• No results found

De Fruitteelt in Nederland

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De Fruitteelt in Nederland"

Copied!
11
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1 De Fruitteelt in Nederland

1.1 Inleiding

Fruit is een verzamelnaam voor eetbare vruchten die groeien aan meerjarige gewassen. Producten zoals bijvoorbeeld tomaat, komkommer, paprika en meloen worden niet tot het fruit maar tot de groenten gerekend. In de definitie wordt de voorkeur gegeven aan ‘eetbare vruchten die groeien aan meerjarige gewassen’ boven ‘eetbare vruchten die groeien aan houtige gewassen’ omdat dan ook de aardbei tot het fruit behoort.

In dit hoofdstuk zal de meeste aandacht worden besteed aan de teelt van appel en peer. Beiden behoren tot de pitvruchtigen. De vruchten ervan bezitten een klokhuis waarin de pitten of zaden liggen en ze worden tot het grootfruit gerekend. De term grootfruit geeft aan dat het fruit dat aan bomen groeit, terwijl het kleinfruit aan struiken (bijvoorbeeld aalbes, zwarte bes, kruisbes, blauwe bes, framboos en braam) of kruipende planten (bijvoorbeeld aardbei) groeit. Niet alleen een aantal pitvruchtige maar ook een aantal steenvruchtige gewassen worden tot het grootfruit gerekend, zoals kers en pruim. Hierbij is het centrum van de vrucht versteend en binnen in de steen bevindt zich het zaad. In fruitteeltkringen wordt dikwijls de term zachtfruit gebruikt. Hiertoe worden de bovengenoemde steen- en kleinfruit gerekend. Met hardfruit wordt appel en peer bedoeld. In Nederland wordt alleen fruit geteeld dat afkomstig is uit de gematigde klimaatzone, daarom blijft de teelt van tropisch en

subtropisch fruit onbesproken in deze syllabus.

Enkele van de belangrijkste fruitsoorten (zowel groot als kleinfruit) staan hieronder taxonomisch gerangschikt.

Tabel 1.1 Enkele fruitsoorten binnen het grootfruit taxonomische gerangschikt.

Familie geslacht soortaanduiding Nederlandse naam

Rosaceae Malus sp. appel

Rosaceae Pyrus (domestica) peer

Rosaceae Cydonia (oblonga) kwee

Rosaceae Mespilus (germanica)_ mispel

Rosaceae Prunus sp. pruim

Rosaceae Prunus armeniaca amandel

Rosaceae Prunus persica perzik

Rosaceae Prunus avium zoete kers

Rosaceae Prunus cerasus zure kers

Rosaceae Prunus avium x cerasus meikers Tabel 1.2 Enkele fruitsoorten binnen het kleinfruit taxonomisch gerangschikt.

Familie geslacht soortaanduiding Nederlandse naam Saxifragacea Ribes sp. aalbes (rood en wit) Saxifragacea Ribes nigrum zwarte (aal)bes Saxifragacea Ribes uva-crispa kruisbes

Rosaceae Fragaria sp. aardbei

Rosaceae Rubus idaeus (herfst)framboos

Rosaceae Rubus fruticosus braam

Ericaceae Vaccinium corymbosum blauwe bes

Vitaceae Vitis vinifera L. druif

De meeste fruittelers zijn lid van de Nederlandse Fruittelers Organisatie (NFO) die op verschillende wijze hun belangen behartigt en wekelijks het vakblad ‘de Fruitteelt’ uitgeeft.

(2)

1.2 Geschiedenis

De Nederlandse fruitteelt ken een rijke historie. Karel de Grote liet reeds in de negende eeuw appels, peren, pruimen kersen en walnoten planten in zijn Zuid-Limburgse en Gelderse tuinen. In de Middeleeuwen bleef de fruitteelt aanvankelijk beperkt tot de tuinen die bij kloosters, kastelen of andere aanzienlijke goederen behoorden. Pas later, in de veertiende en vijftiende eeuw, verschenen boomgaarden bij boerderijen en kon ook de sterk

opkomende burgerij in de groeiende steden meer van fruit worden voorzien.

Langzaam maar zeker ontwikkelden zich in die tijd de nu nog duidelijk herkenbare fruitcentra te Zuid-Limburg, Gelderland (Overbetuwe en Bommelerwaard), Zeeland en in bijvoorbeeld Middelburg, Goes, Hulst, Breda, Utrecht en bij onze zuiderburen te Gent en Brugge. Boomgaarden in die tijd bevatten vaak een groot aantal fruitsoorten terwijl ze ook dienst deden voor het weiden van vee, vaak klein vee; vandaar namen als: fruitweide, varkens- en kalverenboomgaard.

De boomgaard van toen was een hoogstamboomgaard. Niet alle bomen in een boomgaard waren van dezelfde grootte of ouderdom. Als er bomen doodgingen of omwaaiden,

ontstonden er open plekken. Deze open plekken werden later waar met jonge bomen ingeplant (‘ingeboet’). De hoogstamboomgaard van weleer bestond derhalve uit zowel oude als jonge vruchtbomen.

