• No results found

Sekseverschillen in daderschap en slachtofferschap

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Sekseverschillen in daderschap en slachtofferschap"

Copied!
40
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Sekseverschillen in daderschap en slachtofferschap

Masterthesis Forensische Orthopedagogiek                                Graduate School of Child Development and Education Universiteit van Amsterdam Sonja Muller, 10538410 Eerste beoordelaar: Dhr. Dr. P.J. Hoffenaar Tweede beoordelaar: Dhr. Prof. Dr. G.J. Overbeek

(2)

Inhoudsopgave

Abstract 4

Inleiding 5

Adolescentie en antisociaal gedrag 6

Slachtoffer- en daderschap 7

Sekseverschillen slachtofferschap 8

Eerder onderzoek 9

Huidig onderzoek 12

Leeftijd en subjectieve sociaal-economische status 15

Onderzoeksvragen en hypotheses 16 Methode 16 Participanten 16 Meetinstrumenten 17 Analyseplan 19 Resultaten 21

Variable centered analyse 21

Person centered analyse 23

(3)

Sterke kanten 32

Beperkingen 33

Aanbevelingen vervolgonderzoek 34

Implicaties voor de praktijk 35

(4)

Sexdifferences in perpetration and victimization

The current study was set up with a variable and person centered analysis method (LCA), investigating wheter there are sexdifferences between perpetratorship, victimization or the combination of both. This research took place under Dutch pupils of secondary schools in de the age of eleven to eightteen (N = 1845). The focus hereby was on fysical aggression. Method An existing set of data has been used from a nationwide research called “Scholieren Over Mishandeling” by VU Amsterdam en PI Research (2007). Results The regressionanalysis showed a correlation between sex and perpetration. Besides it was found that for boys there is a stronger correlation between perpetration and victimization. The Latent Class Analysis shows a perpetrator-victim typology that can be subdivided in four groups: extreme perpetrator-victims, perpetrator-victims, not committed adolescents and perpetrators. Girls are slightly more often not a part of violent incidents. Discussion It is desirable that further research takes place into the correlation between perpetratorship and victimization. Besides it is recommended to start sexspecific interventions, aimed at the prevention of aggressive behavior of boys.

(5)

Op tien oktober 2014 stak de zestienjarige Anthony D. een medeleerling dood op het schoolplein van hun middelbare school (Mentink & Schildkamp, z.d.). Naderhand bleek dat Anthony zowel dader als slachtoffer was in deze situatie. Hij werd jarenlang gepest en bedreigd door de jongen die hij doodde. Uit Amerikaans onderzoek bleek dat een aanzienlijk deel van de daders in schietpartijen tegelijkertijd slachtoffer was van agressief gedrag vertoond door leeftijdgenoten (Solberg et al., 2007). Hoe groot deze groep jongeren is hangt af van de gehanteerde methode en het land waar het onderzoek heeft plaatsgevonden (Tran, Cole & Weiss, 2012; Troop-Gordon & Ladd, 2013). Van een groep Amerikaanse scholieren gaf vierenvijftig procent aan

recentelijk zowel slachtoffer als dader te zijn geweest van pesterijen en geweldpleging (Bettencourt & Farrell, 2013). In ander onderzoek ligt het percentage jongeren dat zowel dader als slachtoffer is lager; tussen de tien en twintig procent (Solberg et al., 2007). Deze groep adolescenten lijkt gebaat bij meer aandacht en steun, waar ouders en leerkrachten geneigd zijn ze enkel als daders en niet als slachtoffers te bestempelen (Calaguas, 2012).

Gebleken is dat het frustratieniveau van langdurige slachtoffers van fysieke agressie steeds hoger wordt (Yang & McLoyd, 2015). Dit kan ervoor zorgen dat zij na verloop van tijd van zich af gaan slaan, waarbij de agressie vaak gericht wordt op een willekeurig slachtoffer (Yang & McLoyd, 2015). Hiermee leert een slachtoffer dat dit een effectieve en legitieme manier is zichzelf te verdedigen tegen leeftijdgenoten, wat aan kan zetten tot het zelfstandig vertonen van dit gedrag en het aannemen van een daderrol (Yang & McLoyd, 2015). Jongeren die een doelwit voor pesterijen zijn en tegelijkertijd het type die anderen uitdagen, vertonen vaak gedragsproblemen en vinden het lastig om sociale contacten te onderhouden (Solberg et al., 2007). Het risico bestaat dat deze groep op de langere termijn agressief gedrag zal blijven

(6)

vertonen (Solberg et al., 2007; Williford et al. (2011). Men weet echter nog niet of het pesten fysiek agressief gedrag mede veroorzaakt. Mogelijk is de overgang naar de adolescentie, met alle veranderingen die hierin tot stand komen, ook van invloed op de totstandkoming van agressief gedrag (Bijstra & Oostra, 1995).

Adolescentie en antisociaal gedrag

Jongeren die zich in de overgang naar jongvolwassenheid bevinden komen voor flink wat uitdagingen te staan (Bijstra & Oostra, 1995). Zij maken in deze periode zowel een fysieke als sociale groeispurt door. Zo kunnen opspelende hormonen voor de eerste verliefdheden zorgen. Daarnaast start het individuatieproces waarbij de jongere zich steeds meer losmaakt van ouders en zich ontwikkelt tot een zelfstandig persoon (Williford et al., 2011). Op school vindt een statusverandering plaats van een

invloedrijke status in groep acht naar een lage status als brugklasleerling (Bijstra & Oostra, 1995; Williford et al., 2011). Daarbij worden jongeren op de middelbare school uitgedaagd in het aangaan van nieuwe vriendschappen, waarbij een nieuwe sociale rol aangenomen moet worden. De sociale interactie met leeftijdgenoten en de behoefte aan goedkeuring wordt belangrijker (Williford et al., 2011).

Naast de veranderingen in de omgang met leeftijdgenoten is er onder

adolescenten sprake van een toename van agressiviteit en slachtofferschap (Williford et al., 2011). Indien het niet lukt om nieuwe vriendschappen aan te gaan, dan neemt de kans op het vertonen van antisociaal gedrag toe. Met dit gedrag kan gepoogd worden leeftijdgenoten te dwingen tot acceptatie en goedkeuring, met als doel statusverhoging (Williford et al., 2011; Adams et al., 2010). Antisociaal gedrag kan zich manifesteren in de vorm van drugsgebruik, agressiviteit, pesten, delinquentie,

(7)

aanranding en stelen (Williford et al., 2011; Carbone-Lopez, Esbensen & Brick, 2010; Van Lieshout et al., 2004).

Slachtoffer- en daderschap

Er blijkt sprake van continuïteit betreffende slachtoffer- en daderrollen (Scholte et al., 2007). Zo zijn adolescenten geneigd zich aan te sluiten bij een groep die hetzelfde gedrag vertoont als zijzelf, waarmee ze hun gedrag in stand houden (Scholte et al., 2007). Slachtoffers lijken zich eerder aan te sluiten bij leeftijdgenoten die in mindere mate worden geaccepteerd in sociale groepen. Dit maakt dat de kans op

slachtofferschap toeneemt. Iemand kan in een slachtofferrol terecht komen wanneer diegene herhaaldelijk het doelwit is van agressief gedrag, waarbij het de intentie is diegene te schaden (Schreier et al., 2009; Klomek et al., 2008). Daarnaast is er sprake van een machtsverschil tussen de dader en het slachtoffer, wat het voor het slachtoffer lastig maakt zichzelf te verdedigen (Espelage & Swearer Napolitano, 2003). Wel neemt de kans toe dat langdurige slachtoffers op termijn, vanuit een gevoel van wraak of frustratie, van zich af gaan slaan. Hierbij kan een willekeurige, minder populaire persoon of de pester zelf het doelwit worden (Yang & McLoyd, 2015).

Ook zijn adolescenten die fysieke agressie vertonen geneigd zich aan te sluiten bij jongeren die zich hetzelfde als zij gedragen. Het antisociale gedrag van

leeftijdgenoten kan mogelijk een aanstootgevende werking hebben op deze jongeren (Scholte et al., 2007). Het vertonen van agressief gedrag kan iemands populariteit verhogen, omdat dit gedrag door leeftijdgenoten als stoer kan worden ervaren (Calaguas, 2012). Het vertonen van agressief gedrag kan aanzien onder leeftijdgenoten oproepen. Het is niet verwonderlijk dat veel daders doorgaans aangeven een positief zelfbeeld te hebben (Calaguas, 2012). Een keerzijde is dat het

(8)

vertonen van fysieke agressie kan leiden tot afwijzing en sociale uitsluiting door andere groepen leeftijdgenoten (Wang, Iannotti & Nansel, 2009; Reijntjes et al., 2010).

