• No results found

Goede herinneringen, slechte herinneringen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Goede herinneringen, slechte herinneringen"

Copied!
22
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Goede Herinneringen, Slechte Herinneringen

Universiteit van Amsterdam Sally Koens

10112928

dhr. dr. R.H. Phaf

Bachelorthese Klinische Neuropsychologie Aantal woorden: 4742

(2)

Inhoudsopgave

1. Abstract p. 2

2. Goede herinneringen, slechte herinneringen p. 3

3. De verschillen tussen opslag en herinneren van emotioneel materiaal p. 5

4. De verschillen tussen korte en lange termijn herinneringen p. 8

5. De vervorming van herinneringen p. 12

6. Discussie p. 16

7. Literatuurlijst p. 19

(3)

Abstract

In de hedendaagse literatuur bestaat discussie over de kwestie of negatieve of positieve herinneringen sterker worden opgeslagen en welke langere tijd bewaard blijven. Enerzijds wordt gesteld dat bij de opslag en consolidatie van herinneringen alleen de intensiteit van de emotie een rol speelt en dat het positief of negatief zijn ervan irrelevant is. Bij korte termijn herinneringen blijkt dit het geval te zijn. In het geval van lange termijn herinneringen is er wel sprake van een valentie-afhankelijkheid. Naarmate de verstreken tijd toeneemt worden

positieve herinneringen vaker teruggehaald. Daarnaast raken zowel positieve als negatieve herinneringen vervormd – negatieve in sterkere mate dan positieve. Dit komt doordat positieve herinneringen als copingsmechanisme worden gebruikt, met als doel behoud van een positief zelfbeeld.

(4)

Goede herinneringen, slechte herinneringen

Positieve herinneringen maken indruk. Dit blijkt ook uit recent onderzoek van Krahaa en Boalsa (2014). Zij onderzochten, in tegenstelling tot andere onderzoekers, een positieve flashbulb memory, een gebeurtenis met veel impact. Aan dit onderzoek namen personen deel die waren aangenomen voor de ‘Greek life’. Dit ‘Greek life’ is vergelijkbaar met toegelaten worden tot een studentenvereniging en geldt in de Verenigde Staten als een grote eer. De deelnemers moesten vlak na de inhuldigingsceremonie een aantal vragen over hoe ze de week van het proces van aanmelden voor de ‘Greek life’ hadden ervaren beantwoorden. Na zeven maanden werd hen verzocht dezelfde vragen nogmaals te beantwoorden. Uit het onderzoek bleek dat de herinnering aan waar ze waren, wat ze deden en hoe ze zich voelden etc. op het moment dat ze werden toegelaten heel correct te zijn onthouden. Ook bleek dat deze herinneringen veel accurater waren vastgelegd dan herinneringen aan andere gebeurtenissen van zeven maanden daarvoor. Positieve herinneringen worden blijkbaar sterk opgeslagen en onthouden. Wel kan men zich afvragen hoe deze observaties zich verhouden tot zulke algemeen, min of meer, geaccepteerde wijsheden, geïllustreerd door een uitspraak als ‘Stay positive’. In hoeverre bevatten zulke uitspraken een kern van waarheid?

Het onderzoek naar emotionele herinneringen richt zich regelmatig op negatieve gebeurtenissen en de impact daarvan, zoals de terroristische aanval op het WTC gebouw in New York “9/11” (Talarico & Rubin, 2003) en de moord op John F. Kennedy (Brown & Kulik, 1977). Uit deze onderzoeken komt naar voren dat mensen sterk het idee hebben dat ze nog precies weten waar ze waren, met wie ze waren, wat voor weer het was en zelfs welke kleding ze droegen tijdens de ervaring van deze sterk tot de verbeelding sprekende

gebeurtenissen. Sommige onderzoekers stellen zelfs dat negatieve herinneringen sterker, consistenter en levendiger onthouden worden dan positieve herinneringen (Porter & Peace, 2007). Zij concluderen in hun onderzoek dat traumatische herinneringen levendiger en

(5)

gedetailleerder worden herinnerd dan positieve herinneringen. In dit onderzoek werden positieve herinneringen vergeleken met extreem negatieve herinneringen. Traumatische herinneringen kunnen een grote negatieve impact hebben, zoals bijvoorbeeld bij militairen die na een oorlogsmissie met posttraumatische stressstoornis te maken krijgen. Dit roept de vraag op hoe de emotionele intensiteit van beiden soorten herinneringen zich tot elkaar verhoudt. Porter en Peace (2007) merken op dat “Some subjects commented that they wished they could forget the trauma but were haunted by it in memory” (p. 440). Sommige herinneringen

worden door deelnemers als dermate traumatisch ervaren dat ze die niet kunnen vergeten ook al zouden ze dat willen.

Breslin en Safer (2011) kwamen tot een andere conclusie dan Porten en Peace (2007). In het onderzoek ondervroegen ze fans van twee verschillende honkbalclubs waarvan het ene team het kampioenschap won en de andere verloor. Het jaar erop was de situatie omgekeerd en won het verliezende team van het winnende team. Het bleek dat de fans van het winnende team meer accurate herinneringen hadden aan de wedstrijd dan de fans het verliezende team. Breslin en Safer (2011) concludeerden dat positief gebeurtenissen sterker herinnerd worden dan vergelijkbare negatief gebeurtenissen en dat de levendigheid en accuraatheid van de herinnering sterker is.