De uitbreiding van het fruitteeltareaal, is pas goed op gang gekomen in de tweede helft van de 19e eeuw. Door de opkomst van de industrie ontstond er een markt voor een steeds

groter wordende groep mensen die geen fruit voor eigen gebruik teelde, terwijl bovendien de welvaart toenam. Ook vanwege de landbouwcrisis (1880-1890) ging men dikwijls over tot het planten van vruchtbomen omdat de landbouwproducten weinig opbrachten.

De spectaculairste groei van het fruitareaal heeft zich voltrokken in de vorige eeuw in de dertiger en veertiger jaren, tot uiteindelijk een maximum in 1950 werd bereikt.

De sterke ontwikkeling van de fruitteelt en de daarmee gepaard gaande areaaluitbreiding is in de 20e eeuw onder invloed van tal van factoren tot stand gekomen. De toepassing van

gewasbeschermingsmiddelen, het gebruik van kunstmest en de introductie van zwakke onderstammen bij appel en peer, maakten dat het opbrengstrisico van vroeger veel geringer werd.

Omdat vroeger de hoogstambomen laat in productie kwamen en opbrengstrisico’s moesten worden opgevangen, was het weiden van vee onvermijdelijk. Vanaf de dertiger en veertiger jaren werd dit anders; fruitteelt begon langzaam maar zeker minder op gemengde bedrijven voor te komen en in de plaats daarvan ontwikkelden zich gespecialiseerde fruitbedrijven. Nieuwe rassen werden geteeld, de verzorging van de bomen veranderde en

hoogstamboomgaarden veranderden geleidelijk tot laagstam of liever spillenboomgaarden. Spillen beschikken over één harttak met zijtakken en worden tegenwoordig niet veel hoger dan 2,5 tot 3 meter. Nu worden er vaak meer dan 3.000 bomen per hectare geplant, in de hoogstammentijd waren het er dikwijls minder dan 100. Het aanzien van de boomgaarden is dus sterk veranderd.

Goede en slechte tijden

De Nederlandse fruitteelt heeft in de vorige eeuw vele goede en slechte tijden gekend. Voor de zestiger tot en met negentiger jaren blijkt dit duidelijk uit de variatie in rentabiliteitscijfers. Slechte fruitprijzen in combinatie met te hoge productiekosten (vooral dure arbeid) dwongen veel fruittelers om hun bedrijf te beëindigen en een andere bron van inkomsten te zoeken. Dit laatste blijkt niet alleen uit het teruglopen van het areaal maar ook uit het aantal bedrijven waarop pit- en steenfruit werd geteeld. De laatste 10 jaar stabiliseert het totaal oppervlak

(3)

appel en peer in Nederland tussen de 16.000 en 17.000 ha. Hierbij neemt het aantal bedrijven af en het oppervlak per bedrijf toe.

Men dient hier niet de conclusie aan te verbinden dat ook de productie is teruggelopen. Deze had voor appels gedurende die gehele periode een omvang van meestal ruwweg 400-500 miljoen kilo per jaar, (extreme jaren buiten beschouwing gelaten), hetgeen betekent dat de productie per hectare in de laatste 25 jaar van de afgelopen eeuw sterk was toegenomen. Aan het einde van de vorige eeuw is er een nieuwe trend ingezet. Hierbij nam het aantal hectares voor de teelt van appels af en het aantal hectares met perenteelt toe. Mede door de komst van nieuwe rassen nam het aantal ton geproduceerde appels per hectare wat af, naar zo’n 36 tot 42 ton per hectare. Het areaal van de peren nam weliswaar toe, maar het aantal rassen nam af. Veruit de meeste hectares staan beplant met het ras Conference. Wellicht dat dit ook de toename verklaart van de toename van het aantal ton per hectare dat wordt bereikt bij de teelt van peren. De telers raken meer bedreven in het telen van dit ras en minder goed producerende rassen hebben moeten wijken.

De productie van peren is al opgelopen tot zo’n 30 tot 35 ton per hectare. Voor alle duidelijkheid, dit is een gemiddelde. De productie van een volgroeide boomgaard ligt aanzienlijk hoger (zie KWIN Fruitteelt).

De totale handelsproductie schommelt bij appels de laatste jaren tussen de 350 en 400 miljoen kilo per jaar en bij peer tussen de 200 en 250 miljoen kilo per jaar.

1.3 Onderstammen

Inleiding

Appelbomen staan in moderne productieboomgaarden niet op eigen wortel. Bij vegetatieve vermeerdering van een appelboom wordt in een vroeg stadium het gewenste ras geënt op een onderstam, met bijbehorend wortelstelsel, dit betreft een stammetje van een speciaal voor dit doel geselecteerd appelras. In de praktijk worden er verschillende onderstammen gebruikt. Ze behoren meestal tot de zogenaamde EM-serie of kortweg M-serie. De

allerbekendste en verreweg meest toegepaste onderstam is M9, zo’n 90 % binnen de M-serie. Reeds enkele jaren na enten, blijkt dat appelbomen op M9 klein blijven, rijk bloeien en relatief veel vruchten dragen van voldoende grootte. Dat is precies de reden waarom ze worden gebruikt. Immers leidt dit bij een groot aantal bomen per hectare tot hoge opbrengsten en kleine bomen zijn zeer praktisch bij oogst-, snoei- en andere

werkzaamheden. Er bestaan nog zwakkere onderstammen dan M9, dus onderstammen die een nog zwakkere groei tot gevolg hebben. M27 is in dit verband een bekend voorbeeld. Met name op hele rijke gronden met relatief sterke rassen wordt dit beperkt toegepast. M26 is een iets sterkere onderstam dan M9, maar deze komt in de praktijk niet veel voor.

