• No results found

Intergenerationele overdracht van kindermishandeling : is er sprake van sekseverschillen?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Intergenerationele overdracht van kindermishandeling : is er sprake van sekseverschillen?"

Copied!
28
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Intergenerationele Overdracht van Kindermishandeling: Is er Sprake van Sekseverschillen? Catherine Hooijer

Universiteit van Amsterdam

Studentnummer: 10173714

Bachelorscriptie Pedagogische Wetenschappen Begeleider: Mw. Drs. P. H. M. Stapel – Van der Hoek 25 januari 2016

(2)

Inhoudsopgave

Inhoudsopgave 2

Abstract 3

Inleiding 4

Intergenerationele Overdracht: van Slachtoffer tot Dader van Kindermishandeling 8 Van Slachtoffer tot Dader via Lage Sociaaleconomische Status 13

Discussie 18

(3)

Abstract

In dit literatuuroverzicht is gekeken naar sekseverschillen bij intergenerationele overdracht van kindermishandeling. Ten eerste is aan de hand van het differential susceptibility model gekeken naar gevonden sekseverschillen indien een direct causaal verband werd gevonden tussen slachtofferschap van kindermishandeling en het mishandelen van de eigen kinderen. ten tweede is aan de hand van het familie stress model gekeken naar gevonden

sekseverschillen indien intergenerationele overdracht gemediëerd werd door de risicofactor lage sociaaleconomische status. Er is gevonden dat vooral vrouwen meer risico lopen kindermishandeling intergenerationeel over te dragen, zowel bij directe overdracht als bij gemediëerde overdracht. Een opvallende bevinding, met gevolgen voor de aanpak van

kindermishandeling, is dat door materiële ondersteuning mogelijk voorkomen kan worden dat slachtoffers van kindermishandeling zelf gaan mishandelen. De aanbevelingen die

voortkomen uit dit literatuuroverzicht zijn het voornaamste resultaat.

Keywords: child abuse, child maltreatment, cycle of violence, economic consequences, differential susceptibility, fathers, intergenerational continuity, intergenerational transmission, socioeconomic status

(4)

Intergenerationele Overdracht van Kindermishandeling: Is er Sprake van Sekseverschillen?

Om kindermishandeling beter te kunnen begrijpen is een duidelijker beeld nodig van de risicofactoren die meespelen bij kindermishandeling en de mogelijkheden waarop

kindermishandeling intergenerationeel kan worden overgedragen. In Nederland is in 2005 de Nationale Prevalentiestudie Mishandeling van Kinderen en Jeugdigen (NPM) uitgevoerd. Deze studie is in 2010 herhaald (Alink et al., 2011). Daaruit blijkt dat 34 op de 1000 kinderen in Nederland is in 2010 in aanraking gekomen met kindermishandeling. Dit aantal is

gebaseerd op cijfers van het Algemeen Meldpunt Kindermishandeling (AMK) en op basis van een schatting die voortkomt uit de NPM. Het aantal gevallen van kindermishandeling dat gerapporteerd wordt in de NPM-2010 is groter dan het aantal gevallen van

kindermishandeling dat is gebleken uit de NPM-2005 (Alink et al., 2011). Vergelijkingen tussen de twee meetpunten zijn echter niet goed mogelijk, omdat bij de NPM-2010 ook is gekeken naar de gevallen die niet gemeld zijn bij het AMK of overheidsinstanties, en die ook niet gesignaleerd zijn door personen in de omgeving van het kind (Alink et al., 2011). Deze niet-gesignaleerde gevallen zijn gemeten door middel van zelfrapportage door kinderen. De reden om ook deze niet-gesignaleerde gevallen mee te nemen, is een eerdere Amerikaanse studie waaruit is gebleken dat het aantal gevallen van kindermishandeling veel groter is dan het aantal gerapporteerde gevallen (Alink et al., 2011).

De definitie van kindermishandeling die in deze literatuurstudie wordt aangehouden is de definitie zoals omschreven in de Nederlandse wet:

Elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te

(5)

worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel. (Jeugdwet, artikel 1.1, § 23, 2015)

Binnen deze definitie kan nog een onderscheid worden gemaakt tussen verschillende soorten kindermishandeling: seksuele mishandeling, emotionele mishandeling, fysieke mishandeling, emotionele verwaarlozing en fysieke verwaarlozing (Alink et al., 2011). Kindermishandeling, in welke vorm dan ook, kan ernstige gevolgen hebben voor de ontwikkeling van een kind (Curie & Widom, 2010; Norman et al., 2012; Savage, Palmer, & Martin, 2014; Springer, Sheridan, Kuo, & Carnes, 2007). Zo blijkt bijvoorbeeld uit een longitudinale studie dat

slachtoffers van kindermishandeling veertig jaar na de ervaring van kindermishandeling vaker dan hun niet-mishandelde leeftijdgenoten last hebben van ziekte, fysieke aandoeningen, angstigheid, woede en depressie (Springer et al., 2007). Bovendien komt uit een meta-analyse robuust bewijs naar voren dat bij kinderen die fysiek, emotioneel of seksueel mishandeld zijn meer dan bij niet-mishandelde kinderen sprake is van de ontwikkeling van depressieve- en angststoornissen, zelfmoordpogingen, middelenmisbruik, en risicovol seksueel gedrag (Norman et al., 2012). Kinderen die fysiek mishandeld zijn blijken bovendien meer kans te lopen op het krijgen van eet- en gedragsstoornissen.

Vanuit maatschappelijk oogpunt is het belangrijk een beter begrip te ontwikkelen van de risicofactoren die meespelen bij kindermishandeling om zo betere preventiemethoden te kunnen ontwikkelen. In dat opzicht zijn de mogelijkheden waarop kindermishandeling intergenerationeel, dat wil zeggen van generatie op generatie, wordt overgedragen interessant (Widom, 1989; Widom, Czaja, & DuMont, 2015). Zo kunnen ouders die zelf mishandeld zijn mogelijk beter ondersteund worden om kindermishandeling te voorkomen. Er wordt in deze context ook wel gesproken over de geweldscyclus, maar dit is een overkoepelende term waarbij er ook gekeken kan worden naar de vraag of de ervaring van kindermishandeling correleert met criminaliteit of andere vormen van geweld later in het leven (Widom, 1989).