Sekseverschillen slachtoffer- en daderschap

Gebleken is dat meisjes vaker geconfronteerd worden met indirecte vormen van agressie, voornamelijk met pesten en roddelen (Carbone-Lopez et al., 2010; Wang, Iannotti en Nansel, 2009). Ook lopen zij meer kans om het slachtoffer te worden van seksueel grensoverschrijdend gedrag door leeftijdgenoten. Jongens daarentegen lopen, vergeleken met meisjes, een hoger risico om slachtoffer te worden van directe vormen van agressie (Hong & Espelage, 2012; Klomek et al., 2008). Naarmate jongens ouder worden neemt het risico op slachtofferschap geleidelijk af (Carbone-Lopez et al., 2010).

Niet alleen lopen jongens een verhoogd risico om slachtoffer te worden, ook vertonen zij vaker agressief gedrag dan meisjes, ongeacht hun leeftijd (Williford et al., 2011; Carbone-Lopez et al., 2010). Meisjes lijken hun wraakgevoelens minder snel in daden om te zetten en eerder geneigd te zijn tot het uiten van indirecte vormen van agressie (Williford et al., 2011). Ook zouden jongens eerder het slachtoffer van fysieke agressie kunnen worden doordat zij over het algemeen sneller uit te lokken zijn tot het uiten van geweld (Klomek et al.,2008). Ook kunnen jongens vatbaarder zijn voor het antisociale gedrag van leeftijdgenoten doordat antisociaal gedrag vaak minder populair maakt en sneller zorgt voor afwijzing door leeftijdgenoten (Scholte et al., 2007). Solberg et al. (2007) vonden door middel van een variable centered

analysemethode een gecombineerde groep dader-slachtoffers, die voornamelijk uit jongens bestond. De betreffende groep werd onderscheiden door ze in te delen op

(9)

basis van de antwoorden die zij gaven op, bij slachtofferschap en daderschap behorende, vragen. Deze adolescenten lijken vaak problemen te ervaren in het onderhouden van relaties met ouders en leeftijdgenoten en kunnen zich slecht aanpassen aan anderen (Solberg et al., 2007).

Eerder onderzoek slachtoffer- en daderschap

In een aantal studies heeft men getracht onderscheidende kenmerken van slachtoffers en daders in kaart te brengen. Solberg et al. (2007) vonden dat meisjes niet vaker slachtoffer zijn van agressie dan jongens (Solberg et al., 2007). Carbone-Lopez et al. (2010) vonden ook geen geslachtsverschil in slachtofferschap. Tevens bleek uit de studie van Scholte et al. (2007) geen duidelijk verschil in slachtofferschap tussen jongens en meisjes. Hieruit valt op te maken dat meisjes niet vaker slachtoffer zijn van pestgedrag of agressie dan jongens. Wel is het zo dat in alle drie de studies de onderzoekmethode minder gevoelig zou kunnen zijn geweest voor het ondervangen van een sekseverschil in slachtofferschap (Nylund et al., 2007).

Waar er op het gebied van slachtofferschap sprake lijkt te zijn van een consensus, wordt vaker een sekseverschil gevonden met betrekking tot daderschap (Solberg et al., 2007; Williford et al., 2011). Zo kan een sekseverschil gevonden zijn doordat in eerder onderzoek voornamelijk is ingezoomd op fysieke agressiviteit. Deze vorm van agressie wordt vaker vertoond door jongens. Dit maakt dat er hoofdzakelijk informatie bekend is over bij jongens passende gedragingen (Solberg et al., 2007). Ook wordt onderzoek voornamelijk gericht op meer ernstige vormen van daderschap, vaak veroorzaakt door directe agressie, waarin jongens een groter aandeel hebben (Carbone-Lopez et al., 2010; Solberg et al., 2007; Williford et al., 2011). Daarnaast lijkt er minder kennis beschikbaar over het gedrag van meisjes op het gebied van

(10)

daderschap, waar zij geneigd zijn tot het vertonen van indirecte vormen van agressie, zoals roddelen en treiteren (Carbone-Lopez et al., 2010). Er is nog onvoldoende een eenduidig antwoord te geven op de vraag naar het bestaan van een sekseverschil betreffende daderschap.

Eerder onderzoek gecombineerd dader-slachtofferschap

Eerder onderzoek heeft zich voornamelijk gericht op het onderscheiden van groepen daders en slachtoffers. Er blijkt echter nog weinig bekend over de adolescenten die thuis horen in de gecombineerde groep “dader-slachtoffers” (Solberg et al., 2007). In eerder onderzoek werd gebruik gemaakt van vooraf vastgestelde afkappunten om zo verschillende groepen daders en slachtoffers te kunnen identificeren. Een nadeel hiervan is dat eenduidige richtlijnen over het inzetten van deze afkappunten

ontbreken, waardoor vrij interpretabel is hoeveel groepen men vervolgens kan vormen (Nylund, Bellmore, Nishina & Graham, 2007). Latente Klasse Analyse (LCA) is een methode waarmee participanten op basis van onderscheidende kenmerken in

verschillende groepen kunnen worden ingedeeld.

Er bestaat een aantal studies waarin men middels LCA dader- en

slachtoffergroepen heeft geïdentificeerd. Zo bleek in de studie van Nylund et al. (2007) dat drie slachtoffergroepen onderscheiden konden worden op basis van de frequentie waarmee iemand zichzelf een slachtoffer voelde. Zo was er sprake van een groep slachtoffers, een groep die afwisselend slachtoffer was en een groep die zich geen slachtoffer voelde (Nylund et al., 2007). Een nadeel is echter dat deze

klassenindeling gemaakt is op basis van data verkregen van basisschoolleerlingen uit groep zeven en acht. Hierdoor kunnen de resultaten uit dit onderzoek niet worden gegeneraliseerd naar andere leeftijdscategorieën (Nylund et al., 2007). Daarnaast is

(11)

gebleken dat de mate waarin jongeren het slachtoffer worden van fysieke agressie halverwege de adolescentie afneemt (Bradshaw, Waasdorp & O’Brennan, 2013). Hierom is het van belang om in een onderzoek verschillende leeftijdscategorieën mee te nemen.

Zo hebben Williford et al. (2011) in hun studie de mate van dader- en slachtofferschap van adolescenten uit drie verschillende middelbare schoolklassen onderzocht. Binnen dit onderzoek vonden ze een vier klassenindeling: daders, slachtoffers, dader-slachtoffers en niet betrokken jongeren. Een nadeel van de onderzoeksopzet gebruikt door Williford et al. (2011) is dat er een beperkte steekproef van drie opeenvolgende schooljaren is getrokken.

Bradshaw, et al. (2013) hebben gebruik gemaakt van een grotere

leeftijdsrange. Middels LCA hebben zij onder basis- en middelbare schoolleerlingen onderzocht in hoeverre er sprake is van een sekseverschil in slachtofferschap, waarbij onderscheid is gemaakt tussen fysieke, verbale en relationele vormen van agressie. Zij hebben vier slachtoffergroepen kunnen onderscheiden. Gebleken is dat jongens een grotere kans maakten het slachtoffer te worden van verbale of fysieke agressie, waar meisjes eerder het slachtoffer werden van relationele agressie (Bradshaw et al., 2013). Wel bleek het lastig een onderscheid te maken tussen slachtofferschap veroorzaakt door relationele agressie, zoals roddelen en buitensluiten en verbale of fysieke

agressie (Bradshaw et al., 2013). Zo kampen slachtoffers van relationele agressie vaak tegelijkertijd met vormen van directe agressie, zoals uitschelden of fysiek geweld (Bradshaw et al., 2013). Hierom is het mogelijk niet zinvol om slachtofferschap veroorzaakt door relationele, verbale of fysieke vormen van agressie in aparte klassen in te delen.

(12)

groepen slachtoffers, daders of dader-slachtoffers kunnen worden onderscheiden. Solberg et al. (2007) hebben onderzoek gedaan naar dader-slachtoffers, waarbij de nadruk lag op mogelijke leeftijd- en sekseverschillen. Er bleek een indeling in vier groepen mogelijk: slachtoffers, daders, dader-slachtoffers en niet betrokken jongeren (Solberg et al., 2007). Daarnaast werd duidelijk dat jongens oververtegenwoordigd waren in de dader-slachtoffergroep (Solberg e.a., 2007). Ook gaven zowel jongens als meisjes aan vaker gepest te worden door jongens. Een nadeel is dat de adolescenten aan de hand van arbitraire afkappunten in een bepaalde groep werden ingedeeld. Hierdoor kan het zijn dat bepaalde onderscheidende kwalitatieve en/of kwantitatieve kenmerken die de groepen verschillend maakten zijn gemist (Williford et al., 2011). Zo kan het zijn dat er sprake is van twee dader-slachtoffergroepen, waar de ene groep vaker pest of agressief gedrag vertoont maar amper slachtoffer is, en vice versa. Het zelf stellen van een afkappunt zorg hierin voor teveel willekeur.