Appelonderstammen worden vermeerderd in een moerbed. Een moerbed bestaat uit moerplanten (kort voor moederplanten) die horizontaal in de grond zijn gelegd. Op de horizontaal liggende stammetjes lopen in het voorjaar knoppen uit en daaruit groeien scheuten. Indien men aan de basis van deze scheuten bij het omhoog groeien aarde aanbrengt (=aanaarden) dan ontstaan aan deze basis vanzelf wortels. In de herfst kunnen de aardewallen worden losgetrokken en de bewortelde scheuten worden gerooid, deze kunnen nu zelfstandig doorgroeien als bewortelde jonge onderstammen. In het

daaropvolgende voorjaar kan dit hele proces weer worden herhaald.

Wat hierboven beschreven werd voor appel, geldt in grote lijnen ook voor peer. Met andere woorden, perenbomen blijven kleiner, bloeien rijker en zijn relatief productiever als ze niet op eigen wortel staan, maar in plaats daarvan op een onderstam. Bij peer wordt kwee als onderstam gebruikt.

Kwee is een ander plantengeslacht dan peer en als zodanig is het vrij bijzonder dat peer op kwee kan worden geënt. Het lukt trouwens ook niet altijd, sommige perenrassen zijn

(4)

probleem te omzeilen, wordt gebruik gemaakt van een tussenstam, dit is veelal Beurré Hardy omdat dit perenras altijd goed vergroeit met kwee. Op de tussenstam Beurré Hardy kan dan ieder gewenst ander perenras worden geënt.

Er worden tegenwoordig drie kwee onderstammen vrij veel toegepast: Kwee-MC, Kwee Adams en Kwee-MA. Kwee-MC wordt het meest gekweekt, dit is de zwakste groeier en met deze onderstam kunnen de hoogste opbrengsten worden behaald. Daarna kom Kwee Adams, deze heeft in de loop van de tijd de positie overgenomen van Kwee-MC, die nog maar heel beperkt wordt gebruikt. Kwee Adams is net iets sterker dan Kwee-MC geeft iets grovere peren, maar daarvoor wordt wel wat productiviteit ingeleverd. Kwee MA wordt in Nederland nog wel gekweekt maar dan met name geëxporteerd.

Groeiverzwakking

Uit paragraaf 2.3.1 is gebleken dat fruitbomen uit tenminste twee en vaak uit drie genetisch verschillen de delen bestaan. Het zal duidelijk zijn dat door die ongelijke delen alleen een evenwichtige groei en ontwikkeling zal plaatsvinden wanneer de verschillende delen zich aan elkaar aanpassen. Gebeurt dit niet of slechts onvolledig, dan zullen er

onverenigbaarheidverschijnselen optreden met uiteindelijk de kans dat de boom na kortere of langere tijd afsterft. Soms breekt een volwassen boom alsnog af op de plaats waar deze ooit is geënt.

Na een geslaagde aanpassing echter, zullen ent en onderstam en eventueel tussenstam elkaar blijven beïnvloeden. Deze beïnvloeding kan op velerlei gebied liggen, zoals bloem- en vruchtvorming, vruchtgrootte, vruchtkleur, pluktijdstip, ziektegevoeligheid en dergelijke. De belangrijkste beïnvloeding, waarvan in de fruitteelt wereldwijd gebruikt wordt gemaakt, is het afremmen van de groei van de ent. Vooral bij appel is naar de oorzaak van dit

verschijnsel veel onderzoek gedaan.

Er zijn verschillende oorzaken van deze groeiverzwakking. Ze houden verband met de anatomie; hormoonhuishouding; mineralen- en wateropname en een barrière in de entplaats. Hieronder zullen enkele van deze oorzaken worden besproken.

Bij nadere bestudering van de anatomie van diverse onderstammen bleek dat de bast/hout-verhouding van wortels van zwakgroeiende onderstammen hoog is, dat de houtvaten 5 tot 25 % smaller zijn en dat de hoeveelheid (levend) parenchym aanzienlijk hoger is. Hierdoor kunnen minder voedingsstoffen en water vanuit de bodem worden getransporteerd en parenchym legt blijkbaar beslag op een groot gedeelte van de geproduceerde assimilaten. De groei van de ent wordt hierdoor beperkt.

Voor wat betreft de fytohormonen blijkt dat het auxine IAA sneller wordt afgebroken dan bij sterke onderstammen het geval is. In het xyleemsap van zwakgroeiende onderstammen worden bovendien lagere gehalten gibberellinen en hogere gehalten abscissinezuur

aangetroffen. Hetgeen verklaart waarom de groei wordt afgezwakt. Auxinen en gibberellinen zijn in het algemeen hormonen die de groei kunnen bevorderen, terwijl abscissinezuur de groei veelal remt. Verder is het bekend dat bij appel en peer de bloemvorming toeneemt naarmate het gibberellinegehalte lager is. Een lager gibberellinegehalte verklaart dus zowel de groeiverzwakking als de rijkere bloei van zwakgroeiende onderstammen.

