• No results found

Onderzoek naar de bijdrage van psychologische groepsinterventie aan de overlevingskans bij borstkankerpatiënten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Onderzoek naar de bijdrage van psychologische groepsinterventie aan de overlevingskans bij borstkankerpatiënten"

Copied!
15
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Onderzoek naar de Bijdrage van Psychologische

Groepsinterventie aan de Overlevingskans bij

Borstkankerpatiënten

Bachelorthese Klinische Psychologie

Nienke Dekker

Universiteit van Amsterdam Psychologie Begeleider: J. Bosch Studentnummer: 10198342 26 juni 2014

(2)

Inhoudsopgave

Abstract 3

Kanker en het Biopsychosociaal Model 4

Psychologische Interventie en Overleving van Kanker 6

Mechanismen en Overleving van Kanker 9

Conclusie en Discussie 11

Literatuur 14

(3)

Abstract

Dit literatuuroverzicht betreft een onderzoek naar de relatie tussen psychologische behandeling en de overlevingskans van borstkanker bij vrouwelijke patiënten. Ten eerste is onderzocht of er een effect is van groepsinterventie en de kans op overleving. Dit bleek het geval te zijn. Vervolgens worden studies besproken die kunnen verklaren via welke mechanismen psychologische groepsinterventie kan bijdragen aan de

overlevingskans van vrouwen met borstkanker. Hieruit bleek dat de functie van het immuunsysteem, het endocriene systeem en het sympathische zenuwstelsel betrokken kunnen zijn bij de relatie tussen groepsinterventie en kanker. Met dit literatuuroverzicht wordt gepoogd te inventariseren hoe de zorgprocedure voor vrouwen met borstkanker via psychologische behandeling zou kunnen worden geoptimaliseerd. Tevens dient dit overzicht als argument voor het biopsychosociaal model.

(4)

Kanker en het Biopsychosociaal Model

In dit literatuuroverzicht wordt gekeken naar de bijdrage van psychologische

groepsinterventie aan de overlevingskans bij vrouwen met borstkanker. Borstkanker komt voor bij één op de acht in Nederland geboren vrouwen op dit moment. Naar verwachting zal de incidentie in de aankomende jaren toenemen (Bijlsma, Van der Wall & Witkamp, 2011). Het Integraal Kankercentrum in Nederland stelt dat 80% van de vrouwen vijf jaar na de diagnose nog in leven is. Dit percentage betreft de

overlevingskans, waarbij geldt dat de borstkankerpatiënt vijf jaar of langer nog in leven is nadat kanker is vastgesteld bij de patiënt (DCP, 2011). De overlevingskans wordt mede bepaald door de vraag of er sprake is van uitzaaiingen van de kanker. Indien dit het geval betreft, gaat het om een metastatische vorm van de kanker. Op dit moment ondergaan de meeste vrouwen met borstkanker een operatie. Daarbij stellen Bijlsma, Van de Wall & Witkamp (2011) dat het aantal patiënten welke naast een medische behandeling ook aanvullende therapie krijgt, gestegen is naar 70% in 2009. In dit

literatuuroverzicht wordt een overzicht gegeven van de effecten van een psychologische behandeling bij borstkanker, in de vorm van groepstherapie. Een groepsinterventie betreft in dit overzicht een samenkomst van 8-15 borstkankerpatiënten met twee therapeuten per groep. De groep komt voor de duur van minimaal één jaar tenminste een maal per maand bij elkaar in sessies van 90 minuten. Het doel van groepsinterventie is het verbeteren van de kwaliteit van leven van de patiënt. Dit gebeurt door middel van het aanreiken van coping-stijlen, manieren van omgang met de ziekte. De speerpunten van groepsinterventie bij de behandeling van borstkanker zijn het vergroten van het probleemoplossend vermogen van de cliënt en het verbeteren van de relatie met behandelend artsen en familie. Echter, het belangrijkste speerpunt in de

groepsinterventies welke bediscussieerd worden in dit literatuuroverzicht is het leren omgaan met fysieke en mentale klachten als pijn, stress en vermoeidheid. Om de

werking van groepsinterventie in kaart te brengen, worden enkele malen gedurende de onderzoeken, welke besproken worden in dit literatuuroverzicht, metingen bij de patiënten afgenomen door middel van vragenlijsten. Zo wordt gepoogd de werking van psychologische groepsinterventie met betrekking tot de overlevingskans bij vrouwen met borstkanker te bediscussiëren.

