• No results found

Een onderzoek naar de voorspellende waarde van de schaamte-schaal van de test of Self-Conscious Affect

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een onderzoek naar de voorspellende waarde van de schaamte-schaal van de test of Self-Conscious Affect"

Copied!
39
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Een onderzoek naar de voorspellende waarde

van de Schaamte-schaal van de Test of Self-Conscious Affect

Natascha Kalkman

Universiteit van Amsterdam

Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen Masterthese Klinische Psychologie

Studentnummer: 6054382 Supervisor: Anna Bartak Aantal woorden: 7755 6 maart 2015

(2)

Abstract

Er is tot op heden te weinig onderzoek verricht naar de voorspellende waarde van de schaamte-schaal van de Test of Self-conscious Affect (TOSCA). Desondanks wordt deze schaal veelvuldig gebruikt in wetenschappelijk en psychologisch onderzoek als meetinstrument van

schaamtegeneigdheid. Daarom is in deze studie onderzocht in hoeverre de TOSCA schaamteschaal in een schaamtevolle situatie de mate van subjectief ervaren schaamte zou voorspellen. Ook is

onderzocht in hoeverre de schaal een voorspeller zou zijn van subjectief ervaren schuld. Tot slot is onderzocht of de TOSCA samenhing met subjectief ervaren angst, vijandigheid, en verdriet.

Deelnemers vulden eerst de TOSCA in, waarna schaamte-inductie plaatsvond middels een schrijf- en spreektaak. Tijdens de spreektaak schreven deelnemers een schaamtevolle gebeurtenis uit hun

verleden op. Tijdens de spreektaak vertelden zij over deze gebeurtenis voor een camera. De subjectief ervaren emoties zijn voor en na inductie gemeten. Verwacht werd dat de TOSCA schaamte-schaal in een schaamtevolle situatie een voorspeller zou zijn van subjectief ervaren schaamte en schuld, en dat de schaal niet zou samenhangen met subjectief ervaren angst, vijandigheid, en subjectief verdriet. Uit de resultaten bleek dat de TOSCA schaamte-schaal in een schaamtevolle situatie wel een significante voorspeller was van subjectief ervaren schaamte, maar geen voorspeller is van subjectief ervaren schuld. De schaal bleek verder niet samen te hangen met subjectief ervaren angst en

vijandigheid, maar wel met subjectief ervaren verdriet.

(3)

Inhoudsopgave

1. Inleiding ... 4

1.1 Schaamte ... 4

1.2 Onderzoek naar schaamte ... 5

1.3 Theoretisch kader ... 5

1.4 De Test of Self-conscious Affect (TOSCA) ... 6

1.5 Onderzoek naar de TOSCA ... 7

1.6 Doelstelling ... 10 1.7 Vraagstelling ... 10 2.2 Materiaal ... 11 2.2.1 TOSCA ... 11 2.2.3 Schaamte-inductie ... 13 2.3 Procedure ... 13 2.4 Analysetechnieken ... 14 3. Resultaten ... 15 3.1 Manipulatiecheck ... 15 3.2 Deelnemers ... 15 3.3 Hypothesen ... 15 4. Conclusie en discussie ... 18 5. Referenties ... 22 6. Bijlagen ... 28 3

(4)

1. Inleiding

1.1 Schaamte

Schaamte is een zelfbewuste emotie, die net als alle andere emoties voortdurend gereguleerd moet worden (Schalkwijk, 2012). Zelfbewuste emoties verschillen op meerdere vlakken van

basisemoties, zoals angst, verdriet, en vreugde (Tracy & Robins, 2004). In tegenstelling tot

basisemoties spelen bij zelfbewuste emoties zelfbewustzijn, zelf-representaties, en zelf-evaluatieve processen een rol (Tracy & Robins, 2007).Van de zelfbewuste emoties is schaamte de krachtigste, omdat iemand zich er niet aan kan onttrekken. Scheff (1995) omschrijft schaamte zelfs als de 'master emotion' , die de aard van elke samenleving vormt. Deze rijke en machtige menselijke emotie heeft een cruciale invloed op verschillende aspecten van het psychisch functioneren, zoals cognitie, gedrag, emotie, gevoel van eigenwaarde of fysiologie, en is actief op individuele, interpersoonlijke, groeps- en culturele niveaus gedurende ons leven (Gilbert, 1998; Kaufman, 1989; Lewis, 1992; Tangney & Dearing, 2002). Optimale ervaringen van schaamte zijn een normaal en onvermijdelijk onderdeel van het dagelijks leven en spelen een belangrijke rol in de gezonde ontwikkeling. Wanneer schaamte voortdurend en/of veelvoudig optreedt kan dit echter pathologisch worden (Tangney, 1995). Dispositionele schaamte, ofwel schaamtegeneigdheid, is een aangeboren capaciteit (Gilbert & McGuire, 1998). Overmatige schaamtegeneigdheid ontstaat vermoedelijk uit interne negatieve representaties van het zelfbeeld, afgeleid van eerdere ervaringen van schaamte (Lewis, 1992; Nathanson, 1994). Een schaamtegeneigd persoon zou in het dagelijks leven doordrongen zijn met gevoelens van waardeloosheid en ontoereikendheid en zou extreem geneigd zijn in mogelijk schaamte uitlokkende situaties schaamte te ervaren. Op de lange termijn kan schaamtegeneigdheid een

belangrijke rol spelen bij psychopathologie (Lewis, 1971; Lewis, 1987) en bij de lichamelijke gezondheid (Dickerson, Gruenewald, & Kemeny, 2004; Dickerson, Kemeny, Aziz, Kim, & Fahey, 2004). Gezien de verontrustende aard en de mogelijke rol in de geestelijke en lichamelijke gezondheid is het van belang om schaamtegeneigdheid wetenschappelijk te onderzoeken. Zo kunnen groepen mensen geïdentificeerd worden voor wie schaamte een probleem vormt en beschreven worden hoe deze mensen klinisch beter kunnen worden behandeld.

Niet alleen in het dagelijks leven, maar ook in therapie vormt schaamte een obstakel, namelijk één die het voortgaande therapeutische proces kan belemmeren (Schalkwijk, 2012). Schaamte kan bijdragen aan de vele problemen die cliënten in therapie te brengen, zoals slechte psychologische aanpassing, interpersoonlijke problemen, en algemeen slecht functioneren (Tangney & Dearing, 2002). Schaamte is niet alleen een factor die ten grondslag ligt aan de vele redenen die cliënten hebben om psychotherapeutische hulp te vragen, maar ook een emotie die cliënten tijdens therapie ervaren als gevolg van de hulp die ze nodig hebben voor hun emotionele problemen. Hoewel schaamte

waarschijnlijk frequent wordt opgewekt in therapie doordat het therapeutische proces op zichzelf schaamtevol kan zijn, kunnen signalen van schaamte van de cliënt subtiel zijn. Als een therapeut er

(5)

niet in slaagt om de schaamte te erkennen, zullen de schaamtegerelateerde problemen van de cliënt waarschijnlijk aanhouden. Bovendien kunnen cliënten, bij wie hun schaamte in therapie niet erkend wordt, zich onbegrepen voelen, met als gevolg een falen in empathie – 'empathic failure' – van de therapeut. Dergelijk empathisch falen kan leiden tot voortijdige beëindiging van de therapie. Daarom is het van belang dat therapeuten ervaringen van schaamte herkennen, erkennen en aanpakken om zowel een therapeutische verbintenis tussen cliënt en therapeut te bereiken en schaamte aan te pakken. Omgang met deze emotie zou daarom voortdurend een aandachtspunt moeten zijn.

1.2 Onderzoek naar schaamte

Gedurende de laatste twee decennia hebben talrijke empirische studies met verschillende meetinstrumenten aangetoond dat schaamte gekoppeld is aan diverse psychopathologische symptomen en stoornissen in klinische en niet-klinische groepen, met name bij depressie (Andrews, 1995;

Andrews & Hunter, 1997, Andrews, Qian , & Valentine, 2002; Cheung, Gilbert, & Irons, 2004; Thompson & Berenbaum, 2006); angst (Irons & Gilbert, 2005; Tangney, Wagner, & Gramzow, 1992); sociale angst (Gilbert, 2000; Grabhorn, Stenner, Stangier, & Kaufhold, 2006); posttraumatische stress-stoornis (Lee, Scragg, & Turner, 2001; Leskelä, Dieperink, & Thuras, 2002); eetstress-stoornissen

(Skarderud, 2007; Troop, Allan, Serpell, & Schat, 2008); persoonlijkheidsstoornissen (Rüsch et al., 2007), alcohol- en drugsmisbruik (Cook, 1994), en dissociatie (Talbot, Talbot, & Tu, 2004). Wanneer mensen experimenteel geïnduceerd worden met schaamte blijken zij minder empathie te vertonen en perspectief te nemen dan mensen bij wie geen schaamte wordt geïnduceerd (Yang, yang, en Chiou 2010). Verder lijkt schaamtegeneigheid een component te zijn van narcistische, antisociale en borderline persoonlijkheidsstoornissen (Harder, 1995). Empirische studies hebben overigens

aangetoond dat schaamtegeneigdheid een trauma-achtige oorsprong lijkt te hebben in vroege negatieve ervaringen in de kindertijd, met name ervaringen van schaamte, verlating, afwijzing, emotionele verwaarlozing of emotionele controle en verschillende vormen van misbruik en kritische en/of agressieve opvoedstijlen (Andrews, 2002; Claesson & Sohlberg, 2002; Gilbert & Gerlsma, 1999; Gilbert & Perris, 2000; Schore, 2001; Stuewig & McCloskey, 2005; Webb, Heisler, Call, Chickering, & Colburn, 2007). Deze schaamtevolle en devaluerende ervaringen lijken grote effecten te hebben op de psychobiologische rijping van de hersenen en zijn in verband gebracht met zowel

schaamtegeneigdheid als met de kwetsbaarheid voor psychopathologie (Schore, 2001; Tangney, burggraaf, & Wagner, 1995).