(6)

De hypothese dat kindermishandeling leidt tot het zelf uitvoeren van

kindermishandeling blijft onderwerp van discussie onder wetenschappers (Widom et al., 2015). Sommigen geven aan dat er een directe causale relatie bestaat tussen het slachtoffer zijn van kindermishandeling en het mishandelen van de eigen kinderen (Ben-David, Jonson-Reid, Drake, & Kohl, 2015; Bert, Guner, & Lanzi, 2009; Milaniak & Widom, 2015; Widom et al., 2015). Terwijl andere onderzoekers wijzen op mediërende factoren bij de

intergenerationele overdracht van kindermishandeling, zoals sociale isolatie en de levensfase waarin de mishandeling plaatsvindt (Berlin, Appleyard, & Dodge, 2011; Dixon, Browne, & Hamilton-Giachritsis, 2005; Thornberry & Henry, 2013).

Er is sprake van een directe vorm van intergenerationele overdracht op het moment dat er een causaal verband bestaat tussen het zelf ervaren van kindermishandeling en het gaan mishandelen van de eigen kinderen (Corth, Toth, Cerulli, & Rogosh, 2011; Thornberry & Henry, 2013). Deze vorm van intergenerationele overdracht van kindermishandeling wordt in deze literatuurstudie onderzocht aan de hand van het differential susceptibility model, waarbij er vanuit wordt gegaan dat kinderen in verschillende mate effecten ondervinden van negatieve en positieve opvoedervaringen (Belsky, 1997; Belsky & Pluess, 2009). Dat wil zeggen: sommige kinderen ondervinden disproportioneel negatieve gevolgen van negatieve

opvoedsituaties, maar hebben tegelijkertijd ook disproportioneel veel baat bij ondersteunende en positieve opvoedervaringen. Er zal daarom met dit model onderzocht worden of sommige kinderen mogelijk negatievere gevolgen ondervinden van kindermishandeling doordat zij sensitiever zijn.

Er is sprake van een indirecte vorm van intergenerationele overdracht van kindermishandeling op het moment dat ouders die slachtoffer zijn geweest van

kindermishandeling zelf hun kinderen gaan mishandelen als resultaat van risicofactoren, protectieve factoren en mediërende factoren, of een combinatie van die drie (Dixon et al.,

(7)

2005). Mogelijke mediërende factoren zijn de levensfase waarin kindermishandeling wordt ervaren en sociaaleconomische status van het gezin (Curie & Widom, 2010; Thornberry & Henry, 2013). In dit literatuuroverzicht zal sociaaleconomische status nauwkeuriger uitgewerkt worden, omdat dit een van de grootste risicofactoren blijkt voor

kindermishandeling (Alink et al., 2013; Coohey, 2006; Curie & Widom, 2010; Euser, Van IJzendoorn, Prinzie, & Bakermans-Kranenburg., 2011; Guterman & Lee, 2005). Onder sociaaleconomische status wordt in deze literatuurstudie een aantal factoren geschaard die volgens verschillende studies maatstaven zijn voor sociaaleconomische status: armoede, werkeloosheid, opleidingsniveau en alleenstaand ouderschap (Alink et al., 2011; Durkin, Islam, Hasan, & Zaman, 1994; Warren & Font, 2015; Zielinski, 2009).

Deze vorm van intergenerationele overdracht van kindermishandeling wordt in dit literatuuroverzicht besproken aan de hand van het familie stress model (Conger et al., 2002). In het familie stress model wordt er vanuit gegaan dat economische tegenslagen en

instabiliteit leiden tot meer stress bij de ouders met ruwer, strenger en minder consequent opvoedgedrag tot gevolg. Dergelijk opvoedgedrag kan zich uiten in kindermishandeling (Warren & Font, 2015) en kan bij kinderen leiden tot emotionele- en gedragsproblemen (Conger et al., 2002). Er zal gekeken worden of de economische tegenslagen en lage sociaaleconomische status mogelijk veroorzaakt worden door het ervaren van

kindermishandeling.

Veel onderzoeken naar kindermishandeling worden echter toch nog steeds gedaan bij moeders, terwijl vaders ongeveer even vaak als moeders worden aangewezen als dader van kindermishandeling (Bert, Guner, & Lanzi, 2009; Cort et al., 2011; Dubowitz, 2006;

Ferguson, 2012; Scourfield, 2014; Smith, Duggan, & Bair-Merrit, 2012). Er wordt vaak niet gekeken naar de mogelijkheid of er tussen mannen en vrouwen verschillen bestaan in het risico dat zij hun kinderen gaan mishandelen. Er zijn echter aanwijzingen dat er verschillen

(8)

bestaan tussen mannen en vrouwen in dit opzicht (Asla, De Paúl, & Pérez-Albéniz, 2011; Ben-David et al., 2015; Horan & Widom, 2015; Pittman & Buckley, 2006; Ramchandani, Van IJzendoorn, & Bakermans-Kranenburg., 2010; Romero-Martinez, Figueiredo, & Moya-Albéniz, 2011; Price-Wolfe, 2015). Zo lijken mishandelende moeders meer dan vaders stress te ervaren in de opvoeding (Pérez-Albéniz & De Paúl, 2004; Pittman & Buckley, 2006) en lijken vaders die risico lopen te gaan mishandelen meer fouten te maken dan moeders die een hoog risico lopen met betrekking tot emotieperceptie (Asla et al., 2011).

In deze literatuurstudie zal wegens dit vooronderstelde gebrek in de literatuur gekeken worden naar de vraag in hoeverre er verschillen zijn tussen mannen en vrouwen met

betrekking tot het risico dat zij kindermishandeling intergenerationeel overdragen. Om deze vraag te beantwoorden wordt ten eerste de directe vorm van intergenerationele overdracht besproken en in hoeverre er verschillen zijn gevonden tussen mannen en vrouwen. Daarna wordt gekeken naar de mogelijke indirecte vorm van intergenerationele overdracht via lage sociaaleconomische status. Ten slotte wordt antwoord gegeven op de hoofdvraag, worden alternatieve verklaringen en beperkingen van deze literatuurstudie besproken evenals aanbevelingen voor toekomstig onderzoek.

Intergenerationele Overdracht: van Slachtoffer tot Dader van Kindermishandeling In deze paragraaf wordt besproken wat er bekend is over intergenerationele

overdracht. Daarna wordt behandeld hoe kindermishandeling intergenerationeel kan worden overgedragen. Vervolgens worden mogelijke verschillen tussen mannen en vrouwen

behandeld. De paragraaf wordt afgesloten met een beschouwing van mogelijke verklaringen voor de gevonden resultaten.