Huidig onderzoek

Met het oog op eerdere studies zal huidig onderzoek zich richten op de vraag of er sprake is van een sekseverschil betreffende dader- en slachtofferschap onder jongeren met de leeftijd tussen de 12 en 18 jaar. Deze leeftijdsrange is beperkt genoeg om op basis hiervan, in combinatie met prevalentievragen, over een aantal jaar zinvol vervolgonderzoek te kunnen doen. Omdat het lastig is de uiteenlopende vormen van indirecte agressie in één meetbaar construct te vatten, zal in dit onderzoek de focus liggen op directe, fysieke agressie (Reijntjes, Kamphuis, Prinzie & Telch, 2010). Dit betreft gedragingen die de intentie hebben om iemand anders direct te schaden of in een benarde situatie te brengen (Solberg et al., 2007). Op twee manieren zal onderzocht worden of er sprake is van sekseverschillen in slachtoffer- en daderschap.

(13)

Zo zal een variable centered regressie analyse worden uitgevoerd. Daarnaast zal Latente Klassenanalyse gedaan worden, om vast te kunnen stellen hoeveel groepen er nodig zijn om de variatie dader-slachtofferschap in verschillende clusters weer te kunnen geven (Nylund et al., 2007). Het gebruik van LCA is een sterk punt van deze studie te noemen omdat dit een manier is om, op basis van zelfrapportage,

verschillende klassen van daders en slachtoffers te identificeren (Nylund et al., 2007). Daarna zal een person centered analyse worden uitgevoerd. Deze analysemethodes zullen met elkaar worden vergeleken om zo een uitspraak te kunnen doen welke van de twee meer inzicht in een mogelijk sekseverschil oplevert.

Dit onderzoek is maatschappelijk relevant te noemen omdat zowel daderschap als slachtofferschap op verschillende manieren van negatieve invloed kunnen zijn op iemands dagelijks leven. Zo kenmerkt de vroege adolescentie zich als een vruchtbare periode voor het ontwikkelen van depressieve klachten, waardoor het risico op het ontwikkelen van suïcidale gedachten, een laag zelfbeeld, stagnering van de

psychosociale ontwikkeling toeneemt (Tran et al., 2012; Klomek et al., 2008; Barchia & Bussey, 2009; Klomek et al., 2008). Wanneer een jongere regelmatig slachtoffer is van agressief gedrag door leeftijdgenoten kan dit de kans op het ontwikkelen van een depressie vergroten. Ook hebben slachtoffers van antisociaal gedrag een tweemaal zo grote kans om tijdens de adolescentie psychotisch te worden (Schreier et al., 2009). Voornamelijk de ernst en de hoge frequentie van het vertoonde gedrag zijn sterk gerelateerd aan de ontwikkeling van een psychose. De bovenstaande negatieve gevolgen kunnen tot ver in de volwassenheid blijven bestaan (Veenstra et al., 2005; Barchia & Bussey, 2009).

Daarnaast kan het aannemen van een daderrol negatieve gevolgen hebben, omdat het de kans op het ontwikkelen van hyperactief- en externaliserend

(14)

probleemgedrag op latere leeftijd vergroot (Williford et al., 2011; Scholte et al., 2007). Daarnaast blijkt dat de prevalentie van de gecombineerde groep dader-slachtoffers laag is, wisselend per onderzoek tussen de 2% en 18% (Solberg et al., 2007; Williford et al., 2011). Vaak zijn ouders en leerkrachten geneigd

dader-slachtoffers af te schilderen als pure daders (Calaguas, 2012). Dit komt doordat zij de focus leggen op het afstraffen van de vertoonde agressiviteit. Hier wordt voorbij gegaan aan het feit dat dezelfde jongere in een andere situatie slachtoffer is van dit gedrag van leeftijdgenoten (Calaguas, 2012). Dit onderzoek kan bijdragen aan het ontwikkelen van een interventie gericht op de specifieke groep dader-slachtoffers. Zo zou het raadzaam zijn om meer te focussen op achterliggende redenen van de

vertoonde agressiviteit, met het uiteindelijke doel de agressie te doen afnemen (Calaguas, 2012).

Naast het doen van suggesties voor specifieke interventies voor dader-slachtoffers zou de huidige studie van toegevoegde waarde kunnen zijn bij het onderzoeken of seksespecifieke interventies helpend zouden zijn. Gekeken moet worden welke adolescenten het hoogste risico lopen om het slachtoffer te worden of een daderrol aan te nemen. Wellicht hebben jongens en meisjes een andere soort interventie nodig om dader- en slachtofferschap te doen afnemen (Carbone-Lopez et al., 2010; Nylund et al., 2007). Zo is eerder gebleken dat een interventie specifiek gericht op het gedrag van meisjes effectief is bij het tegengaan van indirecte agressie naar leeftijdgenoten (Carbone-Lopez et al., 2010). Vooralsnog is onduidelijk of seksespecifieke interventies ook helpend zouden kunnen zijn voor de aanpak van dader- en slachtofferschap door directe agressie. Mogelijk biedt dit

(15)

Leeftijd en subjectieve sociaal-economische status

Naast geslacht zullen leeftijd en subjectieve sociaal-economische status meegenomen worden. De overgang van de basisschool naar middelbare school is een periode waarin jongeren experimenteren met het aannemen van nieuwe sociale rollen (Williford et al., 2011; Bradshaw et al., 2013; Hong & Espelage, 2012). Deze verandering in sociale status kan gepaard gaan met een toename in fysieke agressie. Halverwege de middelbare school lijkt de mate van agressie en slachtofferschap echter weer af te nemen (Bradshaw et al., 2013). Het is mogelijk dat oudere adolescenten op sociaal-emotioneel vlak verder ontwikkeld zijn waardoor zij over meer gezonde oplossingsstrategieën dan agressief gedrag kunnen beschikken (Nylund et al., 2007). Het is te verwachten dat naarmate de participanten ouder zijn zij minder agressief gedrag vertonen, wat kan maken dat zij minder vertegenwoordigd zijn in de dadergroep (Williford et al., 2011).

Daarnaast is te verwachten dat subjectieve sociaal-economische status van invloed is op dader- en slachtofferschap. Adolescenten met een lage

sociaal-economische status blijken sneller geneigd fysieke agressie te vertonen, waardoor de kans op daderschap toeneemt (Hong & Espelage, 2012). Anderzijds neemt de kans op slachtofferschap door leeftijdgenoten ook toe wanneer een jongere uit een gezin met een lage sociaal-economische status komt (Hong & Espelage, 2012). Er is nog weinig onderzoek gedaan naar de relatie tussen sociaal-economische status en

dader-slachtofferschap. Huidig onderzoek kan hierdoor vernieuwend genoemd worden. De reden om subjectieve sociaal-economische status mee te nemen is dat het

opleidingsniveau van de ouders meer een benadering is van sociaal-economische klasse. Daarnaast weten kinderen vaak geen exact antwoord te geven hoe rijk hun gezin is.

(16)

Onderzoeksvragen en hypotheses

In huidig onderzoek zal gekeken worden of er aparte groepen daders, slachtoffers en dader-slachtoffers kunnen worden gedefinieerd op basis van sekse, leeftijd en subjectieve sociaal-economische status. De verwachting is dat jongens vaker een daderrol hebben dan meisjes (Solberg et al., 2007; Williford et al., 2011). Een verklaring hiervoor kan zijn dat jongens vaker geneigd zijn fysieke agressie te vertonen, ongeacht hun leeftijd (Williford et al., 2011). Daarnaast ligt in de lijn der verwachting dat jongens vaker slachtoffer zullen zijn van antisociaal gedrag vertoond door leeftijdgenoten vergeleken met meisjes (Carbone-Lopez et al., 2010). Tevens is de verwachting dat de mate van agressiviteit afneemt wanneer jongeren ouder worden (Wang et al., 2009). Binnen deze studie zal de nadruk liggen op directe vormen van agressie, waardoor de kans bestaat dat het aantal jongens in de groep slachtoffers aanzienlijk groot is, waar zij vaker directe agressie inzetten dan meisjes (Carbone-Lopez et al., 2010; Hong & Espelage, 2012). Ook wordt op basis van de bestaande literatuur verwacht dat mannelijke daders in hogere mate slachtoffer van antisociaal gedrag zijn dan vrouwelijke daders (Solberg et al., 2007; Williford et al., 2011).

Methode Participanten

Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van een bestaande dataset, verkregen uit het onderzoek Scholieren Over Mishandeling van de Vrije Universiteit van Amsterdam, in samenwerking met PI Research (Lamers-Winkelman, Slot, Bijl & Vijlbrief, 2007). Dit betreft een landelijke steekproef bestaande uit 1845 jongeren, waarvan 968 meisjes (52,5%) en 872 jongens (47,3%) tussen de elf en achttien jaar oud (M = 14.0 jaar, SD = 1.34 ). De deelnemers zijn voor het onderzoek geworven op veertien schoolgemeenschappen voor voortgezet onderwijs, verspreid door Nederland. Onder

(17)

deze scholen bevinden zich acht VMBO scholen en 6 Havo/VWO scholen. De steekproef lijkt op het eerste gezicht representatief te zijn. De auteurs merken echter op dat er sprake is van een onderrepresentatie van VMBO leerlingen.

