• No results found

De combinatie werk, huishouden en kinderen. Een onderzoek naar de attitudes en tijdsbesteding van vier generaties meewerkende vrouwen - Downloaden Download PDF

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De combinatie werk, huishouden en kinderen. Een onderzoek naar de attitudes en tijdsbesteding van vier generaties meewerkende vrouwen - Downloaden Download PDF"

Copied!
14
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De combinatie werk, huishouden en kinderen

Een onderzoek naar de attitudes en tijdsbesteding van vier

generaties meewerkende vrouwen

1

Nederland kent al lange tijd In verschillende vormen meewerkende echtgenotes. Zij hebben sinds men­ senheugenis kinderen en werk gecombineerd. Dit maakt het mogelijk om verschillen in de tijd van mee­ werkende vrouwen in attitudes ten aanzien van werk, huishouden en kinderen en hun tijdsbesteding te onderzoeken. In dit onderzoek wordt getracht deze generationele verschillen, alsmede de tijdsbesteding van hun partners, met behulp van de generatie-theorie van Becker (1985a; 1985b; 1992) te verklaren. Zo wordt ondermeer verwacht dat naarmate vrouwen later geboren zijn (a) het meewerken minder vanzelf­ sprekend wordt, (b) zij minder tijd aan het huishouden en kinderverzorging besteden, terwijl hun partners meer huishoudelijke taken en kinderverzorging op zich nemen, en (c) zich minder verantwoordelijk voor huishouden en kinderen voelen. Voor de toetsing van de hypothesen zijn 72 meewerkende vrouwen, ge­ boren tussen 1911 en 1962, van zelfstandige drogisterijen in Nederland geïnterviewd. In dit artikel wor­ den de resultaten van deze interviews weergegeven.

Inleiding

Steeds meer vrouwen met (kleine) kinderen ver­ richten betaalde arbeid (Brouns & Schokker, 1990; Cornclis & Hinderink, 1989; Hooghiem- stra & Niphuis-Nell, 1993; Niphuis-Nell, 1992). De groeiende arbeidsparticipatie van vrouwen met kleine kinderen wordt veelal verklaard door de toename in opleidingsniveau (Sanders, 1992; Sanders & Becker, 1996). Van vrouwen met kleine kinderen - jongste tussen nul en drie jaar - is een kwart actief op de arbeidsmarkt en van vrouwen met wat oudere kinderen - jongste tussen vier en twaalf jaar - een derde (CBS,

1992). Vanuit verschillende disciplines wordt onderzoek verricht naar werkende vrouwen met (kleine) kinderen. Veelal staan de vragen, 'hoe combineren zij werk, huishouden en kinderen en met welke problemen, zowel op de arbeids­ markt als thuis, hebben zij te maken?' centraal.

Hierbij wordt aangenomen dat deze vragen al­ leen relevant zijn voor de huidige generatie

vrouwen. Vrouwen van eerdere generaties zou­ den, doordat zij massaal en totaal voor het moe­ derschap kozen, deze problemen niet kennen. Maar meewerkende echtgenoten combineren al sinds jaar en dag werk, huishouden en kinderen. Toch is de vraag hoe zij vroeger en nu werk, huishouden en kinderen combineren zelden on­ derwerp van onderzoek2. Meijer, Braaksma en Van Uxem (1984) merken dan ook terecht op dat de aandacht bij onderzoek naar arbeid door vrouwen veelal blijft steken bij de groep vrou­ wen die in loondienst werkt. Er wordt vaak ter­ loops aangegeven hoe belangrijk, of zelfs onmis­ baar de echtgenote is voor het goed functione­ ren van de onderneming, maar over haar werke­ lijke rol is weinig bekend (Commissie meewer­ kende vrouw in eigen bedrijf, 1986; Economisch Instituut voor het Midden en Kleinbedrijf, 1956; Meijer, 1983; Meijer, 1990; Koopman, 1983;

1984; Pompe, 1980; Scase &. Goffee, 1980). Daar waar meewerkende vrouwen wel onder­ werp van onderzoek zijn, gaat het vaak om

ob-* Karin Sanders is als universitair hoofddocent 'beleidsprocessen, arbeid en organisatie' verbonden aan de vakgroep sociologie van de Rijksuniversiteit Groningen. Anne-Wil Hak en Yvonne Roseboom zijn respectievelijk in 1995 en 1994 aan dezelfde vakgroep afgestudeerd.

(2)

jectief meetbare karakteristieken, zoals hun fis­ cale en juridische positie in het bedrijf (zie bij­ voorbeeld Diederik, Noordam, Quispel &. Vries, 1987; Meijer, Braaksma & Van Uxem, 1984; Meijer, Kokx & Van Uxem, 1993; Raad voor Midden- en Kleinbedrijf, 1987), hun mogelijkhe­ den op betaald verlof (Blom, Nouws & Meijs- Appels, 1989; Nouws & Overbeek, 1992) of de voordelen van een maatschap (Overbeek, 1993). In het midden van de jaren tachtig begint er aandacht te komen voor de positie van vrouwe­ lijke ondernemers en meewerkende vrouwen van de kant van de beleidmakers (Hooghiemstra & Niphuis-Nell, 1993), maar ook hier gaat het om de fiscale en juridische aspecten.

Voor een deel kan de oorzaak voor het gebrek aan onderzoek naar meewerkende vrouwen worden gevonden in het veelal gehanteerde be­ grip 'arbeid'. Dit arbeidsbegrip verwijst naar economisch produktieve, betaalde arbeid die wordt verricht binnen een institutioneel kader (De Bruijn, 1989). Ook Leydesdorff (1977, 35) die de vrouwenarbeid rond 1900 onderzocht, liep tegen de onvolledigheid van de statistieken aan: '(...) de gegevens over vrouwenarbeid zijn schaars, onvoldoende en onnauwkeurig. De sta­ tistieken vergeten de gehuwde vrouwen in de zaak van hun man, de thuiswerksters, de sei- zoenarbeidsters en de losse werkneemsters'. Pas vanaf 1947 vermelden de Beroepstellingen de absolute en percentuele gegevens van vrouwen die als 'meewerkend gezinslid' werkzaam zijn (Plantenga, 1993). In Tabel 1 worden de werkza­ me vrouwen voor de periode 1947-1990 naar ar- beidsvorm weergegeven.

In 1947 staan 241.280 vrouwen geregistreerd als meewerkend gezinslid. Dat is 26 procent van de werkzame vrouwen. Sindsdien is dit per­ centage gedaald tot 10 in 1960 en 5 in 1990. De ontwikkeling van de tegenhanger van meewer­ kende vrouwen, vrouwelijke zelfstandigen, is

minder opzienbarend en stijgt na een dip in 1971 weer geleidelijk. Het merendeel van de werkzame vrouwen in de periode 1947 - 1990 werkt in loondienst.

Voornaamste conclusie uit het bovenstaande is dat de ervaringen en de tijdsbesteding van meewerkende vrouwen ten opzichte van de combinatie van werk, kinderen en huishouden zelden zijn onderzocht. Juist het gegeven dat meewerkende vrouwen al sinds jaar en dag werk, huishouden en kinderen combineren maakt een vergelijking in de tijd mogelijk. Hoe combineerden meewerkende vrouwen vroeger alle werkzaamheden en hoe pakken huidige meewerkende vrouwen deze combinatie van ta­ ken aan? Zijn er veranderingen opgetreden nu er meer vrouwen zijn die werk, huishouden en kinderen combineren? En, verschilt de hulp van de partners door de tijd: zijn zij zich meer met het huishouden en de verzorging van de kinde­ ren gaan bemoeien?

Om verschillen in gedrag en waarden-oriënta- ties in de tijd te verklaren is een aantal theori­ eën voor handen (zie voor een overzicht onder­ meer Becker & Sanders, 1993). In concurrerende toetsingen (Becker, 1992; Becker, Sanders &. Vloet, 1993; Sanders & Becker, 1993; Sanders & Becker, 1994) wordt veelal, ten koste van de an­ dere theorieën, empirische steun verkregen voor de generatie-theorie (Becker 1985a; 1985b;

1992). Dit vormt, naast het argument dat deze theorie relatief weinig voor de situatie van vrouwen is getoetst, de voornaamste reden om de vraag naar verschillen in ervaringen en de tijdsbesteding van meewerkende vrouwen vroe­ ger en nu aan de hand van de generatie-theorie te beantwoorden. Niet eerder werd de generatie- theorie op het terrein van meewerkende vrou­ wen toegepast. De probleemstelling van dit arti­ kel is als volgt:

Zijn er gencrationele verschillen in de wijze

Tabel 1 Werkzame vrouwelijke personen naar arbeidsvorm in Nederland voor de periode 1947 - 1990 in percentages (Bron: Plantenga, 1993, samenvoegen van tabellen p. 256-265)

vrouwen 1947 1960 1971 1981 1990

Zelfstandigen 7 5 4 5 7

Meewerkende gezinsleden 26 10 8 6 5

Loondienst 67 85 88 89 88

(3)

waarop meewerkende vrouwen werk, kinder­ verzorging en huishoudelijk werk ervaren en combineren? Zo ja, zijn deze verschillen met behulp van de generatie-theorie te verklaren?

