• No results found

Boorgaten in de miocene bivalve Astarte anus uit Langenboom

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Boorgaten in de miocene bivalve Astarte anus uit Langenboom"

Copied!
2
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

AFZETTINGEN WTKG 32(3),2011 62

Boorgaten

in de miocene bivalve Astarte

anus

uit

Langenboom

Adiël+A.

Klompmaker

¹

Astarteanusheeftgrove, concentrischeribben waardoor de

soortheel herkenbaar is. Deze ribbenhebben

waarschijnlijk

geholpen bij

stabilisatievanhet sediment

(Vermeij, 1993)

zodat deze

ondiep gravende

soortminder snelaanhet

op-pervlak

kwamte

liggen

door het

wegspoelen

vansediment

in

vergelijking

meteen

gladde

soortals alle

karakteristie-kenvan dezetwee soorten verder

gelijk zijn.

Dit

golven-de karakter vanA. anus is veel minder sterk aande

bin-nenzijde

vande

schelp,

waardoor de

golven

dus echteen

plaatselijke verdikking zijn

vande

schelp.

Ditzou een

ef-fect kunnen hebben

ophet

boorgatpercentage

enhet

kie-zenvande

positie

voor

boorgaten

door roofslakken.

Nog

eenredenom dezesoorteensnaderte

bekijken

is datzo

goed

als alle

pliocene

bivalvenvan

Langenboom

al

onder-zocht

zijn

op

boorgaten (Klompmaker, 2009),

maar deze miocenesoort

nogniet.

IndividuenvanAstarteanus

zijn zeldzaam,

al

zijn

zeop

een

goede dag

weltevinden omdatze erzokenmerkend uit zien

vanwegehun

beribbing,

maarook omdatze meest-al zo’n

1,5-2,0

cmgroot

zijn.

Omeenvoorbeeldte

geven vande zeldzaamheidvanA. anus: ineenmonstervan8826 bivalven

(kapotte

ook

meegerekend)

uit 2007 direct

ge-nomennadat het

spuiten afgelopen

wasrond 5uur,waren slechts 3

exemplaren

tebekennen.

Oftewel,

0,03

procent!

Tezamenmetde collectie van

Oerlij

dmuseum De

Groe-nePoort in Boxtel kondener128

exemplaren bijeen

wor-den

gebracht

omte

kijken

ofAstarteanus nu

populair

was

Astarteanus.

Mollusken uit

Langenboom

waren lekkere

hapjes,

maar

niet zonder

slag

ofstoot.Ermoestwelvoor

gewerkt

wor-den! De

bewijzen

zienwenog steedsterugin de

miljoe-nen

jaren

oude

schelpen.

Eerder onderzoek liet zien datca. 20procentvande

pliocene

bivalveneen

boorgaatje heeft,

voornamelijk gemaakt

door slakkenvandenaticidenfamilie

(Klompmaker, 2009). Bij

de

berekening

hiervan is

rekening

gehouden

methetfeitdat bivalventwee

kleppen

hebben. Eén

compleet gaatje

is dus

nodig

pertwee

kleppen

om

fa-taalte

zijn

voorde bivalve. Ditpercentageiseen

benade-ring

voorde

gehele

molluskenfaunauit

Langenboom

om-dat de andere bekendemollusken,

gastropoden

en

scapho-poden,

relatief

weinig

voorkomen. Ook in

gastropoden

en

(miocene) scaphopoden

zijn

deze

boorgaten overigens

te

ontdekken

(Klompmaker,

2009,

2011).

Vooreen

beknopt

overzichtvan alle fossielen uit

Langenboom

zie

Klomp-makeren

Wijnker (2010).

Eén bivalve uit

Langenboom

zouikergraag willen

uitlich-tenin dit stuk: Astarteanus.Dezesoortis de

enige

bivalve uit het Laat Mioceenvan

Langenboom volgens Wijnker

et

al.

(2008)

enkomt alleenvoor in de

molluskenrijke laag

op15meter

diepte.

Frank

Wesselingh (Naturalis)

vertelde

mij

eens dat dezesoortalleen in het Mioceen voorkwam

in andere

vindplaatsen,

endus is de conclusie dat de

Lan-genboomse

A.anus eenmiocenesoortiseen

logische.