Dit literatuuroverzicht betreffende de bijdrage van groepsinterventie aan de

overlevingskans van borstkankerpatiënten is relevant in twee opzichten. Het eerste is uiteraard dat psychologische behandelingen die herstel of overleven kunnen

bevorderen intrinsiek relevant zijn. Een tweede reden is dat dergelijk onderzoek een sterk bewijs voor het biopsychosociaal model van Engel opleveren. Engel (1980)

rapporteerde een uitbreiding van het oorspronkelijke medische model. Bij het medische model draait het om de fysieke factoren zoals een ziekte, en niet om de persoon zelf. Met het biopsychosociaal model trachtte Engel (1980) in kaart te brengen dat niet alleen fysieke, maar ook psychologische en sociale factoren een rol spelen bij het ontstaan en het verloop van ziekten. Uit eerder onderzoek blijkt dat er inderdaad niet alleen fysieke factoren van invloed zijn op het verloop van de ziekte kanker. Penninx (1998) vond dat de kans op overleving van kanker kleiner is indien de patiënt lijdt aan depressie. Spiegel (2011) onderzocht de werking van sociale support bij mensen met kanker. Spiegel vond dat het verkrijgen van sociale steun samengaat met een verhoogde overlevingskans. Het blijft echter de vraag of psychologische interventie in groepen van toegevoegde waarde

(5)

is voor de kans op overleving van borstkanker bij vrouwen. Dit zal nader onderzocht worden. Een vooraanstaand onderzoeker formuleerde het aldus:

“Treating the patient with the disease, not just the disease within the patient,

contributes to overall medical outcome. It is not simply mind over matter—but mind matters” (Spiegel, 2011, p. 503).

Dit literatuuroverzicht kent twee delen. In het eerste deel zal de relatie tussen

psychologische groepsinterventie en de overlevingskans van borstkanker bij vrouwen nader worden onderzocht. In dit deel zal tevens bediscussieerd worden welke, in de interventie aangereikte coping-stijlen van belang zijn voor de samenhang tussen psychologische groepsinterventie enerzijds en de kans op overleving van de ziekte anderzijds. Tot slot wordt in dit deel beschreven wat het effect is van de prognose van de ziekte op de samenhang tussen groepsinterventie en overlevingskans. In het tweede deel wordt een overzicht gegeven van onderzoek naar verschillende mechanismen die een rol kunnen spelen bij de relatie tussen psychologische factoren en de

overlevingskans bij borstkanker. In dit deel zal ook worden gekeken naar het effect van de fase van kanker en de mogelijk onderliggende mechanismen. Tot slot worden de onderzoeksresultaten bediscussieerd en suggesties gedaan voor vervolgonderzoek ter optimalisering van de zorgprocedure voor vrouwen met borstkanker.

(6)

Psychologische Interventie en Overleving van Kanker Het biopsychosociaal model van Engel (1980) geeft een relatie weer tussen

psychologische factoren en het verloop van ziekte. Deze paragraaf concentreert zich op het psychologische aspect groepsinterventie voor borstkankerpatiënten ter bevordering van de overlevingskans. Indien blijkt dat groepsinterventie een bijdrage zou kunnen leveren aan de overlevingskans bij vrouwen met borstkanker, fungeert dit resultaat als argument voor het biopsychosociaal model. Daarnaast wordt met de bovenstaande specificatie van de kenmerken van de psychologische behandeling en de ziekte gepoogd een bijdrage te leveren aan het optimaliseren van de zorgprocedure voor vrouwen met borstkanker.

Middels een replicatie van hun onderzoek uit 1989 toonden Spiegel et al. in 2007 aan dat overleving van borstkanker bij vrouwen niet gerelateerd is aan de deelname van intensieve groepstherapie, in tegenstelling tot eerdere resultaten. Echter,

groepstherapie bleek wel emotionele voordelen op te leveren middels confrontatie van angsten van de patiënt en het verbeteren van de omgang van sterke emoties. Deze resultaten kwamen uit een studie met 125 vrouwen. Zij hadden gemiddeld 6 jaar voor aanvang van de studie de diagnose van borstkanker verkregen, waarvan gemiddeld 2 jaar een vorm van metastatische of terugkerende borstkanker. Er waren twee condities; in een van de conditie ontvingen de deelnemers psychologische groepsinterventie voor één jaar, in de andere conditie kregen de deelnemers geen psychologische behandeling. De toewijzing tot de condities verliep via adaptieve randomisatie; dit houdt in dat getracht werd gelijkheid van medische status te verkrijgen. De medische status betrof onder andere de locatie van de uitzaaiing, de symptoomvrije interval vanaf de diagnose van borstkanker en eerder verkregen behandelingen. De kans op overleving werd bepaald middels communicatie met de deelnemende vrouwen zelf, familie of via de Social Security Death Index, waarbij alle overledenen middels een overlijdenscertificatie werden gerapporteerd. De semigestructureerde interventie welke de deelnemers in de experimentele conditie verkregen betrof wekelijks een therapiesessie. De

psychologische effectiviteit van de behandeling werd gemeten aan de hand van reductie in symptomen van stress, pijn en verstoring in stemming. Uit de resultaten bleek dat deelnemers welke groepsinterventie ontvingen geen profijt hadden betreffende een verhoogde kans op overleving van borstkanker nadat ze een jaar groepsinterventie hadden ontvangen, in vergelijking met de borstkankerpatiënten welke geen

groepsinterventie ontvingen.