De generatie-theorie wordt kort in de volgen­ de paragraaf weergegeven. Ook worden in deze paragraaf de uit de theorie afgeleide hypothesen vermeld. In de derde en vierde paragraaf komen de methode van onderzoek en de resultaten aan de orde. In de vijfde paragraaf worden ten slotte de conclusies weergegeven.

De generatie-theorie: meewerkende vrouwen in de tijd

Binnen de sociologie en andere sociale weten­ schappen worden verschillen tussen cohorten en tussen generaties bestudeerd3. Veel van de op dit terrein verschenen studies hebben het werk van Mannheim 'Das Problem der Generationen' uit 1928/1929 als uitgangspunt. 'Mannheim bouwde vooral op het begrip sociale klasse bij Weber voort. Weber wees op de ligging van een categorie van individuen in een specifieke, vooral economisch bepaalde, sociale situatie' (Becker, 1991, 213). Mannheim heeft dit Webe- riaanse concept gebruikt om het begrip 'genera­ tie' verder te ontwikkelen. De hierna besproken generatie-theorie van Becker gaat enerzijds uit van dit theoretische kader van Mannheim en anderzijds van ingrijpende sociaal-economische gebeurtenissen en culturele breuken in de afge­ lopen decennia (Van Berkel-Van Schaik &. Van Snippenburg, 1991).

In de generatie-theorie gaat Becker (1985a,- 1985b; 1992) ervan uit dat mensen in hun for- matieve periode - ongeveer tussen het 12de en 25ste levensjaar - bepaalde gemeenschappelijke ervaringen hebben opgedaan die een blijvende invloed kunnen hebben op de rest van hun le­ ven. De gemeenschappelijke ervaringen kunnen bestaan uit zogenaamde trendbreuken: ingrij­ pende sociaal-historische gebeurtenissen, zoals oorlogen, economische veranderingen en cultu­ rele breuken. Becker (1992) verklaart de invloed van trendbreuken in de formatieve periode van individuen met behulp van drie hypothesen. Met behulp van de differentiële cohortsocialisa- tie-hypothese wordt de invloed van trendbreu­ ken op de waarden-oriëntaties van de betrokken individuen verklaard (zie ook Gadourek, 1982; Inglehart, 1977). Aan de hand van deze hypothe­

se wordt voorspeld dat waarden-oriëntaties, die opgedaan zijn in de formatieve periode, relatief lang beklijven. Om te verklaren waarom sociali­ satie uit de formatieve periode relatief lang be­ klijft is de hypothese van de initiële socialisatie toegevoegd. Met behulp van deze hypothese wordt voorspeld dat socialisatie tijdens situaties die belangrijk en nieuw voor individuen zijn, re­ latief lang beklijven. In de hypothese van rela­ tieve schaarste wordt de invloed van trendbreu­ ken op het gedrag van individuen verklaard: re­ stricties uit de formatieve periode werken rela­ tief lang door in de levensloop (Becker, 1993).

Op basis van gemeenschappelijke ervaringen in de formatieve periode onderscheidt Becker vier generaties: De Vooroorlogse generatie, ge­ boren tussen 1910 en 1930, groeide op met de economische crisis van de jaren dertig als be­ langrijke ingrijpende gebeurtenis. De cohorten die tussen 1930 en 1940 geboren zijn, worden de Stille generatie genoemd. De formatieve erva­ ringen deed deze generatie op gedurende de Tweede Wereldoorlog en de daarop volgende pe­ riode van economisch herstel. De Protestgene­ ratie groeide op in een periode van hoge wel­ vaart en fysieke veiligheid. Deze generatie om­ vat de geboortecohorten van ongeveer 1940 tot 1955. In de formatieve periode van deze genera­ tie kwamen nieuwe waardeprioriteiten, zoals herverdeling van de welvaart, deelname aan po­ litieke macht en afschaffing van discriminatie, op. Mensen die tussen 1955 en 1970 geboren zijn, hebben in hun formatieve jaren te maken gehad met economische stagnatie en een krap­ per wordende arbeidsmarkt. Deze vierde genera­ tie wordt de Verloren generatie genoemd.

Tot zover kort de generatie-theorie van Bec­ ker. Wat kunnen wij nu op basis van deze theo­ rie zeggen over de ervaringen en de tijdsbeste­ ding van meewerkende vrouwen met betrek­ king tot de combinatie werk, huishouden en verzorging van kinderen? In het navolgende worden, uitgaande van de probleemstelling be­ treffende generationele verschillen van meewer­ kende vrouwen, hypothesen afgeleid. Dit bete­ kent dat in dit artikel primair op de ervaringen en de tijdsbesteding wordt ingegaan en niet, zo­ als in veel eerder onderzoek naar meewerkende vrouwen (o.a. Diederik, Noordam, Quispel & Vries, 1987; Meijer, Braaksma & Van Uxcm, 1984; Meijer, Kolcx &. Van Uxem, 1993; Blom, Nouws &. Meijs-Appels, 1989; Nouws &. Over- beek, 1992; Raad voor Midden- en Kleinbedrijf,

(4)

1987) hun juridische en fiscale positie centraal staat.

Gegeven de generatie-theorie kan worden aangenomen dat voor het verklaren van ver­ schillen in waarden-oriëntaties en attitudes van vrouwen de culturele revolutie in de jaren zes­ tig als een belangrijke trendbreuk kan worden gezien: zelfontplooiing wordt belangrijk en het ontwikkelen van eigen mogelijkheden staat hoog in het vaandel. Traditionele godsdienstige overtuigingen, burgerlijke waarden, arbeids­ ethos, beperkingen op het gebied van seksuali­ teit, eerbied voor gezag en getrouwheid aan de wet worden meer en meer losgelaten (Becker, 1991). Het streven naar meer zelfontplooiing leidt onder andere tot een toename van de on- derwijsparticipatie en het opleidingsniveau van vrouwen (o.a. Cornelis &. Hinderink, 1989). Ook na de culturele revolutie bleef het ontplooien door middel van opleiding en werk van belang voor vrouwen, het eenmaal verkregen recht werd niet weer weggeven (De Bruijn, 1989). Dit betekent dat, gegeven de generatie-theorie, ver­ wacht kan worden dat vrouwen die in hun for- matieve periode de invloeden van de culturele revolutie hebben ondergaan - de Protest en de Verloren generatie - verschillen in waarden-or- iëntatie van vrouwen die voor de jaren vijftig zijn geboren - de Vooroorlogse en Stille genera­ tie. Becker (1991, 229) stelt eveneens dat ver­ schillen in waarden-oriëntaties en attitudes tus­ sen de Stille en Protest generatie bijzonder dui­ delijk zijn, meer dan tussen de Vooroorlogse en Stille generatie, welke voornamelijk het gevolg zijn van verschillen in sociaal-economische mo­ gelijkheden. In navolging van Becker (1991) wordt eveneens in dit artikel voor het verklaren van waarden-oriëntaties van meewerkende vrouwen een tweedeling in de vier generaties gemaakt: enerzijds de Vooroorlogse en Stille ge­ neratie en anderzijds de Protest en de Verloren generatie.