Meetinstrumenten

Voor het Scholieren Over Mishandeling onderzoek is een nieuwe vragenlijst

vormgegeven, namelijk de Vragenlijst Vervelende en Nare Gebeurtenissen (VVNG). Voor het opstellen van deze vragenlijst heeft men gebruik gemaakt van bestaande vragenlijsten die veelvuldig voorkwamen in buitenlands onderzoek, zoals de Parent-Child Conflict Tactics Scales (CTSPC) en de Dating Violence Questionnaire. In de vragenlijst zijn items opgenomen die vormen van directe agressie en slachtofferschap door directe agressie beschrijven. Om de constructen slachtofferschap en daderschap te meten zijn specifieke items uit de VVNG gebruikt.

Slachtofferschap

Slachtofferschap zal gemeten worden door middel van drie items uit de VVNG vragenlijst. Het betreft hier drie stellingen in hoeverre een adolescent zich in het afgelopen jaar het slachtoffer heeft gevoeld van directe agressie, zoals slaan,

schoppen of bewerking met een wapen, door een leeftijdgenoot. Een voorbeelditem is: “Ik ben zelf door iemand zo geslagen of verwond dat ik naar de dokter moest of verbonden moest worden.” Door middel van de volgende antwoordcategorieën kon de participant kenbaar maken hoe vaak hij of zij zich slachtoffer voelde van directe agressie: (1) Dit is nooit gebeurd, (2) Niet in het afgelopen jaar, wel in de jaren daarvoor, (3) Eén keer in het afgelopen jaar, (4) Twee keer in het afgelopen jaar, (5) 3-5 keer in het afgelopen jaar, (6) 6-10 keer in het afgelopen jaar, (7) 11-20 keer in

(18)

het afgelopen jaar, (8) Meer dan 20 keer in het afgelopen jaar. De Cronbach’s alfa voor de drie items die samen de dimensie slachtofferschap vormen is α = .33.

Daderschap

Er is gebruik gemaakt van vier items om de mate van daderschap onder adolescenten in kaart te brengen. Deze vier stellingen zijn gericht op het vertonen van directe agressie, zoals (dreigen met) slaan, deelname aan vechtpartijen en het lichamelijk aanvallen van een ander. Een voorbeelditem is: “Ik heb wel eens iemand lichamelijk aangevallen met het idee om hem/haar serieus pijn te doen.” Om deze stellingen te kunnen beantwoorden is gebruik gemaakt van dezelfde 8-punts antwoordschaal die gehanteerd is bij het in kaart brengen van slachtofferschap. Cronbach’s alfa voor het construct daderschap is α = .70.

Leeftijd en subjectieve sociaaleconomische status

Binnen dit onderzoek zal worden gecontroleerd voor leeftijd en subjectieve sociaal-economische status van de adolescenten. Zo is de verwachting dat leeftijd van invloed is op de mate van agressief gedrag die adolescenten zullen vertonen. Naarmate zij ouder worden zal agressief gedrag afnemen, omdat zij op sociaal-emotioneel vlak verder ontwikkeld zijn en hierdoor over meer gezonde oplossingsstrategieën

beschikken (Bradshaw et al., 2013; Nylund et al., 2007). Leeftijd zal gemeten worden door middel van het volgende item uit de VVNG vragenlijst:“Hoe oud ben je?”

Daarnaast zal subjectieve sociaaleconomische status binnen dit onderzoek worden meegenomen. Zo is uit eerder onderzoek gebleken dat jongeren uit een gezin met een lage sociaal-economische status een hoger risico lopen op het vertonen van fysieke agressie dan jongeren uit een gezin met een hoge sociaal-economische status

(19)

(Hong & Espelage, 2012). Daarnaast bleek uit dezelfde studie dat de kans op slachtofferschap door leeftijdgenoten toeneemt wanneer een jongere over een lage sociaal-economische status beschikt (Hong & Espelage, 2012). Vanuit de VVNG vragenlijst was een item beschikbaar dat de adolescenten vroeg op basis van hun gevoel een inschatting te maken hoe rijk hun gezin is. Deze subjectieve

sociaaleconomische status is gemeten door middel van het volgende item: “Hoe rijk denk je dat jullie gezin is?”

Analyseplan

Binnen huidig onderzoek zal op twee verschillende manieren onderzocht worden of er sprake is van een sekseverschil in enerzijds slachtofferschap en anderzijds

daderschap. Zo zal er zowel een variable centered als een person centered analyse uitgevoerd worden. Gekeken zal worden welke soort analyse meer inzicht geeft in sekseverschillen met betrekking tot dader- en slachtofferschap. Eerst zal een variabele gerichte analyse gedaan worden, in de vorm van een regressieanalyse. Geslacht, leeftijd en subjectieve sociaal-economische status zijn als onafhankelijke variabelen meegenomen en daderschap als afhankelijke variabele. Voor deze analyse zijn de antwoordcategorieën van de items die dader- en slachtofferschap beogen te meten omgezet in dichotome antwoordcategorieën. Daarna zijn de verschillende items samengevoegd in twee somscores; de totale som van slachtofferschap en totale som van daderschap. Op basis van deze analyse kon alleen gecontroleerd worden voor een statistische samenhang en kunnen geen uitspraken gedaan worden over het bestaan van een associatie tussen sekse en slachtoffer- en daderschap. Hierom zijn twee interactietermen, respectievelijk geslacht en daderschap en geslacht en

(20)

Naast de variable centered analyse is, door middel van het programma Mplus, aan de hand van Latent Class Analysis (LCA) onderzocht hoeveel groepen er nodig zijn om adolescenten in te delen op basis van dader- en slachtofferschap (Nylund et al., 2007). Door deze methode kunnen onderliggende latente variabelen die

lidmaatschap van een bepaald cluster kunnen bepalen gevonden worden (Nylund et al., 2007). Mplus kan door middel van een aantal statistische maten modellen met een aantal klassen weergeven. Op basis van de entropiewaarden, de Lo-Mendell-Rubin likelihood ratiotest (LMR-LRT), de Aikaike Information Criterion en de Bayesian Information Criterion (BIC) kan de meest passende clusterindeling gekozen worden (Williford et al., 2011; Nylund et al., 2011). Een lage BIC-waarde als de AIC-waarde indiceert de beste model fit (Nylund et al., 2011). Daarnaast geeft de Bootstrap Likelihood Ratio Test (BLRT) een p-waarde, aan de hand waarvan men kan stellen welk model het best past. Ook geeft de entropiewaarde de classificatie kwaliteit per model aan, waar vanaf .80 sprake is van een goede samenhang binnen de klassen (Nylund et al., 2011).

Op basis van de uit de Latent Class Analysis verkregen gegevens zal een person centered analyse uitgevoerd worden. Door middel van een kruistabel wordt onderzocht of er sprake is van een associatie tussen geslacht en clusterlidmaatschap. Hierbij is de clusterindeling de onafhankelijke variabele en geslacht de afhankelijke variabele. Om te kunnen vaststellen of er sprake is van een associatie tussen

clusterindeling en leeftijd is hiervoor een aparte kruistabel gemaakt. Dit is ook gedaan voor clusterindeling en subjectieve sociale economische status. Op basis van de verkregen resultaten zal gekeken worden of de variable centered of de person

centered analyse meer inzicht geeft in mogelijke geslachtsverschillen met betrekking tot slachtoffer- en daderschap.

(21)

Resultaten

Aanvankelijk hebben 1845 respondenten de VVNG vragenlijst ingevuld. Gebleken is dat niet alle respondenten de vragenlijst volledig hebben ingevuld, wat zes missing values heeft opgeleverd. In de analyses zijn deze missing values niet meegenomen, waardoor deze is uitgevoerd op basis van de data van 1839 respondenten. Binnen de huidige studie wordt onderzocht of er sprake is van een sekseverschil met betrekking tot slachtofferschap van antisociaal gedrag door leeftijdgenoten.

Variable centered analyse

Allereerst is een variabele georiënteerde analyse uitgevoerd. Wat opviel is dat de items die samen de variabelen slachtoffer- en daderschap vormen scheef verdeeld zijn. Dit is onder andere te verklaren doordat weinig adolescenten aangaven

slachtoffer te zijn geworden van bewerking met een wapen. Wat betreft daderschap gaven adolescenten aan minder vaak betrokken te zijn geweest bij serieuze gevechten binnen of buiten school.