Hoewel Spiegel et al. (2007) heeft laten zien dat er geen effect is van psychotherapie op overleving na één jaar, is het daarmee niet gezegd dat er geen lange termijn effecten zijn van psychologische interventie op overleving, zoals Spiegel (2012) concludeerde. Het kan namelijk best zo zijn dat de emotionele voordelen als reductie van stress middels psychologische interventie welke Spiegel et al. (2007) benoemen, weldegelijk een significant effect vertonen op lange termijn betreffende een verhoogde kans van overleving. Deze laatste mogelijkheid sluit aan bij de resultaten uit het onderzoek naar het effect van psychologische interventie op overleving bij borstkankerpatiënten op lange termijn. Met lang termijn wordt 5 jaar of langer bedoeld. Uit dergelijk onderzoek blijkt dat psychologische interventie de overlevingskans kan verhogen op lange termijn (Andersen et al., 2008). Dit werd aangetoond aan de hand van een follow-up van 11 jaar, waaruit bleek dat borstkankerpatiënten welke psychologische interventie ontvingen een

(7)

verkleinde kans op terugkeer van de kanker en een verhoogde kans op overleving hadden in vergelijking met de groep welke geen groepsinterventie ontving (Andersen et al., 2008). Dit onderzoek is uitgevoerd onder 227 vrouwen met borstkanker welke chirurgische behandeld waren voor de ziekte. Uit de resultaten van het onderzoek van Andersen et al. (2008) bleek dat de borstkankerpatiënten welke groepsinterventie ontvingen een significant lager risico hadden te overlijden aan borstkanker na 11 jaar dan de borstkankerpatiënten welke geen interventie ontvingen. Daarnaast bleek dat de groepsinterventie de kans op terugkeer van de kanker significant te verlagen. Indien de kanker wel terugkwam, bleken de vrouwen welke psychologische behandeling

ontvingen alsnog in het voordeel te zijn; zij leefden gemiddeld één jaar langer na de terugkomst van de kanker in vergelijking met de vrouwen welke geen psychologische behandeling ontvingen. Dit resultaat bevestigt een positieve bijdrage van

groepsinterventie bij vrouwen met borstkanker betreffende de overlevingskans op lange termijn.

Hoewel Andersen et al. (2008) hebben laten zien dat psychologische interventie de lange termijn overleving bij vrouwen met borstkanker kan verhogen, worden door hen ook enkele discussiepunten aangevoerd. Zo bleek dat de kankerpatiënten welke de grootste daling vertoonden in stress en fysieke symptomen zich ook op andere

psychologische vlakken zonder begeleiding te hebben ontwikkeld. Zo attendeerden zij zichzelf er dagelijks op dat stress een negatief effect heeft op het verloop van de ziekte (Andersen et al., 2008). Tevens paste de groep vrouwen welke psychologische

behandeling ontvingen, naast het zich herinneren aan de negatieve werking van stress, ook onafhankelijk van de groepsinterventie methoden toe om stress te controleren en/of te reduceren. Deze resultaten zijn interessant in ogenschouw te nemen gezien er de mogelijkheid is dat niet alleen groepsinterventie, maar vooral de inhoud van de interventie van belang kan zijn voor de relatie tussen groepsinterventie en

overlevingskans. Zo is het mogelijk denkbaar, gezien bovenstaande resultaten dat de overlevingskans bij borstkankerpatiënten verhoogd kan worden indien de mate van stress wordt verlaagd. Deze bevinding sluit aan bij de resultaten uit onderzoek naar de wijze waarop omgegaan wordt met de diagnose van kanker en de bijbehorende stress die hierdoor wordt bewerkstelligd. Uit dergelijk onderzoek blijkt dat ontkenning en het minimaliseren van de ziekte lijkt bij te dragen aan een gewenste prognose (Garssen, 2004).

Garssen (2004) geeft in zijn overzicht van 30 jaar onderzoek naar de psychologische factoren en de ontwikkeling van kanker een aantal studies weer welke een positieve dan wel negatieve relatie vertonen met de overlevingskans van kanker. Daarbij wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen ontkenning van de ziekte en het minimaliseren van de impact van de ziekte. Greer (1979, aangehaald in Garssen, 2004) stelt dat onder ontkenning verstaan wordt dat de patiënt het bewijs voor de diagnose van kanker volledig afwijst. Ontkenning als strategievorm is ethisch onverantwoord om aan te bieden in groepsinterventie voor borstkankerpatiënten gezien de artsen en therapeuten verantwoordelijk zijn de patiënt zo goed mogelijk te informeren over de ziekte.