Aan vrouwen van de Vooroorlogse en Stille generatie - in hun formatieve periode gecon­ fronteerd met de crisisjaren, de Tweede Wereld­ oorlog en de wederopbouw - werden hoge eisen gesteld. Hard werken en zuinig leven was de moraal. Het meewerken in het eigen bedrijf werd als verlengde van het huishoudelijk werk en de verzorgende taken gezien. Aangenomen kan worden dat vrouwen van deze generaties het meewerken in het bedrijf van hun echtge­ noot als min of meer vanzelfsprekend hebben

ervaren. Doordat het ontwikkelen van eigen mogelijkheden vanaf de culturele revolutie be- langrijker wordt, kan worden verwacht dat het gaan meewerken - immers bij uitstek een die­ nende taak - voor de meewerkende vrouwen van de laatste twee generaties minder vanzelf­ sprekend wordt. De eerste hypothese wordt als volgt geformuleerd:

Hypothese 1 Meewerkende vrouwen van de Vooroorlogse en Stille generatie ervaren hun si­ tuatie als meer vanzelfsprekend dan meewer­ kende vrouwen van de Protest en Verloren gene­ ratie

In de eerste decennia van de 20e eeuw was er sprake van duidelijk afgebakende taken voor vrouwen en voor mannen (Blok, 1989; Brouns &. Schokker, 1990; De Bruijn, 1989; Bruyn-Hundt, 1988; Cornelis &. Hinderink, 1989). De man ver­ richtte betaald werk en de vrouw zorgde voor het huis en de kinderen. Vanaf de jaren zestig, de Tweede Emancipatiegolf (Smit, 1984), wordt de taakverdeling meer en meer ter discussie ge­ steld. Ook gehuwde vrouwen gingen meer bui­ tenshuis werken en het idee dat de vrouw thuis behoorde te zijn veranderde. De taakverdeling tussen vrouwen en mannen werd minder duide­ lijk. Er komt ook meer aandacht voor de positie van meewerkende vrouwen in het bedrijf. Ter­ wijl haar arbeid voorheen beschouwd werd als het verlengde van haar huishoudelijke en ver­ zorgende taken, wil de meewerkende vrouw niet meer gezien worden als afgeleide van haar partner en gaat steeds meer de rol van de mede- eigenaar vervullen (Commissie Meewerkende Vrouw in het Eigen Bedrijf, 1986).

De veranderde positie van (meewerkende) vrouwen zou tot uiting moeten komen in zowel de tijdsbesteding voor werk, huishouden en kin­ deren als in de mate van verantwoordelijkheid. Aangenomen kan worden dat voor de huishou­ delijke taken en de kinderverzorging een veran­ derende tijdsbesteding vooraf gaat aan een ver­ anderende verantwoordelijkheid. Meewerkende vrouwen, die opgroeiden in de periode, waarin het meer en meer geaccepteerd wordt dat vrou­ wen betaald werk verrichten, zullen minder be­ reid zijn zich alleen op deze taken te richten en zullen minder verantwoordelijkheid voelen voor het huishouden en de verzorging van de kinderen dan vrouwen van eerdere generaties (Dcssens, Van Doorne-Huiskes & Mertens,

(5)

1990; Schlemper-Kubista & Wollrab, 1980). Bo­ vendien nam het huishouden door technische ontwikkelingen minder tijd in beslag en nam het aantal kinderen per gezin door de anti-con- ceptiepil af. Gegeven dat mensen, dus ook vrou­ wen te maken hebben met een tijdsrestrictie - een dag duurt 24 uur - betekent dit dat vrou­ wen die meer tijd besteden aan het huishouden en de verzorging van kinderen, minder tijd heb­ ben om aan het meewerken te besteden. De tweede en derde hypothese kunnen als volgt worden geformuleerd:

Hypothese 2 Meewerkende vrouwen van de Vooroorlogse en Stille generatie besteden: • meer tijd aan de kinderen;

• meer tijd aan het huishouden; • minder tijd aan het meewerken

dan vrouwen van de Protest en Verloren genera­ tie.

Hypothese 3 Meewerkende vrouwen van de Vooroorlogse en Stille generatie vinden dat zij in sterkere mate verantwoordelijk zijn voor het huishoudelijk werk en de kinderverzorging dan meewerkende vrouwen van de Protest en Stille generatie.

Zoals hiervoor al werd vermeld: tijdens de cul­ turele revolutie veranderde het (verwachte) ta­ kenpakket van vrouwen en mannen. Niet al­ leen de positie van vrouwen stond ter discussie, maar ook de alleenheerschappij van mannen wat betreft de kostwinnersrol. Hoewel nog al­ tijd uit onderzoek blijkt dat het leeuwedeel van het huishouden en van de kinderverzorging door vrouwen wordt verricht (o.a. Van der Lip- pe, 1993), werd het van mannen tijdens en na de culturele revolutie meer geaccepteerd dat zij zich, naast hun werkzaamheden op de arbeids­ markt, met huishoudelijke taken en de opvoe­ ding van de kinderen bezig hielden. Gegeven eenzelfde tijdsrestrictie kan voor mannen wor­ den aangenomen dat naarmate er meer tijd wordt besteed aan het huishouden en de verzor­ ging van de kinderen er minder tijd overblijft om in het bedrijf te werken. De hypothese wordt als volgt geformuleerd:

Hypothese 4 Partners van meewerkende vrou­ wen van de Vooroorlogse en Stille generatie be­ steden:

• minder tijd aan de kinderen;

• minder tijd aan het

huishouden,-• meer tijd aan het werken in eigen bedrijf dan partners van meewerkende vrouwen van de Protest en Verloren generatie.

Data verzam eling

Gegevens zijn verzameld met behulp van een computergestuurde telefonische enquête. Mee­ werkende vrouwen van verschillende leeftijden zijn geïnterviewd aan de hand van een gestruc­ tureerde vragenlijst. Voor de steekproef is geko­ zen voor meewerkende vrouwen uit de detail­ handel en dan met name uit de categorie drogis­ terijen. De reden hiervoor is dat de handelssec­ tor samen met de agrarische sector, de sectoren zijn waarin absoluut gezien de meeste meewer­ kende vrouwen worden aangetroffen (Commis­ sie Meewerkende Vrouw in het Eigen Bedrijf, 1986; Plantenga, 1993).

De respondenten zijn geselecteerd via de Gou­ den Gids van Groningen, Drenthe, Friesland, Utrecht, Zwolle/Noord-Oost Polder, Leiden en Breda/West-Brabant. Alleen de zelfstandige dro­ gisterijen uit deze gidsen zijn benaderd4. In to­ taal zijn er ongeveer 3500 zelfstandige drogisten verspreid over het hele land (Trouw 22 maart

1994). Respondenten

Er zijn in totaal 138 meewerkende vrouwen van drogisterijen benaderd, waarvan 12 buiten de doelgroep vielen: of zij werk(t)en niet in de win­ kel of zij hadden geen kinderen. Van de 126 tot de doelgroep behorende vrouwen waren 72 be­ reid de vragen te beantwoorden (respons is 57 procent). De oudste respondent is geboren in 1911 en de jongste in 1962. De vrouwen zijn als volgt over dc verschillende generaties verdeeld: Vooroorlogse generatie: 7 procent (n=5), Stille generatie: 32 procent (n=23), Protest generatie: 35 procent (n=24) en Verloren generatie: 26 pro­ cent (n=20)5. Het zal, gezien de leeftijd van de vrouwen van de Vooroorlogse generatie, duide­ lijk zijn dat het merendeel van deze generatie niet meer werkzaam is in de drogisterij. Alle meewerkende vrouwen zijn gehuwd (geweest) of wonen samen. Het merendeel van de vrou­ wen heeft twee of drie kinderen, respectievelijk 44 en 36 procent. De respondenten hebben m i­ nimaal één en maximaal zes kinderen.

(6)

baar algemeen of middelbaar beroepsonderwijs gevolgd. Dit geldt eveneens voor het merendeel van de partners van de respondenten: 71 procent heeft middelbaar algemeen of middelbaar be­ roepsonderwijs gevolgd. Veel respondenten ga­ ven aan dat zijzelf en/of haar partner naast de genoten opleiding vakgerichte cursussen, zoals bijvoorbeeld het aanmeten van steunkousen of etaleren, gevolgd hebben.

Een winkel kan zelf gestart worden, maar kan ook worden overgenomen van anderen. Van de respondenten is 75 procent met een reeds be­ staande drogisterij verder gegaan. Van de res­ pondenten heeft 37 procent de winkel van de schoonouders en 9 procent van de ouders over­ genomen. In de meeste gevallen is de winkel aan huis (69 procent).

Methode

Voor het toetsen van de hypothesen is het nodig gegevens van de meewerkende vrouwen te krij­ gen wat betreft hun waarden-oriëntaties, hun attitudes en hun tijdsbesteding in de tijd dat de kinderen klein zijn/warcn. Het meest ideale on­ derzoeksontwerp om de tijdsbesteding te meten is een 'dagboek-methode', waarbij respondenten gedurende een bepaalde periode per dag noteren hoeveel tijd ze aan verschillende activiteiten hebben besteed. Niet alleen zijn de kosten van zo'n type onderzoek erg hoog, in ons geval was het per definitie onmogelijk om verschillende generaties vrouwen gelijkertijd in de periode dat de kinderen klein zijn een dagboek te laten bij­ houden. Een andere mogelijkheid om de tijdsbe­ steding te achterhalen is naar de taken die door de respondenten en hun partners worden uitge­ voerd, te vragen. Vervolgens kunnen de ver­ schillende taken, bijvoorbeeld stofzuigen, bood­ schappen, koken, kinderen aankleden, enz, wor­ den omgezet in een gemiddeld aantal uren en kan de tijdsbesteding in de tijd worden vergele­ ken. Maar omdat taken in de onderzochte perio­ de door technologische ontwikkelingen sterk veranderd zijn is van deze methode afgezien.