1.3 Theoretisch kader

In de meeste wetenschappelijke theorieën over schaamte wordt er een onderscheid gemaakt met de emotie schuld. De meest dominante benadering van schaamte en schuld is de ‘zelf’ versus

(6)

‘gedrags’-benadering, die voor het eerst door Helen Block Lewis is voorgesteld (1971). In vrijwel alle wetenschappelijke theorieën over het onderscheid tussen schaamte en schuld wordt de definitie van Lewis (1971) gehanteerd: Schaamte richt zich op de identiteit en een negatief zelfbeeld, en schuld richt zich op concreet gedrag. Lewis beschreef de ervaring van schaamte als zeer pijnlijk doordat het globale morele zelfbeeld negatief wordt geëvalueerd, wat zou leiden tot een gevoel van

waardeloosheid, machteloosheid en een drang om te ontsnappen of te verdwijnen. Schuld ziet zij als een minder pijnlijke ervaring, omdat de daad, en niet het zelfbeeld negatief wordt geëvalueerd. Dit zou vervolgens leiden tot een gevoel van angst, spanning, of een drang om de foute daad te herstellen. Lewis zag beide emotionele staten als een gevolg van verschillende aspecten of beoordelingen van dezelfde gebeurtenis. Zij zag schaamte niet als een grotere emotionele bron van psychische problemen dan schuld. In plaats daarvan zag zij beide emoties als een bron van persoonlijke groei, met adaptieve (positieve) of maladaptieve (negatieve) uitkomsten.

De theorie van Lewis heeft de basis gevormd voor de theorie van June Price Tangney (1995). Tangney's theorie verschilt van Lewis' theorie doordat het schaamte conceptualiseert als een

maladaptieve emotie en schuld juist als een adaptieve emotie (Tangney & Dearing, 2002). In deze visie is schuld dus een productieve kracht in ons morele leven, terwijl schaamte moreel

contraproductief en psychologisch schadelijk is. Tangney beweert daarnaast dat mensen van nature ofwel schaamtegeneigd ofwel schuldgeneigd zijn, en spreekt over twee inherente duidelijk

onderscheidbare constructen (Tangney, 1995). In contrast met schuldgeneigdheid, zou het bij schaamtegeneigdheid gaan om een excessieve en kritische focus op jezelf. Deze focus zou

zelfdestructieve neigingen bevorderen die geassocieerd zijn met een falen om zichzelf te vergeven (Tangney, 1991). Tangney stelt ook dat 'pure' schuld, onafhankelijk van schaamte, niet leidt tot psychologische symptomen. Ze beargumenteert dat schuld enkel maladaptief lijkt wanneer het gemengd is met schaamte. ‘Schaamte is de component die een probleem creëert’, aldus Tangney (Tangney & Dearing, 2002).

In tegenstelling tot wat Tangney beweert, concluderen aanhangers van de evolutionaire psychologie dat alle emoties adaptieve functies hebben. Aanhangers van de functionalistische

benadering leunen op de gedachte dat schaamte zowel adaptief als maladaptief kan zijn (Barrett, 1995; Barrett & Campos, 1987, Campos, Mumme, Kermoian, en Campos, 1994). Emoties zouden

maladaptief worden wanneer ze zich voordoen in ongepaste situaties of in grote hoeveelheden (Thompson, Flood, en Lundquist, 1995).

1.4 De Test of Self-conscious Affect (TOSCA)

Om de ervaring van schaamte goed te kunnen onderzoeken zijn kwalitatief hoogwaardige instrumenten nodig. Eén van de meest gebruikte instrumenten voor het meten van schaamte is de Test of Self-Conscious Affect (TOSCA; Tangney, Wagner, & Gramzow, 1989). Onderzoek hierover laat

(7)

namelijk zien dat talloze onderzoekers de TOSCA, of varianten ervan (Ferguson, Brugman, White, & Eyre, 2007) gebruikten in hun onderzoek naar dispositionele schaamte (Tangney & Dearing, 2002). Het wordt door vele onderzoekers gezien als de gouden standaard (Robins, Noftle, & Tracy, 2007). De constructie en het gebruik van de TOSCA is gebaseerd op het zojuist besproken theoretische kader van Tangney (Tangney & Dearing 2002). Naast schaamtegeneigdheid zou dit dispositionele

meetinstrument ook de mate van schuldgeneigdheid, externalisatie, trots, en onverschilligheid meten. De TOSCA bestaat uit 15 hypothetische scenario’s, gevolgd door vier of vijf veel voorkomende reacties. De scenario’s van de TOSCA zijn geselecteerd uit beschrijvingen van persoonlijke ervaringen van trots, schuld, en schaamte van honderd Amerikaanse studenten. De items die bestaan uit de

verschillende emotionele reacties zijn geselecteerd uit een grotere pool niet-studenten. De schaal bevat in totaal 69 items. Op een vijf-punts Likertschaal geven respondenten in elk scenario aan hoe

waarschijnlijk het is dat zij een bepaalde reactie zouden krijgen in het gegeven scenario. De reacties bevatten affectieve, cognitieve en gedragskenmerken die met schaamte samenhangen, zonder gebruik te maken van de term ‘schaamte’ (Tangney, 1996).

Talloze studies hebben aangetoond dat de TOSCA schaamte-schaal samenhangt met verschillende negatieve affectieve toestanden, probleemsymptomen en algemene psychopathologie (Tangney & Dearing, 2002). Zo lijkt het samen te hangen met onder andere sociale angst, angst voor intimiteit, suїcidale ideatie, depressie, OCD-gedrag, zelfverwijt, zelfverkleining, negatief zelfbeeld, neuroticisme, zelfgerapporteerde woede, stress, externalisatie, vijandigheid, hyperseksualiteit, en problematische relaties (Covert, Tangney, Maddux, & Heleno, 2003; Fergus, Valentiner, McGrath, & Jencius, 2010; Gilliland, South, Carpenter & Hardy, 2011; Hastings, Northman, and Tangney, 2000; Lutwak, Panish, & Ferrari, 2003; Woien, Ernst, Patock-Peckham, & Nagoshi, 2003). Ook lijkt het samen te hangen met een zelfverkleinende en depressieve attributiestijl (Lutwak, Panish, & Ferrari, 2003; Pineles, Street, & Koenen, 2006), en met zelfkritische emotionele reacties (Giner-Sorolla, Piazza, & Espinosa, 2011). TOSCA-schaamte zou daarnaast samengaan met gevoelens van

machteloosheid en onbekwaamheid, die kunnen leiden tot een defensieve, agressieve reactie (Fontaine et al., 2006). Tot slot zijn er aanwijzingen dat TOSCA-schaamte nadelige gevolgen kan hebben voor de lichamelijke gezondheid. Zo zou het samenhangen met inflammatoire activiteit, veranderingen in cortisolniveaus, hartslag en bloeddruk (Dickerson, Gruenewald, & Kemeny, 2004; Dickerson, Kemeny, Aziz, Kim, & Fahey, 2004; Rohleder, Chen, Wolf, & Miller, 2008).

1.5 Onderzoek naar de TOSCA

Hoewel talrijke gepubliceerde studies gebruik hebben gemaakt van de TOSCA (Tangney & Dearing, 2002), zijn er op basis van een aantal psychometrische testen naar haar structuur en validiteit twijfels ontstaan bij de veronderstelling dat de TOSCA schaamtegeneigdheid meet. (Dansie, 2009; Elison, 2002; Ferguson, Brugman, White, & Eyre, 2007; Ferguson & Crowley, 1997; Ferguson &

(8)

Stegge, 1998; Giner-Sorolla, Piazza, & Espinosa, 2011; Luyten, Fontaine, & Corveleyn, 2002; Sabini & Silver, 1997). Sommige onderzoekers speculeren dat de samenhang tussen TOSCA-schaamte en symptomen van psychopathologie niet te wijten is aan de maladaptieve aard van schaamte, maar het gevolg is van mankementen in de TOSCA (Elison, 2002; Ferguson & Stegge, 1998; Ferguson,

Brugman, White, & Eyre, 2007; Luyten. Fontaine, & Corveleyn, 2002; Sabini & Silver, 1997). Zo zou de TOSCA schaamte-schaal zich te veel richten op de maladaptieve aspecten van schaamte, waardoor de adaptieve aspecten ervan verwaarloosd zouden worden (Sabini & Silver, 1997). Andere

onderzoekers stellen dat de schaamte-items helemaal geen adaptieve gevoelens meten, maar enkel maladaptieve gevoelens vertegenwoordigen (Elison, 2002, 2003a; Ferguson & Stegge, 1998; Ferguson et al., 2007; Luyten et al., 2002).

Dansie (2009) rapporteerde over een onderzoek van Elison (2002) waarin schaamte-items van de TOSCA middels een item-analyse zijn geëvalueerd. Uit dit onderzoek bleek dat de meeste

schaamte-items betrekking hadden op het aspect van de emotie en enkele op vermijding en zelf-kritische gedachten. De conclusie van Elison (2002) is dat schaamte-reacties, gerepresenteerd in de TOSCA, worden gedefinieerd als een subjectief gevoel.

Luyten, Fontaine, en Corveleyn (2002) deden ook grondig onderzoek naar de interne structuur van de TOSCA. Zij voerden een factoranalyse bij de TOSCA schaamte-schaal uit, waaruit bleek dat de sterkste factorladingen uit items bestonden die negatieve zelf-evaluaties maten. Dit resultaat lijkt erop te wijzen dat de schaamte-items met name gaan over een negatief zelfbeeld.