Tenslotte moet worden gewezen op de transportbarrière die aanwezig is op de entplaats. Het blijkt dat de entplaats een sterkere ‘zeefwerking’ heeft en dus meer in het xyleem opgeloste stoffen tegenhoudt naarmate de gebruikte onderstam zwakker is. Zo wordt bij M9 ‘slechts’ 10 % van alle opgeloste stoffen tegengehouden op de entplaats, terwijl dat bij de zwakkere M27 al 30 % is.

(5)

Productiviteit

Vanwege de groeiverzwakking vermeld in paragraaf 2.3.2 worden er nu 2500 tot 3500 bomen per hectare geplant. Ter vergelijking, in de hoogstammentijd werden er vaak nog geen 100 bomen per hectare geplant. Daar komt bij dat de huidige bomen vaak rijk bloeien en veel vrucht dragen van voldoende grootte. Het gevolg van deze moderne plantsystemen is dat er de eerste 10 jaar de opbrengsten per hectare veel hoger zijn dan vroeger.

Veelal wordt er zelfs al vanaf het eerste jaar na planten een eerste hoeveelheid geoogst. Vanaf het tweede jaar kan een appelboom al zo’n 10 kg appels dragen: dat levert bij 3.300 bomen per hectare dan een opbrengst van 33 ton per hectare. In vergelijking ook bij hoogstambomen leverde de bomen in het tweede jaar veelal maar 10 kg appels per boom, mede door een andere snoeiwijze, maar dat levert dan in totaal maximaal 1 ton appels per hectare. Bij het ouder worden van de boomgaard worden de verschillen tussen laag- en hoogstam kleiner. Vanaf een jaar of 10 is het verschil is het verschil in productiviteit veelal verdwenen, omdat een hoogstamboom wel 30 maal zoveel vruchten kan dragen vanaf die tijd.

Tegenwoordig worden perenbomen veelal opgekweekt in een V-hagen. Dat wil zeggen dat de bomen sterk worden teruggeknipt op de kwekerij zodat er zodat er bijvoorbeeld 3 of 4 takken uitschieten die vervolgens langs dragen worden opgekweekt tot ze de hoogte van het V-frame hebben bereikt. Met 3000 bomen per hectare kan op deze wijze in een V-haag met bijvoorbeeld ‘Conference’ hoge producties worden gegeven tot 57 ton per ha gemiddeld.

(6)

Arbeidsproductiviteit

De arbeidsproductiviteit is in de tuinbouw en dus ook in de fruitteelt een belangrijke

parameter. Mede omdat arbeid in Nederland relatief duur is dient efficiënt te worden gewerkt. De arbeidsproductiviteit kan voor de bedrijfstak fruitteelt het beste worden uitgedrukt in het aantal kg fruit dat per mensuur wordt geproduceerd. Er mag worden aangenomen dat in de hoogstammentijd dit minder dan 20 kg/mensuur was voor appel, terwijl dat nu meer dan 50 is. Verklaringen hiervoor zijn de volgende:

Vooral in de eerste 10 productiejaren wordt per hectare veel meer geproduceerd dan vroeger, terwijl voor een deel de hoeveelheid arbeid per hectare niet is gewijzigd. Wat dit laatste betreft kan men bijvoorbeeld denken aan grasmaaien, gewasbescherming uitvoeren en (kunst)mest strooien.

Het is zelfs de vraag of snoeien, vruchtdunning en oogsten per hectare heden ten dage meer arbeid vereisen dan vroeger: immers kleine bomen zijn nu eenmaal veel gemakkelijker, zonder ladder, te bewerken dan grote.

Zwakke onderstammen zijn van grote betekenis voor hoge productiviteit en arbeidsproductiviteit, dat is in deze paragraaf wel duidelijk geworden.

1.4 Enkele teeltmaatregelen

Wintersnoei

Snoei vindt veelal ’s winters plaats omdat de boom dan in rust is en omdat er dan tijd voor beschikbaar is. Fruitbomen worden onder andere gesnoeid om de gewenste boomvorm tot stand te brengen en om over een lengte van jaren een zo goed mogelijke kwaliteit te kunnen oogsten. Daarnaast worden met de snoei zieke en beschadigde delen van de boom

verwijderd. Vaak heeft snoei tot gevolg dat de productie lager is maar indien deskundig uitgevoerd, kan de kwaliteit van het fruit er door verbeteren. Vooral de vruchtmaat en ook de smaak neemt na snoei toe.

Het snoeien gebeurt met snoeischaren en zagen. Omdat het vele malen knippen met een snoeischaar veel tijd vergt en een grote belasting voor polsen en armen betekent, maakt men dikwijls gebruik van zogenaamde pneumatische snoeiapparatuur.

Met name de wintersnoei van jonge bomen brengt teveel productieverlies met zich mee. Daarom is men terughoudend in het snoeien van jonge bomen en worden daar met name takken meer gebogen tot een nagenoeg horizontale stand. Dit heeft ook als doel om de bloemknopvorming en de vroegheid van de productie te verbeteren. Om de kwaliteit, met name in de vorm van grootte en vruchtkleur te beïnvloeden wordt eventueel zomersnoei toegepast, dit betreft met name het uitdunnen van de eenjarige scheuten.