In dit onderzoek is voor de vragen naar tijds­ besteding van werk, huishouden en kinderen een onderscheid gemaakt naar (a) de periode dat het oudste kind jonger dan vier is, (b) de periode dat het jongste kind tussen vier en twaalf jaar is, en (c) de periode dat de kinderen ouder dan twaalf zijn. Een probleem bij dit type onderzoek is dat de antwoorden 'gekleurd' - of wel: verte­ kend - kunnen zijn (cognitieve dissonantietheo­

rie: Festinger, 1957). Naarmate het gevraagde langer geleden is, is de kans op kleuring van de antwoorden over het algemeen groter. Zo is het voorstelbaar dat vrouwen vanuit een schuldge­ voel de tijdsbesteding wat betreft de kinderver­ zorging onderschatten, maar een overschatting om het voor zichzelf goed te praten ligt even­ zeer voor de hand. Omdat niet duidelijk is wel­ ke richting de verschillende vertekeningen op­ gaat, kunnen de antwoorden interpretatiepro­ blemen opleveren.

Uit de interviews bleek dat de respondenten, ongeacht de generatie waartoe zij behoorden, het moeilijk vonden om aan te geven hoeveel tijd zij precies aan een bepaalde activiteit beste­ den. De meesten hadden er nog nooit over nage­ dacht hoeveel uur per week zij precies werkten en wat voor werk zij dan deden. 'Alles gaat van­ zelf en soms doe je drie dingen achter elkaar' zei een van de respondenten. Hoewel wij ons be­ wust zijn van de cognitieve dissonantie-theorie waardoor antwoorden 'gekleurd' kunnen zijn, nemen wij, mede gegeven de toch min of meer gelijke opmerkingen van de respondenten over de moeilijkheden bij het schatten van de ver­ schillende tijdsbestedingen, aan dat interpreta­ ties in de tijd mogelijk zijn. Hetzelfde geldt voor het schatten van de tijdsbesteding van de part­ ner, hier gaat het bovendien om een perceptie van de respondenten waardoor de 'kleuring' van de antwoorden nog eens versterkt kunnen zijn. Ook hier wordt de aanname gemaakt dat on­ danks de mogelijke vertekeningen interpretatie van de resultaten mogelijk is.

Resultaten

In het navolgende worden de verschillende hy­ pothesen getoetst. Gezien het aantal responden­ ten wordt een significantieniveau van 10 pro­ cent gehanteerd.

Vanzelfsprekendheid

Om de eerste hypothese te toetsen - meewer­ kende vrouwen van de Vooroorlogse en Stille generatie ervaren hun situatie als meer vanzelf­ sprekend dan meewerkende vrouwen van de Protest en Verloren generatie - is in de enquête een aantal vragen gesteld: 'Was het voor u van­ zelfsprekend om in de winkel te gaan werken?', 'Was het voor uw partner vanzelfsprekend dat u in de winkel ging werken?', en 'Was het voor

(7)

uw omgeving (bijvoorbeeld familie, vrienden) vanzelfsprekend dat u in de winkel ging wer­ ken?'. Opmerkelijk was het hoge aantal 'ja' ant­ woorden: zelf vond 86 procent van de vrouwen het vanzelfsprekend om in de winkel te gaan werken, 93 procent van de partners en 90 pro­ cent van de omgeving vond dit volgens de res­ pondenten eveneens vanzelfsprekend. De drie vragen schalen redelijk hoog: Cronbach's a .73. Voor het toetsen van de hypothese is nagegaan in hoeverre er verschillen bestaan tussen de Vooroorlogse en Stille generatie enerzijds en de Protest en Verloren generatie anderzijds. In Ta­ bel 2 wordt het percentage van de twee genera­ ties weergegeven dat de betreffende vraag met 'ja' heeft beantwoord.

Tabel 2 Verschil in vanzelfsprekendheid (respondent, partner en omgeving) tussen Vooroorlogse en Stille generatie (VOG/SG) enerzijds en Protest en Verloren generatie (PG/VG) anderzijds

variabelen VOG/SG PG/VG X2 (1) sign respondent 89 84 .38 .53 n.s. partner 96 91 .81 .37 n.s. omgeving 93 89 .35 .55 n.s. totaal 93 88 .72 .39 n.s.

De vrouwen van de Vooroorlogse en Stille gene­ ratie zelf, hun partners en hun omgeving von­ den het iets meer vanzelfsprekend om mee te werken dan de vrouwen van de Protest en Ver­ loren generatie, hun partners en hun omgeving. Hoewel de resultaten in de verwachte richting tenderen, zijn de verschillen niet statistisch sig­ nificant6. Dit geldt eveneens voor de schaal van de drie variabelen.

Hoewel de twee groepen generaties niet ver­ schillen in de mate van vanzelfsprekendheid

van het meewerken zouden verschillen in van­ zelfsprekendheid binnen de twee generaties ver­ klaard kunnen worden door het opleidingsni­ veau van de vrouwen. In de generatie-theorie vormt de toename van opleidingsniveau van vrouwen immers het verklarend mechanisme. Verwacht wordt dat hoe hoger de opleiding van de vrouw is, hoe minder vanzelfsprekend zij het meewerken in de winkel vindt. Om deze ver­ wachting te toetsen wordt een logistische re- gressie-vergelijking uitgevoerd, met de mate van vanzelfsprekendheid als afhankelijke en het opleidingsniveau als onafhankelijke variabele. Tevens wordt het al dan niet hebben van de winkel aan huis en het al dan niet mede-eige- naar zijn van de winkel meegenomen als onaf­ hankelijke variabelen. Het is immers zeer wel mogelijk dat de mate van vanzelfsprekendheid afhankelijk is van juist deze twee variabelen. Van de vrouwen van de eerste twee generaties heeft 93 procent de winkel aan huis, van de laatste twee generaties 55 procent. Van de 72 respondenten geven 38 (53 procent) aan dat zij en haar partner samen eigenaar zijn van de dro­ gisterij, voor de overige vrouwen geldt dat hun partner de (hoofd)eigenaar van de winkel is. Het zijn met name de vrouwen van de twee laatste generaties die als mede-eigenaar te boek staan. In Tabel 3 worden de resultaten van de logistische regressie weergegeven. In de eerste kolom wor­ den de bivariate correlaties weergegeven.

Hoewel er een verband in de verwachte rich­ ting wordt gevonden - hoe hoger de opleiding, hoe minder vanzelfsprekend het meewerken - wordt zowel bivariaat als multivariaat geen sig­ nificante invloed van het niveau van opleiding op de mate van vanzelfsprekendheid van vrou­ wen gevonden7. Hoewel respondenten van de Protest en Verloren generatie gemiddeld een ho­ ger opleidingsniveau blijken te hebben dan de respondenten van de Vooroorlogse en Stille

ge-Tabel 3 Bivariate correlaties en resultaten van een logistische regressievergelijking, vanzelfsprekendheid om in de winkel 'mee te werken' als afhankelijke variabele

variabelen r B Wald sign

winkel - huis .34, p<.01 1.92 6.29 .01 mede-eigenaar -.02, p=.85 .01 .01 .98 opleiding -.19, p=.19 -.57 1.69 .19

(8)

Tabel 4 Het gemiddeld aantal uren per week voor het huishouden, de kinderverzorging en het werken in de winkel voor de Vooroorlogse en Stille generatie enerzijds en de Protest en Verloren generatie anderzijds, uitgesplitst naar leeftijd van het jongste kind

VOG/5G PG/VG F-waarde na correctie oudste < 4 jaar C II <N 00 n=44 huishouden 16 16 F(1,68)=1.41, p=.24 kinderen 27 28 F(1,68)= .17, p=.68 winkel 41 32 F(1,68)= .33, p=.57 totaal 84 76 jongste 4 -1 2 jaar n=28 n=33 huishouden 17 15 F(1,57)=1,42, p=.24 kinderen 25 25 F(1,57)= .01, p=.95 winkel 44 33 F(1,57)= .97, p=.33 totaal 86 73 jongste > 1 2 jaar n=28 n=22 huishouden 15 13 F(1,46)=2.32, p=.13 kinderen 18 19 F(1,46)=1.05, p=.31 winkel 44 44 F(1,46)=1.87, p=.18 totaal 77 76

neratie: t(70)= 1.81, p=.07, kan de verwachting dat het opleidingsniveau de verklarende varia­ bele is dus niet worden bevestigd. Ook het op papier samen 'runnen' van de winkel heeft geen invloed op de mate van vanzelfsprekendheid van de respondenten. Wel blijkt het hebben van een winkel aan huis effect te hebben: vrouwen met de winkel aan huis vinden het meer van­ zelfsprekend om mee te werken dan vrouwen die de winkel niet aan huis hebben. Het effect kan ook omgekeerd 'lopen': vrouwen die het niet vanzelfsprekend vinden om mee te werken in de winkel willen geen winkel aan huis en zoeken een andere woning, verder verwijderd van de winkel.