Onderzoek naar het onderscheid tussen de TOSCA-schuldschaal en de TOSCA schaamte-schaal laat zien dat de items die het duidelijkst TOSCA-schuld van TOSCA-schaamte differentiëren betrekking hebben op herstelgedrag, en niet op de affectieve ervaring van schuld (Fontaine, Luyten, De Boeck, & Corveleyn, 2001). In dit onderzoek zijn item-analyses en confirmatory factoranalyses uitgevoerd bij een steekproef van studenten (N = 723) en volwassenen (N = 891). De resultaten suggereren dat de correlaties tussen TOSCA-schuld en gevoelens van chronische ‘schuld’ erg laag waren (R = 0,09), terwijl TOSCA-schaamte sterk correleerde met chronische schuld (R = 0,34) en chronische schaamte (R = 0,45). Een mogelijke verklaring hiervoor is dat respondenten de termen ‘schaamte’ en ‘schuld’ door elkaar gebruiken, zodat niet verwacht kan worden dat de TOSCA schalen specifiek hun overeenkomstige emoties voorspellen. Dit verklaart echter niet waarom de TOSCA schaamte-schaal zowel chronische schaamte als schuld meet en waarom de TOSCA schuld-schaal zwak samenhangt met gevoelens in het algemeen. Als het echt zou liggen aan willekeurig semantische verwarring, dan zouden de cross-correlaties in beide richtingen moeten werken, wat niet het geval was.

In een ander onderzoek zijn TOSCA-schaamte en TOSCA-schuld vergeleken met

concurrerende metingen van schaamte en schuld (Ferguson & Crowley, 1997). Studenten (N = 182) vulden de Test of Self-Conscious Affect-Modified (TOSCA-M), Personal Feelings Questionnaire-2 (PFQ-2), en de Guilt Inventory (GI) in. De TOSCA-M verschilt met de TOSCA in de toevoeging van een ruminatieve schuldschaal. Resultaten uit een multimethod multitrait confirmatory factoranalyse

(9)

laten zien dat de latente variabelen schaamte en schuld hoog met elkaar correleren (r = 0.91). Dit onderzoek roept aandacht voor het beperkte bewijs voor de discriminante validiteit van de twee TOSCA-schalen.

Bovenstaande onderzoeken tonen aan dat de validiteit van de TOSCA schaamte-schaal in twijfel is gebracht. Of deze schaal daadwerkelijk de emotie schaamte meet is onderzocht (Giner-Sorolla, Piazza, & Espinosa, 2011). De onderzoekers gebruikten een experimentele situatie van een daadwerkelijke morele overtreding om te testen of de TOSCA schaamte-schaal gevoelens van schaamte kon voorspellen. Dit werd gedaan door de gedrags- en emotionele reacties van deelnemers op gemanipuleerde feedback over een persoonlijke wandaad te relateren aan de TOSCA. Studenten (N = 91) kregen te horen dat ze een racistisch bevooroordeelde uitspraak hadden gedaan en mochten dit compenseren door (a) een minder bevooroordeelde houding aan te nemen, en (b) een symbolische vergoeding aan de leden van de doelgroep aan te bieden. Onderzoek met behulp van dit paradigma heeft aangetoond dat feedback over bevooroordeling kan leiden tot gevoelens van zowel schaamte als schuld, evenals motivaties voor herstel (Monteith, 1993; aangehaald in Giner-Sorolla et al., 2011). De onderzoekers concluderen dat de TOSCA actietendensen om iets weer goed te maken voorspelt, en dat het instrument geen onderscheid maakt tussen de neiging om deze twee emoties te voelen.

Opmerkelijk is dat er geen bewijs is gevonden dat de TOSCA schaamte-schaal alleen het specifieke gevoel van schaamte meet. Integendeel, TOSCA-schaamte correleerde met een cluster van emoties van wroeging. Deze schaal blijkt uit dit onderzoek een voorspeller te zijn van schaamte, schuld, en andere zelfbewuste emoties. Deze bevinding is in lijn met de conclusie van Fontaine et al. (2001) dat de schaamte-schaal zowel chronische schaamte als schuld meet. Wanneer gekeken wordt naar de resultaten van beide onderzoeken, dringt zich de vraag op of de TOSCA schaamte-schaal

daadwerkelijk een meetinstrument is van alleen schaamte, of eerder van zelfbewust negatief affect. Het zou kunnen dat deze schaal niet alleen een meetinstrument is van schaamtegeneigdheid, maar van een groep zelfbewuste emoties, waaronder zowel schaamte als schuld.

Bovenstaand literatuuronderzoek heeft niet kunnen vaststellen dat deze schaal specifiek een voorspeller is van schaamte. Het is dus nog onduidelijk of het voorspelt wat het in theorie dient te voorspellen. Gezien het feit dat de TOSCA veelvuldig wordt gebruikt in wetenschappelijk en psychologisch onderzoek als meetinstrument van schaamte, dient er nader onderzoek te worden gedaan naar de TOSCA schaamte-schaal. Als blijkt dat deze schaal geen juist meetinstrument is van schaamte, dan kunnen de resultaten uit talloze studies die de TOSCA hebben gebruikt in twijfel worden gebracht. In de praktijk zou dit betekenen dat gevoelens van schaamte met dit instrument onjuist worden vastgesteld, wat vervolgens het behandelproces van een cliënt negatief zou kunnen beïnvloeden.

(10)

1.6 Doelstelling

Het doel van deze these is daarom om te onderzoeken of de TOSCA schaamte-schaal een voorspeller is van subjectief ervaren schaamte en schuld, en of deze schaal samenhangt met andere subjectief ervaren emoties. Er is tot op heden een enkele studie die gebruik gemaakt heeft van een experimentele setting om het voorspellend vermogen van de TOSCA schaamte-schaal te toetsen (Giner-Sorolla et al., 2011). In die studie werd een situatie gecreëerd van een morele overtreding. In huidge studie wordt echter gekeken of de schaamte-schaal kan voorspellen in hoeverre mensen subjectief ervaren schaamte en/of andere emoties voelen in een schaamtevolle situatie.

1.7 Vraagstelling

Gegeven de doelstelling van dit onderzoek luidt de algemene vraagstelling van deze studie:

• Is de TOSCA schaamte-schaal een voorspeller van subjectief ervaren schaamte en schuld en hangt het samen met andere subjectief ervaren emoties?

Om de hoofdvraag te beantwoorden, zijn de volgende onderzoeksvraagstellingen geformuleerd: 1) In hoeverre voorspelt de TOSCA schaamte-schaal de mate van subjectief ervaren schaamte in

een schaamtevolle situatie?

2) In hoeverre voorspelt de TOSCA schaamte-schaal de mate van subjectief ervaren schuld in een schaamtevolle situatie?

3) In hoeverre hangt de TOSCA schaamte-schaal samen met andere subjectief ervaren emoties in een schaamtevolle situatie?

Om tot beantwoording te komen van deze vraagstellingen zijn de volgende hypotheses opgesteld: Hypothese 1: De TOSCA schaamte-schaal voorspelt de mate van subjectief ervaren schaamte in een schaamtevolle situatie.

Hypothese 2: De TOSCA schaamte-schaal voorspelt de mate van subjectief ervaren schuld in een schaamtevolle situatie.

Omdat voorgaande onderzoeken suggereren dat de TOSCA schaamte-schaal ook een meetinstrument van schuld zou kunnen zijn, lijkt het erop dat de schaamte-schaal wellicht een meetinstrument is van zelfbewuste emoties. Omdat schuld behoort tot het cluster van zelfbewuste emoties, wordt verwacht dat de TOSCA schaamte-schaal een voorspeller is van subjectief ervaren schuld in een schaamtevolle situatie.

(11)

Hypothese 3: De TOSCA schaamte-schaal hangt niet samen met de mate van subjectief ervaren angst, vijandigheid, en verdriet in een schaamtevolle situatie.

Omdat verdriet, angst en vijandigheid geen zelfbewuste emoties zijn, maar basisemoties, wordt geen samenhang verwacht tussen de TOSCA schaamte-schaal en subjectief ervaren angst, verdriet, en vijandigheid in en schaamtevolle situatie.

2. Methode 2.1 Deelnemers

Tweeëndertig studenten van de opleiding Psychologie en Psychobiologie van de Universiteit van Amsterdam deden mee aan dit onderzoek. De deelnemers werden via posters in en rondom de faculteit Psychologie van de Universiteit van Amsterdam en via de onderzoekswebsite

www.test.uva.nl gerekruteerd. Zij meldden zich via de website vrijwillig aan voor het onderzoek om in ruil daarvoor vier proefpersoonpunten te ontvangen. Het behalen van proefpersoonpunten is een verplicht onderdeel tijdens het eerste jaar van de studie Psychologie. Wanneer studenten voldeden aan de volgende inclusie- en exclusiecriteria, werden zij als deelnemer opgenomen in het onderzoek:

• BMI (body mass index) tussen de 18 en 35

• Tot 5 dagen voorafgaand aan het onderzoek vrij van griep of verkoudheid • Niet onder medische behandeling op het huidige moment

• Niet zwanger

• Geen gebruik van medicatie op recept (excl. anticonceptie)

2.2 Materiaal

2.2.1 TOSCA

Dit onderzoek richt zich op de Nederlandse versie van de Test of Self-Conscious Affect (TOSCA; Tangney et al, 1989), vertaald door Luyten et al. (2002)1. Deelnemers vulden de TOSCA online in als voorstudie2. De versie die is gebruikt is volgens de richtlijnen gespecificeerd door de International Test Commission (Hambleton, 1994) middels de translation-back-translation procedure

1 Zie Bijlage III

2 Naast de TOSCA werden online nog andere vragenlijsten aan de deelnemers gepresenteerd. Deze vragenlijsten zijn echter niet relevant

voor het huidige onderzoek en zullen daarom niet verder worden besproken.

11

(12)

(Brislin, 1980). Een commissie van vier tweetalige assistent-onderzoekers besloten over de definitieve versie van de test (Van de Vijver & Leung, 1997). De TOSCA bestaat uit een reeks korte scenario's (10 negatief en 5 positief) en bijbehorende affectieve, cognitieve en gedragsmatige reacties, die zijn ontworpen om schaamtegeneigdheid, schuldgeneigdheid, externalisatie, onthechting, alfa pride (trots op zichzelf), en bèta pride (trots op gedrag) te beoordelen. Een voorbeeldscenario van de TOSCA is ‘Je spreekt af met een vriend(in) om te gaan lunchen. Om 17 uur besef je dat je hem/haar hebt laten zitten’. Een voorbeeld schaamte-reactie is: Je zou denken: Ik ben onattent’. Een schuld-reactie is: ‘Je zou denken dat je het zo snel mogelijk goed moet maken met je vriend/vriendin’. Voor het doel van de huidige studie zijn alleen de schaamte-items gebruikt en gescoord. Uitgerekende maten van interne consistentie (Cronbach's alpha) van het meetinstrument zijn respectievelijk .74 voor TOSCA-schaamte en .68 voor TOSCA-schuld. Deze coëfficiënten zijn vergelijkbaar met die van Tangney en collega's (Tangney, 1996).