De elkaar tegensprekende bevindingen van recent onderzoek werpen de vraag op welke gebeurtenissen sterker worden opgeslagen. Worden negatieve gebeurtenissen sterker opgeslagen dan positieve en daardoor op termijn sterker herinnerd of is het juist andersom? Om deze vraag te kunnen beantwoorden is het van belang dat eerst duidelijk is hoe het opslaan en herinneren van emotioneel materiaal werkt. En daarnaast of er een verschil is tussen de opslag van positieve en negatieve herinneringen.

Herinneringen kunnen betrekking hebben op recente gebeurtenissen of gebeurtenissen van jaren geleden. Korte termijn herinneringen zitten nog ‘vers’ in het geheugen terwijl lange

(6)

termijn herinneringen al vaak zijn opgehaald – alleen, of in gezelschap van anderen, waarbij die anderen afwijkende beelden, schema’s, belangen etc. hebben. Mogelijk is er verschil tussen korte- en lange termijn herinneringen. Indien dit het geval is hoe manifesteert zich dit verschil dan?

Uit het onderzoek van Porter en Peace (2007) bleek dat herinneringen onderhevig zijn aan vervorming. Soms ben je er van overtuigd dat een gebeurtenis zich op een bepaalde manier heeft afgespeeld en blijkt het toch anders te zijn gegaan dan je dacht. Wat is in die situaties de mate van vervorming? Verschilt die vervorming in het geval van positieve en negatieve herinneringen? En, indien dit laatste het geval is, hoe zou dit verschil verklaard kunnen worden?

Opslag en herinneren van emotioneel materiaal

Een gebeurtenis kan tussen extreem negatief en extreem positief gewaardeerd worden. Daarnaast kan een impact van een gebeurtenis verschillen in intensiteit. Bijvoorbeeld bij een auto-ongeluk, een gebeurtenis met een extreem negatieve lading. De sterkte van de opslag van een gebeurtenis in het geheugen wordt door twee orthogonale (onafhankelijke) dimensies beinvloedt: de valentie (positief tot negatief) en de arousal (laag tot hoog) (Lang, Greenwald, Bradley & Hamm, 1993, aangehaald in Kensinger & Corkin, 2003). In het onderzoek van Kensinger en Corkin moesten deelnemers negatieve arousende en neutrale niet-arousende woorden onthouden. Na een kwartier werd getest welke woorden de deelnemers hadden onthouden. Het bleek dat de deelnemers meer negatieve arousende woorden hadden onthouden dan neutrale niet-arousende. Naarmate de valentie, in dit geval neutraal versus negatief, en de arousal sterker worden neemt ook de levendigheid van de onthouden informatie toe. Zowel opslag als consolidatie worden versterkt. Dit versterken wordt

aangeduid met de term enhancement, vandaar dat dit effect vaak het enhancement effect wordt 5

(7)

genoemd. In het onderzoek vergeleken Kensinger & Corkin echter enkel neutrale

herinneringen met negatieve herinneringen. Wellicht is er geen, of een ander, verschil met betrekking tot het enhancement effect te vinden als er ook naar positieve herinneringen wordt gekeken.

Het onderzoek van Talarico, LaBar en Rubin (2004) keek wel naar de verschillen tussen positieve en negatieve herinneringen, de mate van arousal (Talarico et al. gebruiken de term intensiteit) en hun invloed op de opslag van autobiografisch materiaal. Deelnemers werd gevraagd herinneringen op te halen op momenten dat zij een bepaalde emotie ervoeren, en dat voor twintig verschillende soorten emoties met sterkere en zwakkere mate van arousal, zoals eenzaamheid (sterk), teleurstelling (sterk), verveling (zwak), opluchting (zwak) etc. Daarnaast werd de deelnemers gevraagd naar eigenschappen van die herinneringen, zoals overtuiging van accuraatheid, levendigheid, frequentie van herinneren etc. De onderzoekers kwamen tot de conclusie dat een hoge mate van arousal een sterkere opslag in het geheugen tot gevolg heeft en dat de valentie, positief of negatief, minder van invloed is op die opslag.

Op basis van het bovenstaande kan veronderstelt worden dat naarmate de arousal sterker is herinneringen langer en levendiger worden opgeslagen en onthouden. De bevindingen zijn consistent met het enhancement effect principe waarbij enerzijds moet worden opgemerkt dat arousal bij de opslag van een herinnering in meerdere en de valentie, positief of negatief, in minder mate een rol speelt, en anderzijds dat neutrale valentie minder van invloed is op de opslag dan niet-neutrale, dus negatieve of positieve, valentie. Wel is het zo dat in Talarico et al. (2004) de wijze van vraagstelling, namelijk expliciet vragen naar gevoelens van blijheid, boosheid of verdriet, de deelnemers stuurt bepaalde herinneringen te noemen. Daarom is het interessant om te kijken of dit effect ook tot uiting komt in de situatie waarin niet expliciet verteld wordt dat het gaat om emotionele herinneringen. Cahill en McGaugh (1995) onderzochten of informatie met neutrale valentie minder sterk wordt

(8)

opgeslagen en onthouden dan informatie met niet-neutrale valentie en een hogere mate van arousal. De ene groep deelnemers kreeg een emotioneel neutrale diashow te zien, de andere groep deelnemers een emotioneel niet-neutrale diashow. Na twee weken konden de

deelnemers die de niet-neutrale diashow hadden gezien zich meer details van het verhaal herinneren dan de deelnemers die de neutrale diashow hadden gezien. Neutrale herinneringen worden volgens deze onderzoekers minder sterk opgeslagen en onthouden dan niet-neutrale herinneringen. Een hogere mate van arousal veroorzaakt de sterkere opslag en consolidatie van een herinnering.

