• No results found

Lokale partijcompetitie : tussen partijen of tussen steden? : een inhoudsanalyse van verkiezingsprogramma’s bij de gemeenteraadsverkiezingen 2014

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Lokale partijcompetitie : tussen partijen of tussen steden? : een inhoudsanalyse van verkiezingsprogramma’s bij de gemeenteraadsverkiezingen 2014"

Copied!
47
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Lokale partijcompetitie:

tussen partijen of tussen steden?

Een inhoudsanalyse van verkiezingsprogramma’s bij de gemeenteraadsverkiezingen 2014

Masterscriptie Politicologie, specialisatie: Politieke Theorie & Gedrag

Naam: Koen Vanhellemont Begeleider: Wouter van der Brug

(2)

2 1. Inhoudsopgave

2. Inleiding ... 3

2.1 Relevantie ... 3

2.2 Hoofdvraag ... 3

3. Theoretisch kader: twee vormen van partijcompetitie ... 5

3.1 Positiecompetitie... 5

3.2 Issuecompetitie ... 6

3.3 Agenda-setting ... 7

3.4 Issueownership ... 8

3.5 Relevant onderzoek ... 9

4. Onderzoeksmethode: inhoudsanalyse verkiezingsprogramma’s ... 14

4.1 Data ... 14

4.2 Onderzoeksmethode: Comparative Manifesto Project (CMP) ... 14

5. Resultaten en analyse ... 18

5.1 Proporties ... 18

5.2 Afstanden ... 20

5.3 Verschillen tussen partijen in drie dimensies ... 21

5.4 Analyse ... 26

6. Conclusie ... 30

7. Literatuurlijst ... 34

(3)

3 2. Inleiding

2.1 Relevantie

Landelijke partijen doen in veel gemeenten mee aan de gemeenteraadsverkiezingen. De landelijke politieke partijleiders laten zich graag zien in de campagne voor de gemeenteraadsverkiezingen. Ze gaan met de lokale kandidaten mee de straat op om te canvassen of om te flyeren. Ook is er voorafgaand aan de gemeenteraadsverkiezingen een aantal grote tv-debatten, waaraan de politiek leiders (in de meeste gevallen de fractievoorzitters in de Tweede Kamer) met elkaar debatteren. Op basis van de uitslagen van de lokale verkiezingen worden conclusies getrokken voor de landelijke politiek. ‘Lokalen, SP en D66 winnaars’, kopte de NOS en PVV-voorman Wilders had het over een ‘pak op de donder’ voor de regeringspartijen. Het kan natuurlijk zo zijn dat kiezers bij het uitbrengen van de stem rekening houden met de landelijke politiek. Maar ook de politieke partijen zelf doen mee met het leggen van verbanden tussen de lokale uitslagen en de landelijke politiek. Spelen de lokale thema’s tijdens gemeenteraadsverkiezingen helemaal geen rol?

Op zich is het logisch dat als een landelijke partij meedoet aan de gemeenteraadsverkiezingen, die partij de partij-identiteit lokaal tot uitdrukking wil laten komen. Aan de andere kant verwacht je ook dat lokale thema’s belangrijk zijn en onderling kunnen verschillen. Waarom zou er in Rotterdam even veel aandacht besteed worden aan parkeertarieven als in Amsterdam, als de parkeertarieven in Amsterdam veel hoger zijn? Bovendien kan het lokale politieke landschap enorm verschillen. In de ene gemeente kan er een links college zijn, terwijl er in de andere gemeente een rechts college is.

Dit in ogenschouw nemend kan men zich afvragen waarom de landelijke politici zich bemoeien met de gemeenteraadsverkiezingen. Zijn de lokale thema’s leidend in de campagne, of gaat het toch vooral om de landelijke hoofdthema’s? Met andere woorden, heeft het zin voor de landelijke politici om zich te roeren in de campagne? Gaan de verkiezingen daadwerkelijk over de landelijke thema’s of spelen er per gemeente toch verschillende onderwerpen? Het antwoord hierop is tweeledig. Eén deel van het antwoord ligt bij de kiezers. Iedere kiezer heeft zijn of haar eigen reden om op een bepaalde partij te stemmen. Hierbij kunnen landelijke en/of plaatselijke thema’s een rol spelen, of hele andere factoren. Het andere deel van het antwoord ligt op partijniveau. Waar besteden de plaatselijke (landelijke) partijen zelf aandacht aan? Naar dit deel van het antwoord wil ik op zoek in deze scriptie.

2.2 Hoofdvraag

De landelijke partijen die meedoen aan de gemeenteraadsverkiezingen hebben natuurlijk de gemeenschappelijke identiteit van die partij. Ze dragen immers de naam van de landelijke partij en die naam moet in zekere mate herkenbaar zijn met behulp van het uitdragen van een bepaalde

(4)

4 identiteit. Daarentegen is elke gemeente anders en spelen er in elke gemeente weer andere

onderwerpen. Hoe staat dit in verhouding tot elkaar? In hoeverre passen de landelijke partijen zich aan de plaatselijke context aan? Benadrukken de landelijke partijen in de verschillende gemeenten dezelfde onderwerpen?

Dit leidt tot de volgende hoofdvraag:

In welke mate verschillen lokale afdelingen van landelijke politieke partijen onderling inhoudelijk bij gemeenteraadsverkiezingen?

De vraag is bewust breed geformuleerd. Dit maakt het mogelijk om niet alleen naar dezelfde partijen in de verschillende steden te kijken, maar ook naar bijvoorbeeld de verschillen in partijconcurrentie. Manifesteert VVD Amsterdam zich bijvoorbeeld anders ten opzichte van PvdA Amsterdam dan VVD Utrecht ten opzichte van PvdA Utrecht? In Amsterdam zat de VVD, tot aan de

gemeenteraadsverkiezingen van 2014, namelijk wel in het college en in Utrecht niet. Hierdoor kan men verwachten dat de VVD zich in Utrecht meer probeert te onderscheiden van de PvdA dan in Amsterdam. Zo zijn er nog veel meer mogelijke onderlinge verschillen tussen partijen en steden te bedenken. De breed geformuleerde hoofdvraag maakt het mogelijk om hier naar te kijken.

De hoofdvraag zal beantwoord worden vanuit de theorie van partijcompetitie. Er zijn meerdere manieren waarop partijen onderling kunnen verschillen. De verschillen komen tot uitdrukking doordat partijen met elkaar de strijd aan gaan om de gunst van de kiezer. Er zijn twee belangrijke vormen van partijcompetitie. Partijen kunnen van standpunt verschillen (positiecompetitie) of ze kunnen kiezen voor meer nadruk op bepaalde onderwerpen (issuecompetitie). Voor deze scriptie ben ik vooral geïnteresseerd in issuecompetitie. In het volgende hoofdstuk wordt uitgelegd waarom. Uit de theorie over issuecompetitie zullen verwachtingen voortvloeien voor het onderzoek. De

verwachtingen worden vormgegeven in een aantal hypotheses. Het testen van die hypotheses moeten helpen de hoofdvraag te beantwoorden.

In hoofdstuk 3 zal uitgelegd worden hoe het onderzoek zal worden gedaan en wordt de keuze van de onderzoeksmethode verantwoord. Daarna volgen in hoofdstukken 4 en 5 de bespreking van de resultaten en de analyse. Hier wordt er gekeken of de hypotheses kunnen worden bevestigd of verworpen. Tot slot volgt er de conclusie, waarbij getracht wordt een antwoord te geven op de hoofdvraag van de scriptie.

(5)

5 3. Theoretisch kader: twee vormen van partijcompetitie

Partijen strijden met elkaar om de gunst van de kiezer. Sinds het verdwijnen van de traditionele scheidslijnen, zoals de verzuiling in Nederland, lijkt de partijcompetitie alleen maar heviger

geworden. Partijen zijn niet meer verzekerd van de steun van een vaste groep kiezers en moeten met elkaar de strijd aan om de gunst van de kiezer.

Er zijn verschillende manieren waarop partijen met elkaar de strijd aan kunnen gaan. Partijen kunnen van standpunt verschillen over een onderwerp (positiecompetitie) en ze kunnen verschillen in de mate van nadruk die ze leggen op de verschillende onderwerpen (issuecompetitie).

3.1 Positiecompetitie

De basis van de theorie van positiecompetitie is gelegd door Anthony Downs. Volgens Downs is positiecompetitie gebaseerd op de aanname dat alle regeringen alleen maar geïnteresseerd zijn in het hebben en verkrijgen van de steun van de bevolking (Downs, 1957: 11). Hun primaire doel is immers herkozen te worden. Downs ziet politieke partijen als rationele actoren die puur kijken naar waar de meeste electorale winst is te behalen. Het beleid is van ondergeschikt belang. ‘Parties formulate policies in order to win elections, rather than win election in order to formulate policies’ (Downs, 1957: 28). Partijen zijn dus bereid om van standpunt te veranderen om meer stemmen te halen. Partijen bewegen op de ééndimensionale links-rechtsas voor de gunst van de kiezer. In een tweepartijenstelsel zou dit betekenen dat de twee concurrerende partijen op een ééndimensionale as allebei een beweging naar het midden maken. Beide partijen kunnen immers al rekenen op de stemmen van de extremen aan hun eigen zijde, dus de meeste winst is te halen bij de kiezer in het midden van het spectrum (Downs, 1957: 116). Hierbij wordt er vanuit gegaan dat de meeste kiezers in het midden zitten. Bij een gelijkmatige verdeling van de kiezers over de ééndimensionale as is de prikkel voor de partijen weg om van positie te veranderen. Volgens Downs streven partijen in een multipartijenstelsel (met drie of meer partijen) er juist naar om zich zoveel mogelijk te

onderscheiden, om de eigen identiteit zo duidelijk mogelijk tot uiting te laten komen (Downs, 1957: 126-127).

Er zijn twee belangrijke redenen waarom positiecompetitie niet geschikt lijkt voor deze scriptie: - Zoals hierboven aangegeven gaat positiecompetitie over verandering van standpunten.