2.2.2 PANAS

De emoties schaamte, schuld, angst, verdriet, en vijandigheid zijn gemeten met de Vlaamse versie van de Positive and Negative Affect Schedule (PANAS; Watson, Clark, & Tellegen, 1988) gebruikt.3 Deze vragenlijst bevat van oorsprong 20 items die verwijzen naar een bepaald gevoel of een bepaalde emotie. De vragenlijst is aangepast doordat er twee items zijn toegevoegd die schuld en schaamte meten: 1) ‘Gevoel iets goed te moeten maken’, een item voor het meten van schuld, en 2) ‘Door de grond willen zakken’, een item voor het meten van schaamte. Respondenten dienen op een vijf-punts Likertschaal aan te geven in welke mate ze een bepaalde emotie op dat moment ervaren. De antwoordmogelijkheden zijn: (1) heel weinig of helemaal niet, (2) een beetje, (3) matig, (4) veel en (5) heel veel. Voorbeelden van items zijn ‘geïnteresseerd’ ,‘ opgewekt’, ‘vijandig’ en ‘teneergeslagen’. Voor het doel van de huidige studie zijn enkel items gebruikt die de volgende emoties omvatten: schaamte, schuld, verdriet, angst, en vijandigheid. De Vlaamse versie van de PANAS blijkt een betrouwbare en valide meting te zijn van zelfgerapporteerde stemming (Engelen, De Peuter, Victoir, Van Diest, & Van den Bergh, 2006). De vertaalde vragenlijst blijkt voldoende psychometrische kwaliteiten te bezitten. De schaal beschikt over een goede interne consistentie (Crawford & Henry, 2004). Het gemiddelde ligt in de lijn van de waarden gerapporteerd door Watson et al. (1988).

Omdat er meerdere items uit de PANAS zijn die eenzelfde emotie meten, zijn de

desbetreffende items samengevoegd tot één variabele. Zo weerspiegelen de vraag ‘In hoeverre voel je je beschaamd?’ en de vraag ‘In hoeverre voel je dat je door de grond wilt zakken?’ allebei de emotie schaamte. Om subjectieve schaamte als variabele mee te kunnen nemen in de analyses, zijn deze twee PANAS-vragen samengenomen. Dat twee vragen eenzelfde emotie vertegenwoordigen geldt in de PANAS ook voor de emoties schuld, angst, en verdriet. Het samenvoegen van twee variabelen is dus

3 Zie Bijlage I

12

(13)

ook gedaan voor deze emoties. Om te bepalen of de paren van vragen betrouwbaar genoeg zijn om samengenomen te worden, werd de interne consistentie van de samengevoegde vragen voor elke vier emoties berekend met behulp van Crohnbach’s alfa. Een alfa van minstens 0.70 werd als voldoende gezien om de vragen samen te nemen. De paren van vragen zijn betrouwbaar genoeg voor alle vier emoties: Crohnbach’s alfa = 0.79 voor de vragen over schaamte; 0.71 voor de vragen over schuld; 0.72 voor de vragen over angst; en 0.87 voor de vragen over verdriet.

2.2.3 Schaamte-inductie

Schaamte is geïnduceerd middels twee soorten taken: een schrijftaak en een spreektaak. Tijdens de schrijftaak dacht de deelnemer na over een schaamtevolle gebeurtenis uit zijn/haar leven, waarna hij/zij zich zo goed mogelijk moest inleven in deze gebeurtenis. Vervolgens schreef de deelnemer deze gebeurtenis op. Tijdens de spreektaak vertelde de deelnemer voor een camera op een statief over de zojuist geschreven schaamtevolle gebeurtenis uit zijn/haar verleden. Het verhaal van de deelnemer werd op beeld vastgelegd. Omdat er tijdens de spreektaak, naast het vertellen van de schaamtevolle situatie, ook een camera is gebruikt werd verwacht dat deze taak meer schaamte zou opwekken dan de schrijftaak. Het inleven en opschrijven van een schaamtevolle gebeurtenis zou an sich al enige schaamte moeten opwekken. Echter wanneer de deelnemer deze gebeurtenis voor een camera uitspreekt, dan zijn er ook nog ogen op hem/haar gericht. Het evalueren van het zelf zou dan versterkt kunnen worden door de sociale evaluatie middels een camera. Zo’n openbare situatie zou daarom meer schaamte moeten opwekken, dan een privé situatie als de schrijftaak. Om deze reden is in de analyses alleen de spreektaak als schaamte-inductie gebruikt.

2.3 Procedure

Deelnemers deden als eerste een online voorstudie, bestaande uit vragenlijsten, waaronder de TOSCA. Nadat de deelnemers de vragenlijsten volledig hadden ingevuld en zij voldeden aan de selectiecriteria voor huidig onderzoek, werd er telefonisch contact met ze opgenomen. In dit telefonisch contact werden met de deelnemer drie afspraken gemaakt voor onderzoek in het

fysiologielab van de Universiteit van Amsterdam. Tijdens één van de afspraken werd schaamte, angst, of geen emotie geïnduceerd. Alle deelnemers zaten in de drie condities (neutraal/angst/schaamte), maar zij werden random verdeeld in een bepaalde volgorde van de drie condities. Analyses uit alleen de schaamte-conditie volstaan om tot beantwoording te komen van de drie onderzoeksvraagstellingen van het huidige onderzoek. Om deze reden zijn de neutrale en angstcondities niet verder meegenomen in de data-analyse. Alle condities hadden dezelfde procedure. Na binnenkomst legde de proefleider voorafgaand aan het experiment de procedure uit aan de betreffende deelnemer. Mits de deelnemer instemde, werd het informed consent door hem/haar ondertekend. Vervolgens vulde de deelnemer de PANAS vragenlijst in (baseline meting). Daarna voerde hij/zij een schrijftaak en vervolgens een

(14)

spreektaak uit. Tijdens de schrijftaak dacht de deelnemer in de schaamte-conditie gedurende circa 2 minuten na over een gebeurtenis uit zijn/haar leven met een schaamtevolle lading. Vervolgens kreeg de deelnemer circa 10 minuten de tijd om deze gebeurtenis uit zijn/haar leven in de ‘ik-vorm’ en in de ‘onvoltooid tegenwoordige tijd’ op te schrijven. Door het verhaal op deze manier te verwoorden werd de emotie zo levendig en intens mogelijk gemaakt. Ook was het de bedoeling dat hij/zij het verhaal met zo veel mogelijk details zou opschrijven. Als voorbeeld werd een schaamtevolle gebeurtenis beschreven: ‘Al je vriendinnen halen steeds hele goede cijfers voor tentamens, maar jij haalt met heel veel moeite alles maar net. Op een verjaardag wordt er gepraat over welke cijfers iedereen de laatste tijd gehaald heeft en hoe goed de studie gaat. Dan vragen ze aan jou welke cijfers jij hebt gehaald de laatste tijd.’ In de schaamte-conditie gaf de proefleider eerst instructies over het inleven in een schaamtevolle gebeurtenis, en deelde vervolgens een formulier uit met de instructies. In de instructies werd aangespoord aan het volgende te denken: ‘Wat gebeurt er tijdens de situatie? Wat zijn de reacties van eventuele anderen? Wat denk je tijdens de situatie? Wat voel je tijdens de situatie? Wat doe je tijdens de situatie? Waar heb je behoefte aan tijdens de situatie?. Belangrijk tijdens de schrijftaak was dat de deelnemer zich zo goed mogelijk probeerde in te leven en de schaamte uit de situatie te voelen.

In alle condities werd na de schrijftaak de PANAS voor de tweede keer door de deelnemer afgenomen. Wat dan volgde was de spreektaak, waarbij de deelnemer gedurende 3 minuten zijn/haar opgeschreven verhaal voor de camera uitsprak. De deelnemer kreeg de instructie dit verhaal uit zijn/haar hoofd te vertellen en gedurende het spreken recht in de camera te kijken. Het vertellen gebeurde eveneens in de ‘ik-vorm’ en ‘onvoltooid tegenwoordige tijd’. Na deze taak volgde de derde afname van de PANAS. Ten slotte werd er op de derde afspraak een exit interview4 afgenomen en zou de proefleider informatie verschaffen over het doel van het onderzoek. Nadat een debriefingsformulier aan de deelnemer werd overhandigd, kon hij/zij vragen stellen over het onderzoek.

2.4 Analysetechnieken

Om de data te analyseren werd gebruik gemaakt van SPSS 22.0 (Statistical Package for the Social Sciences). Omdat de predictieve validiteit van de TOSCA schaamte-schaal zou worden getoetst is gekozen voor een regressieanalyse. Voor het toetsen van de correlaties is gekozen voor de

Spearman correlatietoets. In deze studie is een significatieniveau van .05 gehanteerd, waarbij voor alle hypothesen eenzijdig is getoetst.

Om de eerste hypothese te toetsen is een enkelvoudige regressieanalyse uitgevoerd, met als afhankelijke variabele de verschilscores van de PANAS schaamte-items tussen de baseline meting en de nameting, en als onafhankelijke variabele de totaalscores van de TOSCA schaamte-schaal. Als er sprake is van een significant resultaat, dan wordt de hypothese dat de TOSCA schaamte-schaal schaamtegeneigdheid voorspelt bevestigd.

4 Zie Bijlage II

14

(15)

Om de tweede hypothese te toetsen is ook een enkelvoudige regressieanalyse uitgevoerd, met als afhankelijke variabele de verschilscores van de PANAS schuld-items tussen de baseline meting en de nameting, en als onafhankelijke variabele de totaalscores van de TOSCA schaamte-schaal. Als er sprake is van een significant resultaat, dan wordt de hypothese dat de TOSCA schaamte-schaal schuldgeneigdheid voorspelt bevestigd.

