wel significante resultaten gevonden voor ziekteduur

Door oxidatie is de laatste decennia veel organische stof verdwenen, waardoor de veendikte is afgenomen, veengronden in moerige gronden zijn veranderd en moerige gronden soms

Since the delay of the input signal is only an integer delay, a more accurate adjustment of the delay of the input signal times the input signal to the feedback signal with

Based on the definition of a framework of manufacturing systems and the efficiency indicators, this paper presents basic country specific variables with influence on energy

Er is wel een negatieve relatie tussen assimilatieve en accommodatieve coping en depressie gevonden, maar geen significante relatie tussen angst en deze twee

If you believe that this document breaches copyright please contact us providing details, and we will remove access to the work immediately and investigate your claim. Downloaded

Moderate acid concentrations and temperatures may be used when using sucrose as the feed (B.A.Fachri, PhD Thesis, University of Groningen, 2015; B. A small reduction