Minimaliseren is een strategie die dit probleem niet heeft (Garssen, 2004). Met minimaliseren wordt bedoeld dat de impact van de ziekte op gedachten zo klein mogelijk wordt gemaakt. Hiermee wordt bedoeld dat minimalisatie voorkomt dat er stress wordt ervaren door mogelijke consequenties van de ziekte op het leven van de patiënt. Het minimaliseren van kanker is van belang nader te bekijken omdat het kan

(8)

leiden tot stressvermindering welke mogelijk weer leidt tot een verhoogde kans op de overleving van kanker (Andersen et al., 2008). Dergelijk onderzoek is uitgevoerd door Butow, Coates en Dunn (2000). Zij toonden aan dat kankerpatiënten die

minimaliseerden een hogere overlevingskans hadden. Patiënten welke de impact van kanker minimaliseerden leefden langer dan patiënten welke dit niet deden, mede door stressreductie. Deze resultaten suggereren dat minimalisatie als coping-stijl een impact heeft op de progressie van kanker (Butow et al., 2000). Tevens hadden de

kankerpatiënten die minimaliseerden en welke psychologische interventie ontvingen, vertrouwen in de behandeling met betrekking tot verhoogde overlevingskans en genezing.

Butow et al. (2000) hebben laten zien dat er een positieve samenhang is tussen

minimalisatie als coping-stijl en de kans op overleving van kanker. Daarmee is nog niet gezegd dat gedrag zoals het uitvergroten van de ziekte, welke lijnrecht tegenover minimalisatie staat, daadwerkelijk ook als negatief kan worden beschouwd voor de overleving van de kanker. Zo kan het zijn dat gevoelens als depressie, hulpeloosheid en hopeloosheid de patiënten beperken in hun vertrouwen in de psychologische

interventie. Tevens kan het zo zijn dat hierdoor een strategie als minimalisatie, welke aangereikt wordt in de interventie om stress te verminderen, niet wordt toegepast door deze vrouwen met borstkanker in hun dagelijks leven. Deze suggestie sluit aan bij het onderzoek van Watson, Haviland, Greer en Davidson (1999). Zij onderzochten of gevoelens van depressie, hopeloosheid en hulpeloosheid negatief samenhangen met de overlevingskans bij borstkanker. Vrouwen met borstkanker welke zich depressief voelen, hulpeloos zijn en een hopeloos gevoel hebben zullen naar verwachting minder vertrouwen hebben in de psychologische interventie en zich hier ook minder voor inzetten. Hulpeloosheid wordt gekarakteriseerd door het gevoel dat niets hen kan helpen. Daarnaast gaat het gepaard met gebrek aan vertrouwen in de toekomst. Uit het onderzoek van Watson et al. (1999) blijkt dat er sprake is van een negatieve relatie tussen het uitvergroten van de ziekte door depressieve gedachten en de kans op overleving. Dit werd onderzocht bij 395 vrouwen welke voor tenminste 5 jaar gevolgd werden. Uit de resultaten bleek dat vrouwen met depressie een verhoogde kans op overlijden hadden door de ziekte dan vrouwen zonder depressieve klachten. De verhoogde kans op overlijden vertoonde een relatie met de patiënts houding van hulpeloosheid en hopeloosheid ten opzichte van de kanker.

Geconcludeerd kan worden dat het aanleren van minimalisatie als coping-stijl in groepsinterventie mogelijk een bijdrage kan leveren aan de relatie tussen

groepsinterventie en de kans op overleving van borstkanker. Het uitvergroten van de ziekte middels gevoelens van hulpeloosheid en hopeloosheid blijkt daarnaast

daadwerkelijk negatief te correleren met de overlevingskans van borstkankerpatiënten (Watson et al., 1999). Het is mogelijk dat de rol van positieve psychologische factoren zoals minimalisatie en negatieve psychologische factoren zoals hopeloosheid en hulpeloosheid niet voor alle patiënten gelijk is. Mogelijk hangen deze factoren alleen samen met de overlevingskans indien er sprake is van een goede prognose voor de patiënt. Deze vraag is onderzocht door Spiegel (2012). In deze studie werden

kankerpatiënten met een slechte prognose vergeleken met kankerpatiënten met een goede prognose. Beide groepen ontvingen groepsinterventie welke emotionele en sociale steun leverden, evenals het leren omgaan met stress. Deze strategieën binnen groepsinterventie bleken voordeliger te zijn voor borstkankerpatiënten die geen goed

(9)

vooruitzicht hadden betreffende het verloop van de ziekte. De resultaten laten zien dat kankerpatiënten met een slechtere medische prognose meer baat hebben bij intensieve emotionele steun en stressreductie middels psychologische groepsinterventie met betrekking tot overleving dan kankerpatiënten met een betere prognose (Spiegel, 2012). Uit bovenstaande resultaten blijkt dat er sprake is van een mogelijke bijdrage van

groepsinterventie bij de overlevingskans van borstkankerpatiënten op lange termijn. Het bleek tevens dat het minimaliseren van de mogelijke impact van de ziekte ook positief samenhangt met overlevingskans, in tegenstelling tot het denkbeeldig uitvergroten van de impact van de ziekte, welke negatief samenhangt met de overlevingskans. Tevens werd gevonden dat borstkankerpatiënten met een slechte prognose meer baar hebben bij psychologische interventie betreffende overlevingskans dan vrouwen met een goede prognose. In het licht van deze bevindingen rest de vraag via welke mechanismen deze samenhang bewerkstelligd wordt. Dit zal nader worden besproken in de volgende paragraaf.