Wanneer gekeken wordt naar de regressieanalyses voor daderschap en

slachtofferschap, dan blijkt geslacht samen te hangen met daderschap (b* = -.032, t = 8.921, p < .01), ook wanneer gecontroleerd wordt voor leeftijd (b* = .060, t = -2.730, p = .006). Een nadeel van deze methode is echter dat het onduidelijk blijft welk effect de onafhankelijke variabelen hebben op het bestaande verband. Om te

onderzoeken of er sprake is van een interactie tussen geslacht, slachtofferschap en daderschap, zijn de interactietermen geslachtxslachtofferschap en

geslachtxdaderschap aan de bestaande regressieanalyse toegevoegd. Tabel 1 geeft de resultaten van deze analyse weer. Te zien is dat de samenhang tussen daderschap en slachtofferschap voor jongens sterker is dan voor meisjes (b* = -.125, t = -1.964, p =

(22)

.05). Dit betekent dat daderschap bij jongens voor een groter deel verklaard wordt door slachtofferschap en andersom. Daarnaast is leeftijd van invloed op de mate waarin agressief gedrag vertoond wordt. Hoe ouder de adolescent wordt, des te meer het agressieve gedrag afneemt. Subjectieve sociaal-economische status heeft geen effect op de mate waarin een adolescent agressief gedrag vertoont. Daarnaast is er geen interactie-effect tussen geslacht en slachtofferschap gevonden. Ook blijken leeftijd en subjectieve sociaal-economische status geen effect te hebben op de mate waarin iemand zich slachtoffer voelt.

Tabel 1

Regressieanalyse en interactie-effect sekseverschillen slachtoffer- en daderschap

Variabelen Slachtofferschap Daderschap B SE B b* B SE B b* Daderschap Slachtofferschap .267 .015 .398 .718 .096 .482 Geslacht -.130 .015 -.218 -.130** .015 -.218 Leeftijd .029 .005 .132 -.009** .003 -.060 Subjectieve SES .014 .008 .036 .005 .006 .019 .236 .160 F 111.884** 85.957** Genderxslachtoff. Genderxdaders. .028 .031 .059 -1.22* .062 -.125* *p < .05. **p < .01.

(23)

Person centered analyse

Latente Klassenanalyse

In tabel 2 staan de, door Latente Klassenanalyse verkregen, statistische maten voor het verschillende aantal klassen. In eerder onderzoek is vaak gekozen voor een drie of een vier klassenindeling (Williford et al., 2011; Nylund et al., 2007; Solberg et al., 2007). Te zien is dat de BIC-waarde voor een drie klassenmodel lager is dan voor vier of vijf klassen. Echter blijkt de entropiewaarde voor een drie klassenmodel een stuk lager uit te vallen (.718) dan een vier- of vijf klassenindeling (.773; .792). Dit maakt de keuze voor een drieklassen indeling minder aannemelijk. Daarnaast valt op dat de AIC-waarde voor een vier klassenindeling lager is dan de AIC-waarde voor een vijf klassenindeling. Ook blijkt de entropiewaarde voor vijf klassen hoger uit te vallen (.792). Toch blijkt de vijf klassenindeling niet significant beter (p=.11). De p-waarde (p=.00) behorend bij de Bootstrap Likelihood Ratio Test voor vier klassen wijst er op dat een vierklassenindeling het best passend is. Op basis van deze fit maten en basis van de theorie uit eerder gedaan onderzoek is gekozen voor een vier klassenindeling.

Tabel 2

Model fit en entropy waarden voor latente cluster modellen bestaande uit verschillende aantal klassen

Klassen klassen

AIC BIC LMR-LRT BLRT Entropy

      3 klassen 9556.362 9683.252 167.549   (p=.00)   170.335  (p=.00)       .718   4 klassen 9532.909 9703.935 38.807 (p=.21) 39.453 (p=.00) .773 5 klassen 9529.717 9744.879 18.878 (p=.08) 19.192 (p=.11) .792

(24)

Klasse 1: Extreme dader-slachtoffers

In figuur 1 is de clusterindeling weergegeven. In het eerste cluster zit 3,5% (N = 64) van de adolescenten uit de steekproef. Deze klasse onderscheidt zich doordat zij zich veelvuldig slachtoffer voelen van agressie door leeftijdgenoten (zie figuur 1 en tabel 3). Deze adolescenten geven allen aan door leeftijdgenoten zo verwond te zijn geweest dat medische hulp nodig was. Daarnaast is een overgroot deel op school het slachtoffer van fysieke agressie. Ook geeft deze groep aan wel eens aangevallen te zijn geweest met een wapen. Naast de slachtofferrol zijn groepsleden ook bekend met het vertonen van agressie; voornamelijk in de vorm van (dreigen met) slaan. Zij zijn meer bekend met deelname aan vechtpartijen buiten school dan op school. Omdat deze jongeren vaak slachtoffer zijn van agressief gedrag en zich daarnaast zelf agressief gedragen, zijn ze gelabeld als extreme dader-slachtoffers.

Klasse 2: Dader-slachtoffers

De tweede te onderscheiden klasse beslaat 29.1% (N = 535) van de steekproef. Deze adolescenten voelen zich, vergeleken met de extreme dader-slachtoffers, minder vaak het slachtoffer van fysieke agressie door leeftijdgenoten. Een aantal van hen is wel eens geslagen of geschopt. Daarentegen geven ze aan geen ervaring te hebben met verwonding door een wapen. Wat opvalt is dat deze groep vaker mensen heeft geslagen of gedreigd te slaan dan de klasse extreme dader-slachtoffers. Ook hebben ze ongeveer even vaak als de klasse 1 iemand fysiek aangevallen met het idee om hem of haar pijn te doen. Wel zijn zij minder vaak betrokken bij vechtpartijen binnen of buiten school. Deze klasse wordt dader-slachtoffers genoemd, omdat zij zich minder vaak slachtoffer voelen dan klasse 1.

(25)

Klasse 3: Niet betrokken adolescenten

Het derde cluster bestaat uit 55.9% (N = 1027) van de adolescenten. Deze jongeren geven aan slachtoffer te zijn geworden van slaan of schoppen, waarbij een klein deel zo verwond was dat medische hulp noodzakelijk was. Ze zijn nog nooit met een wapen bewerkt. Een grote minderheid geeft aan wel eens (gedreigd te hebben) iemand te slaan en een enkeling heeft wel eens iemand aangevallen. Vanwege de minimale betrokkenheid in het vertonen of slachtoffer zijn van fysieke agressie wordt deze groep gelabeld als niet betrokken adolescenten.

Klasse 4: Daders

De vierde klasse bestaat uit 11.6% (N = 213) van de steekproef, waarvan 74.9% jongens en 25.1% meisjes. Deze adolescenten geven aan voornamelijk slachtoffer te zijn van fysieke agressie op school. Daarnaast valt op dat zij van alle vier de groepen het meest mensen sloegen, gedreigd hebben te slaan en iemand hebben aangevallen met het idee hem of haar pijn te doen. Ook hebben zij het meest deelgenomen aan vechtpartijen binnen school en zijn ze allemaal betrokken geweest bij vechtpartijen buiten school. Deze groep adolescenten wordt dan ook bestempeld als daders.

(26)

Figuur 1

Vier klassenindeling met per klasse de scores op de items behorend bij slachtofferschap en daderschap

Tabel 3

Geschatte gemiddelden en standaarddeviaties weergegeven per klasse

M SD

Ik ben zelf door iemand zo geslagen Klasse 1 of verwond Klasse 2 Klasse 3 Klasse 4 1.000 .105 .026 .166 .032 .012 .007 .015 Ik ben op school geslagen of geschopt Klasse 1

Klasse 2 Klasse 3 Klasse 4 .865 .666 .088 .419 .050 .019 .011 .024 Ik ben op school met een wapen Klasse 1

bewerkt/gestoken Klasse 2 Klasse 3 Klasse 4 .173 .003 .000 .009 .011 .004 .002 .005 Ik heb wel eens iemand, die niet tot Klasse 1

mijn gezin of familie behoort, Klasse 2 geslagen of gedreigd te slaan Klasse 3 Klasse 4 .654 .900 .157 .865 .049 .018 .010 .023 Ik heb deelgenomen aan een serieuze Klasse 1

vechtpartij op school Klasse 2 Klasse 3 Klasse 4 .519 .111 .004 .559 .034 .013 .007 .016 Ik heb deelgenomen aan een serieuze Klasse 1 .731 .015

(27)

vechtpartij buiten school Klasse 2 Klasse 3 Klasse 4 .005 .008 1.000 .006 .003 .007 Ik heb wel eens iemand lichamelijk Klasse 1

aangevallen met het idee om hem/ Klasse 2 haar serieus pijn te doen Klasse 3 Klasse 4 .442 .639 .075 .812 .048 .018 .010 .023

Op basis van de uit de Latent Class Analysis verkregen gegevens is een person centered analyse uitgevoerd. Aan de hand van een kruistabel is gekeken of er sprake is van sekseverschillen tussen de vier clusters, per leeftijdsgroep. Hierbij is de

clusterindeling meegenomen als onafhankelijke variabele en geslacht als afhankelijke variabele. Er is sprake van een associatie (χ² = 143.837, p < .01; Cramer’s V = .28). tussen geslacht en clusterlidmaatschap. Daarnaast laat tabel 4 zien dat binnen de groep daders sprake is van een sekseverschil. Jongens zijn in deze groep

oververtegenwoordigd (74.9%) ten opzichte van meisjes (25.1%). Er is een minder duidelijk sekseverschil gevonden in de groep dader-slachtoffers, waar deze groep uit meer jongens (59.7%) dan meisjes (40.3) bestaat. Tevens is er enig sekseverschil gevonden in de groep niet betrokken adolescenten (37.7% jongens en 62.7% meisjes). In de groep extreme dader-slachtoffers zijn geen sekseverschillen gevonden (53.7% jongens en 46.3% meisjes).