Uit het bovenstaande blijkt dat de eerste hy­ pothese - meewerkende vrouwen van de Voor­ oorlogse en Stille generatie ervaren hun situatie als meer vanzelfsprekend dan meewerkende vrouwen van de Protest en Verloren genera­ tie - niet kan worden bevestigd. Dit betekent dat de twee groepen respondenten niet ver­ schillen in de mate van vanzelfsprekendheid om in de winkel te gaan werken. Voor de mees­ ten, onafhankelijk tot welke generatie zij beho­

ren, was het vanzelfsprekend om in de winkel te gaan werken.

Tijdsbesteding

Vervolgens wordt getoetst of er een verschil be­ staat in tijdsbesteding voor huishouden en kin­ deren van de respondenten: meewerkende vrou­ wen van de Vooroorlogse en Stille generatie be­ steden (a) meer tijd aan de kinderen, (b) meer tijd aan het huishouden, en jc) minder tijd aan het meewerken dan vrouwen van de Protest en Verloren generatie. Om deze hypothese te toet­ sen is gevraagd naar de tijd die besteed wordt aan huishouden, aan verzorging van de kinderen en aan het werken in de winkel. Uit onderzoek blijkt dat met name de verzorging van de kinde­ ren afhankelijk is van de leeftijd van de kinde­ ren (o.a. Van der Lippe, 1993). Om deze reden is de vraag met betrekking tot drie perioden ge­ steld: ja) de periode dat het oudste kind jonger dan vier jaar is, (b) de periode dat het jongste kind tussen vier en twaalf jaar is, en (c) de perio­ de dat de kinderen ouder zijn dan twaalf jaar. Dit betekent dat vrouwen, afhankelijk van de leeftijd van hun kinderen, alleen voor de eerste

(9)

periode, voor de eerste en tweede periode of voor alle drie de perioden de tijdsbesteding voor werk, huishouden en kinderverzorging hebben geschat. In Tabel 4 wordt het gemiddeld aantal uren voor de verschillende activiteiten - huis­ houden, kinderen en werken in de winkel - voor de Vooroorlogse en Stille generatie ener­ zijds en de Protest en Verloren generatie ander­ zijds weergegeven, waarbij onderscheid wordt gemaakt naar de leeftijd van het jongste kind.

Meest opvallend aan de tabel is de enorme hoeveelheid tijd die meewerkende vrouwen per week besteden aan de combinatie werk, huis­ houden en kinderen. Zo zijn de vrouwelijke res­ pondenten uit de Vooroorlogse en Stille genera­ tie in de periode dat de kinderen klein zijn ge­ middeld 84 uur per week bezig met de verschil­ lende taken. Voor de vrouwen van de Protest en Verloren generatie is dit in deze periode iets minder, met name omdat zij minder mee wer­ ken, maar ook voor deze vrouwen blijft er wei­ nig vrije tijd over. De tijd die wordt besteed voor kinderverzorging neemt duidelijk af, naar­ mate de kinderen ouder worden. De tijd die wordt besteed aan het huishouden varieert daar­ entegen weinig. Wel is er een duidelijk verschil, tegen de verwachting in, wat betreft het patroon van meewerken tussen de vrouwen van de Vooroorlogse en Stille generatie en de vrouwen van de Protest en de Verloren generatie. Naar­ mate de kinderen van de vrouwen van de Pro­ test en Verloren generatie jonger zijn, werken zij minder in de winkel. Dit in tegenstelling tot de vrouwen van de Vooroorlogse en Stille gene­ ratie, die ongeacht de leeftijd van de kinderen veel meewerken.

Om de verwachte verschillen te toetsen is ge­ bruik gemaakt van variantie analyse met cova- riaten. Voor het berekenen van de tijd besteed in het huishouden wordt constant gehouden op de opleiding van de respondenten en het hebben van een hulp in de huishouding. Er kan immers worden aangenomen dat een hulp in de huis­ houding de hoeveelheid tijd die besteed wordt aan huishoudelijke taken aanzienlijk vermin­ dert. Voor het berekenen van de tijd besteed aan kinderverzorging wordt gecorrigeerd voor het aantal kinderen en voor het hebben van een hulp voor de kinderen. Voor het werken in de winkel wordt, ten slotte, gecorrigeerd voor hulp in de winkel8 en de winkel aan huis hebben.

Gegeven de resultaten kan de hypothese mee­ werkende vrouwen van de Vooroorlogse en Stil­

le generatie besteden (a) meer tijd aan de kinde­ ren, (b) meer tijd aan het huishouden, en (c) minder tijd aan het meewerken dan vrouwen van de Protest en Verloren generatie op geen en­ kel onderdeel worden bevestigd. De verschillen in tijdsbesteding wat betreft het huishouden en de verzorging van de kinderen zijn te verwaarlo­ zen, en de verschillen wat betreft het werken in de winkel tenderen voor de eerste twee perio­ den in de verkeerde richting. Juist vrouwen van de Protest en Verloren generatie werken als de kinderen klein zijn minder mee in de winkel, maar lijken gegeven de volgende citaten meer rekening te houden met de kinderen. Zo merkt een respondent van de Vooroorlogse generatie op: 'Als de kinderen thuis zijn dan moeten zij zichzelf maar redden daar worden zij zelfstandig van, je hoeft er toch niet altijd bij te blijven'. Een respondent van de Protest generatie merkt daarentegen het volgende op: 'Woensdagmiddag ben ik altijd vrij en ook 's middags als de kinde­ ren thuis komen van school, dan werk ik ge­ woon niet, dat weten zij'. Uit de interviews bleek verder dat maar weinig vrouwen gebruik maakten van kinderopvang. De reacties over kinderopvang waren bovendien van beide gene­ raties vrouwen vrij negatief: 'Als je kinderen neemt dan moet je daar zelf voor zorgen en niet ergens anders dumpen, zoals veel vrouwen te­ genwoordig doen'.

Verantwoordelijkheid

De derde hypothese heeft betrekking op de ver­ antwoordelijkheid voor het huishouden en de kinderverzorging. Om de hypothese - meewer­ kende vrouwen van dc Vooroorlogse en Stille generatie vinden dat zij in sterkere mate verant­ woordelijk zijn voor het huishoudelijk werk en de kinderverzorging dan meewerkende vrouwen van de Protest en Verloren generatie - te toet­ sen, is gebruik gemaakt van de mening over een aantal uitspraken. Er is aan dc respondenten ge­ vraagd, voor de periode dat de kinderen klein zijn (waren), aan te geven in welke mate zij het eens zijn met de uitspraken: 'Ik ben degene die verantwoordelijk is voor het huishouden', 'Ik ben degene die verantwoordelijk is voor de kin­ derverzorging'. Gevraagd werd dit aan te geven op een vierpuntsschaal, waarbij 1 de betekenis 'oneens' heeft en 4 de betekenis 'eens' heeft. De twee uitspraken schalen zeer matig: Cronbach's

a .53, zodat beide variabelen apart worden be­

(10)

ge-Tabel 5 Verschil in verantwoordelijkheidsgevoel voor een viertal stellingen tussen Vooroorlogse en Stille generatie enerzijds en Protest en Verloren generatie anderzijds, (1=oneens, 4=eens)

stellingen VOG/SG PG/VG f0 ,6 9 )

'Ik ben degene die verantwoordelijk is voor:

1 het huishouden' 3.64 3.18 3.07, p=.08 2 de kinderverzorging' 2.83 2.38 2.74, p=.09

Tabel 6 Gemiddeld aantal uren per week voor het huishoudelijk werk, de kinderverzorging en het werken in de winkel van de partners, uitgesplitst naar generatie

taken VOG/SG PG/VG F-waarden

na correctie

huishouden 6 5 F(1,68)=: .01, p=.95 kinderen 8 11 u. vq CO II 2.84, p=.08

winkel 53 53 F(1,66)=: .12, p - 74

totaal 67 69

neraties worden in Tabel 5 weergegeven. Vrouwen van de Vooroorlogse en Stille gene­ ratie blijken het in sterkere mate met de twee stellingen eens te zijn. Hoewel vrouwen van de Protest en Verloren generatie het minder eens zijn met deze stellingen, voelen ook zij zich ver­ antwoordelijk voor het huishouden. Opvallend is dat vrouwen van de verschillende generaties zich meer verantwoordelijk voelen voor het huishouden dan voor de verzorging van de kin­ deren. Voor beide variabelen is het verschil tus­ sen de Vooroorlogse en Stille generatie enerzijds en de Protest en Verloren generatie anderzijds op een 10-procentniveau significant. De ver­ schillen blijken ook significant te blijven als constant wordt gehouden op opleiding van de respondenten, het al dan niet hebben van de winkel aan huis en het al dan niet mede-eige- naar zijn van de winkel. In Tabel 5 worden de resultaten van een variantieanalyse weergege­ ven nadat gecorrigeerd is voor de covariaten.