Mechanismen en Overleving van Kanker

Het is nog onduidelijk welke onderliggende mechanismen een rol spelen bij de positieve effecten van psychologische groepsinterventie op overleving bij borstkanker. Spiegel (2011) stelt dat de invloed middels fysiologische stress-response systemen verloopt. In deze paragraaf wordt getracht duidelijkheid te verschaffen betreffende de invloed van fysieke en psychologische factoren op het verloop van de ziekte, zoals Engel (1980) stelt met het biopsychosociaal model. Deze nadere kennis over de relatie tussen

groepsinterventie en de overlevingskans, is mogelijk van belang voor de optimalisering van de zorgprocedure voor vrouwen met borstkanker.

In de studie van Andersen et al. (2010) is uiteengezet dat psychologische

groepsinterventie, welke een vermindering van stress bewerkstelligt een mogelijk positief effect heeft op de overlevingskans van borstkankerpatiënten. Zo toonden Andersen et al. (2010) aan middels groepsinterventie dat de functie van het immuunsysteem wordt verhoogd. Indien de functie van het immuunsysteem is

verhoogd, onderdrukt dit mechanisme mogelijke verdere tumorgroei, wat van belang is voor de overlevingskans (Andersen et al., 2010). In deze studie werden 62 patiënten onderzocht aan de hand van twee condities. In de experimentele conditie kregen de deelnemers groepsinterventie, in tegenstelling tot de controle conditie. Uit de resultaten bleek dat de vrouwen welke groepsinterventie ontvingen een verkleinde kans op

overlijden hadden mede door een vermindering van stress vanaf het moment van de diagnose kanker. Tevens bleek dat er sprake is van een verminderde kans op overlijden en terugkeer van de kanker na 7 tot 11 jaar.

Andersen et al. (2010) heeft gevonden dat er een relatie is tussen psychologische interventie en de kans op overleving van kanker via het immuunsysteem. Daarmee is niet gezegd dat er geen andere mechanismen onderliggend zijn aan de relatie tussen groepsinterventie en de overlevingskans van borstkanker. Het kan best zo zijn dat andere biologische paden ook correleren met de kans op overleving middels

psychologische interventie op lange termijn. Deze laatste mogelijkheid sluit aan bij de resultaten van de review van Antoni (2013).

(10)

Antoni (2013) schetst een overzicht van mogelijke onderliggende mechanismen bij de samenhang van groepsinterventie en de overleving van borstkanker. Zo stelt Antoni dat niet alleen deze relatie middels het immuunsysteem wordt bewerkstelligd, ook blijkt uit eerder onderzoek van Lutgendorf et al. (2010, aangehaald in Antoni, 2013) dat een verlaging van het hormoon cortisol werd geconstateerd bij de borstkankerpatiënten welke een psychologische groepsbehandeling ontvingen. Uit eerder onderzoek van Sephton et al. (2000, aangehaald in Antoni, 2013) blijkt dat een verlaagd niveau van cortisol geassocieerd is met versneld herstel van de ziekte.

Er zijn nu twee mechanismen naar voren gekomen welke fysiologische processen in het lichaam op positieve wijze bevorderen door middel van groepsinterventie bij patiënten met borstkanker. Echter, er is nog niet gekeken naar de samenhang tussen

psychologische behandeling en de werking van het sympathische zenuwstelsel. Zo is het bekend dat stress de werking van het sympathische zenuwstelsel verhoogd. Het is nog onduidelijk wat dit voor gevolg heeft op het ziektebeloop en de overlevingskans van borstkanker. Aangezien stress kan worden verminderd middels de aangereikte coping-stijlen in de groepsinterventie zal mogelijk een verlaagde werking van het sympathisch zenuwstelsel ook bewerkstelligd worden, waarbij het de vraag is of dit positief dan wel negatief is voor de overlevingskans van borstkanker. Deze laatste vraag stond centraal in de review van Lutgendorf & Sood (2011). Zij vonden dat een langdurig verhoogde werking van het sympathische zenuwstelsel negatief interacteert met de groei van de tumor. Zo creëert stress op indirecte wijze een omgeving waarin de tumorcellen sneller de neiging hebben te groeien. Dit effect van stress is negatief geassocieerd met de

gewenste prognose. Het is dus van belang dat het niveau van stress wordt verlaagd door middel van groepsinterventie, waarin de patiënt leert hoe stressreductie kan worden bewerkstelligt door coping-stijlen als minimalisatie.