Nachtvorstbestrijding

Elk voorjaar breekt voor de fruittelers een spannende tijd aan, namelijk als de bomen in bloei komen of staan en er nachtvorstgevaar dreigt. Vooral in volle bloei dreigt het grootste

gevaar, dan kan enkele graden vorst een groot gedeelte van de bloemknoppen en op termijn de oogst vernietigen. Toch kan er preventief veel tegen nachtvorst worden gedaan.

Een maatregel die zeer effectief is en in de praktijk veel wordt toegepast, is het zogenaamde beregenen tijdens de nachtvorst. De gehele boom en ook de bloesem wordt dan bedekt door een dikke laag ijs. Bij de vorming van dit ijs komt stollingswarmte vrij en de bloesems worden door het ijs van de koude buitenlucht afgesloten. Het gevolg is dat de vorst geen

(7)

totdat de vorst voorbij is, want anders vindt het omgekeerde proces plaats en bevriezen de bloemen alsnog.

Het is bij beregenen ook van belang dat het water na afloop goed weg kan, omdat er anders beschadiging van het wortelgestel plaats kan vinden. Dit treedt op als de wortels te lang in het water staan.

Als er niet beregend is en de vorst niet al te streng is geweest, kan het gebeuren dat het vruchtbeginsel nog geheel in tact is terwijl de zaadknopjes daarbinnen beschadigd zijn. Vooral peren kunnen dan toch dikwijls nog zonder zaad uitgroeien indien men ze direct na de nachtvorst bespuit met het natuurlijke plantenhormoon gibberelline. De uitgegroeide peren blijven dan veelal slank, de zogenoemde flesseperen, en krijgen geen mooi rond buikje, maar de oogst is gered en dat is het belangrijkste. Bij appels krijg je veelal scheve vruchten na een dergelijke vorst, de ene kant van de appel groeit dan normaal uit terwijl de kant met de beschadigde zaadknopjes wat achter blijft.

Bevordering van bestuiving en bevruchting

Bij de meeste appel- en perenrassen treedt na zelfbestuiving geen of onvoldoende

bevruchting op en zo blijft het aantal vruchten dan beperkt of geheel achterwege. Daarom treft men in een boomgaard vrijwel nooit één ras maar vrijwel altijd twee of meer rassen aan. Vaak is er sprake van een zogenaamd hoofdras, het belangrijkste ras dat men wenst te telen, en van één of twee bestuiver-rassen. De bestuiver-rassen zorgen ervoor dat het hoofdras over geschikt stuifmeel kan beschikken voor de bevruchting. Voor de bestuiver-rassen worden zowel appelbestuiver-rassen als sierappels gebruikt. Bij een bestuiver in de vorm van een ander productieras moet ook voor dat ras optimaal worden bestoven om voldoende vrucht te kunnen dragen. Dit laatste kan geschieden door stuifmeel afkomstig van het hoofdras of door stuifmeel afkomstig van een ander bestuiverras. Voor de aanleg van een boomgaard dient altijd eerst een goede rassencombinatie te worden bepaald, want lang niet alle rassen passen qua bestuiving bij elkaar. Meer informatie hierover kan worden

geraadpleegd in de rassenlijst van grootfruit.

De kans op voldoende bevruchting is het grootst indien in de boomgaard niet alleen goede maar ook voldoende, minimaal 10 % van het totaal aantal bomen, bestuivers aanwezig zijn. Verder kan de stuifmeel in de boomgaard worden gestimuleerd door het kunstmatig maken van wind om de windbestuiving te bevorderen en door het plaatsen van bijenvolken om de insectenbestuiving te bevorderen. Dit laatste wordt in de praktijk veel toegepast.

Bloem- en vruchtdunning

Vaak komt het voor dat een boomgaard te rijk bloeit en dat er teveel vruchten worden gevormd. Voor een fruitteler is ook dit onaanvaardbaar, omdat zich dan met name de volgende problemen voordoen:

Ten eerste is bij de aanwezigheid van een groot aantal vruchten de concurrentie tussen de vruchten onderling sterk en dit gaat ten koste van de vruchtgrootte, de vruchtkleur en de vruchtsmaak. Uiteraard betekent dit een slechte kwaliteit, was een lage prijs tot gevolg heeft. Ten tweede zijn veel appel- en perenrassen enigszins beurtjaargevoelig. Dit wil zeggen dat een jaar van hoge productie (=draagjaar) gevolgd wordt door een jaar van lage productie (=beurtjaar). Dit is ongewenst, omdat op deze wijze jaarlijks geen redelijk constante

productie optreedt en ook de kwaliteit een sterke schommeling ondergaat. In een beurtjaar kan bijvoorbeeld de vegetatieve groei erg uit de hand lopen.

Het zal duidelijk zijn dat in een draagjaar maatregelen dienen te worden getroffen om te voorkomen dat het jaar erna een beurtjaar zal zijn. Met kan hierbij denken aan bloemdunning of in een later stadium aan vruchtdunning.

(8)

Bij appels wordt met name vruchtdunning toegepast. Bij peer wordt ook wel bloemdunning toegepast.