Gegeven de significant verschillende ant­ woorden op de twee stellingen kan de hypothe­ se - meewerkende vrouwen van de Vooroorlog­ se en Stille generatie vinden dat zij in sterkere mate verantwoordelijk zijn voor het huishoude­ lijk werk en de kinderverzorging dan meewer­ kende vrouwen van de Protest en Verloren ge­ neratie - worden bevestigd.

Partners

De laatste hypothese gaat in op de tijdsbeste­ ding van de partners: partners van meewerken­ de vrouwen van de Vooroorlogse en Stille gene­ ratie besteden (a) minder tijd aan de kinderen, (b) minder tijd aan het huishouden, en (c) meer tijd aan het werken in eigen bedrijf dan partners van meewerkende vrouwen van de Protest en Verloren generatie. Voor de toetsing is aan de vrouwelijke respondenten de tijdsbesteding van haar partner gevraagd wat betreft huishoudelij­ ke taken, kinderen en het werken in de winkel in de tijd dat de kinderen klein zijn/waren. Hierbij is geen uitsplitsing naar leeftijdsperio- den van de kinderen gemaakt. Op grond van leeftijdshomogamie (Bernasco, 1994) zijn de partners aan de hand van het geboortejaar van de respondenten over de verschillende genera­ ties verdeeld. In de analyse is constant gehou­ den op zowel de opleiding van de respondent, als de opleiding van de partner. Uit onderzoek (Van der Lippe, 1993) blijken beide van invloed te zijn op de mate waarin mannen huishoude­ lijk werk verrichten. De resultaten van de ana­ lyse worden in Tabel 6 weergegeven.

De partners besteden ongeacht de generatie waartoe zij behoren, volgens de respondenten, gemiddeld 53 uur per week aan het werk in de winkel. Opvallend en zeker niet conform de hy­

(11)

pothese is de bevinding dat de tijd die wordt be­ steed aan huishoudelijke taken voor de partners van de Protest en Verloren generatie iets minder is dan voor de partners van de Vooroorlogse en Stille generatie. Dit zou veroorzaakt kunnen zijn door technologische ontwikkelingen op het huishoudelijk terrein, waardoor het huishouden op zich minder tijd is gaan vragen. Het ant­ woord van de meeste vrouwen naar de tijdsbe­ steding op het huishoudelijk terrein van de part­ ners was een volmondig: 'Niets'. Anderen gaven aan dat hun man nog wel eens een uurtje per week wat doet. De opmerking: 'Hij helpt wel- eens mee met de afwas' was meer regel dan uit­ zondering bij beide generaties.

Wel blijken de partners van de respondenten van de meewerkende vrouwen van de Protest en Verloren generatie in de periode dat de kinderen klein zijn, significant meer tijd te besteden aan de verzorging van de kinderen dan de partners van de meewerkende vrouwen van de Vooroor­ logse en Stille generatie. De mannen van de Protest en Verloren generatie blijken meer met de kinderen te spelen en helpen met huiswerk, maar luiers verschonen, op de kinderen passen of ze naar school brengen komt nauwelijks voor. De bovenstaande resultaten betekenen dat de hypothese, partners van meewerkende vrou­ wen van de Vooroorlogse en Stille generatie be­ steden (a) minder tijd aan de kinderen, (b) min­ der tijd aan het huishouden, en (c) meer tijd aan het werken in eigen bedrijf dan partners van meewerkende vrouwen van de Protest en Verlo­ ren generatie, slechts gedeeltelijk - alleen wat betreft de verzorging van de kinderen - kan worden bevestigd. Zowel de tijd besteed aan het werken in de winkel als de tijd besteed aan het huishouden blijkt, gegeven de antwoorden van de respondenten, voor de partners niet onderhe­ vig aan de tijd te zijn.

Conclusie

In dit artikel zijn de ervaringen en de tijdsbeste­ ding van meewerkende vrouwen wat betreft de combinatie van huishoudelijke taken, de ver­ zorging van de kinderen en het meewerken in de tijd bezien. Eveneens werd de tijdsbesteding van de partners meegenomen. De probleemstel­ ling van dit artikel werd als volgt geformuleerd: 'Zijn er generationele verschillen in de wijze waarop meewerkende vrouwen werk, kinder­

verzorging en huishoudelijk werk ervaren en combineren? Zo ja, zijn deze verschillen met behulp van de generatie-theorie (Becker, 1985a; 1985b; 1992) te verklaren?' Voor het toetsen van de hypothesen over de vanzelfsprekendheid om mee te werken, de mate van verantwoordelijk­ heid voor huishouden en kinderen en de tijdsbe­ steding zijn interviews gehouden met 72 mee­ werkende vrouwen. De hypothese dat meewer­ kende vrouwen van de Vooroorlogse en Stille generatie hun situatie als meer vanzelfsprekend ervaren dan meewerkende vrouwen van de Pro­ test en Verloren generatie kon niet worden be­ vestigd. Zowel de respondenten zelf, de partners als de omgeving vonden het voor vrouwen van de vier generaties heel vanzelfsprekend dat zij gingen meewerken in de winkel.

Gegeven het ter discussie staan van het (ver­ wachte) takenpakket van vrouwen en mannen tijdens de culturele revolutie, werden voor de verschillende generaties verschillen in verant­ woordelijkheid en tijdsbesteding voor de res­ pondenten verwacht. De tijdsbesteding van de respondenten en van hun partners, voor de res­ pondenten uitgesplitst naar drie perioden, bleek opvallend veel gelijkenis te vertonen voor de verschillende generaties. Alleen de tijd die part­ ners aan de kinderen besteden in de periode dat de kinderen klein zijn, bleek significant en in de verwachte richting te verschillen: partners van de Vooroorlogse en Stille generatie bleken min­ der tijd aan de verzorging van de kinderen te be­ steden in de tijd dat de kinderen klein zijn dan partners van de Protest en Verloren generatie. Het verantwoordelijkheidsgevoel voor kinderen en huishouden bleek in de juiste richting te ver­ schillen: meewerkende vrouwen van de Voor­ oorlogse en Stille generatie voelen zich in ster­ kere mate verantwoordelijk voor het huishou­ den en de kinderen dan de meewerkende vrou­ wen van de Protest en Stille generatie.

In termen van de generatie-theorie kan dus worden geconcludeerd dat het verantwoorde­ lijkheidsgevoel voor huishouden en kinderen van vrouwen wordt gevormd tijdens de forma- tieve periode en relatief lang beklijft. De mate van vanzelfsprekendheid om mee te gaan wer­ ken wordt daarentegen evenals de tijdsbesteding na de formatieve periode gevormd. Zo zou het kunnen zijn dat via de hypothese van de initiële socialisatie (Becker, 1992) de specifieke situatie waar meewerkende vrouwen in terecht komen deze waarden-oriëntatie vormt, onafhankelijk

(12)

de generatie waartoe iemand behoort. Er zou ook aangenomen kunnen worden dat niet iedereen in de wieg is gelegd om meewerkende vrouw te wor­ den: het levert bijvoorbeeld geen eigen inkomen, geen eigen netwerk van collegae op en bovendien is niet iedereen gemotiveerd om werk, huishou­ den en kinderen te combineren. Er kan mogelijk dus sprake zijn van zowel selectie- als zelfselectie

effecten, waardoor de groep die overblijft door de

jarcn heen meer overeenkomsten dan verschillen vertoont. Bovendien zouden de geringe verschil­ len in tijdsbesteding kunnen worden verklaard door de geringe ruimte, met name in de periode dat de kinderen klein zijn, voor een andere tijds­ besteding. Gegeven een bepaald minimum voor het huishouden en een bepaald minimum voor de verzorging van de kinderen zijn de marges wat betreft de tijdsbesteding gering. Vrouwen voor wie deze combinatie te zwaar is, zijn naar alle waarschijnlijkheid op een eerder moment gestopt met het 'mee werken' en zijn uit de steekproef verdwenen.