Uit de resultaten blijkt dat jongens en meisjes niet van elkaar verschillen wat betreft het ervaren van slachtofferschap. Wel zitten er meer jongens in de groep dader-slachtoffers. Daarnaast valt op te merken dat jongens vaker tot de groep pure daders behoren dan meisjes. Daarentegen zijn meisjes vaker dan jongens niet betrokken bij agressie-incidenten.

(28)

Tabel 4

De klassenindeling op basis van geslacht en leeftijd, weergegeven in percentages Clusterindeling Extreme dader- slachtoffers % Dader- slachtoffers % Niet betrokken % Daders % Totaal % Geslacht Jongens 1.6 12.8 23.4 9.6 47.4 Meisjes 1.4 8.7 39.4 3.2 52.6 Totaal 3.0 21.5 62.8 12.7 100 Leeftijd 11-13 jr. 1.0 8.5 26.1 3.5 39.1 14-15 jr. 1.3 9.6 27.9 6.0 44.9 16-18 jr. 0.7 3.4 8.8 3.2 16.1 Totaal 2.9 21.5 62.8 12.8 100

Niet alleen is er gekeken naar mogelijke sekseverschillen, ook is onderzoek gedaan naar een mogelijk leeftijdsverschil. Hiervoor zijn de participanten op basis van leeftijd verdeeld over drie groepen: vroege adolescentie (11 tot 13 jaar), midden adolescentie (14 tot 15 jaar) en late adolescentie (16 tot 18 jaar). Vervolgens is een kruistabel gemaakt waarin clusterindeling en leeftijd zijn opgenomen. Er is sprake van een samenhang tussen leeftijd en clusterlidmaatschap (χ² = 26.632, p < .01; Cramer’s V = .085).  Daarnaast is te zien dat het vertonen van fysieke agressie

naarmate een jongere ouder wordt eerst toeneemt en vanaf zestien jaar weer afneemt.   Ook is een kruistabel gemaakt met daarin clusterindeling en subjectieve sociaal-economische status. Hierbij zijn de adolescenten ingedeeld in drie groepen, op basis van het door hen gegeven antwoord hoe rijk hun gezin is; niet rijk, gemiddeld rijk en

(29)

rijk. Gebleken is dat er sprake is van een verband tussen clusterindeling en

subjectieve sociaal-economische status (χ² = 20.912, p = .002; Cramer’s V = .076). Dit betekent dat er op iedere leeftijd geslachtsverschillen aanwezig zijn. Ook is er sprake van sekseverschillen tussen jongeren uit gezinnen met een verschillende subjectieve sociaal-economische status.

Discussie

Binnen de huidige studie is op een variabele gerichte en een persoonsgerichte manier onderzocht of er sprake is van een sekseverschil betreffende slachtoffer- en

daderschap, wanneer gecontroleerd wordt voor leeftijd en subjectieve sociaal-economische status. Door de focus op fysieke agressie te leggen is afgeweken van eerder onderzoek. Uit de Latent Class Analysis (LCA) zijn vier klassen naar voren gekomen: extreme dader-slachtoffers, dader-slachtoffers, niet betrokken adolescenten en daders. Dat er vier clusters gevonden zijn, sluit aan bij eerder onderzoek (Williford et al., 2011; Solberg et al., 2007). Opvallend is dat er geen aparte cluster is

onderscheiden met jongeren die enkel slachtoffer zijn geweest van fysieke agressie door leeftijdgenoten. Een verklaring hiervoor kan zijn dat in eerdere studies wel relationele, indirecte vormen van agressie zijn meegenomen (Williford et al., 2011). Zo gaven de jongeren uit een slachtoffergroep voornamelijk aan slachtoffer te zijn van roddelen, sociale uitsluiting en verbale agressie. Op basis van deze studie zou men kunnen stellen dat, wanneer de focus op directe, fysieke agressie ligt, er geen groep pure slachtoffers te onderscheiden is.

In plaats van een slachtoffergroep zijn wel twee verschillende groepen dader-slachtoffers gedefinieerd. De groep dader-dader-slachtoffers is vaker over gegaan tot het vertonen van agressief gedrag dan de groep extreme dader-slachtoffers. De extreme dader-slachtoffers daarentegen geven aan veelvuldig slachtoffer te zijn geweest van

(30)

agressief gedrag. Gebleken is dat jongeren die slachtoffer zijn van fysieke agressie naar verloop van tijd gaan geloven dat agressief gedrag nodig is om grenzen aan te geven. Dit kan maken dat zij vanuit een soort wraakgevoel zelf agressief gedrag gaan vertonen, met als doel zichzelf te beschermen en te voorkomen dat zij in de toekomst opnieuw slachtoffer worden (Bettencourt & Farrell, 2013). Mede hierdoor kan een jongere vanuit een slachtofferrol in een dader-slachtofferrol terecht komen

(Bettencourt & Farrel, 2013).

Zowel de variable centered als de person centered analyse laten zien dat jongens vaker agressief gedrag vertonen dan meisjes. Uit de clusterindeling bleek dat de groep daders voor drie kwart bestaat uit jongens. Dit sluit aan bij eerder onderzoek, waaruit blijkt dat jongens meer externaliserend en oppositioneel gedrag vertonen dan meisjes (Bongers et al., 2004). Jongens hebben vaker een daderrol en zullen zich vaker agressief gedragen dan meisjes, die hun wraakgevoelens minder snel om zullen zetten in daden (Carbone-Lopez et al., 2010; Hong & Espelage, 2012). Meisjes lijken sneller geneigd tot het vertonen van indirecte agressie, zoals roddelen en uitsluiten (Williford et al., 2011). Dit kan verklaren waarom binnen dit onderzoek de groep daders voornamelijk uit jongens bestond.

Waar binnen deze studie een sekseverschil in daderschap werd gevonden is daarnaast te zien dat jongens en meisjes nauwelijks van elkaar verschillen in de mate waarin zij zich slachtoffer van agressief gedrag hebben gevoeld. Dit bevestigd de bevindingen uit eerder onderzoek dat jongens en meisjes bijna even vaak slachtoffer zijn van pestgedrag of agressie door leeftijdsgenoten (Scholte et al., 2007; Solberg et al., 2007; Williford et al., 2011). Daarnaast is uit beide analyses gebleken dat de mate van agressie die een adolescent vertoont afneemt als deze persoon ouder wordt. Dit resultaat sluit aan op hetgeen in eerder onderzoek vonden, namelijk dat adolescenten

(31)

naarmate zij ouder worden steeds minder agressief gedrag laten zien (Wang et al. 2009). Ook bleek er sprake te zijn van sekseverschillen tussen jongeren met een verschillende subjectieve sociaal-economische status.

Een verschil tussen beide analyses is dat de variabele gerichte analyse laat zien dat de samenhang tussen dader- en slachtofferschap groter is voor jongens dan voor meisjes. De latente klassenanalyse laat echter duidelijk zien dat jongens en meisjes minder van elkaar verschillen dan we dachten. Zo is er in het cluster dader-slachtofferschap geen sekseverschil gevonden. Hierdoor moeten we de verwachting verwerpen dat jongens vaker dan meisjes zowel dader als slachtoffer zouden zijn.

Een nadeel is echter dat we op basis van de gevonden resultaten geen uitspraken kunnen doen of daderschap slachtofferschap verklaart of andersom. Stel dat slachtofferschap voortkomt uit daderschap, dan zal de nadruk moeten liggen op afname van agressie-incidenten en het versterken van de sociale vaardigheden van de slachtoffers (Kochel et al., 2015). Een sociale vaardigheidstraining kan jongeren leren hoe zij positieve vriendschappen moeten aangaan en behouden. Hierdoor hoeft het vertonen van agressief gedrag geen middel meer te zijn om acceptatie van

leeftijdsgenoten af te dwingen. Wanneer het een jongere lukt positieve

vriendschappen te onderhouden, neemt de kans op sociale afwijzing en daarmee de kans om een slachtoffer te worden af (Kochel et al., 2015).

