Uitwerkingen MULO-A Meetkunde 1947 Algemeen
Opgave 1CAE EAB
(bissectrice)
CAE AEP
(verwisselende binnenhoeken; tegenwoordig Z-hoeken)
Uit bovenstaande gelijkheden volgt dat EAP AEP, zodat driehoek PAE gelijkbenig is. Volmaakt analoog geldt dit voor driehoek AFP.
Conclusie: AP PE PF 0 0 0 * * * F E C D B A P
Opgave 2
De hoeken van driehoek ABC zijn resp. 300, 600 en 900.
Met BD als bissectrice volgt hier uit dat de drie gemarkeerde hoeken elk 300 zijn.
Daar gegeven is dat BD = 20, volgt dan CD = 20 en AD = 10 en AB = 10 3 De gevraagde oppervlakte is dan 150 3.
* * * D C A B
Opgave 3.
Met de gegeven lengten van diagonaal AC(d) en de hoogte ( )
CE h kunnen we AEC construeren. De middelloodlijn van AC snijdt de lijn door A en E in B. Verbind nu B met C. Omdat B op de middelloodlijn van AC ligt hebben dus de zijden AB en BC gelijke lengten. De cirkel met middelpunt C en een straal gelijk aan AB snijdt de middelloodlijn van AC naast het punt B ook in D. Verbind nu nog A met D.
Opgave 4
Uit de machtsstelling CA2 CD CB volgt CB9 en dus DB5.
De stelling van Pythagoras levert daarna op AB2 9262 45 en dan AB3 5
De straal van de cirkel is dus 11 5
2 . 4 6 D A B C