Een mogelijk selectie-effect zou ook al op het moment van de partner-keuze kunnen optre­ den. Paren waarvan één van twee vol zit met ondernemersbloed terwijl de ander dat absoluut niet heeft, bieden weinig mogelijkheden tot een goede 'match'. Anders gezegd: het zou zeer wel mogelijk zijn dat alleen mensen met bepaalde (persoonlijkheids)kenmerken die bovendien in combinatie met de (persoonlijkheids)kenmer- ken van de partner tot een geslaagde 'match' lei­ den, dit werk kunnen doen en kunnen volhou­ den. Zo bleek bijvoorbeeld in de gesprekken dat de meeste vrouwen hun situatie niet zwaar op­ vatten en dat zij met een flinke dosis nuchter­ heid hun eigen situatie beschreven. Een vrouw van de Verloren generatie verwoordt dit als volgt: 'Ik ben toch niet zo netjes, dus ik rommel wel wat aan, als er maar eten op tafel staat en dat lukt meestal wel'. Ten slotte kan worden opgemerkt, dat de meewerkende vrouwen en hun partners niet veel lijken te verschillen van huidige tweeverdieners in loondienst met kin­ deren (zie bijvoorbeeld Drooglever Fortuyn, 1993; Projectgroep Familie en Onderwijs, 1993). In deze gezinnen blijken vrouwen ook dubbel belast te zijn: zij hebben een baan, maar moeten ook voor de kinderen en het huishouden zorgen. Een onderzoeksonderwerp voor de toekomst zou een vergelijkingsonderzoek kunnen zijn tussen werkende vrouwen in loondienst met meewerkende vrouwen.

Noten

1 Dit artikel is voortgekomen uit twee afstudeer­ scripties: Roseboom, 1994; Hak, 1995. Met dank aan prof.dr. J.E. Ellemers en prof.dr. J.L. Peschar voor het mede begeleiden van de scripties en aan prof.dr. H.A. Becker, en dr. D.H. Hak.

2 Met uitzondering van de positie van boerinnen waar relatief veel onderzoek naar is verricht (oa. Hobbelink & Spijkers, 1986; Loeffen, 1984; Spij- kers-Zwart, 1988; Stork-Van der Kuyl, 1966). 3 Een cohort wordt in navolging van Ryder (1965)

in dit artikel omschreven als: 'the aggregate of in- dividuals (within some population definition) who experienced the same event within the same time interval'. Met het begrip generatie wordt bedoeld: 'een clustering van cohorten, die gekenmerkt wordt door een specifiek historische ligging en door gemeenschappelijke kenmerken op individu­ eel niveau (levenslopen, waardcn-oriëntaties en gedragspatronen) en op systeemniveau (omvang en samenstelling, generationele stijl en generationele organisaties)' (Becker, 1992).

4 De grote landelijke ketens, als bijvoorbeeld ETOS en Trekpleister, zijn buiten beschouwing geble­ ven. Binnen deze ketens van drogisterijen wordt vooral gewerkt met filiaalhouders, die geen eige­ naar van de winkel zijn. Er werken daar dan ook minder meewerkende vrouwen dan in de zelfstan­ dige drogisterijen.

5 Bij het benaderen van respondenten is getracht zo­ veel mogelijk spreiding over de generaties te ver­ krijgen. Om de meewerkende vrouwen van de Vooroorlogse generatie toch te bereiken is, in het geval de winkel is overgenomen, aan het eind van de vragenlijst het volgende gevraagd: 'In het kader van ons onderzoek zijn wij ook geïnteresseerd in hoe eerdere generaties meewerkende vrouwen werk, kinderen en huishouden combineerden. U gaf aan dat u de zaak heeft overgenomen. Zou u, indien mogelijk, bereid zijn ons een telefoonnum­ mer te geven van degene waarvan u de zaak over­ genomen heeft?'.

6 Ook binnen de twee groepen generaties worden geen significante verschillen gevonden.

7 Ook het toevoegen van het generatie-effect in een andere analyse blijkt geen invloed op het effect van deze variabele te hebben.

8 Voor het hebben van een hulp voor de kinderen, voor de winkel en in huis worden geen significant verschil tussen de twee generaties gevonden: van VOG en SG heeft 11 procent hulp voor de kinde­ ren, 54 procent heeft hulp in de winkel en 34 pro­ cent heeft hulp thuis. Van de PG en VG heeft 25 procent hulp voor de kinderen, 66 procent hulp in de winkel en 46 procent heeft hulp thuis: resp. X2(l)=2.23, p - 13, X2(l)=1.09, p=.30 en X2(l)=2.22, p=.23. Ook het gemiddeld aantal kinderen varieert niet voor de twee groepen generaties: F( 1,70)= 1.00, p=.16.

(13)

Literatuur

Becker, H.A. 11985a), Dutch generations today. Paper NIAS.

Becker, H.A. (1985b), Generaties. Hollands Maand­

blad, 4, p. 14-25.

Becker, H.A. (1991), Aspecten van generaties en co­ horten: een overzicht van het onderzoeksprogram­ ma. Sociologische Gids, 4, p. 212-226.

Becker, H.A. (1992), Generaties en hun kansen. Meu- lenhoff Editie: Amsterdam.

Becker, H.A. (1993), Generaties historisch en sociolo­ gisch bekeken. Botsing de generaties! Studium Ge­ nerale, p. 67-79: Groningen.

Becker, H.A. & K. Sanders (1993), Overgang van on­ derwijs naar arbeidsmarkt. Een beschrijving en ver­ klaring van het verblijf in het onderwijsbestel voor vrouwen en mannen geboren tussen 1940 en 1965.

Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken, 9, p. 230-

240.

Becker, H.A., K. Sanders & A. Vloet (1993), Individua­ lization or Generation? Environmental Concern and Public Spirit in the 1910 - 1970 cohorts in Se­ ven Western Countries. In: H.A. Becker &. P.L.f. Hermkens (eds). Solidarity of Generations. Demo­

graphic, Economic and Social Change, and its Con­ sequences. Thesis Publishers, p. 787-804: Amster­

dam.

Berkel-Van Schaik, A.B. & L.B. van Snippenburg (1991), Een toets van een generatiethesc. Sociologi­

sche Gids, 4, p. 227-248.

Bernasco, W. (1994), Coupled Careers. The effect of

Spouse's Resources on Success at work. Thesis

Publishers: Amsterdam.

Blok, E. (1989), Werkende vrouwen in de jaren veertig

en vijftig. Sara/Van Gennep: Amsterdam.

Blom, U.Ph., M.T.E. Nouws & J.M. van Meijs-Appels (1989) , Kinderen krijgen tussen de bedrijven door. Landbouw-Economisch Instituut, Economisch In­ stituut voor Midden en Kleinbedrijf: Den Haag. Brouns, M. & A. Schokker (1990), Arbeidsvraagstuk­

ken en sekse. STEO: Den Haag.

Bruijn, J. de (1989), Vrouwenarbeid en arbeidssociolo­

gie in historisch en emancipatorisch perspectief.

SUA: Amsterdam.

Bruyn-Hundt, M. (1988), Vrouwen op de arbeids­

markt, Nederlandse situatie in de jaren tachtig en negentig. Het Spectrum BV: Utrecht.

Centraal Bureau voor de Statistiek (1992), Vrouwen en

mannen naast elkaar 1992. Staatsuitgeverij: Den

Haag.

Commissie meewerkende vrouw in het eigen bedrijf, (1986), Loon naar werken. Overheidspublikatie: Den Haag.

Cornells, M. & M. Hinderink (1989), Vrouwen in Ne­

derland en de Verenigde Staten: de geschiedenis vanaf 1929. Fibula: Houten.

Dessens, J., J. van. Doorne-Huiskens & E. Mertens (1990) , Arbeidsmarkt en gezin: een studie naar de

oriëntaties en het gedrag van verschillende genera­ ties vrouwen. OSA: Den Haag.

Diederik, H.A., D.J. Noordam, G.C. Quispel & P.H.H. Vries (1987), Van agrarische samenleving naar ver­

zorgingsstaat. Wolters Noordhoff: Groningen.