Verandering impliceert dat tijd een factor is. Op één bepaald tijdstip kun je geen verandering zien. In deze scriptie wordt er alleen gekeken naar verkiezingsprogramma’s uit 2014. - In deze scriptie is het vergelijken van dezelfde partijen uit verschillende gemeenten een

(6)

6 gemeenten erg van standpunten verschillen. Het zijn immers dezelfde partijen. Het is wel mogelijk dat dezelfde partijen in verschillende gemeenten verschillende nadruk leggen op onderwerpen, omdat in de ene gemeente andere onderwerpen relevant kunnen zijn dan in de andere gemeente. Met andere woorden, het lijkt me onwaarschijnlijk dat de VVD in Rotterdam voor marktwerking is en de VVD in Utrecht tegen. Het zou logischer zijn, dat als economie als onderwerp bijvoorbeeld in Rotterdam hoger zou staan op de politieke agenda dan in Utrecht, de VVD in Rotterdam ook meer nadruk legt op marktwerking dan VVD Utrecht. Ook om deze reden lijkt een andere vorm van partijcompetitie geschikter om de concurrentie tussen de verschillende partijen in Nederland te bekijken: issuecompetitie.

3.2 Issuecompetitie

Bij issuecompetitie wordt er vanuit gegaan dat partijen de aandacht proberen te trekken van kiezers door nadruk te leggen op een onderwerp dat gunstig is voor de partij. Hiermee dwingen ze andere partijen, die het onderwerp misschien juist willen mijden, ook aandacht te laten besteden aan dat bepaalde onderwerp. Een groene partij zal bijvoorbeeld proberen zoveel mogelijk aandacht te vragen voor het onderwerp klimaatverandering en een rechts radicale partij zal zoveel mogelijk aandacht vragen voor het immigratievraagstuk (Green-Pedersen, 2007: 609).

Volgens Budge en Farlie (1983: 24) is issuecompetitie de belangrijkste vorm van partijcompetitie. De directe confrontatie van tegengestelde standpunten is slechts van secundair belang. Dit doen ze zelfs via het medium waar in principe alle thema’s aan bod zouden moeten komen, namelijk het

verkiezingsprogramma. Issuecompetitie is niet alleen het benadrukken van onderwerpen die gunstig zijn voor een bepaalde partij, maar ook het stilhouden van onderwerpen die juist niet gunstig zijn voor die partij (Budge & Farlie, 1983: 24). Naast de praktische argumenten om issuecompetitie te gebruiken voor deze scriptie is het gebruik dus ook inhoudelijk goed te verdedigen.

Green-Pedersen benadrukt dat issuecompetitie en positiecompetitie niet per definitie elkaar uitsluiten. Het is bijvoorbeeld niet aantrekkelijk voor partijen om aandacht te besteden aan een onderwerp waar geen conflict over is; het zogenaamde dispersie principe (Green-Pedersen, 2007: 610). Het is veel aantrekkelijker om aandacht te besteden aan onderwerpen waar wel een politiek conflict over bestaat met andere partijen; het zogenaamde overheersingsprincipe. Met andere woorden, issuecompetitie veronderstelt in principe al het bestaan van positiecompetitie. Zonder verschillende posities van partijen heeft het ook geen zin om het eigen standpunt te benadrukken. Een ander voorbeeld van het samengaan van positie- en issuecompetitie is als nieuwe partijen opkomen door het besteden van aandacht aan een nieuw onderwerp. Gevestigde partijen moeten in

(7)

7 dat geval bepalen wat ze doen: negeren, negatief reageren of positief reageren (Meguid, 2005: 349). Hier is sprake van zowel issuecompetitie (reageren of negeren) als positiecompetitie (positief of negatief reageren). Dit is een aspect van issuecompetitie waar net als bij positiecompetitie tijd een belangrijke factor is. Dit aspect is dus niet geschikt om mee te nemen in deze scriptie.

3.3 Agenda-setting

Issuecompetitie kan niet los worden gezien van agenda-setting. Het gaat immers om pogingen van partijen om bepaalde onderwerpen op de politieke agenda te krijgen. Hierbij spelen massamedia een belangrijke rol. De relatie tussen politici en kiezers verloopt in bijna alle gevallen via de media. De media bepalen de agenda (McCombs & Shaw, 1972: 176). Massamedia zijn verantwoordelijk voor de keuzes welke onderwerpen het brede publiek te zien krijgt. Bij agenda-setting wordt er vanuit gegaan dat massamedia politieke partijen forceren om aandacht te besteden aan bepaalde onderwerpen. Daarmee zijn ze een spil tussen de politiek en kiezers (McCombs & Shaw, 1972: 177). Bij

gemeenteraadsverkiezingen zijn er natuurlijk ook lokale media die verslag doen van de campagne. Logischerwijs focussen zij zich op thema’s die in de betreffende regio of stad nadrukkelijk op de politieke agenda staan. Dit zou, de theorie van agenda-setting volgend, van invloed moeten zijn op de keuzes die politieke partijen zelf maken in het benadrukken van bepaalde onderwerpen.

Daarom verwacht ik dat de mate van benadrukking van onderwerpen per stad kunnen verschillen. Het zou kunnen dat in Amsterdam de woningnood het grootste probleem is, terwijl in Den Haag veiligheid het belangrijkste thema is. Het zou logisch zijn dat partijen hier rekening mee houden in de campagne. Politiek gaat immers over het oplossen van problemen. Als die problemen per stad verschillend zijn, dan zou dat ook tot uiting moeten komen in de issuecompetitie tussen politieke partijen. Deze kans is logischerwijs extra groot als lokale media extra aandacht besteden aan een bepaald onderwerp. De theorie van agenda-setting volgend, worden partijen in die stad dan

gedwongen om aan dat bepaalde onderwerp extra aandacht te geven . Dit brengt me tot de volgende hypothese:

Hypothese 1: Er is een onderscheid tussen verschillende steden in de mate van benadrukking van verschillende onderwerpen.

(8)

8 3.4 Issueownership

Een ander belangrijk aspect van issuecompetitie is de reputatie van een partij op onderwerpen. Legt de kiezer een relatie tussen bepaalde onderwerpen en de politieke partijen? Partijen kunnen ‘eigenaar’ worden van een bepaald onderwerp, oftewel de issueowner. Hieraan zitten twee dimensies: competentie en associatie. Bij de eerste dimensie wordt een politieke partij door veel kiezers beschouwd als de partij die het beste met een bepaald onderwerp kan handelen (Bélanger & Meguid, 2008: 478) met tot gevolg een grotere kans op stemmen als kiezers dat onderwerp ook belangrijk vinden. Deze reputatie heeft de partij vaak gedurende een lange tijd opgebouwd, door zich goed te manifesteren op het bepaalde onderwerp (Petrocik, 1996: 826). Bij de tweede dimensie gaat het om de identificatie van een partij met een bepaald onderwerp (Walgrave et al., 2012: 2).

Walgrave et al. hebben kritiek op eerdere auteurs dat zij geen onderscheid maken tussen deze twee dimensies van issueownership. Walgrave et al. laten zien dat kiezers een partij met een onderwerp kunnen associëren, zonder dat die partij competent wordt geacht op dat onderwerp. De

competentiedimensie heeft een direct effect op partijkeuze. De associatiedimensie heeft alleen effect als de kiezer het betreffende onderwerp ook belangrijk vindt. (Walgrave et al., 2012: 9).

Ook issueownership is geen statisch begrip. In de loop van tijd kan de mate waarop een partij met een bepaald onderwerp wordt geassocieerd of competent geacht veranderen door partijcompetitie (Meguid, 2005: 349). Volgens Walgrave en De Swert is het onderwerp wat bij kiezers belangrijk is de voornaamste reden voor electorale wisselingen. Onderwerpen komen en gaan weer (Walgrave & De Swert, 2007: 38). Daarentegen is de oorsprong van issueownership juist te vinden in de traditionele klassenscheiding. Een partij heeft het issueownership vaak te danken aan de reden waarom de partij is opgericht. Hier komt een partij (of het wil of niet) moeilijk van af (Walgravage & De Swert, 2007: 38). Het is dus erg moeilijk voor een partij om een onderwerp van een andere partij te claimen. Voor nieuwe onderwerpen is dat makkelijker. Het feit dat kiezers wispelturiger zijn geworden en dat de media in een belangrijke mate bepalen wat diezelfde kiezers te lezen of te zien krijgen, heeft ervoor gezorgd dat partijen flexibeler zijn geworden (Walgrave & De Swert, 2007: 39). Toch hebben de partijen het wel of niet benadrukken van onderwerpen in grote mate nog zelf in de hand bij het schrijven van speeches en verkiezingsprogramma’s.

Issueownership kan niet los worden gezien van issuecompetitie. Als een partij ‘eigenaar’ is van een

bepaald onderwerp heeft die partij er voordeel bij om dat onderwerp veel te benadrukken. In deze scriptie wordt er echter alleen gekeken naar de politieke partijen zelf en de nadruk die die partijen leggen op bepaalde onderwerpen. Het is niet mogelijk om in deze scriptie iets te zeggen over

(9)

9 waarderen. Waar wel naar gekeken kan worden is of de partijen die in deze scriptie worden

onderzocht op landelijk niveau bepaalde onderwerpen hebben die ze duidelijk benadrukken.

3.5 Relevant onderzoek

Walgrave & De Swert (2007: 47) laten zien dat de politieke partijen in België zich niet alleen focussen op hun ‘eigen’ onderwerpen, terwijl de Belgische kiezers wel aan iedere partij duidelijk een

onderwerp toekennen. Toch is er een duidelijke correlatie tussen wat partijen zelf benadrukken en wat volgens het publiek de onderwerpen zijn wat bij een bepaalde partij hoort (Walgrave & De Swert, 2007: 54). Met andere woorden, partijen ‘weten’ welke onderwerpen aan hun kleven en maken daar gebruik van in hun eigen communicatie.