In de loop der jaren zijn er veel onderzoeken gedaan naar de vraag of

kindermishandeling van generatie op generatie wordt overgedragen. Een aantal van deze onderzoeken – gevonden via de database van de Universiteit van Amsterdam – wordt in deze

(9)

paragraaf besproken. In een studie met 920 Portugese ouders, is de ouders gevraagd in hoeverre zij vroeger fysieke mishandeling hebben ervaren (Romero-Martinez et al., 2014). Vervolgens is de ouders gevraagd in hoeverre zij problemen hebben in de opvoeding en welke opvoedtechnieken zij zelf gebruiken. Het blijkt dat ouders die mishandeld zijn hoger scoren op de risicotaxatie dat zij hun kinderen mishandelen, in tegenstelling tot ouders die niet mishandeld zijn (Romero-Martinez et al., 2014).

Uit verschillende andere studies – met andere datasets – komt ook naar voren dat mishandelde ouders meer risico lopen de eigen kinderen te gaan mishandelen (Ben-David et al., 2015; Bert et al., 2009; Milaniak & Widom, 2015; Widom et al., 2015). Individuen die slachtoffer zijn geweest van kindermishandeling hebben drie keer zoveel kans dan

niet-mishandelde individuen om zelf hun kinderen te gaan mishandelen, aldus Milaniak en Widom (2015). Zij omschrijven drie grote leefdomeinen: crimineel geweld, kindermishandeling en partner mishandeling. Het blijkt dat mishandelde kinderen niet alleen vaker hun eigen kinderen mishandelen, maar ook dat zij in andere domeinen gewelddadiger zijn later in hun leven (Milaniak & Widom, 2015). In een studie met alleen moeders vonden Cort et al. (2011) dat moeders die meerdere vormen van kindermishandeling hebben ervaren in de kindertijd, het risico lopen zelf hun kinderen te gaan mishandelen of hun kinderen bloot te stellen aan gewelddadige situaties. Het is niet duidelijk of deze resultaten enkel gelden voor moeders die slachtoffer zijn geweest van meerdere vormen van kindermishandeling, of dat de gevonden resultaten ook gelden voor moeders die slechts één vorm van kindermishandeling hebben ervaren (Cort et al., 2011).

Onafhankelijk van de vorm van kindermishandeling die ouders zelf hebben ervaren, blijkt dat ouders die mishandeld zijn in de kindertijd, meer risico lopen hun kinderen te gaan mishandelen (Ben-David et al., 2015). Vooral verwaarloosd worden blijkt een grote

(10)

risicofactor als er gecontroleerd wordt voor armoede in het gezin (Ben-David et al., 2015). Er is voor armoede gecontroleerd door enkel arme gezinnen te laten participeren: door enkel arme gezinnen te laten participeren, kunnen de gevonden verschillen tussen mishandelde en niet-mishandelde ouders niet verklaard worden door verschillen in armoede. Daarnaast bestaan er aanwijzingen dat mishandelde ouders meer risico lopen dan niet-mishandelde ouders om hun kinderen seksueel te misbruiken of te verwaarlozen (Widom et al., 2015). Op eenzelfde manier als Ben-David et al. (2015) is in de studie van Widom et al. (2015)

gecontroleerd voor sociaaleconomische status: er hebben enkel gezinnen deelgenomen met lage sociaaleconomische status. Voor beide studies geldt daarom ook dat de resultaten mogelijk niet te generaliseren zijn naar kinderen uit gezinnen met gemiddelde of hoge sociaaleconomische status, omdat de gebruikte steekproef enkel bestaat uit mensen met lage sociaaleconomische status (Widom et al., 2015).

In de voorgaande alinea’s, is er geen vergelijking gemaakt tussen mannen en vrouwen met betrekking tot de vorm van kindermishandeling die ouders uitvoeren of mogelijke

verschillen in risico op het mishandelen van kinderen. Dit komt omdat in de meeste besproken studies geen onderscheid is gemaakt tussen mannen en vrouwen (Cort et al., 2011; Bert et al., 2009; Milaniak & Widom, 2015;Widom et al., 2015). Er zijn echter aanwijzingen dat vaders, in tegenstelling tot moeders, meer geneigd zijn fysiek geweld te gebruiken en in mindere mate dan moeders hun kinderen verwaarlozen (Pittman & Buckley, 2006). Ook is er een klein, maar significant, verschil tussen mannen en vrouwen op het gebied van de intensiteit van de mishandeling. In het onderzoek zijn twee categorieën te onderscheiden: lage intensiteit van kindermishandeling en matig tot ernstige kindermishandeling (Pittman & Buckley, 2006). Onder matig tot ernstige kindermishandeling vallen alle vormen van kindermishandeling die niet levensbedreigend zijn en kindermishandeling die niet herhaald wordt. Het blijkt dat de intensiteit van kindermishandeling die door vaders wordt uitgevoerd gemiddeld hoger is dan

(11)

als moeders hun kinderen mishandelen. Ook blijken vaders meer dan moeders herhaaldelijk te mishandelen (Pittman & Buckley, 2006). Het is bij deze studie echter niet duidelijk in

hoeverre de ouders een geschiedenis van kindermishandeling hebben, want er wordt enkel aangegeven dat de geschiedenis van mishandeling niet verschilde bij moeders en vaders op het moment dat gekeken werd naar intensiteit. (Pittman & Buckley, 2006).

Ten slotte lijkt er ook een verschil te bestaan tussen mannen en vrouwen met betrekking tot het risico dat zij kindermishandeling overdragen op hun kinderen als zij zelf slachtoffer zijn geweest van kindermishandeling: mishandelde vrouwen mishandelen hun eigen kinderen twee keer zo vaak als mishandelde mannen, aldus Ben-David et al. (2015). Er is daarbij, zoals eerder besproken, gecontroleerd voor een andere belangrijke risicofactor, namelijk sociaaleconomische status. Het is van belang om te noemen dat het aantal mannen en vrouwen ongeveer gelijk verdeeld was (Ben-David et al., 2015). Daardoor zijn de

gevonden resultaten representatief, maar wel enkel voor arme gezinnen. Het is onduidelijk in hoeverre deze resultaten ook gelden voor niet-arme gezinnen

Een mogelijke verklaring voor de gevonden resultaten dat vrouwen meer kans lijken te lopen om hun kinderen te gaan mishandelen als zij in hun eigen kindertijd mishandeld zijn, is dat vrouwen sensitiever zijn voor het effect van kindermishandeling (Curie & Widom, 2010; Pérez-Albeniz & De Paúl, 2004; Pittman & Buckley, 2006). Volgens het differential

susceptibility model, zoals het beschreven staat in de inleiding, ondervinden sommige kinderen disproportioneel meer negatieve en positieve effecten van bepaalde opvoedsituaties en gebeurtenissen (Belsky, 1997; Belsky & Pluess, 2009). Hoewel de verschillen in

sensitiviteit niet noodzakelijkerwijs seksegebonden zijn, zijn er wel aanwijzingen dat vrouwen in vergelijking tot mannen disproportioneel meer negatieve effecten ondervinden van het ervaren van kindermishandeling in de eigen kindertijd (Curie & Widom, 2010; Ramchandani et al., 2010).