Uit onderzoek van Nielson, Yee & Erickson, 2005, blijkt zelfs dat arousal die niet gerelateerd is aan de gebeurtenis de consolidatie in het geheugen versterkt.Deelnemers aan het onderzoek moesten woorden leren. Vervolgens kreeg een groep deelnemers een arousal opwekkende film te zien; een andere deelnemers kregen een niet arousal opwekkende film te zien. De deelnemers die de arousal-film hadden gezien konden zich na 30 minuten en na 24 uur meer woorden herinneren dan de deelnemers die de film niet hadden gezien. Dit

onderstreept nogmaals de invloed van arousal op het consolidatieproces en op het herinneren op korte termijn.

Herinneringen kunnen variëren al naar gelang ze een kwartier of zestig jaar geleden hebben plaatsgevonden. De hierboven genoemde onderzoeken hebben slechts betrekking op kort termijn herinneringen. Mogelijk zou er een verschil kunnen bestaan tussen herinneren op korte- of lange termijn in die zin dat oudere herinneringen mogelijk vaker zijn opgehaald dan herinneringen aan recente gebeurtenissen.

Leeftijd kan ook van invloed zijn op hoe men over bepaalde zaken denkt. Een jongere zit in een andere levensfase dan een oudere en houdt zich met andere zaken bezig. Dit lijkt ook een rol te spelen bij de manier waarop er wordt herinnerd omdat ouderen in vergelijking tot jongeren minder in staat zijn onplezierige gebeurtenissen te noemen als ze dit gevraagd

(9)

wordt (Schryer & Ross, 2013). Er lijkt sprake te zijn van een leeftijdsgebonden

positiviteitseffect, dat wil zeggen dat naarmate een persoon ouder wordt deze positievere herinneringen heeft. Bovendien herinneren jongvolwassenen zich meer episodische details, dus meer vanuit het ik-perspectief. Volwassenen herinneren zich juist meer algemene semantische kenmerken zoals plaats en tijd (St. Jacques & Levine, 2007).

Het verschil in de manier waarop mensen terugdenken aan het verleden lijkt

leeftijdsafhankelijk te zijn. Op basis van het enhancement effect kan dit niet verklaard worden, aangezien de sterkte van een herinnering daar alleen afhankelijk is van arousal en niet van valentie.

De invloed van arousal komt in eerder genoemde onderzoeken duidelijk naar voren. Een hogere mate van arousal veroorzaakt een sterkere consolidatie. Hierbij maakt het niet uit of de gebeurtenis een niet-neutrale valentie heeft. Als een gebeurtenis valentie neutraal en laag-arousal is wordt deze minder sterk opgeslagen. Genoemde onderzoeken lijken zich vooral te focussen op de opslag en het herinneren op korte termijn en de invloed van arousal hierop. Met betrekking tot lange termijn herinneringen is er wel een verschil tussen positieve en negatieve valentie, zoals blijkt uit het onderzoek van Schryer en Ross (2013). Volgens deze onderzoekers herinneren ouderen positiever dan jongeren. Valentie lijkt voor lange termijn herinneringen dus wel een rol te spelen. Het enhancement effect geldt voor korte termijn herinneringen. Op lange termijn lijken er ook andere mechanismen van invloed.

Korte en lange termijn herinneringen

Het leven van een twintigjarige student vergelijken met dat van iemand van veertig of zestig jaar is lastig. Iedereen gaat door verschillende levensfasen en de invloed die dit heeft zie je ook terug in de manier waarop mensen terugdenken aan hun verleden. Voor mensen van boven de veertig geldt er bijvoorbeeld een ‘positieve herinneringspiek’ aan gebeurtenissen die

(10)

plaatsvonden rond het twintigste levensjaar (Rubin & Berntsen, 2003). Mensen hebben gemiddeld genomen de meeste positieve en sterkste herinneringen aan die periode. Dat is ook goed te verklaren omdat er dan veel veranderingen plaatsvinden. De meeste mensen gaan dan gaan studeren, voor het eerst op zichzelf wonen en worden voor het eerst verliefd. Met deze ingrijpende gebeurtenissen hangen ook negatieve herinneringen samen, maar deze worden op termijn minder herinnerd dan de positieve.

Ook concludeerden Rubin en Berntsen (2003) dat in een sociale context positieve herinneringen vaker worden opgehaald dan negatieve. Met anderen praten over positieve gebeurtenissen lijkt dus een functie te hebben. Mogelijk is die functie het bijstellen van het zelfbeeld in positieve zin en oefent men zich daarin door herinneringen te vertellen aan anderen.