Is dit ook in Nederland te zien? Ook in Nederland hebben de partijen verschillende reputaties. Van der Brug (2000: 192) laat de reputaties van de partijen in 1994 zien. Zo wordt GroenLinks in de meeste gevallen de meest competente partij op het gebied van milieuvervuiling gevonden en de VVD op het gebied van criminaliteit. Uit recentere cijfers van het NKO uit 2010 blijkt dat kiezers per partij erg verschillen in standpunten op bepaalde onderwerpen. Zo vindt 81% van de SP-kiezers en 77% van de PvdA-kiezers dat inkomensverschillen kleiner moeten worden, ten opzichte van slechts 32% van de VVD-kiezer. Daarentegen vindt 90% van de VVD-kiezer dat er harder moet worden opgetreden tegen criminaliteit. Van de D66-, PvdA- en SP-kiezers ligt dat tussen de 74% en 79% (NKO, 2010: 178). Deze verschillen komen min of meer terug als er gekeken wordt naar de issuebenadrukking van partijen in hun verkiezingsprogramma in 2010 (zie Tabel 1). Het zijn de klassiek sociaal-economische thema’s die bij SP en PvdA het meest worden genoemd (economische gelijkheid en uitbreiden welvaartsstaat) en veiligheid komt inderdaad relatief veel voor in het verkiezingsprogramma van de VVD.

(10)

10 Tabel 1: meest toegekende codes landelijke verkiezingsprogramma’s 2010 door het Comparative Manifesto Project (CMP) (in %). PvdA VVD SP D66 503: economische gelijkheid 11,7 303: efficiënte overheid 13 503: economische gelijkheid 10,2 416: tegen economische groei 9,6 606: civiele maatschappij 7,9 605: rechtsorde & veiligheid 8,9 504: uitbreiding welvaartsstaat 7,1 201: vrijheid en mensenrechten 7,6

506: onderwijs 6,4 506: onderwijs 8,6 305: politieke autoriteit 6 506: onderwijs 7,1 107: internationalisme 6,1 401: vrije markt 6,2 605: rechtsorde & veiligheid 6 303: efficiënte overheid 5,6 303: efficiënte overheid 5,4 201: vrijheid en mensenrechten 5,6 202: democratie 5,5 503: economische gelijkheid 5,6 605: rechtsorde & veiligheid 4,9 505: welvaartsstaat beperken 4,9 403: marktregulering 4,5 408: economische doelen 5 416: tegen economische groei 4,8 305: politieke autoriteit 4,3 413: nationalisatie 4,1 411: technologie en infrastructuur 4,8 504: uitbreiding welvaartsstaat 4,6 411: technologie en infrastructuur 3,9 501: klimaat & milieu 4,1 502: cultuur 4,7

Uit de data van de Chapel Hill Expert Survey (CHES) blijkt dat er maar een paar onderwerpen zijn waar de partijen echt verschillen in benadrukking. Het grootste verschil met de data van het CMP (beide onderzoeken komen uit 2010), is dat de PvdA bij het onderzoek van CHES niet echt

onderwerpen heeft die er tussenuit springen. De SP legt duidelijk de meeste nadruk op publieke uitgaven versus belastingverlaging en herverdeling. De VVD legt de meeste nadruk op burgerlijke vrijheden versus veiligheid, immigratie, integratie en etnische minderheden. D66 onderscheidt zich duidelijk door haar nadruk op individuele vrijheid. De PvdA heeft geen onderwerp waar het duidelijk meer nadruk op legt dan de andere partijen.

(11)

11 Tabel 2: Chapel Hill Expert Survey 2010, nadruk op onderwerpen per partij (schaal 0-10).

PvdA

VVD

SP

D66

Europese integratie 2,7857 2,5714 2,7143 3,5000

Publieke uitgaven vs. belastingverlaging 6,5385 7,4615 8,0769 6,3846

Deregulering 6,5455 7,5455 7,9091 7,3636

Herverdeling 6,6364 6,8182 8,0909 5,9091

Burgerlijke vrijheden vs. veiligheid 5,5455 7,9091 5,4546 6,2727 Individuele vrijheid 5,0000 5,2727 4,3000 6,9091 Religie 3,5455 3,2727 3,5455 4,2727 Immigratie 6,0000 7,4546 6,1818 6,0000 Integratie 6,2727 7,3636 6,2727 6,1818 Stedelijk/platteland 3,4444 3,4444 3,5556 4,1111 Milieu 4,6364 3,7273 3,7273 5,8182 Decentralisatie 2,8571 2,8571 2,7143 4,5714 Internationale veiligheid 5,9000 6,1000 5,3000 4,9000 Etnische minderheden 5,8000 6,9000 5,3000 6,1000

Uit deze onderzoeken komt een paar keer dezelfde combinatie terug. De SP en inkomensverdeling en de VVD en veiligheid. Voor D66 en PvdA zijn er geen onderwerpen die duidelijk aan deze partijen kleven. Uit deze gegevens is niet te zeggen of kiezers ook om deze redenen op de betreffende partij stemmen. Ook kan hier niet uit opgemaakt worden of partijen worden geassocieerd met deze onderwerpen of dat ze competent worden geacht om met het onderwerp om te gaan. Het is, met andere woorden, niet te zeggen of partijen issueowner zijn op de onderwerpen. Zoals gezegd wordt in deze scriptie ook niet gekeken naar de relatie tussen de benadrukking van onderwerpen door partijen en wat kiezers belangrijk vinden. Met behulp van deze scriptie kan dus ook geen uitspraak worden gedaan over issueownership.

Wel is het interessant om te kijken in hoeverre de lokale partijen verschillen van hun landelijke moederpartijen in het benadrukken van onderwerpen. Mijn verwachting is dat een partij, die in meerdere steden meedoet aan de gemeenteraadsverkiezingen, een bepaalde gemeenschappelijke identiteit behoudt. Dit brengt mij tot de volgende hypothese:

Hypothese 2: Een partij die in verschillende steden meedoet aan de gemeenteraadsverkiezingen behoudt een bepaalde gemeenschappelijke identiteit.

Deze verwachting lijkt hypothese 1 tegen te spreken. Toch is het logisch dat als er inderdaad verschillen blijken te zijn in benadrukking van onderwerpen tussen verschillende gemeenten, dat binnen die gemeenten de partijen zich onderling ook weer van elkaarproberen te onderscheiden en

(12)

12 dat dat op een herkenbare manier gebeurt voor de kiezer. Die herkenbare manier zou moeten zijn dat partijen de grote verschillen met andere partijen benadrukken. Met andere woorden, ik verwacht verschillen tussen partijen in twee dimensies.

Volgens Green-Pedersen (2007: 609) is issuecompetitie de belangrijkste vorm van partijcompetitie geworden. Green-Pedersen laat in zijn onderzoek zien dat in de tweede helft van de 20e eeuw partijen steeds minder aandacht besteedden aan klassieke links-rechtsthema’s in hun

verkiezingsprogramma en steeds meer aan ‘nieuwe’ onderwerpen, zoals het milieu en de EU (Green-Pedersen, 2007: 623). Green-Pedersen concludeert dat de samenstelling van de onderwerpen die op de politieke agenda staan complexer zijngeworden. Dit zou volgens Green-Pedersen het bewijs zijn van het belangrijker worden van issuecompetitie. Dit lijkt niet helemaal te rijmen met de theorie over

issueownership. Zoals eerder gezegd zijn partijen vaak issueowner van onderwerpen die mede een

reden waren voor het oprichten van de partij. Als we Green-Pedersen zouden volgen zouden dit geen traditionele links-rechtsonderwerpen kunnen zijn. Het is echter ook de vraag of het feit dat partijen meer aandacht besteden aan ‘nieuwe’ onderwerpen in hun verkiezingsprogramma’s een teken is van het belangrijker worden van issuecompetitie. Waarom zou issuecompetitie niet binnen de klassieke links-rechts onderwerpen heviger kunnen worden? Dit is een interessante vraag en ook te

onderzoeken in deze scriptie.

Budge & Farlie maken geen onderscheid tussen oude en nieuwe onderwerpen, maar tussen de verschillende politieke stromingen. De mogelijkheden om aan issuecompetitie te doen kan verschillen per politieke stroming. Zo hebben socialistische partijen in de regel minder speelruimte binnen de issuecompetitie dan bijvoorbeeld middenpartijen. Voor socialistische partijen zijn de sociaal-economische thema’s vaak het belangrijkst, terwijl middenpartijen uit een breder scala van onderwerpen kunnen kiezen om te benadrukken (Budge & Farlie, 1983: 46-47). Partijen die meer gericht zijn op de bourgeosie hebben juist meer oog voor veiligheid. Dit is in tegenspraak met Green-Pedersen, die het opkomen van nieuwe onderwerpen in plaats van de klassieke links-rechts

onderwerpen, als bewijs ziet van het belangrijker worden van issuecompetitie. Mijn verwachting is dat sociaal-economische onderwerpen nog steeds belangrijk zijn. De hedendaagse politiek gaat veelal over de gevolgen van de economische crisis en hoe de kosten daarvan moeten worden verdeeld. Vertalend naar de Nederlandse politiek zou dat betekenen dat de SP vooral hamert op het verkleinen van inkomensverschillen en dat D66 en, in mindere mate, PvdA meer zullen variëren in het

benadrukken van onderwerpen. Het is te verwachten dat deze verschillen ook bij de

verkiezingsprogramma’s voor de gemeenteraadsverkiezingen tot uitdrukking komen. Omdat de VVD in de meeste steden de meest rechtse partij is, verwacht ik dat bij die partij ook minder ruimte zal zijn

(13)

13 om te variëren in onderwerpen. Belangrijke thema’s voor de VVD zijn veiligheid en vrije markt. Ik verwacht dat die thema’s in de verschillende VVD-programma’s het meest benadrukt worden ongeacht uit welke stad de partij komt.