(12)

Zo ervaren vrouwen die zelf hun kinderen mishandelen meer stress in de opvoeding in vergelijking tot mannen (Pérez-Albéniz & De Paúl, 2004; Pittman & Buckley, 2006), stress die mogelijk veroorzaakt wordt, en in elk geval significant samenhangt met, het ervaren van kindermishandeling (Pittman & Buckley, 2006). Bij mannen schijnt deze stress in veel mindere mate aanwezig te zijn, wat lijkt te impliceren dat vrouwen in grotere mate

negatievere effecten ondervinden van het ervaren van kindermishandeling. Hierdoor zou het mogelijk kunnen zijn dat vrouwen een grotere kans hebben dan mannen hun kinderen zelf te gaan mishandelen als zij het slachtoffer zijn geweest van kindermishandeling.

Een mogelijke verklaring voor de verschillen in sensitiviteit kan erin liggen dat jongens en meisjes anders reageren op het opvoedgedrag van de vader (Guterman, Lee, Lee, Waldfogel, & Rathouz, 2009; Ramchandani et al., 2010). Het blijkt dat meisjes sensitiever zijn voor positieve betrokkenheid van de vader bij de opvoeding: meisjes ondervinden hiervan zeer positieve effecten in de ontwikkeling en vertonen minder gedragsproblemen dan meisjes wiens vader niet betrokken is, terwijl dit effect bij jongens niet gevonden is (Ramchandani et al., 2010). Kindermishandeling door de vader zou mogelijk meer effect kunnen hebben op meisjes dan op jongens, maar in de bovengenoemde studies is geen onderscheid gemaakt tussen mishandeling door de vader of moeder.

Er zijn echter aanwijzingen dat de intergenerationele overdracht van

kindermishandeling enkel kan plaatsvinden onder bepaalde, specifieke omstandigheden (Cort et al., 2011; Thornberry & Henry, 2013). Ouders die tijdens de adolescentie zijn mishandeld lopen meer risico hun kinderen te gaan mishandelen dan ouders die niet mishandeld zijn (Thornberry & Henry, 2013). Ouders die, daarentegen, enkel in de kindertijd mishandeld zijn, lopen niet meer risico hun kinderen te gaan mishandelen dan ouders die niet mishandeld zijn. Dit verschil komt volgens de auteurs mogelijk door het soort kindermishandeling waarvan sprake is: in de adolescentie is er vaker dan in de kindertijd sprake op fysieke en seksuele

(13)

mishandeling (Thornberry & Henry, 2013). Daarnaast is in de adolescentie de mishandeling vaak intensiever dan in de kindertijd ongeacht het soort mishandeling waarvan sprake is.

Samenvattend kan gesteld worden dat er aanwijzingen zijn voor het bestaan van een direct causaal verband tussen het ervaren van kindermishandeling in de kindertijd en het mishandelen van de eigen kinderen. Vooral voor moeders lijkt te gelden dat zij meer risico lopen hun kinderen te gaan mishandelen als zij zelf mishandeld zijn in de kindertijd. Dit is mogelijk het resultaat van een grotere sensitiviteit van vrouwen voor de negatieve

opvoedervaring van kindermishandeling. Er zijn echter ook aanwijzingen dat

kindermishandeling enkel in specifieke omstandigheden overgedragen wordt, bijvoorbeeld enkel als er sprake is geweest van meerdere vormen van kindermishandeling of de periode in het leven waarin de mishandeling heeft plaatsgevonden.

Van Slachtoffer tot Dader via Lage Sociaaleconomische Status Zoals ook al in de vorige paragraaf aan bod is gekomen, is het mogelijk dat kindermishandeling enkel intergenerationeel kan worden overgedragen als er mediërende factoren aanwezig zijn. Een van die factoren is al aan bod gekomen in de vorige paragraaf en in deze paragraaf wordt een andere mogelijke mediërende factor verder uitgewerkt: lage sociaaleconomische status. In deze paragraaf zal eerst gekeken worden naar welke risicofactoren voor kindermishandeling er zijn met betrekking tot de sociaaleconomische status van een gezin, zoals armoede, opleidingsniveau, werkeloosheid en alleenstaand

ouderschap. Daarna worden mogelijke manieren besproken waarop lage sociaaleconomische status kan leiden tot de overdracht van kindermishandeling.

Kinderen die in een gezin opgroeien waar zowel in de kindertijd als in de adolescentie sprake is van armoede, lopen meer risico later in hun leven de eigen kinderen te gaan

mishandelen dan kinderen die enkel in de kindertijd in armoede leven, aldus Ben-David et al., 2015. Het blijkt zelfs dat armoede een zodanig grote risicofactor is voor kindermishandeling,

(14)

dat maatschappelijke hulpverlening om kindermishandeling te stoppen bij arme gezinnen vaak niet effectief is (Escaravage, 2014). Om die reden zou het kunnen helpen om arme gezinnen financiële ondersteuning te bieden om kindermishandeling tegen te gaan (Ben-David et al., 2015; Cacian, Yang, & Slack, 2013; Escaravage, 2014; Malcolm, 2012). Ouders kunnen pas een geschikte opvoedsituatie bieden op het moment dat ze niet primair bezig hoeven te zijn met de primaire levensbehoeften, zoals woningzekerheid (Escaravage, 2014; Warren & Font, 2015). Dit idee wordt ook ondersteund door het familie stress model waaruit blijkt dat ouders die onder financiële druk staan meer stress ervaren in de opvoeding (Conger et al., 2002). Hierdoor kunnen zij inconsistent reageren op hun kinderen en meer ruwe

disciplinerende en verwaarlozende maatregelen inzetten (Conger et al., 2002; Warren & Font, 2015).