Beide kan zowel chemische als handmatig. De aantal chemische middelen om toe te passen is vooral door toelatingsbeleid voortdurend aan verandering onderhevig. Daarom wordt er naar gestreefd om dit in de toekomst te omzeilen. Handdunning kost erg veel arbeid, maar heeft als voordeel dat de dunning zeer nauwkeurig kan worden uitgevoerd en ook dat met de vruchten die worden verwijderd zelf kan selecteren, chemische middelen dunnen min of meer aselectief. Bij de handmatige selectie van de te verwijderen vruchten komen natuurlijk vooral beschadigde, denk aan hagel- of insectenschade, verruwde, scheve, of te kleine vruchten in aanmerking. Deze selectie leidt dan tot extra kwaliteitsverbetering.

Bevordering van de vruchtgroei en vruchtkleur

Vruchten moeten voldoende goed uitgroeien. Er bestaat een optimale maat waar het beste voor wordt betaald. Een fruitteler is erbij gebaat om zoveel mogelijk vruchten binnen die maatsortering te telen. Het gaat met name om de sortering 70-80 mm doorsnee bij appel en peer. Dit is de sortering die het meest gewenst is door de consument en daarom het meeste opbrengt.

Er zijn vele maatregelen te bedenken met behulp waarvan de vruchtgroei gestimuleerd kan worden. In paragraaf is reeds vermindering van de concurrentie tussen de vruchten

onderling genoemd, door middel van vruchtdunning. Daarnaast is de concurrentie tussen de vruchten en takken genoemd door middel van de verlaging van de productiviteit door

wintersnoei. Uiteraard is een optimale water- en meststoffenvoorziening van groot belang. Maar ook een goede gewasbescherming vanwege de noodzakelijke aanwezigheid van gezond en goed functioneel blad.

Bij de aanleg van een boomgaard moet er rekening mee houden dat de bomen niet op een te geringe afstand van elkaar worden geplant. Indien dit wel gebeurt, zullen de bomen elkaar later te sterk gaan beconcurreren (o.a. elkaar te sterk beschaduwen) wat ten koste gaat van de de blosvorming en de bloemknopvorming, ofwel het aantal vruchten in het volgende groeijaar.

Zomersnoei en buigen

Er zijn verschillende redenen waarom in de praktijk zomersnoei wordt toegepast. De belangrijkste zijn bevordering van vruchtkleur en beperking van de groei van de boom. Bevordering van de vruchtkleur laat zich verklaren uit het feit dat door de snoei een te veel aan blad wordt verwijderd en daarmee het beschaduwen van de vruchten afneemt.

Onderzoek heeft uitgewezen dat voor blosvorming van de vrucht direct zonlicht op de vruchtschil is vereist. Bij de aanwezigheid van veel blad kan het aan zonlicht direct op de appel ontbreken. Van dit fenomeen wordt ook gebruik gemaakt om appels te maken met een tekst of merk erop. Met het afplakken van de kant van de appel die in het zonlicht hangt kan door afwisselend zwarte en doorzichtige stukken gespeeld worden met de te verkrijgen kleur van de appel.

In moderne jonge boomgaarden worden takken en scheuten uitgebogen. Bij appelbomen worden de onderste takken min of meer in horizontale positie gebracht en de hogere sterk naar beneden gebogen. Een belangrijke reden hiervoor is dat op deze wijze een

kegelvormige spilleboom ontstaat en dit is uit het oogpunt van de lichthuishouding gunstig. Ook dient nog te worden vermeld dat onderzoek bij appel en peer het volgende heeft uitgewezen. Naarmate takken sterker naar beneden worden gebogen, neemt de

bloemvorming en productie toe en neemt de groei van takken af. Dat is precies wat men beoogd. Als er echter te ver wordt doorgebogen en de top van de tak zich lager bevindt dan de een gedeelte van de tak, dan zullen de knoppen bovenop deze kattenrug zich juist weer wel tot zijtakken ontwikkelen.

(9)

Soms kan het gebeuren dat jonge boompjes zo veel vruchten dragen dat de onderste takken dreigen te breken of dat de vruchten te laag boven de grond gaan hangen. In dat geval moeten de betreffende takken worden opgebonden om kwaliteitsverlies te voorkomen. Tegenwoordig wordt vaak juk geplaatst waarop de onderste takken rusten.

Bemesting, beregening, irrigatie en fertigatie

Bemesting vindt plaats door organische- of anorganische mest in de boomgaard te

verspreiden. Vaak is het het beste de verspreiding te beperken tot de onbegroeide strook, de zwartstrook, onder de bomen, omdat de grasbanen lang niet altijd van de bemesting hoeven te profiteren.

Nog nauwkeuriger kan men meststoffen en ook water toedienen wanneer men een druppelbevloeiingssysteem ter beschikking heeft. Onder de bomen liggen dan kunststof slangen die van druppelaars zijn voorzien. Meestal heeft elke boom dan een druppelaar ter beschikking. Men spreekt van fertigatie als niet alleen water maar ook meststof(fen), via dit systeem, vanuit een centraal punt worden toegediend. Het woord fertigatie is ontstaan uit een samenvoeging van ‘fertilizer’ (kunstmest) en ‘irrigation’(irrigatie). Het fertigatiesysteem heeft als groot voordeel dat er zeer efficiënt en effectief met water en meststoffen wordt omgegaan. Bij goed gebruik treden nauwelijks of geen verliezen op. Ervaringen in de praktijk wijzen uit dat vooral in jonge boomgaarden de productie en kwaliteit als gevolg van fertigatie sterk toenemen.