In een aantal studies is dus gevonden dat het ontvangen van psychologische interventie samenhangt met verhoogde overlevingskans van borstkankerpatiënten. Eveneens zijn hiervoor een aantal psychologische en biologische mechanismen geïdentificeerd. Een resterende vraag is of de identificatie van deze 3 mechanismen ook geldt voor

borstkankerpatiënten waarbij de kanker een metastatische vorm heeft aangenomen. Het kan best zo zijn dat andere mechanismen samenhangen met de relatie tussen

psychologische behandeling enerzijds en de kans op overleving anderzijds indien er sprake is van uitzaaiingen in het lichaam bij de vrouw met borstkanker. Deze resterende vraag is onderzocht door Turner-Cobb et al. (2000). Psychologische interventie hangt samen met hormonale activiteit bij patiënten met metastatische borstkanker. Een verlaagde cortisolwaarde is gevonden bij vrouwen met metastatische borstkanker welke psychologische behandeling ontvingen. Daarnaast bleek dat sociale steun welke werd bevorderd door de groepsinterventie geassocieerd is met een verhoogde werking van het immuunsysteem. Dit kan geconcludeerd worden aan de hand het onderzoek van Turner-Cobb et al (2000) waaraan 103 vrouwen deelnamen. Bij de vrouwen werd het effect van de groepsinterventie met betrekking tot de cortisolconcentratie en de mogelijke reductie van dit niveau gemeten. Daarnaast werd de mate van sociale steun welke de patiënten verkregen gemeten. Middels het onderzoek van Turner-Cobb et al. (2000) kan gesteld worden dat het ontvangen van psychologische interventie

samenhangt met de overlevingskans van borstkankerpatiënten via hormonale paden en via het immuunsysteem.

(11)

Samenvattend, uit de studies besproken in de bovenstaande paragraaf blijkt dat er meerdere biologische mechanismen een rol spelen bij de relatie tussen de

overlevingskans van kanker en psychologische groepsinterventie. Zo blijkt dat

psychologische interventie geassocieerd is met de functie van het immuunsysteem bij vrouwen met borstkanker, ongeacht de aanwezigheid van uitzaaiingen. Hierbij geldt dat psychologische groepstherapie samenhangt met een verhoogde werking van het

immuunsysteem. Daarnaast geldt voor dezelfde groep vrouwen dat psychologische groepsinterventie samenhangt met een verlaagde cortisolwaarde. Zowel een goed functionerend immuunsysteem als een lage waarde van het hormoon cortisol hangen samen met een verhoogde overlevingskans van vrouwen met borstkanker. Tevens bleek dat middels groepsinterventie het niveau van stress bij de patiënten kan worden

verminderd wat leidt tot een verlaging van de werking van het sympathische zenuwstelsel, welke op zijn beurt juist door chronische stress verhoogd wordt. Geconcludeerd kan worden dat middels bovenstaande mechanismen er sprake is van een positieve relatie tussen psychologische interventie en de overlevingskans van borstkanker.

Conclusie en Discussie

Aan de hand van dit literatuuroverzicht kan geconcludeerd worden dat psychologische groepsinterventie geassocieerd is met de overlevingskans van borstkankerpatiënten op lange termijn. Indien vrouwen met borstkanker psychologische interventie in de vorm van groepstherapie ontvangen gaat dit niet alleen gepaard met een verhoogde kans op overleving; tevens is er sprake van een de verkleinde kans op terugkeer van de kanker. Minimalisatie is een coping-stijl welke aangeleerd kan worden in groepsinterventie. Deze omgangsvorm van de ziekte hangt tevens samen met een verhoogde kans op overleving. Daarnaast bleek dat het uitvergroten van de impact van de ziekte middels gevoelens als hulpeloosheid, hopeloosheid en depressiviteit een negatieve relatie vertoonden met de kans op overleving. Tot slot hebben borstkankerpatiënten met een slechte prognose meer baat bij psychologische interventie betreffende de

overlevingskans dan patiënten met een goede prognose. Nu is gebleken dat

psychologische behandeling ten goede komt van de gezondheid van de patiënt, is tevens onderzocht via welke mechanismen deze samenhang wordt bewerkstelligd.

Geconcludeerd kan worden dat meerdere biologische mechanismen een rol spelen bij een verhoogde kans op overleving middels het ontvangen van psychologische

groepsinterventie. De behandeling hangt samen met een verhoogde werking van het immuunsysteem en een verlaagde waarde van het hormoon cortisol. Sephton et al. (2000, aangehaald in Antoni, 2013) gingen ervan uit dat een goed functionerend immuunsysteem mogelijke tumorgroei onderdrukt, en een lage waarde van cortisol samenhangt met een versneld herstel van de patiënt. Tot slot zorgt stress voor een verhoogde werking van het sympathische zenuwstelsel, wat een negatieve werking heeft op de genezing van kanker. Het is dus van belang dat psychologische behandeling de mate van (chronische) stress bij borstkankerpatiënten verminderd.