Bovendien blijkt armoede ook een gevolg te zijn van het ervaren van

kindermishandeling (Zielinski, 2009), waardoor het op meer directe manier als mediërende factor een rol lijkt te spelen in de intergenerationele overdracht van kindermishandeling. Zo blijken volwassenen die in de kindertijd mishandeld zijn twee keer zoveel kans te lopen onder de armoedegrens te leven dan volwassenen die niet mishandeld zijn (Zielinski, 2009). Vooral ouders die seksueel mishandeld zijn in de kindertijd lijken het grootste risico te lopen onder de armoedegrens te leven. Uit de studie van Zielinski (2009) blijkt dat de kans dat niet

seksueel mishandelde ouders onder de armoedegrens leven 0.8 keer zo groot is in vergelijking met niet-mishandelde ouders, ofwel de kans op leven onder de armoede grens is voor

slachtoffers van seksueel misbruik 80% hoger dan voor niet-mishandelde ouders. Voor fysiek mishandelde ouders blijkt deze kans iets kleiner, namelijk 60% hoger dan niet-mishandelde ouders (Zielinski, 2009). Voor verwaarloosde ouders is geen verschil gevonden met niet-mishandelde ouders. Armoede lijkt daarmee een mediërende factor voor de intergenerationele overdracht van kindermishandeling: niet alleen is het een risicofactor voor het uitvoeren van

(15)

kindermishandeling, ook kan het veroorzaakt worden door het ervaren van kindermishandeling

Daarnaast komt uit de NPM-2010 naar voren dat werkeloosheid een belangrijke risicofactor is voor kindermishandeling (Alink et al., 2011). Werkeloosheid blijft bovendien een risicofactor voor kindermishandeling op het moment dat er voor andere factoren zoals etniciteit is gecontroleerd. Het belang van deze risicofactor komt ook naar voren bij een studie van Coohey (2006), waar blijkt dat als vaders werk hebben de kans op kindermishandeling met 66% daalt. Een opvallende bevinding is dat uit een meta-analyse blijkt dat verschillende studies naar het effect van inkomen of arbeidsstatus van de vader op kindermishandeling, hebben uitgewezen dat er geen causale relatie bestaat tussen een laag inkomen en/of

werkeloosheid van de vader en kindermishandeling (Lee, Bellamy, & Guterman, 2009). Een mogelijke verklaring hiervoor is dat economische omstandigheden mogelijk een grotere rol spelen op het moment dat gebruik gemaakt wordt van steekproeven waarin enkel vaders zijn meegenomen waarvan reeds is vastgesteld dat zij een hoog risico lopen hun kinderen te gaan mishandelen (Lee et al., 2009; Widom et al., 2015).

Bovendien blijkt dat de ervaring kindermishandeling in de eigen jeugd leidt tot hogere mate van werkeloosheid (Eckenrode, Smith, McCarthy, Dineen, 2014; Zielinsky, 2009). Zo blijken volwassenen die in de kindertijd mishandeld zijn twee keer zoveel kans te lopen werkeloos te zijn dan volwassenen die niet mishandeld zijn (Zielinski, 2009). Daarbij zijn er aanwijzingen gevonden dat slachtoffers van fysieke mishandeling 1.4 keer zo vaak werkeloos zijn vergeleken met ouders die niet mishandeld zijn. Voor slachtoffers van verwaarlozing of seksueel mishandeling is er geen grotere kans op werkeloosheid gevonden ten opzichte van niet-mishandelde ouders (Zielinski, 2009). Een studie van Curie en Widom (2010) toonde daarnaast aan dat vrouwen in vergelijking tot mannen meer moeite hebben met het vinden van een baan op het moment dat zij in de kindertijd mishandeld zijn. Er is in die studie echter geen

(16)

onderscheid gemaakt in soorten ervaren kindermishandeling (Curie & Widom, 2010).

Werkeloosheid is dus niet alleen een risicofactor voor het mishandelen van kinderen, ook kan het een gevolg zijn van het ervaren van kindermishandeling. Het lijkt daarmee een mogelijke mediërende factor voor de intergenerationele overdracht van kindermishandeling.

Naast werkeloosheid komt ook opleidingsniveau als een invloedrijke risicofactor voor kindermishandeling uit de NPM-2010 naar voren. Zo blijken mishandelde kinderen 8.1 keer zo vaak ouders te hebben zonder afgeronde opleiding na de basisschool dan kinderen die niet mishandeld worden (Alink et al., 2011; Euser et al., 2013). Deze ouders behoren daarmee tot de groep zeer laag opgeleiden. ng (Alink et al., 2011). Opleidingsniveau blijft bovendien een risicofactor op het moment dat voor andere risicofactoren gecontroleerd wordt: dit betekent dat het effect van opleidingsniveau op het risico van kindermishandeling niet beïnvloedt wordt door andere risicofactoren, zoals etniciteit (Alink et al., 2011). Het blijkt zelfs dat opleidingsniveau grotendeels de disproportionele representatie van allochtone gezinnen met betrekking tot kindermishandeling kan verklaren: in allochtone gezinnen hebben ouders vaak een laag tot zeer laag opleidingsniveau (Alink et al., 2013; Euser et al., 2011; Euser et al., 2013). Ten slotte blijkt hoog opleidingsniveau een protectieve factor te zijn voor

kindermishandeling (Guterman et al., 2009).

Ten slotte brengt alleenstaand ouderschap vaak een lage sociaaleconomische status met zich mee (Gelles, 1989; Guterman et al., 2009). Dit komt, aldus Gelles (1989), door het financiële verlies dat alleenstaand ouderschap met zich meebrengt. Hoewel veel onderzoeken naar de effecten van alleenstaand ouderschap voornamelijk gericht zijn op alleenstaande moeders, lijkt het erop dat ook alleenstaande vaders groter risico lopen hun kinderen gaan te mishandelen dan ouders met een partner (Gelles, 1989). Het is echter niet bekend of er ook een grotere kans is op alleenstaand ouderschap op het moment dat er sprake is geweest van kindermishandeling. Ditzelfde geldt voor opleidingsniveau. Daarom is niet duidelijk in

(17)

hoeverre er sprake is van intergenerationele overdracht via deze risicofactoren.

Sociaaleconomische status in de vorm van armoede en werkeloosheid lijkt een

mediërende factor voor intergenerationele overdracht van kindermishandeling doordat het zelf ervaren van kindermishandeling ervoor kan zorgen dat ouders in een meer instabiele

financiële situatie terecht komen (Curie & Widom, 2010; Eckenrode et al., 201; Zielinksi, 2009). Een mogelijke verklaring voor de gevonden verschillen tussen mannen en vrouwen komt voort uit het familie stress model: mishandelde meisjes hebben later in het leven meer kans op werkeloosheid (Curie & Widom, 2010). De financiële instabiliteit die gepaard gaat met werkeloosheid en armoede, gaat volgens het familie stress model vaak gepaard met meer stress in de opvoeding (Conger et al., 2002; Guterman & Lee, 2005; Warren & Font, 2015). Daar komt nog bij dat mishandelde moeders over het algemeen al meer dan mishandelde vaders stress ervaren in de opvoeding (Pérez-Albéniz & De Paúl, 2004). Aangezien deze stress meer blijkt te bestaan bij vrouwen, zou het kunnen zijn dat vrouwen meer risico lopen dan mannen om hun kinderen te gaan mishandelen.