Bo-vendien is de kleurvanA.anusdonkerder dan dievan

an-dere bivalvenen

zijn

veel individuen vaak flink

afgesleten.

Aangeboordeindividuen van

A-E(MAB k.4605-4609) zijnsuccesvolaangeboord, terwijlF-G(MAB k.4610-4611)incomplete boorgatenlaten zien.

H(MAB k.4612)iseenindividu waarop deboorgatenvanA-Ggeplot zijn.Zwart betekent eencompleet boorgat,wit iseenincompleet

(2)

AFZETTINGEN WTKG 32(3),2011 63

of niet

bij

de borende roofslakken. In totaal

zijn

er zeven

exemplaren gevonden

meteen

cirkelvormig boorgat (zie

figuur),

waarvan er twee

incompleet

waren

(het boorgat

penetreerde

de

schelp niet).

De diametervandeze

boor-gatenvarieertvan

1,1-2,6

mm.

Kijken

wekritischnaarde

morfologie

vande

boorgaten

zelf dan

zijn

zevooral

gemaakt

door naticiden. Demeeste

boor-gatenhebben

namelijk

een

parabolische

vormin dwars-doorsnedeenvertonen een soortvan

afronding

van het

boorgat

aande

buitenzijde

vande

schelp,

kenmerkenvan

een

naticide-boorgat (Kowalewski, 2004).

Ook degrootte komtovereenmetde

typische

groottevan

naticiden-boor-gaten

(0,8-8,0

mm,zie

Kowalewski,

1993).

Welke natici-de heeft het

gedaan?

Daar is

moeilijk

antwoord op te

ge-venomdater van

Langenboom

geenmiocene

gastropoden

bekend

zijn

in

tegenstelling

tot de

pliocene

gastropoden.

Wel kunnenwe een

kijkje

nemen

bij

de vondsten uit het

Laat Mioceenvan

Liessel,

zo’n 32 kilometerten zuiden

van

Langenboom.

In het boek vanNoud Peters

(2009:

p.

104)

staat telezen datNaticasp.een

belangrijk

onderdeel

vande

gastropodenfauna

is. Met andere woorden: Natica

sp. zou het merendeelvan de

boorgaten

in Astarteanus veroorzaakt kunnen hebben.

Het percentagevan

complete

boorgaten

is

3,9

procent

(5/128

x

100). Corrigeer je

voor het feit dateenbivalve

uittwee

kleppen bestaat,

dan is

7,8

procentvan de

bival-venslachtoffer

geworden

vanborende

gastropoden.

Is dat veel of is dat

weinig?

Wie hetweetmaghetzeggen,want

wehebbengeenandere miocenebivalvenuit

Langenboom

als

vergelijkingsmateriaal.

Viervande

vijf complete boorgaten zijn

tevindentussen

de

ribben, terwijl

de laatste opeen

gereduceerde

ribtezien is

bij

de randvande

schelp.

Detwee

incomplete boorgaten

zitten beide op de tweede rib

gerekend

vanaf de ventrale

zijde.

Deze rib istevensdegrootste.Het

lijkt

erdus op dat de

complete boorgaten

vooraltussen de ribben

gepositio-neerd

zijn.

Gaan de

gastopoden

opribben

boren,

dan kan

hetzomaarmis

gaan.Ribben kunnen duseen

goede

be-scherming

vormentegenborende

gastropoden,

ook al

zijn

zedaar niet voorontwikkeld. Als de

gastropoden

echter slim

zijn,

borenze

altijd

tussende

ribben,

ietswat

duide-lijk

niet

altijd

het

geval

is. Om betere conclusiestekunnen

trekken,

zullen echtermeer

exemplaren

vanAstarteanus

met

boorgaten

bovenwater moetenkomen.

Al metal levert deze voorstudie

enige aanwijzingen

op,

maarnog geen uitsluitsels. Idealiter heb

je

twee soortenvan

hetzelfde

geslacht

dieevengroot

zijn

endezelfde

levens-wijze hadden,

maarsterk verschillen in demate van

be-ribbing.