Een interessante case study is het onderzoek van Wagenaar (1986). In dit onderzoek heeft hij vier jaar lang zijn eigen herinneringen bijgehouden en de valentie en importantie daarvan bepaald. Wagenaar hield de belangrijkste gebeurtenissen van de dag bij en noteerde plaats, tijd, betrokken personen en waar het om ging. Daarnaast kwalificeerde hij de gebeurtenis als aangenaam, positief, of als onaangenaam, negatief. Vervolgens nam hij een jaar lang de tijd voor het ophalen van de herinneringen en het bleek dat zéér onaangename en neutrale gebeurtenissen even sterk werden herinnerd, maar aangename en zéér aangename

gebeurtenissen veel sterker. Positieve herinneringen worden sterker onthouden dan negatieve herinneringen naarmate de herinneringstermijn vordert. Een case study heeft wel het nadeel dat zo’n onderzoek slechts één persoon betreft; daarbij komt dat in dit geval de deelnemer ook nog de onderzoeker zelf was. Toch is het interessant dat uit dit onderzoek blijkt dat naarmate de herinneringstermijn vordert de positieve herinneringen verhoudingsgewijs toenemen ten opzichte negatieve herinneringen. Hoe kan dit verschijnsel verklaard kunnen worden?

(11)

Williams, Eelen, Raes en Hermans (2007) voerden een onderzoek uit waarbij gekeken werd naar de invloed van specificiteit op het herinneren van emotionele gebeurtenissen. De deelnemers werd gevraagd tien verschillende gebeurtenissen te beschrijven. Vervolgens werden de beschrijvingen van personen waarvan de beschrijvingen meer specifiek waren vergeleken met de beschrijvingen van personen waarvan de beschrijvingen minder specifiek waren. Op basis van deze vergelijking werd geconstateerd dat deelnemers die minder

specifiek herinneren relatief minder negatieve gevoelens krijgen na een negatieve gebeurtenis dan deelnemers die meer specifiek herinneren. Als verklaring voor dit effect geven Williams et al. (2007) dat de deelnemers die minder specifiek herinneren een vermijdend of

onderdrukkend defensiemechanisme hebben ten aanzien van de omgang met negatieve emoties. Aan dit onderzoek deden echter alleen vrouwen mee dus het zou zo kunnen zijn dat de gevonden effecten terug te voeren zijn op een sekseverschil. Mensen die zich negatieve gebeurtenissen minder specifiek herinneren zijn kennelijk in staat de negatieve emotie sneller te verwerken. Er lijkt sprake te zijn van een copingsmechanisme.

Walker, Skowronski, Gibbons,Vogl en Ritchie (2009) onderzochten verschillende manieren van herinneringen ophalen. Deelnemers moesten herinneringen benoemen en schatten hoe vaak ze aan zulke herinneringen terugdachten, waarom, en of de herinnering positief of negatief was. De meeste herinneringen werden opgehaald in de sociale context en positieve herinneringen werden frequenter opgehaald dan negatieve. Voor positieve

herinneringen die vaak werden opgehaald in de sociale context gold daarnaast dat de aan de herinnering verbonden emotie minder sterk afnam; dit wordt ook wel verminderde fading affect bias genoemd. Voor negatieve herinneringen was er wel sprake van een sterker fading affect. Dus de herbeleving van emoties van positieve herinneringen blijft en de herbeleving van emoties van negatieve herinneringen verminderd.

(12)

Het lijkt er op dat positieve herinneringen een andere rol spelen dan negatieve. Onderzoek van Berntsen, Rubin en Siegler (2011) ondersteund deze veronderstelling. Zij kwamen tot de conclusie dat positieve herinneringen meer bijdragen aan het ‘levensverhaal’ van een persoon en zijn identiteit dan negatieve. Een persoon identificeert zich meer met de positieve gebeurtenissen die zich in zijn of haar leven hebben afgespeeld dan met de

negatieve. Uit het onderzoek bleek daarnaast dat als negatieve herinneringen een centrale rol gaan spelen in de beleving deze ook samenhangen met emotional distress en stoornissen zoals PTSS en depressie. Het te sterk onthouden van negatieve herinneringen zorgt ervoor dat een persoon minder goed gaat functioneren. In hun onderzoek keken Berntsen et al. echter alleen naar traumatische gebeurtenissen en herinneringen. Deze zijn extreem negatief en staan wellicht niet in verhouding tot de positieve herinneringen.

Uit bovenstaand genoemde onderzoeken komt naar voren dat mensen over langere tijd positiever gaan herinneren als gevolg van een copingstrategie. Er wordt vaker in de sociale context over positieve herinneringen gepraat en ze worden sterker onthouden. Daarnaast dragen de positieve herinneringen bij aan een positief zelfbeeld. Zoals eerder genoemd kan het zijn dat men denkt zich iets correct te herinneren terwijl deze herinnering niet met het werkelijk gebeurde overeenstemt. Herinneringen zijn onderhevig aan vervorming. Als de copingstrategie correct is dan zou men verwachten dat negatieve herinneringen meer

onderhevig zijn aan vervorming dan positieve. Wellicht worden negatieve herinneringen over tijd meer neutraal of zelfs positief, aangezien iemand er in dat geval beter mee om kan gaan en een positief zelfbeeld behouden blijft.