Ook zou het kunnen zijn dat daderschap voortkomt uit slachtofferschap. Wanneer dit het geval is dan lijkt het raadzaam om de focus te leggen op de sociale cognitie en bijbehorende gedachtenpatronen van de slachtoffers (Bettencourt & Farrell, 2013). Het doel is te voorkomen dat jongeren gaan geloven dat agressief gedrag de oplossing is, wat hen uiteindelijk kan aanzetten tot dit gedrag. Voorkomen moet worden dat een jongere een daderrol aanneemt, om te zorgen dat hij of zij niet

(32)

opnieuw het slachtoffer van agressief gedrag wordt (Bettencourt & Farrell, 2013).

Sterke kanten

De huidige studie kent een aantal sterke kanten. Zo is gebruik gemaakt van een bestaande vragenlijst, die ontworpen is voor een landelijk onderzoek. Een voordeel hiervan is dat de vragen uit de gehanteerde vragenlijst zijn afgeleid uit twee bestaande en veelgebruikte vragenlijsten. Zo zijn deze vragenlijsten veel gebruikt voor

buitenlands onderzoek (Lamers-Winkelman, Slot, Bijl & Vijlbrief, 2007). Wel valt op te merken dat een aantal variabelen scheef verdeeld en de interne consistentie van slachtofferschap aan de lage kant was. Mede hierdoor zal enigszins voorzichtig met omgegaan moeten worden met de verkregen resultaten.

Daarnaast is het een sterke kant te noemen dat er gebruik gemaakt is van Latente Klassenanalyse. Deze analysemethode maakt een groepenindeling op basis van de door de adolescenten gerapporteerde antwoorden (Nylund et al., 2007). Er wordt hierbij geen gebruik gemaakt van vastgestelde afkappunten of theoretische onderbouwing in enige vorm. Gebleken is dat Latente Klassenanalyse een geschikte methode is om op een onafhankelijke manier verschillende groepen te identificeren (Nylund et al., 2007). Op basis van huidig onderzoek bleek dat de latente

klassenanalyse meer inzicht gaf in geslachtsverschillen met betrekking tot dader-slachtofferschap, ook wanneer gecontroleerd werd voor leeftijd en sociaal-economische status.

Een ander sterk punt is het gebruik van een grote steekproef. Op landelijk niveau zijn aselect scholen geselecteerd, waaruit uiteindelijk een zelfwegende steekproef is getrokken. Hierbij was de kans op deelname omgekeerd evenredig aan hoe groot de betreffende school was (Lamers-Winkelman, Slot, Bijl & Vijlbrief,

(33)

2007). Op deze manier hadden jongeren een even grote kans om geselecteerd te worden. De grootte van de steekproef maakt dat dit een goede representatie is van de populatie Nederlandse jongeren tussen de elf en achttien jaar. Een andere meerwaarde van dit onderzoek is dat op twee verschillende manieren onderzocht is of er sprake is van een sekseverschil in daderschap en slachtofferschap. Doordat een variabele gerichte en een persoonsgerichte analysemethode werd gehanteerd kon op twee manieren bevestigd worden dat er sprake is van een sekserverschil in daderschap.

Daarnaast kan de huidig studie vernieuwend genoemd worden doordat subjectieve sociaal-economische status als controlevariabele is meegenomen. Er is nog niet veel onderzoek gedaan naar de relatie tussen daderschap en slachtofferschap, waarbij gecontroleerd is voor subjectieve sociaal-economische status. Het gevoel van jongeren dat zij, door hun sociaal-economische achtergrond, niet bij een groep mogen horen lijkt zich tijdens de adolescentie te ontwikkelen en daadwerkelijk een rol te spelen in sociale uitsluiting (Yeager et al., 2015). Deze vorm van uitsluiting kan zorgen voor een toename van agressief gedrag en kan alleen tegen worden gegaan als er aandacht is voor de onderliggende sociale denkpatronen van adolescenten (Yeager et al., 2015).

Beperkingen

In deze studie is ook sprake van beperkingen. Dit maakt dat de onderzoeksresultaten met meer voorzichtigheid moeten worden geïnterpreteerd. Zo was het aantal geschikte items in de vragenlijst die gebruikt is wat beperkt. Hierdoor is er gebruik gemaakt van een select aantal items om de constructen slachtofferschap en daderschap te

definiëren. Dit maakt dat mogelijk niet alle relevante kenmerken voor het bepalen van clusterlidmaatschap in deze studie zijn meegenomen. Daarnaast was een aantal items

(34)

wat extreem geformuleerd. Zo was een van de items waarmee slachtofferschap in kaart gebracht werd de vraag of een jongere wel eens bewerkt was met een wapen. In totaal hebben slechts veertien adolescenten aangegeven dat deze stelling op hen van toepassing was.

Een tweede beperking is dat er gebruik gemaakt is van een

zelfrapportagevragenlijsten, waarop de adolescenten zelf konden aangeven in welke mate zij zichzelf het slachtoffer voelden van agressief gedrag door anderen gedurende het afgelopen jaar. Op dezelfde manier is uitgevraagd in hoeverre de adolescenten ook zelf fysieke agressie vertoonden naar leeftijdgenoten. Een nadeel van het gebruik van deze vorm van dataverzameling is dat men te maken kan krijgen met sociale

wenselijkheid. Zo zou het kunnen zijn dat de adolescenten de vragen met meer

voorzichtigheid hebben beantwoord. Wat ontbreekt is de mening van de mensen in de nabije omgeving van de jongeren over het door hen vertoonde gedrag. Daarnaast kan het zijn dat bepaalde vragen niet goed begrepen zijn.

Aanbevelingen vervolgonderzoek

Er kan op basis van de zojuist beschreven beperkingen een aantal aanbevelingen gedaan worden voor vervolgonderzoek. Zo zou het raadzaam zijn om in de toekomst een breder scala aan gedragingen te betrekken, om zo clusterlidmaatschap te kunnen bepalen op basis van een completer beeld. Wat binnen huidig onderzoek ontbreekt zijn items die zaken zoals dreiging en dwang uitvragen. In eerder onderzoek zijn dit soort items meegenomen als directe vormen van agressie (Williford et al., 2010). Daarnaast is het raadzaam om items als het met een wapen bewerkt zijn weg te laten, omdat dit een weinig voorkomende vorm van slachtofferschap is gebleken.

(35)

zelfrapportagevragenlijsten te combineren met zogenaamde peer nominaties. Dit houdt in dat op een deelnemende school op een random wijze een groep leerlingen wordt gekozen, die vervolgens hun medeleerlingen mogen beoordelen op pestgedrag en fysieke agressie (Kochel et al., 2015). Ook zouden vragenlijsten ingevuld door ouders en leraren van meerwaarde kunnen zijn. Mogelijk kan men hierdoor een meer betrouwbaar beeld krijgen van zowel slachtoffer- als daderschap onder adolescenten. Ook verdient het de voorkeur om voor vervolgonderzoek te kiezen voor een

longitudinaal design. Door middel van een dergelijke onderzoeksmethode kan onderzocht worden of daderschap voortkomt uit slachtofferschap of andersom. Wanneer hier meer over bekend is, kan gekeken worden of preventie en interventies zich moeten richten op de daderschap of juist op de slachtofferschap, om agressie-incidenten te voorkomen. Daarnaast zou het interessant zijn om te onderzoeken of, naarmate de tijd verstrijkt, groepslidmaatschap wisselt en op basis waarvan dit gebeurt.

Implicaties voor de praktijk

In eerder onderzoek naar dader-slachtoffers werd veelvuldig een onderverdeling gevonden tussen dader, slachtoffers en een groep dader-slachtoffers (Williford et al., 2011; Nylund et al., 2007; Solberg et al., 2007). In een aantal studies werd nog een vierde groep onderscheiden, namelijk een groep laag of juist hoog scorende jongeren op daderschap, slachtofferschap of gecombineerd dader-slachtofferschap. In de huidige studie is gevonden dat ook onder Nederlandse jongeren sprake is van een onderverdeling in vier groepen, wanneer de focus ligt op het vertonen van fysieke agressie. Opvallend is dat er geen aparte slachtoffergroep is gevonden. Daarnaast is een interessante ontdekking geweest dat jongens en meisjes enkel van elkaar

(36)

verschilden wat betreft daderschap, waar jongens vaker fysieke agressie vertoonden. Mogelijk kan dit een basis vormen voor toekomstig onderzoek. Interessant is om nader te onderzoeken of het vertonen van fysieke agressie aangeboren of aangeleerd sekse-specifiek gedrag is (Baljon, 2011). Dit kan van meerwaarde zijn in het

ontwikkelen van preventieve maatregelen en interventieprogramma’s, die er op gericht zijn om fysieke agressie tegen te gaan. Daarnaast is het op de korte termijn voor scholen wenselijk om interventies te ontwikkelen die er op gericht zijn specifiek agressief gedrag door jongens tegen te gaan.