Droogleever Fortuijn, J. (1993), Een druk bestaan,

tijdsbesteding en ruimtegebrek van tweeverdieners met kinderen. Amsterdam University Press: Am­

sterdam.

Economisch Instituut voor het Midden-en Kleinbe­ drijf. (1956), Het gezin van de ondernemer in am ­

bacht en detailhandel: sociaal economische gege­

vens over het midden- en kleinbedrijf. Midden- en kleinbedrijf: 's-Gravenhage.

Festinger, L. (1957), A theory of cognitive dissonance. Stanford University: Stanford, California.

Gadourek, I. (1982), Social Change as Redefinition of Ro-

les; A study of stmctural and causal relationships in the Netherlands of the ‘Seventies’. Van Gorcum:

Assen.

Hak, A.W.V. (1995), Meewerkende vrouwen en de ge- neratietheorie: een toetsing van de generatie-theorie van Becker. Rijksuniversiteit Groningen: vakgroep sociologie (scriptie).

Hobbelink, A. &. S. Spijkers (1986), De mooie kamer beter benutten. Boerinnen-studies in Nederland. Lo­

ver, 86, p. 22-29.

Hooghiemstra, B.T.J. & M. Niphuis-Nell (1993), So­

ciale Altlas voor de vrouw deel 2. Sociaal Cultureel

Planbureau: Rijswijk.

Koopman, G. (1983), Ondernemersvrouwen in de de­

tailhandel: een vergeten beroepsgroep! Beschou­ wingen over de werk- en gezinssituatie van mid- denstandsvrouwen in een stadsvernieuwingsbuurt in Amsterdam. Economisch Geografisch Instituut:

Amsterdam.

Inglehart, R. (1977), The Silent Revolution, changing

values and political styles among Western Publics.

Princeton University Press: Princeton.

Leydesdorff, S. (1977), Verborgen arbeid, vergeten ar­

beid: een verkenning in de geschiedenis van de vrouwenarbeid rond negentien-honderd. Van Gor­

cum: Assen.

Lippe, T. van der (1993), Arbeidsverdeling tussen

mannen en vrouwen. Thesis Publishers: Amster­

dam.

Loeffen, G.M.J. (1984), Boerinnen en Tuindersvrou-

wen in Nederland. Landbouw Economisch Insti­

tuut: Den Haag.

Mannheim, K. (1928/1929), Das Problem der Genera- tionen. Kölner Viertel jahreshefte fiir Soziologie,

Vol. 7, p. 157-189 en p. 309-330.

Meijer, J.N. (1983), De meewerkende echtgenote: the­ oretisch onzichtbaar, maar praktisch onmisbaar. So­

ciologische Gids, 3-4, p. 223-236.

Meijer, J.N. (1990), De meewerkende echtgenote: the­

oretisch onzichtbaar, maar praktisch onmisbaar.

Economisch Instituut voor het Midden-cn Kleinbe­ drijf: Zoetermeer.

Meijer, J.N., R.M. Braaksma &. F.W. van Uxem (1984),

De meewerkende echtgenote in het midden- en kleinbedrijf: een oriënterend onderzoek naar de po­ sitie en de betekenis van ondernemersvrouwen die meewerken in het eigen bedrijf. Economisch Insti­

(14)

tuut voor het Midden- en Kleinbedrijf: Zoetermeer. Meijer, J.N., A.C.W.M. Kokx &. F.W. van Uxem

(1993), De meewerkende vrouw, mede-ondernemer met zeggenschap. Accountant Adviseur, nr4. Niphuis-Nell, M. (1992), De emancipatie van meisjes

en jonge vrouwen: rapportage ten behoeve van het meisjesbeleid. Sociaal en Cultureel Planbureau:

Rijswijk.

Nouws, J. & G. Overbeek (1992), Betaald verlof voor zwangere meewerkende en zelfstandige vrouwen.

Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken, 8, p. 226-234.

Overbeek, G. (1993), Man/vrouw maatschap beslist goed? Vrouwen in de samenwerking op het agra­ risch bedrijf. Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken,

9, p. 384-393.

Plantenga, J. (1993), Een afwijkend patroon: honderd

jaat vrouwenarbeid in Nederland en (West-)Duits- land. SUA: Amsterdam.

Pompe, J.H. (1980), De kleine middenstand in Neder­

land. Van Loghum Slaterus bv: Deventer.

Projectgroep Familie en Onderwijs. (1993), Eerlijk de­

len? De verdeling van huishoudelijke en verzorgen­ de activiteiten tussen partners binnen twee-verdie- nersgezinnen. Rijksuniversiteit Faculteit Sociolo­

gie: Groningen.

Raad voor het Midden- en Kleinbedrijf. (1987), De po­

sitie van de meewerkende echtgenote in het eigen bedrijf (advies). Auteur: Den Haag.

Roseboom, Y.M. (1994), Generaties en de combinatie van werk, huishoudelijk werk en kinderverzorging. Een onderzoek naar de attitudes van verschillende generaties meewerkende vrouwen ten aanzien van de combinatie werk, huishoudelijk werk en kinder­ verzorging. Rijksuniversiteit Groningen: Vakgroep Sociologie (scriptie).

Ryder, N.B. (1965), The cohort as a concept in the stu- dy of social change. American Sociological Review,

vol. 30, p. 843-861.

Sanders, K. (1992), Wanneer worden vrouwen moeder? Een beschrijving en verklaring van de leeftijd waar­ op vrouwen geboren tussen 1940 en 1960 hun eer­ ste kind krijgen. Sociologische Gids, XXXIX, p. 238-253.

Sanders, K. & H.A. Becker (1993), Explaining Genera­ tional Behaviour: The case of the Transition from Education to Work. In: H.A. Becker & P.L.J. Herm- kens (eds). Solidarity of Generations. Demographic,

Economic and Social Change, and its Consequen­ ces. Thesis Publishers, p. 211-232: Amsterdam.

Sanders, K. &. H.A. Becker (1994), Transition from education to labourmarket and independence. A comparison between the Netherlands, the United States, the United Kingdom and the Federal Repu­ blic of Germany. European Sociological Review, 10, p. 135-154.

Sanders, K. & H.A. Becker (forthcoming), Women's la­ bor-market participation after their transitions into motherhood. Gender, work and organization. Scase, R. & R. Goffee (1980), The real world of the

small business owner. Croom, Helm Ltd: London.

Schlemper-Kubista, A. &. H. Wollrab (1980), Die wirt-

schafts und gesellschaft politische Bedeutung der selbständigen Unternehemerinnen und Mitarbei­ tenden Unternehmerfrauen. Schriften zur Mittel­

standforschung nr 79, Verlag Otto Schwarz 6t Co Göttingen.

Spijkers-Zwart, S. (1988), Huishouden en bedrijf. Ver­

anderende agrarische gezinsbedrijven in de Achter­ hoek. Landbouwuniversiteit: Wageningen.

Smit, J. (1984), Er is een land waar vrouwen willen

wonen: teksten 1967-1981. Sara: Amsterdam.

Stork-Van der Kuyl, D. (1966), De boerin van nu en

straks: vrouwen in een veranderende plattelandssa- tnenleving. Van Gorcum: Assen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Om tot een goed beeld van de tijdsbesteding te komen is apart voor het primair onderwijs en voor het voortgezet onderwijs in eerste instantie de tijd besteed aan de

september, K.N.M.I. Dat het gemiddelde vochttekort in de proefperiode groter is dan het gemiddelde over 50 jaar, wordt geheel veroorzaakt door het vochttekort van 38U mm in 1959.

tikken, staar tussen de 2 trostrillerß bleken geen totwmriMMi verschillen saoveslg te sljn* Bij Ae totale d;ln»pt was het gnsti^ effeot wan het trillen t.o.v. tikken werdwenen

Doordat de beoordeling op mate van aantasting slechts in eén proef gestandariseerd is uitgevoerd, is het uit het hier beschreven onderzoek, moeilijk aan te geven Ixij

1998 ) from (c) and (d) using the carbonic acid dissociation constants of Mehrbach et al. Annual mean sea surface temper- ature, salinity, phosphate and silicate fields from World

Figure 2.4: The Falcon configured for research: (a) the modified vehicle showing mast and sled attached, and (b) the layout of the instruments on the navigation sled (shown from

Drinking Cultures: Alcohol and Identity (New York: Berg Press, 2005); Susanna Barrows and Robin Room, eds., Drinking: Behaviour and Belief in Modern History (Berkeley: University

Given the output flom Y1 and Yn established by the firm, the remaining differential equations governing the growth of asset stocks are also complete, and t,he