(13)

Vervorming van herinneringen

Een klassiek experiment dat is uitgevoerd om te demonstreren dat herinneringen op langere termijn onderhevig kunnen zijn aan vervorming is dat van Neisser en Harsch (1992). Hierbij ging het om de Challangerramp. De Challanger was een spaceshuttle die kort na de lancering explodeerde en waarbij alle bemanningsleden omkwamen. Dit was toentertijd (1986) wereldnieuws en overal te zien op de televisie. Dit wordt ook wel een flashbulb memory genoemd omdat veel mensen de overtuiging hebben nog precies te weten waar ze waren toen ze over de ramp hoorden. Een vergelijkbaar geval in de recentere geschiedenis is bijvoorbeeld 9/11.

Uit het onderzoek van Neisser en Harsch (1992) bleek echter dat mensen zich tweeënhalfjaar na de ramp niet correct konden herinneren (40% van de deelnemers maakte soms grove fouten) waar ze het nieuws voor het eerst vernamen, ondanks een enorm vertrouwen in hun vaak incorrecte herinnering. De accuratesse van de herinnering hing op geen enkele manier samen met de overtuiging van de correctheid van die herinnering. Deze destijds schokkende bevinding bevestigt de veronderstelling dat herinneringen aan

vervorming onderhevig zijn en ook dat deze vervorming een niet-bewust proces is. Ook laat het zien dat als iemand beweert dat iets echt zo gegaan is, dit niets zegt over of het echt zo gegaan is. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat in dit onderzoek gebruikt werd gemaakt van een negatieve herinnering. Wellicht zijn positieve herinneringen aan minder

vervormingen onderhevig?

Kensinger en Schacter (2006 ) onderzochten het verschil tussen vervormingen van negatieve- en positieve herinneringen. Het ging in dit onderzoek wederom om een

honkbalwedstrijd die fans positief of negatief hadden ervaren.De deelnemers werd vlak na de wedstrijd, en drieëntwintig tot zevenentwintig weken erna, gevraagd hoe ze de wedstrijd hadden ervaren. Uit de resultaten bleek dat in de vergelijking van deelnemers die de wedstrijd

(14)

positief ervaren hadden en deelnemers die de wedstrijd negatief ervaren hadden bij de eerste groep enerzijds hun herinneringen meer onderhevig waren aan inconsistenties en anderzijds dat zij de correctheid van hun herinneringen in grotere mate overschatten. De onderzoekers concludeerde dat positieve herinneringen meer worden vervormd dan negatieve. Als men veronderstelt dat de copingstrategie juist is dan lijkt het aannemelijker dat negatieve herinneringen sterker onderhevig zijn aan vervorming, zoals ook uit het onderzoek van Neisser en Harsh (1992) bleek, dan positieve. Is er dan een verschil in mate van vervorming tussen positieve en negatieve herinneringen op langere termijn; raken positieve of negatieve herinneringen meer vervormd?

Het onderzoek van Bohn en Bernsten (2007) keek naar het lange termijn effect van negatieve en positieve emoties op herinneringen. De deelnemers in dit onderzoek

waardeerden de val van de Berlijnse muur positief of negatief. De deelnemers die de val als positief waardeerden herbeleefden de herinnering aan het moment van de val sterker maar minder accuraat dan de mensen met een negatieve waardering. Deze laatsten bespraken dit minder met anderen in een sociale context en oordeelden daarnaast dat de gebeurtenis een minder ‘centrale’ plaats in hun persoonlijke en nationale identiteit innam, terwijl dit juist wel gold voor de deelnemers die de val als positief hadden ervaren. Hierbij kwam, net zoals in het onderzoek van Berntsen et al. (2011), naar voren dat een positieve herinnering bijdraagt aan een positief zelfbeeld en een negatieve gebeurtenis minder aan ‘zichzelf’ wordt verbonden. Hierbij hebben Bohn en Bernsten (2007) groepen geselecteerd op hun mening ten tijde van de val van de muur. Daardoor blijft het een correlationeel onderzoek waarbij de gevonden effecten misschien zijn terug te voeren op andere factoren. De als positief beoordeelde gebeurtenis werd bijvoorbeeld meer besproken in een sociale context dan als de gebeurtenis als negatief werd gezien. Hierdoor hoort men meer andere verhalen vanuit andere

perspectieven en wordt dat misschien meer geïntegreerd in het eigen verhaal. Niet de

(15)

emotionele waarde maar het aantal keren terughalen zou bij deze vervormingen de kritische factor kunnen zijn. Het zou beter zijn om experimentele controle te hebben over de wijze waarop gebeurtenissen positief of negatief worden gewaardeerd maar die valt in situaties van autobiografische herinneringen natuurlijk niet te bereiken.

Hoewel negatieve herinneringen wel degelijk onderhevig zijn aan vervorming (Neisser & Harsch 1992), komt uit de onderzoeken komt steeds naar voren dat positieve herinneringen meer vervormd raken dan negatieve. Hierbij gaat het wel steeds om gebeurtenissen die redelijk kort geleden hebben plaatsgevonden. Omdat uit eerder onderzoek ook naar voren kwam dat oudere mensen meer positief herinneren dan jongeren (Schryer & Ross, 2013), zou men kunnen verwachten dat de negatieve herinneringen op lange termijn meer vervormd raken dan positieve.