Er zijn enkele discussiepunten aan te dragen over de besproken onderzoeken. Zo zijn in de bovenstaande onderzoeken borstkankerpatiënten onderzocht welke zich in

(12)

onderzochten de relatie tussen psychologische groepsinterventie en overleving van kanker op basis van vrouwen welke reeds een medische behandeling hadden gehad. Deze vrouwen waren allen al chirurgisch behandeld voor de ziekte. Het kan zijn dat de chirurgische behandelde vrouwen meer bereidwillig waren om mee te doen aan en te geloven in het onderzoek, gezien het feit dat een psychologische behandeling mogelijk één van de overgebleven redmiddelen was. Vervolgonderzoek zal moeten uitwijzen of de fase van medische behandeling waarin de patiënt zich bevindt van invloed is op de relatie tussen psychologische factoren en de overleving van kanker.

Hoewel bovenstaande resultaten gebaseerd zijn op longitudinale studies waaruit blijkt dat er over langere tijd een positieve relatie gevonden is tussen psychologische groepsinterventie en overleving van kanker, is er in de studies niet gecontroleerd voor veranderingen in sociale steun tijdens het verloop van het onderzoek. Zo is het denkbaar dat borstkankerpatiënten meer sociale steun ontvangen ten tijde van ziekte. Mogelijk geeft dit de patiënt fighting spirit, oftewel levenskracht, waardoor de depressieve klachten als hulpeloosheid en hopeloosheid welke negatief samenhangen met de overlevingskans, worden verminderd. Engel (1980) stelt dan ook middels het

biopsychosociaal model dat ook sociale factoren een rol spelen bij het verloop van de ziekte. Vervolgonderzoek zal moeten uitwijzen in hoeverre de mate van sociale steun samenhangt met de relatie tussen psychologische factoren en de overlevingskans van kanker op lange termijn.

Daarnaast kan het verschil in de aard van de groepsinterventie in de

onderzoeken bijgedragen hebben aan verschil in uitkomsten wat betreft het gevonden effect van psychologische groepsinterventie bij de overlevingskans bij

borstkankerpatiënten. Zo is er in dit literatuuroverzicht niet gecontroleerd voor het aantal meetmomenten in het eerste jaar van de groepsinterventie. In de studie van Spiegel et al. (2007) waarbij gekeken wordt naar de bijdrage van groepsinterventie op de overleving van kanker op korte termijn, hebben er meer meetmomenten

plaatsgevonden in het jaar van de behandeling dan tijdens het onderzoek van Andersen et al. (2008) welke de bijdrage op lange termijn heeft onderzocht. Het is denkbaar dat het aantal meetmomenten van invloed is op het resultaat van de metingen.

Vervolgonderzoek zal moeten uitwijzen in hoeverre dit verschil in de aard van de

groepsinterventie van invloed is op de samenhang tussen groepsinterventie enerzijds en de kans op overleving anderzijds.

Hoewel geconcludeerd kan worden dat psychologische factoren positief

gerelateerd zijn aan de progressie van borstkanker, is er nog geen zekerheid over de rol van geslacht. De resultaten uit dit literatuuroverzicht zijn gespecificeerd op vrouwen met borstkanker. Echter, borstkanker kan ook voorkomen bij mannen, al is dit zeldzaam (Brian, Williams, Iredale, France & Gray, 2006). Toch is het van belang onderzoek te doen naar de relatie tussen psychologische behandeling en de kans op overleving van borstkanker bij mannen, gezien de incidentie van borstkanker bij mannen steeds meer toeneemt (Giordano, Cohen, Buzdar, Perkins & Hortobagyi, 2004). Tevens ervaren mannen met borstkanker een hoge mate van stress welke specifiek voortkomt uit de diagnose van borstkanker (Brian et al., 2006). Eerder is beschreven dat een hoge mate van stress samen gaat met een verhoging van de werking van het sympathische

zenuwstelsel wat negatief is voor de overlevingskans. Vervolgonderzoek zal moeten uitwijzen of de mate van stress bij mannen met borstkanker kan worden gemanipuleerd middels psychologische behandeling in groepen, zoals dit bij vrouwen het geval is.

(13)

Met dit literatuuroverzicht is gepoogd een bewijs te leveren voor het biopsychosociaal model. Aan de hand van deze studie kan geconcludeerd worden dat niet alleen fysieke factoren van invloed zijn op borstkanker, maar er ook een rol is weggelegd voor psychologische factoren betreffende het verloop van de ziekte. Zo hangt een

psychologische behandeling middels verschillende fysiologische mechanismen samen met de overlevingskans van borstkanker bij vrouwen. De resultaten van dit

literatuuroverzicht zijn intrinsiek relevant betreffende een mogelijke optimalisering van behandelingen die herstel of overleving kunnen bevorderen. Uit dit onderzoek wordt het belang van het aanbieden van psychologische zorg, naast medische zorg, benadrukt.

(14)

Literatuur

Andersen, B. L., Thornton, L. M., Shapiro, C. L., Farrar, W. B., Mundy, B. L., Yang, H. & Carson, W. E. (2010). Biobehavioral, Immune, and Health Benefits following Recurrence for Psychological Intervention Participants. Clinical Cancer Research, 16(12), 3270-3278.