Bij beregening gaat natuurlijk veel water en daarmee ook veel energie verloren met bijvoorbeeld aan het pompen van water. Slechts een beperkt deel van het totaal is ten gunste van de boom. Toch heeft een beregeningsinstallatie ook een zeer groot voordeel dat bij een druppelirrigatiesysteem ontbreekt. In het voorjaar kan men tijdens nachtvorst de bloesems beschermen. Soms komt het voor dat een fruitteler zowel over

beregeningsysteem als over druppelbevloeiingssysteem beschikt. Dat vraagt echter wel een hoge investering. Met name in gebieden waar het water te brak is en het blad daardoor teveel beschadigd bij veelvuldig overlangs beregenen is het zinvol om beide systemen naast elkaar te hebben.

Bestrijding van ziekten en plagen

Ziekten worden veroorzaakt door virussen, bacteriën en schimmel of nog kleinere varianten van deze micro-organismen. Daarnaast kunnen ziekten fysiologisch van aard zijn. Onder plagen verstaan we aantastingen door dierlijke organismen zoals aaltjes, mijten, insecten, vogels en zoogdieren. Zowel ziekten als plagen kunnen de kwaliteit van fruit sterk aantasten en de productie in meer of minder mate verloren doen gaan. Het is dan ook duidelijk dat het telen van fruit zonder bestrijding van ziekten en plagen op commerciële wijze onmogelijk is. Vroeger vond bestrijding bijna alleen met behulp van chemische middelen en/of mechanisch plaats. Tegenwoordig is de geïntegreerde gewasbescherming in de fruitteelt de standaard geworden. Geïntegreerde bestrijding houdt in dat voor een deel biologische, mechanische of ander vormen de chemische bestrijding heeft vervangen. Ook wordt er door gebruik te maken schadedrempels, signalering en voorspellingsystemen doelgerichter gebruik gemaakt van chemische middelen.

Oogsten, transporteren, sorteren en verzorgen van de afzet

De oogsttijd is voor de fruittelers de drukste tijd van het jaar. Veel tijdelijke krachten worden aangetrokken om in de periode augustus tot en met oktober al het fruit op tijd te kunnen oogsten. Het plukken geschied vaak direct in kratjes die op plukkarretjes staan als het gaat om zachtfruit. Bij hardfruit wordt steeds meer gebruik gemaakt van grote voorraadkisten op pluktreintjes of middels pluk-o-track of ander meer geautomatiseerde methoden. Het fruit dient met grote zorg behandeld te worden omdat anders kwaliteitsverlies optreedt.

Nadat de kratjes of voorraadkisten vol zijn, worden deze zo snel mogelijk naar de koelruimte getransporteerd om op de juiste temperatuur bewaard te worden. Bij zachtfruit wordt het fruit

(10)

al gesorteerd tijdens de oogst op maat en kwaliteit. Bij hardfruit wordt dit alleen in het extreme gedaan. Fruit dat niet te bewaren is komt niet in de kist en de rest wel.

Tegenwoordig wordt het fruit wel steeds vaker gesorteerd nog voor het in de koelcellen gaat, een order van een eindafnemer is namelijk gemakkelijker te verwerken op het moment dat van een partij precies bekend is welke maat en welke kwaliteit het bevat. Sommige fruittelers sorteren nog met eigen personeel, anderen besteden dit uit aan the Greenery of

Fruitmasters of een van de andere partijen in de fruithandel.

Veel fruit wordt via the Greenery of Fruitmasters afgezet. Sommige telers verkopen hun fruit ‘op het hout’. Dit betekent dat reeds ver voor de oogst het fruit aan een zogenoemde

fruitpachter wordt verkocht. De teler draagt dan doorgaans alleen nog maar

verantwoordelijkheid voor het product tot en met de oogst. Het sorteren, verpakken, koelen, transporteren en verkopen geschiedt door de koper die ook de betreffende kosten draagt. Fruit wordt veelal getransporteerd middels gekoeld transport om de kwaliteit beter te kunnen waarborgen.

In Nederland bestaat ook nog steeds huisverkoop al afzetwijze. Hiermee bespaart de teler zich een aantal kosten, als hij het daarbij ook nog zelf laat oogsten bespaart hij de meeste kosten op jaarbasis. Als hij het zelf verkoopt vanuit de schuur of een kraam heeft hij juist extra arbeid. Met name bij kersen zijn er bedrijven die nagenoeg hun hele oogst aan huis verkopen. Bedrijven die aan huis verkopen hebben vaak een ruimer assortiment om aan verschillende wensen van de consument te voldoen. Soms zie je zelfs dat het uitgebreid tot een volledige groente en fruit of streekproductenwinkel.