Om de derde hypothese te toetsen zijn drie correlatieanalyses uitgevoerd middels de Spearman correlatietoets. Hierbij is gekeken naar de samenhang tussen de verschilscores van de PANAS angst-items, verdriet-angst-items, en vijandigheid-items en de totaalscores van de TOSCA schaamte-schaal. Als er sprake is van geen tot een zwak verband, dat wil zeggen r = 0.4 of lager, dan wordt de hypothese dat de TOSCA schaamte-schaal niet samenhangt met de mate van subjectieve angst, verdriet, en

vijandigheid in een schaamtevolle situatie.

3. Resultaten

3.1 Manipulatiecheck

Ter controle van het effect van de schaamte-inductie is het verschil berekend van de scores van PANAS schaamte-items uit de baseline meting met scores uit de nameting (na de spreektaak). Dit werd gedaan middels een Dependent T-test. Aan de assumptie van normaliteit is voldaan. De richting van het effect is juist; gemiddeld rapporteerden deelnemers een significant grotere mate van

subjectieve schaamte op de nameting (M = 2.22, SD = 0.89) dan op de voormeting (M = 1.08, SD = 0.29), t(31) = -7.18, p < .05.

3.2 Deelnemers

In totaal hebben 32 deelnemers meegedaan aan de studie. In de analyses zijn 31 deelnemers meegenomen. Eén deelnemer heeft de PANAS vragenlijst niet volledig ingevuld, waardoor de data van deze deelnemer niet is meegenomen in de data-analyse. De leeftijd varieerde van 18 t/m 24 jaar (M = 20.13, SD = 1.67). Zes deelnemers waren mannen (18.8%) en 25 deelnemers waren vrouwen (78.1%).

3.3 Hypothesen

Hypothese 1: De TOSCA schaamte-schaal voorspelt de mate van subjectieve schaamte in een

schaamtevolle situatie.

Resultaten van de Kolmogorov-Smirnoff toets indiceren dat de verschilscores op PANAS-15

(16)

schaamte, D(31) = 1.00, p = .27, en de TOSCA schaamtescores, D(31) = 0.50 , p = .96, beiden als variabele normaal verdeeld waren. Aan de assumptie van lineariteit, normaliteit en homoscedasticiteit is voldaan. De residuenanalyse, uitgevoerd om de data te controleren op ‘influential cases’, gaf aan dat er geen outliers waren.

Het regressiemodel met de verschilscores van PANAS-schaamte als afhankelijke variabele en de TOSCA schaamtescores als onafhankelijke variabele is significant, F (1, 30) = 5.01, p < .05. Het regressiemodel is dus bruikbaar om de mate van subjectieve schaamte met de TOSCA schaamte-schaal te voorspellen, maar de voorspelling is qua sterkte zwak: 15 procent van de verschillen in verschilscores van PANAS-schaamte kunnen voorspeld worden op grond van de TOSCA

schaamtescores (R² = .15). De totaalscores van de TOSCA schaamte-schaal, β = 0.38, t = 2.24, p < .05, 95% CI [0.001, 0.09], hebben een significant matig sterke samenhang met de verschilscores van PANAS-schaamte. Het verband is positief lineair. In Tabel 1 staan de coëfficiënten van de

enkelvoudige regressieanalyse. Naar aanleiding van dit resultaat kan gesteld worden dat hypothese 1) ‘De TOSCA schaamte-schaal voorspelt de mate van subjectieve schaamte in een schaamtevolle situatie.’ kan worden bevestigd.

* p < .05.

Hypothese 2: De TOSCA schaamte-schaal voorspelt de mate van subjectieve schuld in een

schaamtevolle situatie.

Uit resultaten van de Kolmogorov-Smirnoff toets bleek dat de verschilscores van PANAS-schuld als variabele, D(31) = 1.33, p = .06, normaal verdeeld waren. Aan de assumpties van lineariteit en homoscedasticiteit is voldaan, maar aan de assumptie van normaliteit echter niet. De residuen waren bij benadering niet normaal verdeeld. De QQ-plot geeft geen rechte lijn weer. Non-normaliteit van de residuen impliceert dat de structuur van dit model incorrect is. Er ontbreken belangrijke voorspellers en/of de data voldoet niet aan de assumptie van lineariteit. Doordat de residuen niet normaal verdeeld zijn, zijn de schattingen voor de regressiecoëfficiënten niet optimaal en zijn de testen en betrouwbaarheidsintervallen wellicht ongeldig. De residuenalayse liet zien dat er echter geen outliers waren. Besloten is om het regressiemodel in de analyse te gebruiken, maar dat de resultaten met voorzichtig moeten worden genterpreteerd.

Tabel 1.

Enkelvoudige regressieanalyse

Verschilscores PANAS schaamte-items

b SE β Adjusted R2

Totaalscores TOSCA schaamte-schaal

.05* .02 .38 .12

(17)

Het regressiemodel met de verschilscores van PANAS-schuld als afhankelijke variabele en de TOSCA schaamtescores als onafhankelijke variabele is niet significant, F (1, 29) = .05, p = .828. Het regressiemodel is dus niet bruikbaar om de mate van subjectieve schuld met de TOSCA schaamte-schaal te voorspellen. De voorspelling is qua sterkte zeer zwak: minder dan 1 procent van de verschillen in verschilscores van PANAS-schaamte kunnen voorspeld worden op grond van de TOSCA schaamtescores (R² = .002). De totaalscores van de TOSCA schaamte-schaal, β = .04, t = -.22, p = .828, 95% CI [0.001, 0.09], hebben een niet-significant zeer zwak negatieve samenhang met de verschilscores van PANAS-schaamte. Er lijkt nauwelijks een verband te bestaan. In Tabel 2 staan de coëfficiënten van de enkelvoudige regressieanalyse. Naar aanleiding van dit resultaat kan gesteld worden dat de hypothese 2) ‘De TOSCA schaamte-schaal voorspelt de mate van subjectieve schuld in een schaamtevolle situatie.’ niet bevestigd kan worden.

Hypothese 3: De TOSCA schaamte-schaal hangt niet samen met de mate van subjectieve angst, verdriet, en vijandigheid in een schaamtevolle situatie.

Er was geen significante samenhang tussen de TOSCA schaamte-schaal en de verschilscores van de angst-items, rS = .03, p (one-tailed) = .44. Ook was er geen significante samenhang tussen de TOSCA schaamte-schaal en de verschilscores van de vijandigheid-items, rS = .15, p (one-tailed) = .22. Er is wel een significante samenhang gevonden tussen de totaalscores van de TOSCA schaamte-schaal en de verschilscores van de verdriet-items, rS = .46, p (one-tailed) < .05. Zie Tabel drie voor een overzicht van de correlaties. De hypothese 3) ‘De TOSCA schaamte-schaal hangt niet samen met de mate van subjectieve angst, verdriet, en vijandigheid in een schaamtevolle situatie’ kan deels bevestigd worden.

Tabel 2.

Enkelvoudige regressieanalyse

Verschilscores PANAS schuld-items

b SE β Adjusted R2

Totaalscores TOSCA schaamte-schaal

.01 .02 -.04 -.03

Tabel 3.

Correlatie van de totaalscores van de TOSCA schaamte-schaal met de verschilscores van de PANAS angst-, vijandigheid-, en verdriet-items

Verschilscores PANAS verdriet-items

angst vijandigheid verdriet

(18)

* p < .05.

Dat er een significante samenhang is gevonden tussen de totaalscores van de TOSCA schaamte-schaal en de verschilscores van PANAS-verdriet geeft aanleiding om een exploratieve analyse te doen naar het verband tussen beide variabelen. De vraag die beantwoord zou kunnen worden is of de schaal een voorspeller is van subjectieve angst. Om hier antwoord op te geven is een enkelvoudige regressieanalyse uitgevoerd met als afhankelijke variabele de verschilscores van PANAS-verdriet en als onafhankelijke variabele de totaalscores van de TOSCA schaamte-schaal. Resultaten van de Kolmogorov-Smirnoff toets gaven aan dat de verschilscores van PANAS-verdriet als variabele, D(31) = 1.32, p = .06, normaal verdeeld waren. Aan de assumpties van lineariteit, homoscedasticiteit en normaliteit is voldaan. De residuen waren bij benadering normaal verdeeld. De residuenalayse liet zien dat er geen outliers waren.

Het regressiemodel met de verschilscores van PANAS-verdriet als afhankelijke variabele en de TOSCA schaamtescores als onafhankelijke variabele is significant, F (1, 29) = 6.29, p < .05. Het regressiemodel is dus bruikbaar om de mate van subjectief verdriet met de TOSCA schaamte-schaal te voorspellen, maar de voorspelling is qua sterkte zwak: 18 procent van de verschillen in verschilscores van PANAS-schaamte kunnen voorspeld worden op grond van de TOSCA schaamtescores (R² = .178). De totaalscores van de TOSCA schaamte-schaal, β = .42, t = 2.50, p < .05, 95% CI [0.01, 0.09], hebben een significant matige samenhang met de verschilscores van PANAS-schaamte. Er is sprake van een positief lineair verband. In Tabel 4 staan de coëfficiënten van de enkelvoudige

regressieanalyse. Op grond van dit resultaat kan worden gesuggereerd dat de TOSCA schaamte-schaal een voorspeller zou kunnen zijn van subjectief verdriet.

* p < .05.

4. Conclusie en discussie

In dit onderzoek is gekeken of de TOSCA schaamte-schaal een voorspeller is van subjectief Totaalscores TOSCA

schaamte-schaal

.03* .15 .46*

Tabel 4.