Schlagman, Schulz en Kvavilashvili (2006) onderzochten verschillen tussen oudere en jongere mensen bij het ophalen van herinneringen. Hierbij moesten de deelnemers een week lang elke dag een herinnering noteren die spontaan in hun opkwam. Er werd aan de

deelnemers gevraagd de herinnering kort in eigen woorden te beschrijven, de stemming die ze hadden op het moment van de gebeurtenis weer te geven en aan te geven of het positieve of negatieve gebeurtenis betrof. Uit het onderzoek bleek dat oudere deelnemers (gemiddeld vierenzeventig jaar) evenveel positieve herinneringen hadden als jongeren (gemiddeld drieëntwintig jaar). Ook bleek dat ouderen minder spontane negatieve herinneringen rapporteerden dan jongeren. Daarnaast werden negatieve herinneringen door de oudere mensen op den duur als neutraal of zelfs positief beoordeeld. Negatieve herinneringen raken dus op de lange termijn in zulke sterke mate vervormd dat men deze zelfs niet meer als negatief beoordeeld worden. Een kritiek op dit onderzoek is dat er maar eenentwintig mensen aan deelnamen zodat generalisatie naar de gehele populatie bemoeilijkt wordt.

(16)

Uit bovenstaande onderzoeken blijkt dat positieve en negatieve herinneringen beiden onderhevig zijn aan vervorming, waarbij geldt dat op de korte termijn de positieve meer onderhevig aan vervorming zijn dan de negatieve maar op de lange termijn deze verhouding omdraait. Deze valentie-effecten hebben een duidelijke functie. Positieve herinneringen worden ook vaker met anderen besproken en dragen daardoor meer bij aan het behouden van een positief zelfbeeld. Na verloop van tijd worden zelfs de overgebleven negatieve

herinneringen omgevormd naar meer positieve, zodat ook die kunnen gaan bijdragen, of geen afbreuk meer kunnen doen, aan het positieve zelfbeeld. Demiray en Freund (2014)

benadrukten dit door te stellen dat positieve herinneringen een grotere sociale functie hebben dan negatieve herinneringen. Ook voelt een positieve gebeurtenis zoals bijvoorbeeld een geboorte van een kind ‘psychologisch dichterbij’ (‘ik kan het me herinneren als de dag van gisteren’) dan een negatieve gebeurtenis. In het geval van negatieve herinneringen wordt meer afstand gecreëerd tussen het gevoel en de herinnering. Deze subjectieve beleving van

emotionele herinneringen weerspiegelt meer de processen tijdens het terughalen en de functie die deze voor de persoon heeft op het moment van het terughalen dan de emoties tijdens het gebeuren in het verleden.

In het onderzoek van Demiray en Freund (2014) ging het om negatieve herinneringen, niet aan een handeling van de herinnerende persoon zelf, maar aan het overlijden van iemand uit de omgeving. De manier waarop hiermee wordt omgegaan is anders dan in het geval waarbij de persoon zelf iets negatiefs heeft gedaan en met de gevolgen daarvan in het reine moet komen. Ritchie, Skowronski, Wood, Walker,Vogl en Gibbons (2006) kwamen in dit verband tot de conclusie dat de fading affect bias, het afnemen van affect aan een herinnering, klein is als gebeurtenissen betrekking hebben op de persoon zelf en door de persoon zelf veroorzaakt zijn. Als een gebeurtenis door een persoon als niet-kenmerkend voor hem of haar wordt ervaren dan is de fading affect bias juist weer groot. Dus als een persoon iets doet dat

(17)

eigenlijk niet typisch is voor die persoon dan vergeet hij dit sneller dan in het geval waar hij wel typisch gedrag vertoont. Dit effect was sterker voor negatief dan voor positief affect, omdat er waarschijnlijk een grotere behoefte bestaat een negatieve herinnering bij te sturen dan een positieve. Het herinneren van positieve gebeurtenissen verhoogt de positieve stemming en het positieve zelfbeeld. Traumatische herinneringen die bestaan uit veel zelf-relevantie vervagen veel minder snel volgens Ritchie et al. (2006) en tasten het zelfbeeld aan. Door veel aan de traumatische of negatieve herinneringen te denken gaat iemand zich daar mee identificeren en krijgt hij daardoor een negatief zelfbeeld. Dit ondersteunt het idee dat er een copingsmechanisme bestaat dat er voor zorgt dat mensen positieve herinneringen meer ophalen dan negatieve om zodoende een positief zelfbeeld te behouden.

Negatieve en positieve herinneringen zijn beide onderhevig aan vervorming. Volgens sommige onderzoeken geldt dit in sterkere mate voor positieve dan voor negatieve (Bohn & Bernsten, 2007; Kensinger en Schacter, 2006). Hierbij ging het wel om herinneringen aan gebeurtenissen die redelijk recent hadden plaatsgevonden en, indien deze als positief werden bestempeld, meer waren besproken in een sociale context. Positieve herinneringen worden meer geïntegreerd in het zelfbeeld dan negatieve. Tevens worden negatieve herinneringen over een lange tijdsperiode wel degelijk meer vervormd dan positieve aangezien negatieve herinneringen op den duur als neutraal of zelfs positief worden bestempeld.