1.5 Fruit en gezondheid

Het Voedingscentrum adviseert elke dag ten minste 200 gram fruit te eten en daarbij volop te variëren. Variatie is belangrijk omdat er grote verschillen zijn in de samenstelling van fruit. Door verschillende soorten fruit te eten, krijgt het lichaam ook verschillende bioactieve stoffen binnen.

Effect op de gezondheid

Het eten van voldoende fruit, samen met voldoende groente, is belangrijk om voldoende vitamines, mineralen en voedingsvezels binnen te krijgen. Bovendien verkleint het eten van voldoende fruit de kans op chronische ziekten, zoals hart- en vaatziekten en bepaalde vormen van kanker. Verder is aangetoond dat het eten van voldoende groente en fruit de bloeddruk verbetert en de stoelgang vergemakkelijkt. Ook wordt mogelijk de kans op bepaalde oogziekten (staar, macula-degeneratie) en aandoeningen aan de luchtwegen (COPD) kleiner. Tot slot helpt fruit eten om op gewicht te blijven. Fruit bevat namelijk relatief weinig calorieën, maar wel veel voedingsvezels, en geeft daardoor een voldaan gevoel.

Het liefst vers

Het is nog niet helemaal duidelijk waarom fruit de kans op ziekten verkleint. Het is niet bekend welke stoffen daarbij een belangrijke rol spelen. Waarschijnlijk gaat het om een combinatie van stoffen, maar welke is niet duidelijk. Om die reden kan een vitaminepil fruit niet vervangen.

Verder heeft vers fruit de voorkeur. Vruchtensappen die van nature vitamine C en foliumzuur bevatten, kunnen als variant op vers fruit worden gebruikt. Wel zitten er minder

voedingsvezels in. Daarom adviseert het Voedingscentrum hooguit één stuk fruit per dag te vervangen door sap.

(11)

Tabel 1.5.1 Samenstelling van vruchten per 100 g vruchtvlees (uit Watt en Merill, Composition of Foods)

Appel Peer Pruim Kers Abrikoos Perzik

Calorieën 56 61 48-75 60-80 51-54 38 Eiwitten (g) 0.2 0.3-0.7 0.5-0.8 0.9-1.0 0.8-1.0 0.6-1.4 Vetten (g) 0.6 0.1-0.4 0.1-0.2 1.2-1.3 1.0 0.1 Suikers/Koolhydraten(g) 14 10-15 8-20 8-18 12-13 8-17 Water (%) 85 83-84 79-87 80-86 85-86 89 Vitaminen A (IE*) 90 20 250-300 110-1000 2700 1300-1700 B1 (mg) 0.03 0.02 0.3-0.8 0.05-0.065 0.06-0.3 0.2 B2 (mg) 0.02 0.04 0.3 0.016-0.065 0.05-0.3 0.5 C (mg) 7-9 4-6 4-6 4-11 5-10 7-37 PP Niacine (mg) 0.1 0.1-0.2 0.5-1.0 0.2-0.5 0.7-0.8 0.6-1.0 E 0.59 0.5 0.61 0.13 - -Mineralen Ca 4-7 8-11 12-18 8-19 4-16 4-9 K 110-130 130-150 170-300 200-250 270-320 160-300 Na 1-3 2-3 1-2 - 2.0-5.0 1-6 P 10-12 11-13 17-23 21-31 20-24 19-24 Cl - 1 - - 2 -Fe 0.2-0.3 0.2-0.3 0.4 0.4 0.4-0.7 0.4 S 6 5 5 - 6 6 Mg 6 7 8 12 9-11 9-10 Zn - 0.1 0.1 - 0.04-0.1 0.1 Cu - 0.06 0.1 0.14 0.06-0.7 0.06 Mn - - 0.1 - 0.5 0.1

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

01OE 28 Wellantcollege Gouda VMBO Ronsseweg 555 2803 ZK Gouda voldoende voldoende van 1 jaar gegevens - -. 01OE 30 Wellantcollege Alphen a/d Rijn VMBO Kalkovenweg 62 2401 LK

Voor complexere ketens is het dus van belang dat meer- dere uit te voeren audits in samenhang bekeken worden om daarmee een oordeel over de totale keten te kunnen geven.. Zie ook

Hierbij speelt natuurlijk de vraag in hoeverre individuen nog in staat zijn om vooraf ‘explicit and informed consent’ te geven wanneer zij hun data afstaan: het is immers niet

Bar Association, die eind augustus haar tweejaarlijkse conferentie in Tokio hield, had ik de gelegenheid met deze partij in contact te treden en met enige

Er zit hetzelfde gasmengsel in als in de buis die voor het reinigen van plakken silicium gebruikt wordt. 2p 19 † Leg aan de hand van de werking van het fluorescentiepoeder uit of

Er zijn nogal wat studenten die een voorbeeld geven van een functie die niet analytisch is, maar ook niet goed gedefinieerd.. De voorbeelden die op die manier bekomen worden

Het CVZ concludeert dat op basis van de resultaten van de literatuursearch betreffende de effectiviteit van Deep Brain Stimulation bij de indicaties therapieresistente OCS, depressie

De Combinatie heeft in haar plan van aanpak opgenomen dat de uitvoer van het werk rond bomen zal gebeuren volgens de richtlijnen van het Norminstituut Bomen.. De Combinatie