Een wezenlijk onderdeel van deze specifieke interventie voor jongens zal moeten zijn dat zij leren hoe ze vriendschappen met leeftijdgenoten moeten aangaan (Kochel et al., 2015). Zo is gebleken dat positief contact met leeftijdgenoten een positieve werking kan hebben op het verminderen van antisociaal gedrag bij

adolescenten (Kochel et a., 2015). Ook lijkt er behoefte te zijn aan interventies gericht op de adolescenten die dader-slachtoffer zijn. Hierbij kan gedacht worden aan een interventie die inzet op het vergroten van enerzijds de weerbaarheid en anderzijds de sociale vaardigheden van een adolescent (Kochel et al., 2015). Deze jongeren moeten geholpen worden om weerbaarder te worden naar hun omgeving en tegelijkertijd moeten zij leren om negatieve gevoelens niet meer om te zetten in daden (Yang & McLoyd, 2015).

(37)

Literatuur

Adams R. E., Bartlett, N. H., & Bukowsdki, N. H. (2010). Peer victimization and social dominance as intervening variables of the link between peer liking and relational aggression. Journal of Early Adolescence, 30, 102-121

Baljon, M. (2011). Verwonde mannelijkheid: Transformatie van agressie bij in hun jeugd misbruikte mannen. GGzet Wetenschappelijk, 15(1), 5-18

Barchia. K., & Bussey, K. (2009). The psychological impact of peer victimization: Exploring social-cognitive mediators of depression. Journal of Adolescence, 33, 615-623. doi: 10.1016/j.adolescence.2009.12.002

Bettencourt, A. F., & Farrell, A. D. (2013). Individual and contextual factors associated with patterns of agression and peer victimization during middle school. Journal of Youth Adolescence, 42, 285-302. doi: 10.1007/s10964-012 9854-8

Bijstra, J. O., & Oostra, L. (1995). Sociale vaardigheid van adolescenten in kaart gebracht. Kind en Adolescent, 16, 167-173. doi: 10.1007/BF03060600 Bongers, I. L., Koot, H. M., Ende, van der, J., & Verhulst, F. C. (2004).

Developmental trajectories and externalizing behaviors in childhood and adolescence. Child Development, 75(5), 1523-1537. doi: 10.1111/j.1467 8624.2004.00755.x

Bradshaw, C. P., Waasdorp, T. E., & O’Brennan, L. M. (2013). A latent class approach to examining forms of peer victimization. Journal of Educational Psychology, 105(3), 839-849. doi: 10.1037/a0032091

Calaguas, G. M. (2012). The correlation between peer agression and peer victimization: Are aggressors victims too? International Scholarly and Scientific Research & Innovation, 6(8), 621-625

(38)

Carbone-Lopez, K., Esbensen, F., & Brick, B. T. (2010). Correlates and consequences of peer victimization: Gender differences in direct and indirect forms of bullying. Youth Violence and Juvenile Justice, 8(4), 332-350. doi: 10.1177/1541204010362954

Espelage, D. L., & Swearer Napolitano, S. M. (2003). Research on school bullying and victimization: What have we learned and where do we go from here? School Psychology Review, 32(3), 365-383

Hong, J. S., & Espelage, D. L. (2012). A review of research on bullying and peer victimization in school: An ecological system analysis. Agression and Violent Behavior, 17, 311-322. doi: 10.1016/j.avb.2012.03.003

Klomek, A. B., Marrocco, F., Kleinman, M., Schonfeld, I. S., & Gould, M. S.

(2008). Peer victimization, depression, and suicidality in adolescents. Suicide and Life-Threatening Behavior, 38(2), 166-180

Kochel, K. P., Ladd, G. W., Bagwell, C. L., & Yabko, B. A. (2015). Bully/victim profiles’ differential risk for worsening peer acceptance: The role of friendship. Journal of Applied Developmental Psychology, 41, 38-45. doi: 10.1016/j.appdev.2015.05.002

Lamers-Winkelman, F., Slot, N. W., Bijl, B., & Vijlbrief, A. C. (2007). Scholieren over mishandeling. Verkregen op 28, januari, 2015 via

https://easy.dans.knaw.nl/ui/home

Lieshout, van, C. F. M., Verhoeven, M., Güroglu, B., Gerbert, J., Haselager, T., & Scholte, R. H. J. (2004). Vriendschappen en antipathieën. Kind en Adolescent, 25, 68-79. doi: 10.1007/BF03060908

Mentink, A., & Schildkamp, V. (2014). Verdachte steekpartij op schoolplein werd gepest. Verkregen op 10, mei, 2015, via http://www.ad.nl/ad/nl/1040/Den

(39)

Haag/article/detail/3766600/2014/10/11/Verdachte-steekpartij-op-schoolplein werd-gepest.dhtml

Nylund, K., Bellmore, A., Nishina, A., & Graham, S. (2007). Subtypes, severity, and structural stability of peer victimization: What does Latent Class Analysis say? Child Development, 78(6), 1706-1722. Doi:

Reijntjes, A., Kamphuis, J. H., Prinzie, P., & Telch, M. J. (2010). Peer victimization and internalizing problems in children: A meta-analysis of longitudinal studies. Child Abuse & Neglect, 34, 244-252. doi:

10.1016/j.chiabu.2009.07.009

Schreier, A., Wolke, D., Thomas, K., Horwood, J., Hollis, C., Gunnell, D., Lewis, G., Thompson, A., Zammit, S., Duffy, L., Salvi, G. & Harrison, G. (2009).

Prospective study of peer victimization in childhood and psychotic symptoms in a nonclinical population at age 12 years. Arch Gen Psychiatry, 66(5), 527 536

Solberg, M. E., Olweus, D., & Endresen, I. M. (2007). Bullies and victims at

school: Are they the same pupils? British Journal of Educational Psychology, 77, 441-464. doi: 10.1348/0000709906X105689

Tran, C. V., Cole, D. A., & Weiss, B. (2012). Testing reciprocal longitudinal relations between peer victimization and depressive symptoms in young adolescents. Journal of Clinical Child & Adolescent Psychology, 41(3), 353-360. doi: 10.1080/15374416.2012662674

Troop-Gordon, W., & Ladd, G. W. (2013). Teachers’ victimization-related beliefs and strategies: Associations with students’ agressive behavior and peer

victimization. Journal of Abnormal Child Psychology, 43, 45-60. doi: 10.1007s10802-013-9840-y

(40)

Veenstra, R., Lindenberg, S., Oldehinkel A. J., Winter, de, A. F., Verhulst, F. C., & Ormel, J. (2005). Pesten: Over daders, slachtoffers, dader-slachtoffers en niet betrokken leerlingen. Kind & Adolescent, 26, 305-317

Wang, J., Iannotti, R. J., & Nansel, T. R. (2009). School bullying among adolescents in the United States: Physical, verbal, relational and cyber. Journal of

Adolescent Health, 45, 368-375

Williford, A. P., Brisson, D., Bender, K. A., Jenson, J. M., & Forrest-Bank, S. (2011). Patterns of aggressive behavior and peer victimization from childhood to early adolescence: A latent class analysis. Journal of youth and adolescence, 40(6), 644-655

Yang, G. S., & McLoyd, V. C. (2015). Do parenting and family characteristics moderate the relation between peer victimization and antisocial behavior? A 5-year longitudinal study. Social Development, 9(5), 59-76. doi:

10.1111/sode.12118

Yeager, D. S., Fong, C. J., Lee, H. Y. & Espelage, D. L. (2015). Declines in efficacy of anti-bullying programs among older adolescents: Theory and a three-level meta-analysis. Journal of Applied Developmental Psychology, 37, 36-51. doi: 10.1016/j.appdev.2014.11.005

     

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De samenhang tussen daderschap en slachtofferschap van geweld blijkt voor «(8,39-5,47)18,39_) 35 procent verklaard te kunnen worden door de leefpatronen; de samenhang tussen

Zo rapporteren jongeren meer slachtofferschap dan naar voren komt in de gehele populatie (van 15 jaar en ouder), neemt volgens officiële indicatoren zoals verdachten en

In de helft van de gevallen dient de diagnostiek in een besloten/gesloten omgeving plaats te vinden (dit betreft 11% van de totale groep jongeren), bij de anderen is er geen

daderschap van de rechtspersoon zijn niet volledig duidelijk; maar helder is wel dat de criteria van het Drijfmestarrest (HR 21 oktober 2003, NJ 2006, 328 m.nt. Mevis) bij

opgeleverd  die  herkend  worden  in  de  expertmeeting  als  het  jongeren  betreft  die  in  de  residentiële  zorg  verblijven.  Echter,  modererende 

Mary Midgley heeft onze dubbele natuur als volgt verwoord: ‘Besef van heelheid en afzonderlijkheid is een onmiskenbare voorwaarde voor het enige soort leven dat voor onze soort

De mate waarmee jongeren geconfronteerd worden met slachtofferschap blijkt inderdaad een voorspeller van daderschap: hoe meer jongeren slachtoffer worden, hoe meer ze ook dader

Hoewel er in de literatuur geen ondersteuning voor is gevonden, is het op theoretische gronden niet ondenk- baar dat er kruisreactiviteit bestaat met andere NSAID’s be- treffende