Hieruit vloeien drie hypotheses:

Hypothese 3: Bij de SP en de VVD zullen de onderlinge verschillen (dus tussen de verschillende SP-programma’s en tussen de verschillende VVD-SP-programma’s) in het benadrukken van onderwerpen kleiner zijn dan bij de D66 en de PvdA.

Hypothese 4: De vier SP-programma’s leggen vooral de nadruk op sociaal-economische herverdeling. Hypothese 5: De vier VVD-programma’s leggen vooral de nadruk op veiligheid.

Met deze hypotheses volg ik de theorie van Budge & Farlie over de verschillen in mogelijkheden tussen partijen om issuecompetitie te bedrijven. Ook kan er met het testen van hypothese 4 gekeken worden naar de rol van nieuwe onderwerpen in de issuecompetitie. Een beperking hierbij is dat er alleen naar de gemeenteraadsverkiezingen van 2014 wordt gekeken en er dus niet kan worden gekeken naar verandering in benadrukking van onderwerpen.

(14)

14 4. Onderzoeksmethode: inhoudsanalyse verkiezingsprogramma’s

4.1 Data

Hoe kunnen verschillen en overeenkomsten tussen partijen het beste worden onderzocht?

Partijcompetitie vindt voornamelijk plaats tijdens de debatten of via de verschillende media. Maar ook in verkiezingsprogramma’s kan partijcompetitie zichtbaar worden.

In deze scriptie kies ik ervoor om te kijken naar verkiezingsprogramma’s. Dit heeft een aantal redenen:

- Verkiezingsprogramma’s bevatten over het algemeen een breed scala aan onderwerpen (los van de mate van nadruk op de verschillende onderwerpen);

- Partijen stellen zelf de programma’s samen. Partijen kunnen dus zelf kiezen op welk onderwerp ze de meeste nadruk willen leggen;

- Ondanks het feit dat misschien weinig kiezers de verkiezingsprogramma’s lezen, vormt het verkiezingsprogramma over het algemeen de leidraad voor een partij voor de volgende zittingsperiode. Zowel journalisten als kritische en actieve leden houden het doen en laten van een partij nauwlettend in de gaten en houden partijen aan standpunten die in

verkiezingsprogramma’s zijn opgenomen.

In deze scriptie maak ik gebruik van een inhoudsanalyse van verkiezingsprogramma’s van landelijke partijen die meedoen aan de gemeenteraadsverkiezingen in de vier grote steden in Nederland: Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht. Alleen landelijke partijen worden meegenomen, omdat die onderling te vergelijken zijn. Partijen die maar in één gemeente meedoen hebben geen referentiekader met andere partijen en zijn dus moeilijk te vergelijken (bijvoorbeeld de PVV in Den Haag en Leefbaar Rotterdam in Rotterdam). De partijen die worden onderzocht zijn: VVD, PvdA, SP en D66. Idealiter had ik ook CDA en GroenLinks willen meenemen. Omwille van de tijd is dat helaas niet gelukt. De ChristenUnie, SGP en Partij voor de Dieren zijn ook niet meegenomen. De ChristenUnie heeft in sommige gemeenten een gezamenlijke lijst met de SGP. Dat maakt het niet mogelijk om de partijen onderling goed te vergelijken. Partij voor de Dieren deed wel in alle vier gemeenten mee, maar heeft in de verschillende gemeenten een vrijwel identiek programma. Dit maakt een

vergelijking zinloos. Er wordt gekeken naar de meest recente verkiezingsprogramma’s, die voor de gemeenteraadsverkiezingen van 2014.

4.2 Onderzoeksmethode: Comparative Manifesto Project (CMP)

Voor de inhoudsanalyse maak ik gebruik van de Comparative Manifesto Project (CMP). De CMP heeft een uitgebreide expertise in het onderzoek naar ideologische posities van partijen op basis van

(15)

15 verkiezingsprogramma’s. Er wordt gebruik gemaakt van een coderingsschema, waarmee de

programma’s worden gecodeerd. De partijprogramma’s worden hierbij verdeeld in quasizinnen. Dit zijn de onderzoekseenheden die elk gecodeerd worden. Een quasizin is een zin(sdeel), die één politieke boodschap of standpunt bevat. Als in een zin meerdere standpunten worden verwoord, wordt de zin opgedeeld in meerdere quasizinnen, zodat er ook meerdere codes gegeven kunnen worden. Elke zin bevat minimaal één quasizin (Werner et al., 2011).

Een voorbeeld: ‘Het is belangrijk om de stad goed bereikbaar te houden. Files zijn immers slecht voor

de economie en voor het milieu.’ Deze twee zinnen bevatten samen drie inhoudelijke boodschappen

en dus ook drie quasizinnen: ‘Het is belangrijk om de stad goed bereikbaar te houden. // Files zijn

immers slecht voor de economie // en voor het milieu.’ De eerste quasizin zou de code 411 krijgen

(infrastructuur algemeen), de tweede 410 (belang van economische groei) en de derde 501 (klimaat & milieu).

De codes meten zowel zichtbaarheid of nadruk op bepaalde onderwerpen als de richting van het standpunt op een bepaald onderwerp. Op sommige onderwerpen kunnen partijen zich zowel positief als negatief uiten. Een bijvoorbeeld hiervan is de welvaartsstaat. De CMP heeft hiervoor twee codes die allebei een andere richting hebben, namelijk 504 (uitbreiden welvaartsstaat) en 505 (beperken welvaartsstaat). Bij dit onderwerp heeft het standpunt dus een bepaalde richting. Op andere onderwerpen is er in feite maar één positie mogelijk (bijvoorbeeld: het milieu) (Volkens et al., 2009: 238). Geen partij zal zeggen tegen het milieu te zijn, maar kan wel meer of minder aandacht geven aan het milieu. Verschil in nadruk voor dit soort onderwerpen kan iets zeggen over de prioritering van de partij en dus ook weer over de ideologie.

De CMP vertaalt uiteindelijk de resultaten in een links-rechtsscore. In deze scriptie wordt er geen gebruik gemaakt van deze links-rechtsscore. De links-rechtsscore legt een beperking op voor mijn scriptie, omdat er naar alle mogelijke verschillen gekeken moet kunnen worden. De hoofdvraag van deze scriptie is zoals gezegd breed geformuleerd om de alle mogelijke verschillen te kunnen

onderzoeken. Er mag dus op voorhand geen onderscheid gemaakt worden tussen links en rechts omdat ook de optie open moet worden gehouden dat de partijen op andere manieren van elkaar verschillen. Er wordt daarom gebruik gemaakt van een exploratieve methode. Er wordt gekeken naar de proporties van de codes per partijprogramma. Aan de hand van deze proporties worden de afstanden en posities van de partijen ten opzichte van elkaar berekend. Hoe groter de verschillen tussen partijen in het benadrukken van de verschillende onderwerpen, hoe groter de afstand tussen de partijen en hoe verder uiteenlopend de posities van de partijen liggen. Deze posities zijn niet te

(16)

16 verwarren met de posities bij positiecompetitie. De posities die aan de hand van de exploratieve methode zijn berekend komen voort uit verschillen in benadrukking van onderwerpen tussen de politieke partijen. De posities bij positiecompetitie hebben te maken met verschillen in standpunten tussen de politieke partijen.

De verkregen posities worden bekeken in een multidimensionale ruimte. Het aantal dimensies van de ruimte hangt af van de hoeveelheid verschillen tussen de partijen. Zoals bij het opstellen van de hypotheses is beschreven, is de verwachting dat er tenminste twee dimensies zijn: ideologische verschillen tussen de partijen en verschillen tussen de vier steden. Alle partijen worden met elkaar vergeleken. Alleen op die manier kunnen de twee hypotheses worden getoetst. Immers, bij hypothese 2 moeten dezelfde partijen uit de verschillende gemeenten worden vergeleken. Bij hypothese 1 moeten de partijen uit dezelfde gemeenten worden vergeleken. Met behulp van deze analyse zal de hoofdvraag beantwoord kunnen worden. Bij grote verschillen tussen dezelfde partijen uit verschillende gemeentes (bijvoorbeeld PvdA in Utrecht en Den Haag) hoop ik iets te kunnen zeggen over de verhouding tussen de landelijke partij ideologie en de plaatselijke context. Als de verschillende partijen uit één gemeente in dezelfde mate verschillen met partijen uit andere

gemeenten, betekent dat de partijen (ook) rekening houden met de lokale context. Dit verwacht ik als het bijvoorbeeld in Amsterdam vooral gaat over de woningmarkt en in Rotterdam vooral over

integratie. Dan zullen, los van de ideologie, de partijen in Amsterdam meer nadruk leggen op het woonbeleid en partijen in Rotterdam meer op integratie.

De codes van de CMP zijn gemaakt voor de analyse van verkiezingsprogramma’s voor landelijke parlementsverkiezingen. De onderwerpen bij gemeenteraadsverkiezingen kunnen natuurlijk verschillen met de onderwerpen van landelijke verkiezingen. Dit betekent dat bepaalde codes

waarschijnlijk niet zullen worden gebruikt. Maar dit kan ook betekenen dat er bepaalde onderwerpen in de verkiezingsprogramma’s van de lokale partijen kunnen worden benoemd die niet passen in één van de codes van de CMP. Voor onderwerpen die frequent door meerdere partijen worden benoemd is daarom een nieuwe code gemaakt. Dit is nodig om te voorkomen dat mogelijke verschillen tussen partijen onzichtbaar blijven. De lijst van bijgemaakte codes is te vinden in de appendix. Onderwerpen die weinig voorkomen en geen eigen code hebben krijgen de code ‘000’. Dit betekent niet dat dit quasizinnen zijn zonder inhoudelijke betekenis. Het is een niet te coderen inhoud, omdat het niet past in één van de bestaande codes en te weinig voorkomt om een eigen code voor te maken. Ook hebben sommige codes een iets andere betekenis gekregen dan die van de CMP, omdat bijvoorbeeld de gemeentelijke context ernaar vroeg. Ook deze uitleg is in de appendix te vinden.