Andersen, B. L., Yang, H. C., Farrar, W. B., Golden-Kreutz, D. M., Emery, C. F., Thornton, L. M., Young, D. C. & Carson, W. E. (2008). Psychologic Intervention Improves Survival for Breast Cancer Patients. A Randomized Clincal Trial. Cancer, 113(12), 3450-3458.

Antoni, M. H. (2013). Psychosocial intervention effects on adaptation, disease course and biobehavioral processes in cancer. Brain Behavior and Immunity, 30, 88-98.

Bijlsma R. M., Van der Wall E., Witkamp A. J. (2011). De behandeling van borstkanker. Huisarts Wet, 54(6): 328-332.

Bray, F., Ren, J., Masuyer, E. & Ferlay, J. (2013). Global estimates of cancer prevalence for 27 sites in the adult population in 2008. International Journal of Cancer, 132(5), 1133-1145.

Brian, K., Williams, B., Iredale, R., France, L. & Gray, J. (2006). Psychological distress in men with breast cancer. Journal of clinical oncology, 24(1), 95-101.

Butow, P. N., Coates, A. S. & Dunn, S. M. (2000). Psychosocial predictors of survival: metastatic breast cancer. Annuals of Oncology, 11, 469-474.

Centers for Disease Control and Prevention (DCP). (2011). Cancer Survivors – United States, 2007. JAMA, 305(22), 2281-2282.

Engel, G. L. (1980). The clinical application of the biopsychosocial model. The American journal of psychiatry, 137(5), 535-544

Garssen, B. (2004). Psychological factors and cancer development: Evidence after 30 years of research. Clinical Psychology Review, 24, 315-338.

Giordano, S. H., Cohen, D. S., Buzdar, A. U., Perkins, G. & Hortobagyi, G. N. (2004). Breast carcinoma in men. Cancer, 101(1), 51-57.

Lutgendorf, S. K. & Sood, A. K. (2011). Biobehavioral factors and cancer progression: physiological pathways and mechanisms. Psychosomatic medicine, 73(9), 724 730.

Penninx, B. W. (1998). Chronically depressed mood and cancer risk in older persons. J Natl Cancer Inst, 90, 1888-1893.

(15)

Spiegel, D. (2012). Mind matters in cancer survival. Psychooncology, 21(6), 588-593. Spiegel D., Bloom J.R., Kraemer H. C. & Gottheil E. (1989). Effect of psychosocial treatment on survival of patients with metastatic breast cancer. Lancet, 2, 888- 891.

Spiegel, D., Butler, L. D., Giese-Davis, J., Koopman, C., Miller, E., DiMiceli, S., Classen, C. C., Fobair, P., Carlson, R. W. & Kraemer, H. C. (2007). Effects of supportive-expressive group therapy on survival of patients with metastatic breast cancer: a

randomized prospective trial. Cancer, 110, 1130-1138.

Turner-Cobb, J. M., Sephton, S. E., Koopman, C., Blake-Mortimer, J. & Spiegel, D. (2000). Social support and salivary cortisol in women with metastatic breast cancer. Psychosomatic Medicine, 62(3), 337-345.

Veer, R. van der, & Vasliner, J. (1987). Dualisme in de psychologie van de emotie. Een analyse van Vygotsky. Nederlands Tijdschrift voor de Psychologie, 42, 405-413. Watson, M., Haviland, J. S., Greer, S., Davidson, J. & Bliss, J. M. (1999). Influence of psychological response on survival in breast cancer: a population-based cohort study. The Lancet, 354(9187), 1331-1336.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

[r]

1p 18 Bereken het bedrag dat SDO per 31 maart 2007 onder de post ‘Vooruit ontvangen contributie’ op de balans zal opnemen.. 2p 19 Staat deze post debet of credit op

Al eerder leek er een verband te bestaan tussen melatonine en borst- kanker : proefdieren ontwikkelen minder vaak borstkanker als men hen extra melatonine geeft.. Men kan zich

Dat van een aantal soorten (vetje, kleine modderkruiper, zeelt, tiendoornige stekelbaars, baars, bittervoorn, bermpje, blei en brasem) geen migratie doorheen de grondduiker

Besluiten naar de passeerbaarheid van de bekkentrap voor de kleinere individuen kunnen niet getrokken worden, omdat deze volledig in de vangsten

This is useful when examining “The Yellow Wallpaper”, because the events that occur to the narrator could be read as supernatural events triggered by her rebellion against her

Ouders gaven aan zelf niet altijd te weten hoe ze hun kinderen kunnen helpen en ondersteunen bij het leerproces en diverse basisscholen gaven aan op zoek te zijn naar een

Much research on universities’ entrepreneurial capability focuses on ‘what’ universities can do to support USOs (Bruneel et al. 2007) at the expense of ‘why’ universities’