Samenvattend kan gesteld worden dat sociaaleconomische status – gemeten als werkeloosheid en mate van armoede in het gezin – een mediërende factor lijkt voor de intergenerationele overdracht van kindermishandeling: het ervaren van kindermishandeling leidt tot een grotere kans op werkeloosheid en armoede later in het leven, dit zijn op hun beurt weer risicofactoren voor het zelf uitvoeren van kindermishandeling. Voor opleidingsniveau en alleenstaand ouderschap is echter niet een dergelijk mogelijk verband gevonden. Een

mogelijke verklaring voor de geïmpliceerde vorm van intergenerationele overdracht is dat financiële tegenslagen en financiële instabiliteit stress veroorzaken bij de ouders waardoor zij in de opvoeding ruwere disciplinerende maatregelen kunnen gaan inzetten. De uiting hiervan kan bijvoorbeeld kindermishandeling zijn. De gevonden indirecte overdracht van

(18)

ouderlijke stress. Daarnaast lijken vrouwen meer effect te ondervinden van de financiële instabiliteit en daardoor meer kans te lopen na mishandeling zelf hun kinderen te gaan mishandelen.

Discussie

In dit literatuuroverzicht is gekeken naar de vraag in hoeverre er verschillen bestaan tussen mannen en vrouwen met betrekking tot het risico dat zij, na zelf het slachtoffer te zijn geweest van kindermishandeling, hun eigen kinderen gaan mishandelen. Het lijkt erop dat vrouwen die in hun jeugd mishandeld zijn meer risico lopen om hun eigen kinderen te mishandelen dan mannen die mishandeld zijn. Mishandelde vrouwen lopen twee keer zoveel risico dan mishandelde mannen om hun kinderen te gaan mishandelen. Dit is volgens het differential susceptibility model mogelijk het resultaat van een – in vergelijking met mannen – grotere sensitiviteit van vrouwen voor de negatieve ervaring van kindermishandeling.

Ook als er gekeken wordt naar de gemediëerde vorm van intergenerationele overdracht, lijken vrouwen meer beïnvloed te worden door de effecten van een lage sociaaleconomische status dan mannen. Mogelijk komt dit doordat financiële instabiliteit meer stress oplevert in de opvoedsituatie, iets dat voor mishandelde vrouwen mogelijk bovenop een grotere mate van stress komt die voortkomt uit de ervaring van mishandeling. Deze mogelijke vorm van indirecte intergenerationele overdracht is echter enkel gevonden voor de risicofactoren werkeloosheid en armoede en niet voor laag opleidingsniveau en alleenstaand ouderschap. Het is voor de factoren alleenstaand ouderschap en opleidingsniveau niet bekend in hoeverre ze ook het gevolg kunnen zijn van het ervaren van

kindermishandeling. Er bestaat een mogelijkheid dat bijvoorbeeld ouders die vroeger mishandeld zijn meer kans lopen op alleenstaand ouderschap. Ditzelfde zou kunnen gelden voor opleidingsniveau. Er is echter meer onderzoek nodig om met meer zekerheid te kunnen

(19)

zeggen of sociaaleconomische status een mediërende factor is voor de intergenerationele overdracht van kindermishandeling.

Zoals uit het bovenstaande blijkt, lijken moeders disproportioneel sensitiever voor de negatieve gevolgen van kindermishandeling dan vaders; moeders hebben meer moeite met het vinden van een baan (Curie & Widom, 2010), ervaren meer persoonlijke stress

(Pérez-Albéniz & De Paúl, 2004; Pittman & Buckley, 2006) en hebben twee keer zoveel kans als mannen om zelf hun kinderen te gaan mishandelen (Ben-David et al., 2015). Er zijn daarnaast aanwijzingen dat meisjes sensitiever zijn voor positieve betrokkenheid van de vader bij de opvoeding (Ramchandani et al., 2010; Guterman et al., 2009). Mogelijkerwijs is positieve betrokkenheid van de vader een protectieve factor bij kindermishandeling door de moeder. Tegelijkertijd kan het ook zijn dat kindermishandeling door vaders bij meisjes een grotere kans oplevert dat de meisjes als moeder zelf hun kinderen gaan mishandelen, omdat zij sensitiever zijn voor deze negatieve opvoedervaring van de vader.

In veel onderzoeken naar kindermishandeling wordt de vader echter niet betrokken, terwijl uit verschillende onderzoeken blijkt dat de betrokkenheid van de vader bij de

opvoeding zeer positieve en zelfs protectieve invloed kan hebben op de ontwikkeling van een kind (Ramchandani et al., 2010; Parke, 2000; Sarkadi, Kristiansson, Oberklaid, & Bremberg, 2007). Mogelijkerwijs kunnen de gevonden sekseverschillen verklaard worden door een gebrek aan vaderlijke betrokkenheid. Daarbij moet wel rekening gehouden worden met de kwaliteit van de betrokkenheid van de vader, want in het geval van mishandeling kan meer interactie met de vader juist schadelijk zijn (Parke, 2000). Er is meer onderzoek nodig om deze mogelijke verklaring voor de gevonden sekseverschillen te ondersteunen.

Er is echter ook sprake van enkele beperkingen bij deze literatuurstudie. Ten eerste is het in de studie van Pittman en Buckley (2006) niet duidelijk in hoeverre ouders die

(20)

enkel gezegd dat de geschiedenis van mishandeling niet verschilde bij moeders en vaders. Daarnaast waren mannen in die studie oververtegenwoordigd (Pittman & Buckley, 2006), waardoor het de vraag is of er een goede vergelijking gemaakt kan worden tussen mannen en vrouwen: door het kleine aantaal vrouwen dat heeft meegedaan aan het onderzoek, is het mogelijk dat de resultaten die gevonden zijn beïnvloedt zijn door toevallige kenmerken bij deze vrouwen. De generaliseerbaarheid van de gevonden verschillen is daarmee niet duidelijk. Hierdoor is het niet duidelijk in hoeverre de in die studie gevonden verschillen voor mannen en vrouwen gelden voor mishandelde ouders.

Daarnaast zijn veel onderzoeken naar intergenerationele overdracht van kindermishandeling retrospectief: bij veel onderzoeken wordt gebruik gemaakt van steekproeven waar ouders worden geselecteerd op basis van of zij inderdaad hun kinderen mishandelen of zijn aangemerkt als hebbende een hoog risico om te gaan mishandelen (Berlin et al., 2011; Lee et al., 2009; Widom et al., 2015). Hierdoor kan het zijn dat de gevonden mate van intergenerationele overdracht groter is dan dat deze in werkelijkheid is: ouders die

mishandeld zijn maar die niet zelf gaan mishandelen worden bij voorbaat uitgesloten van het onderzoek, waardoor de verhoudingen mogelijk niet de werkelijkheid representeren. Het kan dus zijn dat er sprake is van detection bias.