(17)

17 Niet alles wat er in het verkiezingsprogramma staat wordt gecodeerd. Er is voor gekozen om alleen de inhoudelijke hoofdstukken te coderen. Inleidingen en teksten of opsommingen in tekstvakken zijn niet gecodeerd. Sommige verkiezingsprogramma’s bevatten een apart hoofdstuk waarin alle wijken apart worden behandeld. Ook deze hoofdstukken zijn niet meegenomen, om de vergelijking tussen de verkiezingsprogramma’s zo goed mogelijk te kunnen maken. Een partij die per wijk nogmaals haar standpunten weergeeft krijgt automatisch meer benadrukking voor bepaalde onderwerpen. Het feit dat er meer nadruk op deze onderwerpen is gelegd heeft dan meer te maken met de manier waarop een verkiezingsprogramma is opgemaakt, dan dat het daadwerkelijk een inhoudelijke reden heeft. Het meenemen van deze hoofdstukken zou een vertekend beeld kunnen geven.

Bij het berekenen van de afstanden zijn de quasizinnen die de code ‘000’ hebben gekregen

meegenomen. Dit om deze quasizinnen te onderscheiden van zin(sdelen) de helemaal niet gecodeerd zijn. De code 000 heeft een inhoudelijke betekenis, in tegenstelling tot de niet gecodeerde

quasizinnen. Alle quasizinnen die niet onder een reguliere code vielen zijn hieronder gevallen. Voorbeelden van onderwerpen die onder 000 vallen zijn softdrugsbeleid, openingstijden horeca en het aantrekken van topsportevenementen.

(18)

18 5. Resultaten en analyse

5.1 Proporties

In de appendix zijn de resultaten per partij te vinden. Hier is te zien hoeveel elke code in het betreffende verkiezingsprogramma voorkomt. Omdat de verkiezingsprogramma’s allemaal een verschillende lengte hebben zijn de frequenties van de codes per verkiezingsprogramma omgezet in proporties per verkiezingsprogramma. De frequenties van verschillende verkiezingsprogramma’s zijn wel goed te vergelijken. In tabel 3 is per partij te zien welke codes relatief het meest voorkwamen.

Tabel 3: meest toegekende codes per partij (in %).

PvdA Amsterdam PvdA Rotterdam PvdA Den Haag PvdA Utrecht 502: cultuur 8,2 504: welvaartsstaat uitbreiden 12,0 502: cultuur 11,0 506: onderwijs 9,1 605: veiligheid en handhaving

8,0 502: cultuur 8,4 000: overig 10,0 503: economische gelijkheid 8,0 503: economische gelijkheid 6,7 506: onderwijs 8,0 503: economische gelijkheid 8,1 606: civiele maatschappij 7,8 000: overig 6,6 706: niet-economische groepen 7,6 506: onderwijs 7,5 504:welvaartsstaat uitbreiden 7,6 501/606 6,0 405/605 5,6 501: klimaat & milieu 5,9 405: corporatisme 7,4

VVD Amsterdam VVD Rotterdam VVD Den Haag VVD Utrecht

605: veiligheid en handhaving 14,7 303: efficiënte overheid 14,9 605: veiligheid en handhaving 18,3 303: efficiënte overheid 10,4 505: welvaartsstaat beperken 13,3 605: veiligheid en handhaving 13,4 505: welvaartsstaat beperken 8,2 401:vrije markt 7,7 303: efficiënte overheid

9,8 401: vrije markt 9,0 5011: openbare ruimte 7,3 505: welvaartsstaat beperken 7,7 3052: maats. situatie negatief

9,1 000: overig 7,3 402: marktprikkels 5,8 000: overig 5,7

506: onderwijs 6,7 505: welvaartsstaat beperken

6,2 4112: infrastructuur (auto)

(19)

19

SP Amsterdam SP Rotterdam SP Den Haag SP Utrecht

503: economische gelijkheid 11,7 503: economische gelijkheid 15,2 503: economische gelijkheid 16,6 503: economische gelijkheid 12,4 504:welvaartsstaat uitbreiden 8,6 504:welvaartsstaat uitbreiden 10,5 502: cultuur 8,2 504:welvaartsstaat uitbreiden 12,4 303: efficiënte overheid 7,8 501: klimaat en milieu 8,9 000: overig 8,1 502: cultuur 8,3 000: overig 6,7 4111: infrastructuur (OV/fiets) 6,9 4111: infrastructuur (OV/fiets) 7,0 4111: infrastructuur (OV/fiets) 7,8 502/4111 5,9 502: cultuur 6,0 504:welvaartsstaat uitbreiden 6,2 403/501/605 5,2

D66 Amsterdam D66 Rotterdam D66 Den Haag D66 Utrecht

501: klimaat en milieu 10,7 501: klimaat en milieu 11,5 501: klimaat en milieu 9,9 506: onderwijs 11,1

506: onderwijs 9,3 502: cultuur 8,0 506: onderwijs 8,7 501: klimaat en milieu

8,5

000: overig 7,3 506: onderwijs 7,4 502: cultuur 7,8 502: cultuur 7,0

502: cultuur 5,7 605: veiligheid en handhaving 6,9 4111: infrastructuur (OV/fiets) 7,8 000: overig 7,0 201: mensenrechten en ind. vrijheid 5,4 5011: openbare ruimte 6,5 000: overig 6,9 503: economische gelijkheid 6,7

Het is te zien dat er in de vier SP-programma’s op economische gelijkheid en het

behouden/uitbreiden van de welvaartsstaat veel nadruk wordt gelegd. In de vier D66-programma’s wordt er veel nadruk gelegd op klimaat en milieu, cultuur en onderwijs. In alle vier de

VVD-programma’s wordt er veel nadruk gelegd op het beperken van de welvaartsstaat, met VVD

Amsterdam als uitschieter (13,3%). In drie van de vier VVD-programma’s wordt er veel nadruk gelegd op veiligheid en handhaving (allen meer dan 10%). Alleen VVD Utrecht legt duidelijk minder nadruk op veiligheid en handhaving (5,3%). Ook efficiënte overheid komt drie keer voor bij de VVD. VVD Amsterdam, VVD Rotterdam en VVD Utrecht scoren rond de 10% of hoger. Alleen VVD Den Haag legt beduidend minder nadruk op dit onderwerp (4,1%). In de PvdA-programma’s is er geen onderwerp dat bij alle vier de partijen in de top-5 terugkomt. Wel komen economische gelijkheid, onderwijs en cultuur bij drie van de vier PvdA-programma’s voor. Er zijn geen onderwerpen in één stad die door

(20)

20 alle partijen veel worden benadrukt. Er zijn enkele overeenkomsten met de benadrukking van de landelijke partijen.

Er is te zien dat de lijstjes van de landelijke VVD en landelijke SP (tabel 1 en 2) aardig te vergelijken zijn met die van hun lokale afdelingen. Bij de landelijke D66 is net als bij haar lokale afdelingen cultuur en onderwijs in de top-5 te zien, klimaat & milieu niet. In drie van de vier steden legt D66 de meeste nadruk op dit onderwerp. De PvdA legt in het landelijke verkiezingsprogramma van 2010 veel nadruk op economische gelijkheid (tabel 1), maar uit de gegevens van CHES (tabel 2) blijkt dat er geen onderwerpen duidelijk uitspringen, net als in de lokale PvdA-programma’s. Dit is opvallend omdat juist de cijfers van CHES als enige niet op nadruk in verkiezingsprogramma’s is gebaseerd, maar op antwoorden van experts. Bij de lokale PvdA-programma’s is te zien dat alleen bij PvdA Rotterdam economische gelijkheid niet in de top-5 komt.

Op het eerste oog lijken dezelfde partijen dus meer overeenkomsten te hebben dan de verschillende partijen binnen één stad. Ze leggen in ieder geval op een aantal van dezelfde onderwerpen de meeste nadruk. Dit is ook terug te zien bij hun landelijke vertegenwoordigers.

5.2 Afstanden

Deze lijstjes zijn natuurlijk interessant, maar geven slechts een indicatie van de onderlinge verschillen en overeenkomsten. Nu is het de vraag hoe de partijen daadwerkelijk ten opzichte van elkaar

verschillen. Hier komen we achter door de daadwerkelijke posities van de partijen en afstanden ten opzichte van elkaar te berekenen. Oftewel, wat zijn nou precies de verschillen tussen alle

verkiezingsprogramma’s? Van de proporties van alle codes in de verschillende

verkiezingsprogramma’s, die dus de verschillen in benadrukking van onderwerpen weergeven, zijn posities en afstanden berekend in een multidimensionale schaal. De afstanden die zijn berekend zijn Euclidische afstanden. Zoals gezegd is dit een exploratieve methode. Op voorhand is het niet

duidelijke welke verschillen er tussen de partijen zullen zijn. De afstanden en posities die worden berekend hebben dan ook afzonderlijk geen betekenis. Het zijn abstracte waarden zonder eenheid. De coördinaten van de posities en de onderlinge afstanden hebben pas betekenis als ze met elkaar vergeleken kunnen worden. In tabel 4 zijn alle onderlinge afstanden weergegeven.