Enkelvoudige regressieanalyse

Verschilscores PANAS verdriet-items

b SE β Adjusted R2

Totaalscores TOSCA schaamte-schaal

.05* .02 .42 .15

(19)

ervaren schaamte en schuld in een schaamtevolle situatie. Hierbij is de predictieve validiteit van deze schaal onderzocht middels schaamte-inductie: iets dat tot op heden nog niet was gedaan door

voorgaand onderzoek. Daarnaast is ook gekeken of de schaal zou samenhangen met andere subjectieve emoties in een schaamtevolle situatie. Om antwoord te kunnen geven op de centrale vraagstelling van dit rapport, worden allereerst de resultaten van de onderzoeksvraagstellingen besproken.

Uit de data-analyse is naar voren gekomen dat de eerste hypothese, namelijk dat de TOSCA schaamte-schaal de mate van subjectief ervaren schaamte voorspelt in een schaamtevolle situatie, bevestigd kan worden. Er is een positief lineair verband gevonden, wat aantoont dat er meer subjectief meer schaamte werd ervaren naarmate er hoger werd gescoord op de TOSCA schaamte-schaal. De schaal lijkt in dit onderzoek een voorspeller te zijn van subjectief ervaren schaamte, hoewel de mate van voorspelling echter zwak van aard was; er werd slechts 15% van de verschillen in subjectief ervaren schaamte verklaard op grond van de TOSCA schaamte-schaal. Er zullen dus ook andere factoren van invloed zijn geweest op schaamte die niet in de regressieanalyse konden worden

meegenomen. De bevinding bevestigt de theorie van Tangney (Tangney & Dearing, 2002) die stelt dat de TOSCA schaamte-schaal een meetinstrument is van schaamte. Ook is het in overeenstemming met eerdere onderzoeken die deze theorie hebben bevestigd (Ferguson & Crowley, 1997; Fontaine et al, 2001; Giner-Sorolla et al., 2011).

De tweede hypothese, dat de TOSCA schaamte-schaal de mate van subjectief ervaren schuld voorspelt in een schaamtevolle situatie, is niet bevestigd. De schaal bleek uit de resultaten geen voorspeller te zijn voor subjectief ervaren schuld. Sterker nog, er leek geen samenhang aanwezig te zijn tussen de TOSCA schaamte-schaal en subjectief ervaren schuld. Dit resultaat lijkt tegenstrijdig met vorig onderzoek (Fontaine et al., 2001; Giner-Sorolla, Piazza, & Espinosa, 2011) dat aantoonde dat de TOSCA schaamte-schaal schuld leek te meten. De theorie die stelt dat de schaamte-schaal een meetinstrument zou zijn voor zelfbewust negatief affect kan op grond van de huidige resultaten niet bevestigd worden. De theorie waar de TOSCA schaamte-schaal op berust wordt echter wel bevestigd. Tangney heeft namelijk beweerd dat de TOSCA schaamte-schaal geen meetinstrument zou zijn van schuld (Tangney & Dearing, 2002).

De derde hypothese dat de TOSCA schaamte-schaal niet samenhangt met de mate van subjectief ervaren angst, verdriet, en vijandigheid in een schaamtevolle situatie kan deels worden bevestigd. Zoals verwacht is er geen samenhang gevonden tussen de TOSCA schaamte-schaal en subjectieve angst en subjectieve vijandigheid. Opmerkelijk is dat er echter wel samenhang is gevonden tussen deze schaal en subjectief verdriet, hoewel zwak van aard. Een exploratieve analyse naar het verband tussen de schaamte-schaal en subjectief verdriet toonde aan dat er een significant positieve correlatie bestond. Er werd subjectief dus meer verdriet ervaren naarmate er hoger werd gescoord op de TOSCA schaamte-schaal. Opvallend is dat de correlatie tussen de TOSCA schaamte-schaal en subjectief verdriet sterker was dan de correlatie tussen de TOSCA schaamte-schaal en subjectieve schaamte. Verder kan geconcludeerd worden uit de exploratieve analyse dat de schaal mogelijk een

(20)

voorspeller is van subjectief ervaren verdriet in een schaamtevolle situatie, hoewel de mate van voorspelling uit het regressiemodel zwak van aard was. Deze bevinding is opmerkelijk, aangezien uit voorgaand onderzoek niet naar voren is gekomen dat de items van de TOSCA schaamte-schaal op enige wijze de emotie verdriet weerspiegelen. Er wordt daarom vanuit gegaan dat de bevinding niet hierdoor, maar anders verklaard wordt. Gershen Kaufman (1989) suggereerde dat de meest

voorkomende emoties die volgen na de ervaring van schaamte verdriet, angst, en boosheid zouden zijn. Het is mogelijk dat de verhoogde mate van subjectief ervaren verdriet het gevolg is van de ervaren schaamte die is opgewekt tijdens schaamte-inductie. Wat ook een verklaring zou kunnen zijn is misidentificatie van schaamte als verdriet. Volgens M. Lewis (1992) bestaat er zoiets als emotionele vervanging van schaamte die niet wordt herkend of gevoeld, aangeduid met de term 'unfelt shame'. Volgens hem houdt dit in dat de persoon in kwestie de emotie schaamte niet herkent of voelt, waardoor er een andere emotie voor in de plaats komt. Verdriet en woede zijn hierbij de grootste vervangers voor schaamte, door hun nauwe relatie ermee (Mills, 2005). Nader onderzoek is echter nodig naar het verband tussen de schaal en de emotie verdriet, om een specifieke uitspraak te kunnen doen over de relatie.

In deze studie dienen een aantal beperkingen te worden besproken. Het eerste punt van kritiek is de relatief kleine steekproefgrootte (N = 31). Een goede representatie van de algemene populatie is daardoor moeilijker te bereiken. Dit is ook te zien aan het tweede kritiekpunt: de deelnemerspopulatie bestond alleen uit studenten. Dit is een vrij beperkte en jonge doelgroep met een specifiek

opleidingsniveau en het is de vraag in hoeverre de resultaten die zijn voortgekomen uit deze studie gegeneraliseerd kunnen worden naar een bredere populatie. Verder waren de deelnemers 78 % procent vrouwelijk. Als men de bevindingen wil generaliseren dan moet hiermee rekening gehouden worden. Een vervolgonderzoek met een grotere steekproef en heterogene groep zou daarom gedaan moeten worden. Een derde kritiekpunt is dat in de studie enkel vragenlijsten gebruikt zijn om subjectieve emoties te bepalen, wat een beperking is voor het trekken van conclusies. Mogelijk moet hierbij rekening gehouden worden met sociaal wenselijke antwoorden. Een vierde kritiekpunt is de kleine hoeveelheid items die de subjectieve emoties meten. Zo waren er maar één of twee items als meting voor een subjectieve emotie. Hoewel de hoeveelheid items zeer beperkt is, lijken ze wel op een hele duidelijke wijze de gegeven emoties te meten. Zo lijken bijvoorbeeld de vraag ‘In hoeverre voel jij je beschaamd?’ en de vraag ‘In hoeverre wil je door de grond zakken’ representatief genoeg om

subjectieve schaamte te meten. Het is de vraag of meerdere items over schaamte nodig zijn. Een vijfde kritiekpunt betreft de schaamte-inductie om de schaamtevolle situatie te creëren. Aan de deelnemers is gevraagd om een schaamtevolle gebeurtenis te herinneren uit het verleden. De ervaren schaamte kwam daardoor deels voort uit een herinnering en niet volledig uit een schaamtevolle situatie die in het heden plaatsvond. Voorgaand onderzoek suggereert dat een schaamtevolle situatie in het heden een sterkere mate van schaamte kan oproepen dan een herinnering (Pinto‐Gouveia & Matos, 2011). Hierdoor dienen uitspraken over de rol van de schaamtevolle situatie in deze studie met voorzichtigheid te

(21)

worden geïnterpreteerd. In vervolgonderzoek zou een situatie gecreëerd kunnen worden waarin mensen zich werkelijk schamen, bijvoorbeeld door mensen ter plekke in een echte schaamtevolle situatie te brengen. In de praktijk lijkt dit echter ethisch moeilijk uitvoerbaar.

Samengevat bevestigt deze studie dat de TOSCA schaamte-schaal in een schaamtevolle situatie een voorspeller is van subjectief ervaren schaamte, maar niet van subjectief ervaren schuld. Daarnaast bevestigt het dat de schaal niet samenhangt met subjectief ervaren angst en vijandigheid, maar wel met subjectief ervaren verdriet. Exploratief onderzoek geeft weer dat de schaal mogelijk ook subjectief ervaren verdrietvoorspelt. Nader onderzoek dient te worden gedaan naar het verband tussen de schaal en de emotie verdriet.

De bevindingen uit het huidige onderzoek dragen bij aan de waarde van de TOSCA schaamte-schaal als valide meetinstrument van schaamtegeneigdheid, doordat zij suggereren dat de schaamte-schaal alleen een voorspeller zou zijn van schaamtegeneigdheid. Toekomstig onderzoek op het gebied van schaamte zal door gebruik van dit meetinstrument hoogstwaarschijnlijk uitbreiden, zodat op wetenschappelijk gebied de rol van schaamtegeneigdheid duidelijker zal worden bij een reeks van

persoonlijkheidsfactoren, psychische klachten, en patronen van interpersoonlijk gedrag. Het groeiende hoeveelheid werk op het gebied van schaamte is nuttig om de aandacht van clinici te trekken bij de relevantie van schaamte voor een grote groep van cliënten (Murray, Waller, en Legg, 2000). Het meeste onderzoek naar schaamte is welkom, gezien het feit dat het lang heeft geduurd voor

psychologische therapeuten om de relevantie van deze verborgen en pijnlijke emotie te herkennen bij vele psychologische problemen (Leeming & Boyle, 2004). Meetinstrumenten als de TOSCA

schaamte-schaal kunnen in de praktijk inzicht geven in de behandeling van schaamtegerelateerde psychische stoornissen. Het aankaarten van schaamteproblematiek bij de behandeling van psychopathologische symptomen kan in therapie het behandelproces van een cliënt positief beïnvloeden en de effectiviteit van een therapie verhogen. Het is met name van belang om in de praktijk aandacht de besteden aan de rol van schaamte (bij zowel de cliënt als de therapeut) in het vormgeven van het therapeutische proces en de impact op de therapeutische verbintenis.