Discussie

Ook bij goede en slechte herinneringen moet onderscheid worden gemaakt tussen opslag, consolidatie en terughalen. De sterkte van de eerste twee hangt vooral af van de mate van arousal tijdens opslag (Kensinger & Corkin, 2003; Talarico, LaBar & Rubin, 2004; Nielson, Yee & Erickson, 2005). Een valentie-afhankelijkheid treedt pas op bij het terughalen van die opgeslagen herinneringen. Hoe langer het interval tussen opslag en terughalen, des te meer

(18)

slaat de balans om in de richting van goede herinneringen (Schryer & Ross 2013; Wagenaar, 1986; Rubin & Berntsen, 2003; Demiray & Freund, 2014). Bij herinneren spelen

Enhancement en coping beiden een rol, maar ook de verstreken tijd tussen een gebeurtenis en het terughalen is van belang. Valentie speelt bij de opslag van gebeurtenissen geen rol maar wel bij het terughalen. Naarmate de verstreken tijd toeneemt wordt er vaker teruggedacht aan positieve gebeurtenissen waarbij geldt dat zowel positieve als negatieve herinneringen vervormd raken – negatieve in sterkere mate dan positieve.

Positieve en negatieve herinneringen zijn beide onderhevig aan vervorming (Neisser & Harsch, 1992; Bohn & Bernsten, 2007; Kensinger en Schacter, 2006). De relatieve mate van vervorming hangt af van de lengte van het interval. Bij kortere intervallen treden meer vervormingen op aan positieve herinneringen, maar bij langere intervallen worden juist de overgebleven negatieve herinneringen sterker vervormd naar positieve (Schlagman et al. 2006).

Leeftijd van een persoon speelt ook een rol, hoe ouder iemand is hoe positiever de herinneringen zijn aan vroeger (Schlagman et al., 2006; Schryer & Ross, 2013; Rubin & Berntsen, 2003). Bij opslag lijken er andere processen een rol te spelen dan bij het op lange termijn terughalen. Naast het enhancement mechanisme bij opslag en consolidatie lijkt bij terughalen een copingsmechanisme goede en slechte herinneringen differentieel te

beïnvloeden. Positieve herinneringen worden vaker opgehaald in een sociale context en dragen bij aan een positief zelfbeeld (Williams et al., 2007; Walker et al., 2009; Berntsen et al., 2011; Demiray & Freund, 2014). Wat op termijn herinnerd wordt hangt in sterke mate af van de functie die herinneringen op het moment van ophalen hebben. Als de functie is een positief zelfbeeld te vormen, dan zullen vooral positieve herinneringen opgehaald worden en negatieve herinneringen omgevormd worden tot positieve. Als de functie echter is om een depressieve toestand te verklaren dan zullen vooral negatieve herinneringen opgehaald

(19)

worden en zelfs positieve herinneringen omgevormd tot negatieve. De meeste gezonde mensen hebben daarom meer positieve herinneringen omdat ze zich goed voelen en een positief zelfbeeld bezitten. Dit geeft meteen een beperking aan van deze conclusie. Voor klinische groepen heeft het terughalen van emotionele herinneringen een andere functie dan voor de gezonde populatie.

Voor gezonde personen die geconfronteerd worden met extreem negatieve

gebeurtenissen, zoals bijvoorbeeld 9/11, vormt dit copingsmechanisme een vangnet.De schok en angst die geassocieerd zijn met die herinneringen wordt langzaam minder met de tijd en de herinneringen worden zelfs enigszins in positieve zin aangepast. Het gevoel van ‘samen staan we sterk’ en wederzijdse hulp en steun in zo’n moeilijke periode komen meer op de

voorgrond te staan in die herinneringen. Voor personen die daadwerkelijk getraumatiseerd zijn door het zien van de terroristische aanval op de Twin Towers heeft dit mechanisme echter een andere uitwerking. Zij zullen hun herinneringen herinterpreteren in het licht van de

functie die deze nu voor hen hebben. Om hun angstaanvallen en intrusies te verklaren, zullen ze in hun herinneringen juist de meest traumatische aspecten benadrukken en zelfs de weinige lichtpuntjes van die tijd in negatieve richting ombuigen.

Het gezegde ‘Stay positive’ klinkt misschien flauw maar er zit zekere een kern van waarheid in, al is het alleen maar omdat daarvoor een hoop vervorming van herinneringen nodig is. Het positieve karakter van de herinneringen is blijkbaar voor het menselijk

functioneren van groter belang dan de accuratesse. So, loose your realism, and stay positive!

(20)

Literatuurlijst

Berntsen, D., Rubin, D. C. & Siegler, I. C. (2011) Two Versions of Life: Emotionally Negative and Positive Life Events have Different Roles in the Organization of Life Story and Identity. Emotion, 11, 1190–1201.

Bohn, A. & Bernsten, D. (2007) Pleasantness bias in flashbulb memories: Positive and negative flashbulb memories of the fall of the Berlin Wall among East and West Germans. Memory & Cognition, 35, 565-577.