(21)

21

Tabel 4: afstanden tussen de partijen

Afstanden PvdA A. PvdA R. PvdA D.H. PvdA U. VVD A. VVD R. VVD D.H. VVD U. SP A. SP R. SP D.H. SP U. D66 A. D66 R. D66 D.H. D66 U. PvdA A. 0 PvdA R. 0,144 0 PvdA D.H. 0,099 0,155 0 PvdA U. 0,122 0,133 0,112 0 VVD A. 0,241 0,267 0,259 0,268 0 VVD R. 0,202 0,249 0,241 0,244 0,166 0 VVD D.H. 0,219 0,245 0,239 0,242 0,154 0,157 0 VVD U. 0,173 0,205 0,194 0,199 0,168 0,118 0,165 0 SP A. 0,119 0,171 0,131 0,145 0,243 0,221 0,238 0,188 0 SP R. 0,151 0,178 0,143 0,142 0,296 0,283 0,283 0,238 0,099 0 SP D.H. 0,149 0,207 0,125 0,158 0,287 0,274 0,265 0,239 0,115 0,097 0 SP U. 0,15 0,163 0,137 0,139 0,281 0,282 0,269 0,241 0,112 0,098 0,124 0 D66 A. 0,14 0,183 0,138 0,164 0,249 0,226 0,238 0,158 0,17 0,179 0,193 0,205 0 D66 R. 0,132 0,172 0,138 0,166 0,232 0,203 0,212 0,154 0,181 0,198 0,207 0,207 0,099 0 D66 D.H. 0,131 0,18 0,114 0,138 0,251 0,221 0,22 0,155 0,152 0,171 0,175 0,184 0,093 0,095 0 D66 U. 0,126 0,174 0,113 0,138 0,25 0,224 0,228 0,165 0,158 0,169 0,173 0,185 0,077 0,103 0,081 0

Bij de onderlinge afstanden is te zien dat SP Rotterdam en VVD Amsterdam het verst van elkaar vandaan staan (0,296). De grootste afstand tussen twee dezelfde partijen is die tussen VVD Amsterdam en VVD Utrecht. (0,168) De kleinste afstand tussen twee partijen uit dezelfde stad is tussen D66 en PvdA in Den Haag (0,114). De afstanden tussen de vier afdelingen van D66 zijn het kleinst. Op één na (tussen D66 Rotterdam en D66 Utrecht) zijn die allemaal onder de 0,1. De VVD-afdelingen verschillen onderling het meest. Op één na (tussen VVD Utrecht en VVD Rotterdam) verschillen ze onderling allemaal meer dan 0,15.

5.3 Verschillen tussen partijen in drie dimensies

Om te kunnen zien hoe de partijen ten opzichte van elkaar staan gepositioneerd is het nodig om eerst te weten in hoeveel dimensies er verschillen te ontdekken zijn. Dit gebeurt aan de hand van de stresswaarde. Hoe meer dimensies, hoe lager de stresswaarde. De stresswaarde neemt steeds minder af. Op een gegeven moment neemt de stresswaarde dermate weinig af, dat er geen extra dimensie meer nodig is om verschillen te ontdekken. Aan de hand daarvan kan het aantal dimensies bepaald worden.

(22)

22

Figuur 1: Stresswaarde (y-as) bij elke dimensie (x-as).

In figuur 1 is te zien dat er een duidelijke knik zit in de grafiek bij de 2e dimensie en een klein knikje bij de 3e dimensie. Vanaf dan neemt de stresswaarde nauwelijks meer af. Waarschijnlijk zijn de verschillen tussen de partijen in twee dimensies te zien. Om niets uit te sluiten kies ik ervoor om de verschillen tussen partijen in drie dimensies te vergelijken.

De posities van de partijen in de 3-dimensionale ruimte hebben nog steeds geen betekenis. De drie coördinaten die de positie van de partij bepalen hebben geen bepaalde waarde. Maar door alle partijen in dezelfde 3-dimensionale figuur te plaatsen, kunnen ze onderling goed vergeleken worden. Op deze manier komen de inhoudelijke verschillen tussen de verkiezingsprogramma’s tot

uitdrukking. Hoe verder twee partijen van elkaar staan hoe groter de verschillen tussen die partijen in benadrukking van onderwerpen.

In figuur 2 is dimensie 1 op de horizontale as te zien en dimensie 2 op de verticale as. Op dimensie 1 is te zien dat de vier VVD-afdelingen de laagste coördinaten hebben, gevolgd door respectievelijk de D66, PvdA en SP. Er zou gezegd kunnen worden dat er min of meer een omgekeerde

links-rechtsverdeling te zien is, waarbij dezelfde partijen uit de verschillende steden dicht bij elkaar gegroepeerd zijn. Of dit echt een klassieke links-rechts verdeling is, is nog de vraag. Er is immers nog geen betekenis van de coördinaten.

0 0,005 0,01 0,015 0,02 0,025 0,03 1 2 3 4 5

(23)

23 Figuur 2: Spreiding partijen op dimensie 1 (horizontale as) ten opzichte van dimensie 2 (verticale as)

Figuur 3: Spreiding partijen op dimensie 2 (horizontale as) ten opzichte van dimensie 3 (verticale as)

PvdA Amsterdam PvdA Rotterdam PvdA Den Haag

PvdA Utrecht VVD Amsterdam VVD Rotterdam VVD Den Haag VVD Utrecht SP Amsterdam SP Rotterdam SP Den Haag SP Utrecht D66 Amsterdam D66 Rotterdam D66 Den Haag D66 Utrecht -1,5 -1 -0,5 0 0,5 1 1,5 2 -3 -2,5 -2 -1,5 -1 -0,5 0 0,5 1 1,5 2 D im e n si e 2 Dimensie 1 PvdA Amsterdam PvdA Rotterdam PvdA Den Haag

PvdA Utrecht VVD Amsterdam VVD Rotterdam VVD Den Haag VVD Utrecht SP Amsterdam SP Rotterdam SP Den Haag SP Utrecht D66 Amsterdam D66 Rotterdam D66 Den Haag D66 Utrecht -2 -1,5 -1 -0,5 0 0,5 1 1,5 -1,5 -1 -0,5 0 0,5 1 1,5 2 D im e n si e 3 Dimensie 2

(24)

24 Figuur 4: Spreiding partijen op dimensie 1 (horizontale as) ten opzichte van dimensie 3 (verticale as)

In de andere twee dimensies staan dezelfde partijen minder keurig bij elkaar en is er ook geen duidelijke verdeling te ontdekken. In dimensie 2 (in figuur 2 op de verticale as, in figuur 3 op de horizontale as) staan alle D66-afdelingen, PvdA-afdelingen en SP-afdelingen nog steeds gegroepeerd bij elkaar. VVD Utrecht staat in de buurt van de vier D66-afdelingen, terwijl de overige

VVD-afdelingen helemaal aan de andere kant staan samen met de SP-VVD-afdelingen.

In dimensie 3 zijn de partijen verdeeld tussen -0,6 (VVD Den Haag) en 0,8 (SP Den Haag).

Uitzondering is PvdA Rotterdam met -1,7. Het bestaan van deze dimensie wordt dus in grote mate veroorzaakt door PvdA Rotterdam, want de overige partijen variëren maar in zeer beperkte mate op deze dimensie.

Eén ding is duidelijk: in geen van de drie dimensies staan de partijen uit één stad bij elkaar in de buurt (dus bijvoorbeeld alle partijen uit Amsterdam bij elkaar). Dit was ook te zien in de lijstjes met de meest benadrukte onderwerpen per partij (tabel 3). Bovendien staan in alle drie dimensies de vier afdelingen van D66 dicht bij elkaar gegroepeerd. Dit komt overeen met de kleine afstanden uit tabel 4.

Om de betekenis van de posities in de verschillende dimensies beter te kunnen verklaren wordt er gebruik gemaakt van een regressie-analyse, waarbij er gekeken wordt naar het verband tussen de proporties van alle codes in de verschillende verkiezingsprogramma’s en de coördinaten van de verschillende partijen op de drie dimensies. Daarbij is zijn de proporties van de codes de afhankelijke variabele en zijn de coördinaten van de partijen op de drie dimensies de onafhankelijke variabelen. Normaal gesproken is de keuze van de afhankelijke variabele en de onafhankelijke variabele relevant voor de richting van de causaliteit, maar dat is in dit geval niet belangrijk, omdat het alleen maar gaat

PvdA Amsterdam

PvdA Rotterdam PvdA Den Haag

PvdA Utrecht VVD Amsterdam VVD Rotterdam VVD Den Haag VVD Utrecht SP Amsterdam SP Rotterdam SP Den Haag SP Utrecht D66 Amsterdam D66 Rotterdam D66 Den Haag D66 Utrecht -2 -1,5 -1 -0,5 0 0,5 1 1,5 -3 -2,5 -2 -1,5 -1 -0,5 0 0,5 1 1,5 2 D im n si e 3 Dimensie 1

(25)

25 om de mate van samenhang tussen de verschillende codes en de drie dimensies. Hoe sterker het verband tussen een bepaalde code en de coördinaten van één van de dimensies, hoe beter iets gezegd kan worden over de spreiding van de partijen over deze dimensie. Hierbij is het mogelijk dat meerdere codes een sterke samenhang hebben met de spreiding van de partijen op één dimensie. Na het doen van de lineaire regressie blijkt dat zeven codes een sterk verband hebben met één van de drie dimensies (met een R2 hoger dan 0,6).

Tabel 5: regressievergelijking tussen codes en de drie dimensies (R2 hoger dan 0,6)

Regressieanalyse

R

2

Bèta

D1 D2 D3 000 (overig) 0,623 -0,068 -0,127 0,780 202 (democratie) 0,643 0,575 0,080 0,526 403 (marktregulering) 0,662 0,759 0,350 0,184 501 (klimaat&milieu) 0,621 0,363 -0,609 -0,169 503 (economische gelijkheid) 0,809 0,677 0,590 0,334 504 (behouden/uitbreiden welvaartsstaat) 0,801 0,739 0,539 -0,360 605 (veiligheid & handhaving) 0,883 -0,797 0,344 -0,136

Drie codes hebben een zeer sterk verband met de manier waarop de partijen in de drie dimensies zijn verdeeld. Codes 503, 504 en 605 hebben een R2 van boven de 0,8 en verklaren vooral de spreiding op dimensie 1. Code 503 bevat alle standpunten die te maken hebben met het bieden van gelijke kansen en het creëren van economische gelijkheid. Ook het tegengaan van discriminatie valt hieronder. Code 504 bevat alle standpunten die nadruk leggen op het behouden of uitbreiden van de welvaartsstaat, bijvoorbeeld het pleiten voor behoud van toeslagen. Ook het pleidooi voor meer sociale huurwoningen valt hieronder. Code 605 bevat alle standpunten die gaan over het belang van veiligheid. Ook het belang van repressie ‘daders moeten worden gestraft’ valt hieronder. Voor preventieve maatregelen, dus om criminaliteit te voorkomen, is een aparte code (6051) gecreëerd. De bèta van 503 en 504 is positief. Hoe hoger de coördinaat op dimensie 1, hoe vaker de partij waarschijnlijk code 503 en 504 heeft gekregen. Het verband tussen code 605 en de coördinaten van dimensie 1 is negatief. Hoe hoger de coördinaat van de partij op dimensie 1, hoe minder de partij waarschijnlijk 605 heeft gescoord. De drie codes verklaren (in mindere mate) ook de spreiding op dimensie 2. Bij alle drie de codes is dat verband met dimensie 2 positief, dus hoe hoger de coördinaat

(26)

26 van een partij hoe vaker deze code waarschijnlijk in het verkiezingsprogramma van deze partij

voorkomt. De spreiding van de partijen in figuur 2 (dimensie 1 en 2 samen) is het meest te verklaren door deze codes. Met andere woorden, hoe meer een partij naar rechts staat in figuur 2 en ook, in mindere mate, hoe hoger in de figuur, hoe meer nadruk de partij legt op economische gelijkheid en het behouden/uitbreiden van de welvaartsstaat. Code 403, die gaat over de nadruk op

marktregulering, heeft een wat zwakker verband met de drie dimensies en verklaart ook vooral de spreiding van de partijen op dimensie 1.