Hoe effectiefribben dan

zijn

tegen

boorgatpreda-tie kun

je

dante weten komen

kijkend

naarde

predatie-percentagesendepercentages

incomplete boorgaten

van beidesoorten,maarook doorte

kijken

naarhoeveel

boor-gatentussende ribben zitten. Hiervoor

zijn hoge

aantallen

individuenvanbeidesoorten

nodig:

honderdenzoniet

dui-zenden. Met andere woorden:eris noggenoeg werkaante

winkel. Inmiddels iseen

diepgravender

onderzoekgestart.

Erkenningen

Bij

deze wil ik

graagde

volgende

mensenbedankenom

uiteenlopende

redenen: Frank

Wesselingh (Naturalis),

René

Fraaije (Oerlijdmuseum

De Groene

Poort),

Patricia

Kelley

(University

of North Carolina

Wilmington, V.S.)

enMartin

Zuschin

(University

of

Vienna, Oostenrijk).

Referenties

Klompmaker,

A.A. 2009.

Taphonomic

biasondrill-hole

predation

intensities and

paleoecology

of Pliocene

mol-lusks from

Langenboom (Mill),

The Netherlands.

PA-LAIOS 24

(11):

772-779.

Klompmaker,

A.A. 2011.

Drilling

and

crushing predation

on

scaphopods

from the Miocene of the Netherlands. Lethaia

(early

online

view).

Klompmaker,

A.A. en

Wijnker,

E. 2010.

Langenboom

(Mill, Noord-Brabant):

een fantastische

vindplaats

voorPlio-enMiocene fossielen. Gea 43

(4):

112-118.

Kowalewski,

M. 1993.

Morphometric analysis

of

preda-tory

drillholes.

Palaeogeography,

Palaeoclimatology,

Palaeoecology

102: 69-88.

Kowalewski,

M. 2004. Drill holes

produced by

the

preda-tory gastropod

Nucella lamellosa

(Muricidae):

Paleo-biological

and

ecological implications.

Journal

ofMol-luscan Studies 70: 359-370.

Peters, N. 2009. Brabanttussen walvissenen

mastodon-ten.Fossielen uitLiessel.Nationaal Beiaard-en

Na-tuurmuseum and

Oertijdmuseum

De GroenePoort,

Boxtel. 110 p.

Vermeij,

G.J. 1993. A natural

history

of shells. Princeton

University

Press, Princeton,New

Jersey,

V.S.

207p.

Wijnker, E.,

Bor,

T.J., Wesselingh,

F.P., Munsterman, D.K.,

Brinkhuis,

H.,

Burger,

A.W.,

Vonhof,

H.B., Post, K.,

Hoedemaekers, K.,

Janse,A.C. en

Taverne,

N. 2008.

Neogene

stratigraphy

of the

Langenboom

locality

(Noord-Brabant,

the

Netherlands).

Netherlands

Jour-nal

of

Geosciences 87:165-180.

'AdiëlA. Klompmaker, Department of Geology,

Kent State

University,

221

McGilvrey

Hall, Kent, Ohio44242, V.S.,

e-mail:

adielklompmaker@gmail.

com,

websites:

www.adielklompmaker.com

enwww.kennislink. nl/aarde-en-klimaat

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

I used survey questionnaires to find out the levels of contraceptive awareness and knowledge among students in the Polytechnic, their primary sources of contraceptive information,

4 We aimed to develop a simple and cheap mycobacterial transport medium and then to compare the bacteriologic yield and time to positive culture achieved with direct

The conclusion to be drawn after considering all the results from the questionnaire is that there is a direct link between motivation, commitment and productivity based

Parent companies have control over the production, technology and marketing activities of South African automobile manufacturers (Black, 2000: 405)... The portfolio provides

Comparison of the relative growth rates (RGR) of Chilo partellus (Cp), Busseola fusca (Bf) and Sesamia calamistis (Sc) larvae as single- species (a) and between borer species

3(a)–(d) indicates that the values h for all studied binary mixtures increases as concentration of the IL in acetophenone increase due to the strong coulombic interactions between

The study did this by determining the SMME risk perspective, identifying the informal risk management practices in use, comparing the aforementioned process to

This study reflects on these sustainability outlooks from a planning perspective, addressing the research question: ‘What challenges and potentials do South Africa’s