Breslin, C. W. & Safer, M. A., (2011) Effects of event valence on long-term memory for two baseball championship games, Psychological Science, 22, 1408-1412.

Cahill, L. & McGaugh, J. L. (1995) A novel demonstration of Enhanced Memory associated with emotional arousal. Consciousness and Cognition, 4, 410-421.

Demiray, B. & Freund. A. M. (2014) Michael Jackson, Bin Laden and I: Functions of positive and negative, public and private flashbulb memories. Memory, 22, 1-21.

St. Jacques, P. L. & Levine, B. (2007) Ageing and autobiographical memory for emotional and neutral events. Memory, 15, 129–144.

Kensinger, E. A. & Schacter, D. L. (2006) When the Red Sox shocked the Yankees:

Comparing negative and positive memories. Psychonomic Bulletin & Review. 13, 757-763.

(21)

Krahaa, A. & Boalsa, A. (2014). Why so negative? Positive flashbulb memories for a personal event. Memory, 22, 442-449.

Neisser, U., & Harsch, N. (1992). Phantom flashbulbs: False recollections of hearing the news about Challenger. In E. Winograd & U. Neisser (Eds.), Affect and accuracy in recall: Studies of ‘‘flashbulb memories” (pp. 9–31). Cambridge: Cambridge University Press.

Nielson, K. A., Yee, D. & Erickson, K. I. (2005).Memory enhancement by a semantically unrelated emotional arousal source induced after learning Neurobiology of Learning and Memory, 84, 49–56.

Porter, P. & Peace, K. A. (2007). The scars of Memory: A prospective, longitudinal investigation of the consistency of traumatic and positive emotional memories in adulthood. Psychological Science, 18, 435-441.

Ritchie, T., Skowronski, J. J., Wood, S. E., Walker, W. R., Vogl, R. J. & Gibbon, J. A. (2006) Event self-importance, event rehearsal, and the fading affect bias in autobiographical memory. Self and Identity, 5, 172 – 195.

Rubin, D. C. & Berntsen, D. (2003) Life scripts help to maintain autobiographical memories of highly positive but not highly negative events. Memory & Cognition, 31, 1-14.

Rubin, D. C., Rahhal, T. A., & Poon, L. W. (1998) Things learned in early adulthood are remembered best. Memory & Cognition, 26, 3-19.

(22)

Schlagman, S., Schulz, J. & Kvavilashvili, I. (2006) A content analysis of involuntary autobiographical memories: Examining the positivity effect in old age. Memory, 14, 161-175.

Schryer, E. & Ross, M. (2013) Does the Age-Related Positivity Effect in Autobiographical Recall Reflect Differences in Appraisal or Memory? Journals of Gerontology, Psychological Sciences and Social Sciences,69, 548-556.

Talarico, J. M., LeBar, K. S. & Rubin, D. C. (2004) Emotional intensity predicts autobiographical memory experience. Memory & Cognition, 32, 1118-1132.

Talarico, J. M. & Rubin, D. C. (2007) Flashbulb Memories are special after al: in phenomenology, not accuracy. Applied Cognitive Psychology, 21, 557–578.

Wagenaar, W. A. (1986). My memory: A study of autobiographical memory over six years. Cognitive Psychology, 18, 225–252.

Walker, W. R., Skowronski, J. J., Gibbons, J. A., Vogl, R. J. & Ritchie, T. D. (2009) Why people rehearse their memories: Frequency of use and relations to the intensity of emotions associated with autobiographical memories. Memory, 17, 760 – 773.

Williams, J. M.G., Eelen, P., Raes, F & Hermans, D. (2006) Reduced autobiographical memory specificity and affect regulation. Cognition and Emotion, 20, 402-429.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Nadat Nieuw Links in 1971 in het partijbestuur de meer- derheid had gekregen, werd het concept van de PvdA als actiepartij vanuit dit orgaan verder uitgewerkt.. Ergens in het najaar

Fred heeft mij later nooit willen vertellen wat er precies gebeurd is, maar terugredenerend vanuit mijn eigen latere ervaring in Delft, denk ik dat er bezwaren gekomen zijn

En ook nu heb ik weer “gezwaaid” naar de mensen die me dierbaar waren en nog steeds dierbaar zijn en naar Marlies heb ik nog een keer extra gezwaaid en een knipoogje gegeven, want

literature study reviewed in this chapter supports the need to teach reading strategies to matric pupils in order to improve their reading ability in the

STRO GELE WIJN MET GROENE GLOED MET EEN INTENSE NEUS MET TROPISCH FRUIT EN VEGETALE TONEN.. EEN FIJNE FRUITIGE SENSATIE MET

Geef deze herinneringen een plaats, benoem ze, koester ze, laat ze troosten, … Dit kan je doen met de laatstejaars, maar ook met andere kinderen.. Pas de opdrachten eventueel aan

Ange Hen- drickx is beslagen in het maken van digitale fotoboeken en heeft heel wat goede raad voor haar medecursisten.. Ze toont een fo- toboek dat haar echtgenoot

Op de hoeve dronken we melk van de koeien die we zelf hadden gemolken en aten we verse eitjes die we bij de kippen gingen roven.” Een auto had het gezin niet nodig op vakantie.