Ondanks deze beperkingen geeft dit literatuuronderzoek verschillende mogelijke richtingen voor toekomstig onderzoek. De eerste mogelijke richting betreft de aanpak van kindermishandeling. Er zijn aanwijzingen dat het aanpakken van de financiële situatie van gezinnen kindermishandeling kan tegengaan of voorkomen (Ben-David et al., 2015). Hoewel er reeds onderzoeken zijn gedaan naar het stoppen van kindermishandeling door materiële ondersteuning te bieden, zou er specifieker gekeken kunnen worden naar het langdurige effect van materiële ondersteuning. Het is mogelijk dat ouders die zelf mishandeld zijn, niet hun eigen kinderen gaan mishandelen op het moment dat zij materiële ondersteuning krijgen in

(21)

hun eigen gezinssituatie.

Verder is een interessante richting voor onderzoek de vraag in hoeverre mishandelde vrouwen meer stress ervaren in de opvoeding dan mishandelde mannen. Uit bovenstaande studies blijkt dat vrouwen in vergelijking met mannen meer stress ervaren in de opvoeding, en dat die stress samenhangt met het ervaren van kindermishandeling. Het blijkt echter ook dat mishandelende mannen meer stress ervaren dan niet-mishandelende mannen (Francis & Wolfe, 2008). Wat nodig is, is daarom een onderzoek dat zowel mishandelde mannen en mishandelde vrouwen met elkaar vergelijkt, als mishandelde mannen vergelijkt met niet-mishandelde mannen en niet-mishandelde vrouwen met niet-niet-mishandelde vrouwen in de mate waarin zij stress ervaren in de opvoeding.

Ten slotte is meer onderzoek nodig naar de intergenerationele overdracht met betrekking tot seksuele kindermishandeling, aangezien veel onderzoeken expliciet seksuele mishandeling buiten beschouwing laten (Pittman & Buckley, 2006; Widom et al., 2015). Hoewel seksuele mishandeling volgens de NPM-2010 de minst voorkomende vorm is van kindermishandeling, wordt het wel gerekend tot de zwaarste vorm van kindermishandeling (Alink et al., 2011). Het is daarmee van belang om ook seksuele mishandeling, ook al komt het relatief minder vaak voor – met “slechts” 4.700 gevallen in 2010 (Alink et al., 2011). Deze vorm van mishandeling heeft namelijk wel een groot effect op het welzijn van de kinderen. Het ervaren van seksuele mishandeling blijkt bovendien meer dan andere vormen van mishandeling invloed te hebben op het leven onder de armoedegrens later in het leven (Zielinski, 2009).Het belang komt dus niet voort uit kwantitatieve, maar uit kwalitatieve overwegingen.

Dit literatuuroverzicht had tot doel inzicht te bieden in de mate waarin onderzoek bestaat naar sekseverschillen bij intergenerationele overdracht van kindermishandeling. Hoewel er geen eenduidige resultaten naar voren komen, blijkt wel dat meer onderzoek

(22)

gewenst is. Dit literatuuronderzoek is in zoverre geslaagd dat het verschillende richtingen biedt voor vervolgonderzoek om zo de hulpverlening rondom kindermishandeling uiteindelijk te kunnen verbeteren.

(23)

Literatuur

Alink, L. R. A., Euser, S., Van IJzendoorn, M. H., & Bakermans-Kranenburg, M. J. (2013). Is elevated risk of child maltreatment in immigrand families associated with

socioeconomic status? Evidence from three sources. International Journal of Psychology, 48, 117–127. doi:10.1080/00207594.2012.734622

Alink, L., Van IJzendoorn, R., Bakermans-Kranenburg, M., Pannebakker, F., Vogels, T., & Euser, S. (2011). Kindermishandeling 2010. Leiden Attachment Research Program. Casimir Publishers, Leiden. Opgehaald van

www.LeidenAttachmentResearchProgram.eu

Asla, N., de Paúl, J., & Pérez-Albéniz, A. (2011). Emotion recognition in fathers and mothers at high-risk for child physical abuse. Child Abuse & Neglect, 35, 712–721.

doi:10.1016/j.chiabu.2011.05.010

Berlin, L. J., Appleyard, K., & Dodge, K. A. (2011). Intergenerational continuity in child maltreatment: Mediating mechanisms and implications for prevention. Child Development, 82, 162–176. doi:10.1111/j.1467-8624.2010.01547.x

Belsky, J. (1997). Variation in susceptibility to environmental influence: An evolutionary argument. Psychological Inquiry, 8, 182-186. doi:10.1207/s15327965pli0803_3 Belsky, J. & Pluess, M. (2009). Beyond diathesis stress: differential susceptibility to

environmental influences. Psychological Bulletin, 135, 885–908. doi:10.1037/a0017376

Ben-David, V., Jonson-Reid, M., Drake, B, & Kohl, P. L. (2015). The association between childhood maltreatment experiences and the onset of maltreatment perpetration in young adulthood controlling for proximal and distal risk factors. Child Abuse & Neglect, 46, 132–141. doi:10.1016/j.chiabu.2015.01.013

(24)

Bert, S. C., Guner, B. M., & Lanzi, R. G. (2009). The influence of maternal history of abuse on parenting knowledge and behavior. Family Relations, 58, 176–187. Opgehaald van http://www.jstor.org/stable/20456849

Cacian, M., Yang, M. Y., & Slack, K. S. (2013). The effect of additional child support income on the risk of child maltreatment. Social Service Review, 87, 417–437.

doi:10.1086/671929

Caykoylu, A., Ibilogu, A. O., Taner, Y., Potas, N., & Taner, E. (2011). The correlation of childhood physical abuse history and later abuse in a group of Turkish population. Journal of Interpersonal Violence, 26, 3455–3475. doi:10.1177/0886260511403748 Conger, R. D., McLoyd, V. C., Brody, G. H., Wallace, L. E., Sun, Y., Simons, R., L. (2002).