Naast het onderzoeken van de statistische relatie tussen schaamtegeneigdheid en metingen van psychopathologie en andere kenmerken zou het ook nuttig kunnen zijn om onderzoek te doen naar hoe mensen denken en zich gedragen in potentiële schaamtevolle situaties. Toekomstig onderzoek zou zich ook kunnen richten op de manieren waarop schaamtevolle identiteiten ontstaan en worden behouden, en de processen die een rol spelen in de ervaringen van schaamte die wel of niet zouden kunnen leiden tot psychische problemen. Tot slot zou het interessant zijn voor toekomstig onderzoek om zich te richten op effectieve strategieën om schaamte aan te pakken in het kader van psychotherapeutische behandeling. De overgrote meerderheid van clinici werkt vanuit theoretische perspectieven die

schaamte niet expliciet beschouwen als een aandachtspunt van de behandeling. Op dit moment bestaan er slechts een paar expliciet schaamtegerichte therapieën (Tangney & Dearing, 2011). Onderzoek naar deze interventies suggereert dat dit soort interventies leidt tot vermindering van schaamte en algehele

(22)

psychopathologie, en verhoging van zelfvertrouwen en motivatie van de cliënt (Laithwaite et al., 2009; Rizvi & Linehan, 2005). Meer wetenschappelijk onderzoek is echter nodig met behulp van

gerandomiseerde experimentele designs om de werkzaamheid en effectiviteit van schaamtegerichte interventies aan te tonen. Zodra effectiviteit is aangetoond kan men zich richten op optimale strategieën om maladaptieve schaamte te hanteren en te behandelen.

5. Referenties

Andrews, B. (1995). Bodily shame as a mediator between abusive experiences and depression. Journal of Abnormal Psychology, 104, 277-285.

Andrews, B. (2002). Body shame and abuse in childhood. In P. Gilbert, & J. Miles (Eds.), Body shame: Conceptualisation, research and treatment (pp. 256-266). London: Brunner.

Andrews, B., & Hunter, E. (1997). Shame, early abuse, and course of depression in a clinical sample: A preliminary study. Cognition and Emotion, 11, 373-381.

Andrews, B., Qian, M., & Valentine, J. (2002). Predicting depressive symptoms with a new measure of shame: The experience of shame scale. The British Journal of Clinical Psychology, 41, 29 33.

Barrett, K. C. (1995). A functionalist approach to shame and guilt. In J. P. Tangney & K. W. Fischer (Eds.), Self-conscious emotions: The psychology of shame, guilt, embarrassment, and pride (pp. 25-63). New York: Guilford Press.

Barrett, K. C., & Campos, J. J. (1987). Perspectives on emotional development: II. A functionalist approach to emotions. In J. Osofsky (Ed.), Handbook of infant development (2nd ed., pp. 555-578). New York: Wiley.

Brislin, R. W. (1980). Translation and content analysis of oral and written material. In H. C.

Triandis & J. W. Berry (Eds.), Handbook of cross-cultural psychology (Vol. 1,pp. 389-444). Boston: Allyn & Bacon.

Campbell, D. (2008). The shame shield in child sexual abuse. In C. Pajaczkowska & I. Ward (Eds.), Shame and sexuality. Psychoanalysis and visual culture (pp. 75–91). Londen/New York: Routledge.

Campos, J. J., Mumme, D. L., Kermoian, R., & Campos, R. G. (1994). A functionalist perspective on the nature of emotion. Monographs of the Society for Research in Child Development 59(2-3), 284–303.

(23)

Cheung, M., Gilbert, P., & Irons, C. (2004). An exploration of shame, social rank and rumination in relation to depression. Personality and Individual Differences, 36, 1143-1153.

Claesson, K., & Sohlberg, S. (2002). Internalized shame and early interactions characterized by indifference, abandonment and rejection: Replicated findings. Clinical Psychology and Psychotherapy, 9, 277-284.

Cook, D.R. (1994). Internalised shame scale professional manual. Menomonie, WI: Channel Press. Covert, M. V., Tangney, J. P., Maddux, J. E., & Heleno, N. M. (2003). Shame-proneness, guilt

proneness, and interpersonal problem solving: A social cognitive analysis. Journal of social and Clinical Psychology, 22(1), 1-12.

Crawford, J.R., & Henry, J. D. (2004). The Positive and Negative Affect Schedule (PANAS): Construct validity, measurement properties and normative data in a large nonclinical sample. British Journal of Clinical Psychology, 43, 245-265.

Dansie, E. J. (2009). An Empirical Investigation of the Adaptive Nature of Shame. All Graduate Theses and Dissertations. Paper 226.

Dearing, R. L., Tangney, J. P. (2011). Shame in the therapy hour. Washington, DC., US: American Psychological Association.

Dickerson, S. S., Gruenewald, T. L., & Kemeny, M. E. (2004a). When the social self is threatened: Shame, physiology, and health. Journal of Personality, 72, 1191-1216.

Dickerson, S. S., Kemeny, M. E., Aziz, N., Kim, K. H., & Fahey, J. L. (2004b). Immunological effects of induced shame and guilt. Psychosomatic Medicine, 66, 124-131.

Elison, J. (2002). Models of shame and guilt. Ongepubliceerd manuscript.

Engelen, U., De Peuter, S., Victoir, A., Van Diest, I., Van den Bergh, O. (2006). Verdere validering van de Positive and Negative Affect Schedule (PANAS) en vergelijking van twee

Nederlandstalige versies. Gedrag en Gezondheid, 34, 89-102.

Fergus, T. A., Valentiner, D. P., McGrath, P. B., & Jencius, S. (2010). Shame- and guilt-proneness: Relationships with anxiety disorder symptoms in a clinical sample. Journal of Anxiety Disorders, 24, 811-815.

Ferguson, T. J., Brugman, D., White, J., & Eyre, H. (2007). Shame and guilt as morally warranted experiences. In J. L. Tracy, R. W. Robins, & J. P. Tangney (Eds.), The self conscious emotions: Theory and research (pp. 330-348). New York: Guilford Press.

(24)

Ferguson, T. J., & Crowley, S. L. (1997). Measure for measure: A multi-trait multimethod analysis of guilt and shame. Journal of Personality Assessment, 69, 425-441.

Ferguson, T. J., & Stegge H. (1998). Measuring guilt in children: A rose by any other name still has thorns. In J. Bybee (Ed.), Guilt and children (pp. 19-74). San Diego/London: Academic Press. Fontaine, J. R. J., Luyten, P., De Boeck, P., & Corveleyn, J. (2001). The test of self-conscious affect:

Internal structure, differential scales and relationships with long-term affects. European Journal of Personality, 15, 449-463.

Fontaine, J. R. J., Luyten, P., De Boeck, P., Corveleyn, J., Fernandez, M., Herrera, D., et al. (2006). Untying the Gordian knot of guilt and shame: the structure of guilt and shame reactions based on situation and person variation in Belgium, Hungary and Peru. Journal of CrossCultural Psychology, 37(3), 273-292.

Gilbert, P. (1998). What is shame? Some core issues and controversies. In P. Gilbert, & B. Andrews (Eds.), Shame: Interpersonal behaviour, psychopathology and culture (pp. 3-36). New York: Oxford University Press.

Gilbert, P., & Gerlsma, C. (1999). Recall of shame and favouritism in relation to psychopathology. The British Journal of Clinical Psychology, 38, 357-374.

Gilbert, P., & Perris, C. (2000).Early experiences and subsequent psychosocial adaptation. An introduction. Clinical Psychology and Psychotherapy, 7, 243-245.

Gilbert, P., & McGuire, M. (1998). Shame, social roles and status: The psychobiological continuum from monkey to human. In P. Gilbert, & B. Andrews (Eds.), Shame: Interpersonal behaviour, psychopathology and culture (pp. 99-125). New York: Oxford University Press.

Gilliland, R., South, M., Carpenter, B. N., & Hardy, S. A. (2011). The Roles of Shame and Guilt in Hypersexual Behavior. Sexual Addiction & Compulsivity. The Journal of Treatment & Prevention, 18(1), 12-29.

Giner-Sorolla R., Piazza J., & Espinosa P. (2011). What do the TOSCA guilt and shame scales really measure: Affect or action? Personality and Individual Differences, 51, 445-450.

Grabhorn, R., Stenner, H., Stangier, U., & Kaufhold, J. (2006). Social anxiety in anorexia and bulimia nervosa: The mediating role of shame. Clinical Psychology and Psychotherapy, 13, 12-19. Hambleton, R. K. (1994). Guidelines for adapting educational and psychological tests: a progress

report. European Journal of Psychological Assessment (Bulletin of the International Test Commission), 10, 229-244.

(25)

Harder, D.W. (1995). Shame and guilt assessment, and relationships of shame- and guilt proneness to psychopathology. In J.P. Tangney & K.W. Fischer (Eds.), Selfconscious emotions: The psychology of shame, guilt, embarrassment, and pride (pp. 368-392). New York: Guilford. Hastings, M. E., Northman, L. M., & Tangney, J. P. (2000). Shame, guilt and suicide. In T. Joiner & M. D.Rudd (Eds.), Suicide science: Expanding the boundaries (pp. 67-79). London: Kluwer Academic.

Irons, C., & Gilbert, P. (2005). Evolved mechanisms in adolescent anxiety and depression symptoms: The role of attachment and social rank systems. Journal of Adolescence, 28, 325-341. Kaufman, G. (1989). The psychology of shame. New York: Springer.

Laithwaite, H., Gumley, A., O’Hanlon, M., Collins, P., Doyle, P., Abraham, L., & Porter, S. (2009). Recovery after Psychosis (RAP): A compassion focused programme for individuals residing in high security settings. Behavioural and Cognitive Psychotherapy, 37, 511 526.

doi:10.1017/S1352465809990233.

Lee, D., Scragg, P., & Turner, S. (2001). The role of shame and guilt in traumatic events: A clinical model of shame-based and guilt-based PTSD. British Journal of Medical Psychology, 74, 451 467.