De spreiding van de partijen over dimensie 2 hangt het meeste samen met code 501 (klimaat & milieu). De R2 (0,621) is wel duidelijk lager dan die van codes 503, 504 en 605, maar het is wel de enige code met een R2 boven de 0,6 waarvan de bèta op dimensie 2 duidelijk het sterkst is. Het verband is negatief. Dit zou betekenen dat hoe lager de coördinaat van een partij op dimensie 2 is, des te waarschijnlijker het is dat de partij meer nadruk legt op klimaat & milieu. Verderop bij de analyse blijkt dat dit wat complexer ligt. Uit tabel 3 bleek al eerder dat D66 relatief veel nadruk op dit onderwerp legt. Dit zorgt voor een duidelijk verschil met de andere partijen.

Code 000 (overig) is de grootste verklarende factor voor de spreiding van partijen op dimensie 3. Zoals eerder gezegd is PvdA Rotterdam de veroorzaker van deze dimensie. Dat blijkt ook uit het verband van dimensie 3 en code 000. In het verkiezingsprogramma van PvdA Rotterdam is code 000 maar in 0,9% van alle gevallen gegeven. Bij de overige partijen is dat 4,7% of hoger. Hoe lager de coördinaat van de partij, hoe minder de nadruk op code 000.

Code 202 is gegeven aan standpunten over meer democratie, met name het belang dat burgers meer inspraak krijgen. Deze code verklaart de spreiding van de partijen op dimensies 1 en 3 een klein beetje. De verbanden zijn beide positief. Positieve coördinaten geven dus een wat grotere kans op een hogere nadruk op meer democratie/inspraak voor burgers. Kijkend naar figuur 3, zou dat vooral bij de partijen rechtsboven in de figuur zijn, de SP en in iets mindere mate D66.

5.4 Analyse

Op dimensie 1 zijn de verbanden met drie codes duidelijk het sterkst. De nadruk op economische gelijkheid, behouden/uitbreiden welvaartsstaat en veiligheid en handhaving hebben de sterkste samenhang met de verdeling van de partijen op deze dimensie. De manier waarop de partijen over deze dimensie zijn verdeeld heeft veel weg van een omgekeerde klassieke links-rechtsverdeling (van links naar rechts VVD, D66, PvdA en SP). De uitkomsten van de regressievergelijking bevestigen dit vermoeden. Hoe lager de coördinaten op dimensie 1, hoe minder nadruk de partij legt op gelijkheid, behouden/uitbreiden welvaartsstaat en hoe meer nadruk de partij legt op veiligheid en handhaving. Dit geldt vooral voor de VVD-afdelingen. Andersom, helemaal rechts op de dimensie staan alle

(27)

SP-27 afdelingen. Die leggen dus de meeste nadruk op economische gelijkheid, behouden/uitbreiden welvaartsstaat en weinig op veiligheid en handhaving. Dezelfde partijen staan op deze dimensie dicht bij elkaar en leggen ongeveer dezelfde nadruk op deze onderwerpen. Er is sprake van een

gemeenschappelijke inhoudelijke identiteit. Dezelfde partijen lijken niet alleen op elkaar, ook de positionering ten opzichte van de andere partijen lijkt op elkaar. In alle vier de gemeentes is er een duidelijke volgorde. Van klassiek links de SP tot aan klassiek rechts de VVD. Naast de klassiek sociaal-economische onderwerpen (sociaal-economische gelijkheid en behouden/uitbreiden welvaartsstaat) verklaart ook veiligheid & handhaving de links-rechtsverdeling. Veiligheid en repressie wordt vaak ook gezien als een rechts onderwerp. De negatieve samenhang bevestigt dus de links-rechtsverdeling op de eerste dimensie. De belangrijkste manier waarop de 16 partijen zich van elkaar onderscheiden is dus een links-rechtsverdeling. Hiermee wordt hypothese 2 bevestigd.

De verdeling van dimensie 2 heeft de meeste samenhang met de mate van nadruk van de partij op klimaat & milieu. De verdeling op deze dimensie is van laag de vier D66-afdelingen, naar hoog de vier SP-afdelingen en drie van de vier VVD-afdelingen. In deze dimensie is de positie van VVD Utrecht opvallend, die tussen de D66-afdelingen en de PvdA-afdelingen in staat gepositioneerd. Behalve de VVD zijn dezelfde partijen redelijk dicht bij elkaar op deze dimensie te vinden. Het is ook niet zo dat de Utrechtse partijen relatief meer aandacht geven aan klimaat & milieu dan de partijen uit andere steden. Juist omdat de overige partijen relatief dicht bij elkaar zijn gepositioneerd is de positie van VVD Utrecht extra opvallend.

Gek genoeg is het niet zo dat VVD Utrecht relatief meer aandacht besteedt aan klimaat & milieu dan de PvdA-afdelingen en de SP-afdelingen in hun programma’s, in tegendeel. Code 501 heeft een aandeel van 2,1% in het verkiezingsprogramma van VVD Utrecht. Bij de vier SP-programma’s is dit percentage 4% of hoger. Wel heeft VVD Utrecht veel meer aandacht voor dit onderwerp dan de VVD in de andere drie gemeenten. Bij VVD Amsterdam en VVD Den Haag komt de code helemaal niet voor, bij VVD Rotterdam 0,4%. Dat VVD Utrecht een lagere coördinaat heeft op deze dimensie dan de vier PvdA-afdelingen en de vier SP-afdelingen kan dus niet worden verklaard door de nadruk op klimaat & milieu.

Zoals we eerder konden zien wordt er door VVD Utrecht beduidend minder nadruk op veiligheid en handhaving gelegd dan in de andere drie VVD-programma’s, namelijk 5,3% tegenover meer dan 10%. Veiligheid en handhaving is één van de drie codes die het sterkste verband heeft met de drie

dimensies. Waarschijnlijk is dit de reden dat VVD Utrecht ver van de andere drie VVD-afdelingen op deze dimensie is verwijderd. De reden dat de vier SP-afdelingen op deze dimensie bij die drie VVD-afdelingen in de buurt staat is moeilijker te verklaren. Misschien komt het doordat er door VVD

(28)

28 Utrecht minder nadruk wordt gelegd op economische gelijkheid (1,8%) dan in de andere drie VVD-programma’s. Dit is de code die in alle vier de SP-programma’s het meeste voorkomt.

De verdeling van dimensie 2 kan niet los worden gezien met de verdeling op dimensie 1. De drie codes met het sterkste verband met de drie dimensies blijken namelijk de positie van de partij op dimensie 2 meer te bepalen dan code 501, waarvan de bèta op dimensie 2 het hoogst is, maar een lager verband heeft met de drie dimensies (R2:0,621). In figuur 4 is opnieuw dimensie 1 tegenover dimensie 2 weergegeven. Hier zijn drie vectoren toegevoegd die het verband aangeven tussen de codes economische gelijkheid, veiligheid & handhaving en klimaat & milieu en de partijen die veel nadruk leggen op het betreffende onderwerp. De richting van de vector is de combinatie van de twee bèta’s in de regressievergelijking van de drie codes op dimensie 1 en 2.

Figuur 4: Partijen op dimensie 1 (horizontaal) en dimensie 2 (verticaal). Richtingen van de vectoren geeft de

samenhang tussen de onderwerpen en de posities van de partijen weer.

De bijzondere positie van VVD Utrecht wordt nu visueel bevestigd. Het legt lang niet zoveel nadruk op veiligheid en handhaving als de VVD in de andere drie steden doet. VVD Utrecht legt daarentegen meer nadruk op klimaat & milieu, maar lang niet zoveel als D66, PvdA en de SP. Ook geeft het beduidend minder aandacht aan economische gelijkheid dan de VVD in de andere drie steden. De verdeling van de partijen op dimensie 3 is een bijzonder geval. Het bestaan van deze dimensie wordt vooral veroorzaakt door PvdA Rotterdam, waarvan in het verkiezingsprogramma de code 000 beduidend minder voorkomt. Dit is zeker niet betekenisloos. Code 000 is toegekend aan quasizinnen

(29)

29 met de ‘kleinere onderwerpen’, zoals softdrugsbeleid, openingstijden horeca en het aantrekken van topsportevenementen. Blijkbaar heeft PvdA Rotterdam hier nauwelijks aandacht voor. Het kan er ook mee te maken hebben dat het verkiezingsprogramma van PvdA Rotterdam aanzienlijk korter is dan die van andere partijen (zie appendix), waardoor het meer gedwongen wordt om vooral de grote onderwerpen te benadrukken. Toch is het programma van SP Utrecht nog korter dan die van PvdA Rotterdam en die partij heeft een gemiddelde hoeveelheid coderingen voor 000.