Leeming, D., & Boyle, M. (2004). Shame as a social phenomenon: a critical analysis of the concept of dispositional shame. Psychology and Psychotherapy, 77(3): 375-397.

Leskela, J., Dieperink, M., & Thuras, P. (2002). Shame and posttraumatic stress disorder. Journal of Traumatic Stress, 15, 223-226.

Lewis, H. B. (1971). Shame and guilt in neurosis. New York: International Universities Press. Lewis, H. B. (1987). The role of shame in symptom formation. Erlbaum, Hillsdale, NJ. Lewis, M. (1992). Shame: The exposed self. New York: The Free Press.

Lutwak N., Panish J., & Ferrari J. (2003). Shame and guilt: Characterological vs. behavioral self-blame and their relationship to fear of intimacy. Personality and Individual Differences, 35, 909-916.

Luyten, P., Fontaine, J. R. J., & Corveleyn, J. (2002). Does the Test of Self-Conscious Affect

(TOSCA) measure maladaptive aspects of guilt and adaptive aspects of shame? An empirical investigation. Personality and Individual Differences, 33, 1373-1387.

Mills, R.S.L. (2005). Taking stock of the developmental literature on shame. Developmental Review, 25, 26-63.

(26)

Murray, C., Waller, G., Legg, C. (2000). Family dysfunction and bulimic psychopathology: The mediating role of shame. International Journal of Eating Disorders, 28, 84-89.

Nathanson, D. L. (1994). Shame and pride: Affect, sex, and the birth of the self. New York: W. W. Norton & Company.

Pineles, S. L., Street, A. E., & Koenen, K. C. (2006). The differential relationships of

shame-proneness and guilt-shame-proneness to psychological and somatization symptoms. Journal of Social and Clinical Psychology, 25, 688-704.

Rizvi, S. L., & Linehan, M. M. (2005). The treatment of maladaptive shame in borderline personality disorder: A pilot study of “opposite action”. Cognitive and Behavioral Practice, 12, 437-447. doi:10.1016/S1077-7229(05)80071-9

Robins, R. W., Noftle, E. E., & Tracy, J. L. (2007). Assessing self-conscious emotions: A review of self-report and nonverbal measures. In J. L. Tracy, R. W. Robins, & J. P. Tangney (2007), The self-conscious emotions: Theory and research (pp. 443-467). New York, NY: Guilford Press. Rohleder, N., Chen, E., Wolf, J. M., & Miller, G. E. (2008). The psychobiology of trait shame in

young women: Extending the Social-Self Preservation Theory. Health Psychology, 27, 523 532.

Rüsch, N., Lieb, K., Göttler, I., Hermann, C., Schramm, E., Richter, H., et al. (2007). Shame and implicit self-concept in women with borderline personality disorder. American Journal of Psychiatry, 164, 500-508.

Sabini, J., & Silver, M. (1997). In defense of shame: Shame in the context of guilt and embarrassment. Journal for the Theory of Social Behaviour, 27(1), 1-15.

Schalkwijk, F. (2012). Schaamte in psychotherapie. Tijdschrift voor Psychotherapie. 38(5), 268-380. Scheff, T. J. (1995). Editor's Introduction. American Behavioral Scientist, 38, 1053-1059.

Schore, A. (2001). The effects of relational trauma on right brain development, affect regulation and infant mental health. Infant Mental Health Journal, 22, 201-269.

Skarderud, F. (2007). Shame and pride in anorexia nervosa: A qualitative descriptive study. European Eating Disorders Review, 15(2), 81-97

Stuewig, J., & McCloskey, L. (2005). The relation of child maltreatment to shame and guilt among adolescents: Psychological routes to depression and delinquency. Child Maltreatment, 10, 324- 336.

(27)

Talbot, J., Talbot, N., & Tu, X. (2004). Shame-proneness as a diathesis for dissociation in women with histories of childhood sexual. Journal of Traumatic Stress, 17, 445-448.

Tangney, J. P. ( 1991). Moral affect: The good, the bad, and the ugly. Journal of Personality and Social Psychology, 61, 598-607.

Tangney. J. P. (1995). Shame and guilt in interpersonal relationships. In J. P. Tangney and K W. Fischer (Eds.), Self-conscious emotions. The psychology of shame, guilt, embarrassment, and pride (114-142). New York: Guilford.

Tangney, J. P. (1996). Conceptual and methodological issues in the assessment of shame and guilt. Behaviour Research and Therapy, 34, 741-754.

Tangney, J. P., & Dearing, R. L. (2002). Shame and guilt. New York: Guilford Press.

Tangney, J. P., Stuewig, J., & Mashek, D. J. (2007). Moral emotions and moral behavior. Annual Review of Psychology, 58, 345-372. Los Angeles: University of California - Los Angeles. Tangney, J. P., Wagner, P., & Gramzow, R. (1992). Proneness to shame, proneness to guilt, and

psychopathology. Journal of Abnormal Psychology, 101, 469-478.

Thompson, R., & Berenbaum, H. (2006). Shame reactions to everyday dilemmas are associated with depressive disorder. Cognitive Therapy and Research, 30, 415-425.

Thompson, R. A., Flood, M. F., & Lundquist, L. (1995). Emotional regulation: Its relations to

attachment and developmental psychopathology. In D. Cicchetti & S.L. Toth (Eds.), Rochester Symposium on Developmental Psychopathology: Emotion, cognition, and representation (Vol. 6, pp. 261-299). New York: University of Rochester Press.

Tracy, J.L., & Robins, R.W. (2004). Putting the self into self-conscious emotions: A theoretical model. Psychological Inquiry, 15(2), 103-125.

Troop, N. A., Allan, S., Serpell, L., & Treasure, J. L. (2008). Shame in women with a history of eating disorders. European Eating Disorders Review, 16, 480-488.

Van de Vijver, F. J. R., & Leung, K. (1997). Methods and Data Analysis for Cross-cultural Research. Thousand Oaks, CA: Sage.

Watson, D., Clark, L.A., & Tellegen, A. (1988). Development and validation of brief measures of positive and negative affect: The PANAS scales. Journal of Personality and Social Psychology, 54, 1063-1070.

(28)

Webb, M., Heisler, D., Call, S., Chickering, S. A., & Colburn, T. A. (2007). Shame, guilt, symptoms of depression, and reported history of psychological maltreatment. Child Abuse & Neglect, 31, 1143-1153.

Woien, S. L., Ernst, H. A. H., Patock-Peckham, J. A., & Nagoshi, C. T. (2003). Validation of the TOSCA to measure shame and guilt. Personality and Individual Differences, 35(2), 313-326.

Yang, M, Yang, C., & Chiou, W. (2010). When guilt leads to other orientation and shame leads to egocentric self-focus: Effects of differential priming of negative affects on perspective taking. Social Behavior and Personality, 38(5), 605-614.

6. Bijlagen BIJLAGE I

PANAS

PPN:DATUM:

Deze vragenlijst bestaat uit een aantal woorden die verschillende gevoelens en emoties beschrijven. Duid bij elk Maak hierbij gebruik van de volgend schaal:

1 = Heel weinig of helemaal niet 2 = Een beetje 3 = Matig 4 = Veel 5 = Heel veel 28

(29)

Exit-interview BIJLAGE II

PPN: DATUM:

– Waar dacht je dat ons onderzoek over ging?

…... 1. Geïnteresseerd 1 2 3 4 5 2. Bedroefd 1 2 3 4 5 3. Opgewekt 1 2 3 4 5 4. Terneergeslagen 1 2 3 4 5 5. Sterk 1 2 3 4 5 6. Schuldig 1 2 3 4 5 7. Angstig 1 2 3 4 5 8. Vijandig 1 2 3 4 5 9. Enthousiast 1 2 3 4 5 10. Zelfverzekerd 1 2 3 4 5 11. Vlug geïrriteerd 1 2 3 4 5 12. Alert 1 2 3 4 5 13. Beschaamd 1 2 3 4 5 14. Vol inspiratie 1 2 3 4 5 15. Gespannen 1 2 3 4 5 16. Vastberaden 1 2 3 4 5 17. Aandachtig 1 2 3 4 5 18. Zenuwachtig 1 2 3 4 5 19. Energiek 1 2 3 4 5 20. Bang 1 2 3 4 5

21. Gevoel iets goed te moeten maken 1 2 3 4 5

22. Door de grond willen zakken 1 2 3 4 5

(30)

– Heb je je goed kunnen inleven in de situatie?

- Ja/Nee

– Had je genoeg tijd om na te denken over je verhaal?

…...

– Had je genoeg tijd om je verhaal op te schrijven?

…...

– Is er een reden om jouw gegevens niet serieus te nemen?

- Ja/ Nee

(31)

BIJLAGE III

(32)
(33)
(34)
(35)
(36)
(37)
(38)
(39)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Op basis van de eigen inschattingen van managers sociale zaken is (alweer) de teneur: hoe groter, hoe beter. Echter de verdeeldheid onder de managers is groot. En het beeld is

Aantal niet-leden en leden per universiteit 13 Aantal mannelijke en vrouwelijke niet-leden en leden 14 Gemiddeld aantal behaalde studiepunten per universiteit 16 Verschil in

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Dit onderzoek wordt uitgevoerd naar aanleiding van de resultaten van een ‘stoppen met roken programma’ voor patiënten met Chronic Obstructive Pulmonary Disease (COPD), de

We beoordelen de eerste norm als voldaan: in de gesprekken is aangegeven dat alle relevante organisaties (VluchtelingenWerk, de afdeling inkomen, Werkkracht en werkgevers) door

Ook voor andere personen worden deze gegevens in de RNI bijgehouden, het is echter niet altijd duidelijk waar deze wijzigingen doorgegeven kunnen worden.. Oplossingen met

We hebben de lijsttrekkers in de drie gemeenten gevraagd wat men in het algemeen van de aandacht van lokale en regionale media voor de verkiezingscampagne vond en vervolgens hoe

In de enquête is aan de scholen waarbij doordecentralisatie van financiële middelen voor nieuwbouw heeft plaatsgevonden (in ons onderzoek 34 PO scholen en 32 VO.. scholen) de