Hypothese 3 moet worden verworpen. Afgaande op tabel 3, zijn SP en VVD wel zeer consistent in het benadrukken van dezelfde onderwerpen in de verschillende steden, maar ook middenpartij D66 is zeer consistent, met het onderwerp klimaat & milieu. PvdA is minder eenduidig in het benadrukken van dezelfde onderwerpen. Als er gekeken wordt naar de posities van de partijen in de

3-dimensionale ruimte kan men er niet omheen dat de vier D66-afdelingen het dichtst bij elkaar staan en de VVD-afdelingen het verst van elkaar. De ruime keuze uit een breed scala van onderwerpen die middenpartijen volgens Budge & Farlie (1983: 46-47) hebben wordt dus niet benut door D66, maar wel door de PvdA.

Hypothese 4 kan worden bevestigd. In alle vier de programma’s van de SP is code 503 (economische gelijkheid) de meest voorkomende code en dat is ook nog eens één van de drie codes met het sterkste verband met dimensie 1. Hypothese 5 moet worden verworpen. In drie van de vier VVD-programma’s wordt veel nadruk gelegd op veiligheid. Alleen VVD Utrecht wijkt hier vanaf, door minder nadruk te leggen op veiligheid & handhaving.

Hypothese 1 moet worden verworpen. In alle dimensies zijn de vier steden helemaal verdeeld en zijn, op de VVD in dimensie 2 na, dezelfde partijen redelijk dicht bij elkaar te vinden. Met andere woorden, de partijen lijken inhoudelijk op elkaar. Partijen uit dezelfde steden staan in geen van deze dimensies dicht bij elkaar. Het benadrukken van onderwerpen is dus niet afhankelijk van de stad waar de partij vandaan komt. Dit wil niet zeggen dat er helemaal geen lokale thema’s zijn, en als ze er zijn, dat deze thema’s onbelangrijk zijn. Het enige wat zeker gezegd kan worden is dat, mochten er toch verschillen zijn tussen de verschillende steden op de politieke agenda’s, partijen er blijkbaar niet voor kiezen om deze lokale onderwerpen extra te benadrukken in hun verkiezingsprogramma.

(30)

30 6. Conclusie

In deze scriptie is er onderzoek gedaan naar de inhoudelijke overeenkomsten en verschillen tussen landelijke partijen die meedoen aan de gemeenteraadsverkiezingen. Het onderzoek is gedaan door middel van een inhoudsanalyse van de verkiezingsprogramma’s van de PvdA, VVD, D66 en SP in Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht. Het onderzoek is gedaan aan de hand van de

theorieën over issuecompetitie. Door te kijken naar verschillen in de mate van benadrukking door de verschillende partijen in hun verkiezingsprogramma’s wilde ik iets kunnen zeggen over de verschillen tussen partijen en steden.

Bij dit onderzoek is gebleken dat het codeboek van de CMP, dat gemaakt is voor

verkiezingsprogramma’s voor landelijke parlementsverkiezingen, ook goed bruikbaar is voor verkiezingsprogramma’s bij gemeenteraadsverkiezingen. Uiteraard zijn er codes die niet bruikbaar zijn voor lokale verkiezingsprogramma’s (zoals de meeste codes over buitenlands beleid). Ook waren er extra codes nodig en er moesten codes worden aangepast. Maar een inhoudsanalyse van de verkiezingsprogramma’s was goed mogelijk met deze codes en dat bleek ook uit de duidelijke resultaten. Dat de extra gemaakte codes bijna geen rol spelen in het verklaren van de verschillen tussen de politieke partijen bevestigt deze conclusie nog extra.

De hoofdvraag van de scriptie is: in welke mate verschillen lokale afdelingen van landelijke politieke partijen onderling inhoudelijk bij gemeenteraadsverkiezingen? Uit de inhoudsanalyse van de verkiezingsprogramma’s blijkt dat de partijen zich vooral onderscheiden op klassieke

links-rechtstegenstellingen. De codes die staan voor economische gelijkheid, het behouden en uitbreiden van de welvaartsstaat en veiligheid en handhaving hebben de sterkste samenhang met een

ééndimensionale ruimte waar respectievelijk VVD, D66, PvdA en SP op volgorde staan. Hierbij staan de dezelfde partijen uit de verschillende steden relatief dicht bij elkaar. De belangrijkste conclusie van deze scriptie is dat de links-rechtsverdeling terug te zien is in alle vier de steden en er op geen manier een onderscheid is te zien tussen de steden. De belangrijkste onderwerpen die de verschillen tussen de partijen verklaren zijn economische gelijkheid, het behouden of uitbreiden van de welvaartsstaat en veiligheid & handhaving. VVD Utrecht is een uitzondering op de regel. Deze partij heeft gekozen voor een andere mate van benadrukking van de belangrijke onderwerpen dan de andere drie VVD-afdelingen. Wat de reden hiervoor is, is moeilijk te zeggen. In eerste instantie zou gezegd kunnen worden dat dit te maken heeft met de lokale politieke agenda. Maar de andere Utrechtse partijen staan wel keurig bij hun zusterafdelingen.

Ook al spelen er misschien verschillende thema’s per stad, partijen geven er over het algemeen blijkbaar toch de voorkeur aan om steeds op dezelfde onderwerpen de meeste nadruk te leggen en

(31)

31 zich ook steeds op dezelfde manier te positioneren ten opzichte van de andere partijen. Partijen willen blijkbaar toch vooral herkenbaar zijn als klassiek links/rechts/middenpartij voor de kiezer. Dat er helemaal geen thematische verschillen zijn tussen de steden is ook interessant vanuit het

perspectief van agenda-setting. Het hoeft niet te betekenen dat er geen verschillende onderwerpen op de politieke agenda zijn in de verschillende steden, maar dit komt in ieder geval niet tot uiting in de verkiezingsprogramma’s van de lokale afdelingen van de landelijke politieke partijen. Er zijn twee mogelijke verklaringen. De lokale afdelingen van de landelijke partijen laten zich niet leiden door de lokale politieke agenda. Het verkiezingsprogramma is één van de weinige mogelijkheden voor een partij om zelf te bepalen aan welke onderwerpen het aandacht besteedt. Voor de rest is het bijna altijd afhankelijk van de keuzes voor de onderwerpen van de media, dus ook de lokale media. Zouden dit allemaal onderwerpen zijn waar partijen het liever niet over hebben als ze het zelf in de hand hadden? Een andere mogelijkheid zou kunnen zijn dat er niet of nauwelijks verschillen zijn tussen de lokale politieke agenda en de landelijke politieke agenda. Natuurlijk zullen er verschillende

onderwerpen in verschillende steden, maar partijen zouden deze onderwerpen misschien altijd kunnen herleiden naar de traditionele links-rechts tegenstellingen in de politiek. Dit hoeft niet te betekenen dat het geen lokale onderwerpen zijn. Maar hier kunnen op basis van de resultaten uit dit onderzoek geen uitspraken over worden gedaan. Hiervoor is verder onderzoek naar lokale agenda-setting nodig.

Het bevestigen van hypothese 2 doet vermoeden dat issueownership een belangrijke rol speelt. De SP legt in iedere stad veel nadruk op economische gelijkheid en het behouden/uitbreiden van de

welvaartsstaat. De VVD legt juist veel nadruk op het beperken van de welvaartsstaat, ongeacht de gemeente. Om echt een uitspraak over issueownership te kunnen doen, over hoe kiezers de partijen op deze onderwerpen beoordelen, is uitgebreider onderzoek nodig.

Wat in het theoretisch kader al werd vermoed, werd door dit onderzoek bevestigd: de klasssieke links-rechts tegenstellingen zijn nog altijd zeer belangrijk. Dit lijkt Green-Pedersen (2007) tegen te spreken, die juist het opkomen van nieuwe onderwerpen als teken zag dat issuecompetitie steeds belangrijker is geworden. De beperking van dit onderzoek is echter dat er geen ontwikkeling is te zien, omdat er alleen naar de verkiezingen van 2014 gekeken is. Als blijkt dat issuecompetitie inderdaad steeds belangrijker is geworden en dat de links-rechts onderwerpen in het verleden nog meer benadrukt werden, dan moeten we Green-Pedersen gelijk geven. Ook is er in de literatuur veel aandacht voor de opkomst van nieuwe onderwerpen in combinatie met nichepartijen. Deze

ontwikkelingen zouden de issuecompetitie hebben beïnvloed. Dit is niet terug te zien bij dit onderzoek. Klimaat & milieu is weliswaar de belangrijkste verklaarder van de verdeling van de

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Kamerverkiezingen in Nederland. Deze verkiezingen bepalen niet enkel het politieke beleid van de komende vier jaar, maar ook hoe de Nederlandse democratie zich in de komende jaren

In deze studie wordt gekeken naar de samenhang tussen electoraat van lokale en van popu- listische partijen, en wordt gekeken in welke mate de electorale steun voor lokale partijen

Een andere opvallende uitkomst van het onderzoek is dat de lokale par- tijen in het algemeen minder moeite hadden om passende kandidaten voor de raadsverkiezingen te vinden dan

Wij willen bijvoorbeeld onderzoek doen naar het verkoelende effect van bepaalde opstellingen, de droogtetolerantie van soorten en het effect van bomen op (parkeer)daken?. Dat doen

Voor de PvdA geldt dat de beleidsthema’s Sociale Zaken & Werkgelegenheid, Zorg & Welzijn en Onderwijs een onveranderd hoog aandeel binnen de partij

Door het inzetten van preventie bij life events (bijvoorbeeld 18+, scheiding, aanvragen van een uitkering) kan de gemeente in een vroeg stadium in contact komen met deze

Deze trend toont zich in het Vlaams, het Waals en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en is dus niet regio

Weten wat stemmen betekent, snappen hoe een stembiljet werkt, weten waar je kunt gaan stemmen en begrijpen waar politieke partijen voor staan, zijn belangrijke onderdelen om