Economic pressure in African American families: a replication and extension of the family stress model. Developmental Psychology, 38, 179–193. doi:10.1037//0012-1649.38.2.179

Coohey, C. (2006). Physically abusive fathers and risk assessment. Child Abuse & Neglect, 30, 467–480. doi:10.1016/j.chiabu.2004.10.016

Cort, N. A., Toth, S. L., Cerulli, C., & Rogosch, F. (2011). Maternal intergenerational

transmission of childhood multitype maltreatment. Journal of Agression, Maltreatment & Trauma, 20, 20–39. doi:10.1080/10926771.2011.537740

Curie, J. & Widom, C. S. (2010). Long-term consequences of child abuse and neglect on adult economic well-being. Child Maltreatment, 15, 111–120.

doi:10.1177/1077559509355316

Dixon, L., Browne, K., & Hamilton-Giachritsis, C. (2008). Risk factors of parents abused as children: a meditational analysis of the intergenerational continuity of child

maltreatment. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 46, 47–57. doi:10.1111/j.1469-7610.2004.00339.x

(25)

Dubowitz, H. (2006). Where’s dad? A need to understand father’s role in child maltreatment. Child Abuse & Neglect, 30, 461–465. doi:10.1016/j.chiabu.2006.04.002

Durkin, M. S., Islam, S., Hasan, Z. M., & Zaman, S. S. (1994). Measures of socioeconomic status for child health research: Comparative results from Bangladesh and Pakistan. Social Science & Medicine, 38, 1289–1297. doi:10.1016/0277-9536(94)90192-9 Eckenrode, J., Smith, E. G., McCarthy, M. E., & Dineen, M. (2014). Income inequality and

child maltreatment in the United States. Pediatrics, 133, 454–461. doi:10.1542/peds.2013-1707

Escaravage, J. H. (2014). Child maltreatment entrenched by poverty: How financial need is linked to poorer outcomes in family preservation. Childwelfare, 93, 79–98. Opgehaald van http://search.ebscohost.com.proxy.uba.uva.nl:2048/login.aspx?direct=true&db =rzh&AN=107786610&site=ehost-live

Euser, E. M., Alink, L. R. A., Pannebakker, F., Vogels, T., Bakermans-Kranenburg, M. J., & Van IJzendoorn, M. H. (2013). The prevalence of child maltreatment in the

Netherlands across a 5-year period. Child Abuse & Neglect, 37, 841–851. doi:10.1016/j.chiabu.2013.07.004

Euser, E. M., Van IJzendoorn, M. H., Prinzie, P., & Bakermans-Kranenburg, M. J. (2011). Elevated child maltreatment rates in immigrand families and the role of

socioeconomic differences. Child Maltreatment, 16, 63–73. doi:10.1177/1077559510385842

Ferguson, H. (2012). Fathers, child abuse and child protection. Child Abuse Review, 21, 231– 236. doi:10.1002/car.2231

Francis, K. J. & Wolfe, D. A. (2008). Cognitive and emotional differences between abusive and non-abusive fathers. Child Abuse & Neglect, 32, 1127–1137.

(26)

Gelles, R. J. (1989). Child abuse and violence in single-parent families: Parent absence and economic deprivation. American Journal of Orthopsychiatry, 59, 492–501.

doi:10.1111/j.1939-0025.1989.tb02738.x

Guterman, N. B. & Lee, Y. (2005). The role of fathers in risk for physical child abuse and neglect: possible pathways and unanswered questions. Child Maltreatment, 10, 136– 149. doi:10.1177/1077559505274623

Guterman, N. B., Lee, Y., Lee, S. J., Waldfogel, J., & Rathouz, P. J. (2009). Fathers and maternal risk for physical child abuse. Child Maltreatment, 14, 277–290.

doi:10.1177/1077559509337893

Horan, J. M. & Widom, C. S. (2015). From childhood maltreatment to allostatic load in adulthood: the role of social support. Child Maltreatment, 20, 229–239.

doi:10.1177/1077559515597063

Jeugdwet (2015, 1 januari). Geraadpleegd op 22 januari 2016, van http://wetten.overheid.nl /BWBR0034925/

Lee, S. J., Bellamy, J. L., & Guterman, N. B. (2009). Fathers, Physical child abuse, and neglect. Child Maltreatment, 14, 227–231. doi:10.1177/1077559509339388 Malcolm, M. (2012). Can buy me love: the effect of child welfare expenditures on

maltreatment outcomes. Applied Economics, 44, 3725–3736. doi:10.1080/00036846.2011.581214

Milaniak, I. & Widom, C. S. (2015). Does child abuse and neglect increase risk for

perpetration of violence inside and outside the house? Psychology of Violence, 5, 246– 255. doi:10.1037/a0037956

Norman, R. E., Byambaa, M., De, R., Butchart, A., Scott, J., Vos, T. (2012). The longterm health consequences of child physical abuse, emotional abuse, and neglect: a

(27)

systematic review and meta-analysis. PLOS Medicine, 9, 1–31. Opgehaald van www.plosmedicine.org

Parke, R. (2000). Father involvement. Marriage and Family Review, 29, 43–58. doi:10.1300/J002v29n02_04

Pérez-Albéniz, A. & de Paúl, J. (2004). Gender differences in empathy in parents at high- and low-risk of child physical abuse. Child Abuse & Neglect, 28, 289–300.

doi:10.1016/j.chiabu.2003.11.017

Pittman, J. F. & Buckley, R. R. (2006). Comparing maltreating fathers and mothers in terms of personal distress, interpersonal functioning, and perceptions of family climate. Child Abuse & Neglect, 30, 481–496. doi:10.1016/j.chiabu.2004.10.017

Price-Wolf, J. (2015). Social support, collective efficacy, and child physical abuse: does parent gender matter? Child Maltreatment, 2, 125–135.

doi:10.1177/1077559514562606

Ramchandani, P. G., Van IJzendoorn, M., & Bakermans-Kranenburg, M. J. (2010).

Differential susceptibility to fathers’ care and involvement: the moderating effect of infant reactivity. Family Science, 1, 93–101. doi:10.1080/19424621003599835 Romero-Martinez, A., Figueiredo, B., & Moya-Albiol, L. (2014). Childhood history of abyse

and child abuse potential: the role of parent’s gender and timing of childhood abuse. Child Abuse & Neglect, 38, 510–516. doi:10.1016/j.chiabu.2013.09.010

Sarkadi, A., Kristiansson, R., Oberklaid,F., & Bremberg, S. (2007). Fathers' involvement and children's developmental outcomes: a systematic review of longitudinal studies. Acta Paediatrica, 9, 153–158. doi:10.1111/j.1651-2227.2007.00572.x

Savage, J., Palmer, J. E., & Martin, A. B. (2014). Intergenerational transmission: physical abuse and violent vs. nonviolent criminal outcomes. Journal of Family Violence, 29, 739–748. doi:10.1007/s10896-014-9629-y

(28)

Scourfield, J. (2014). Improving work with fathers to prevent child maltreatment. Child Abuse & Neglect, 38, 974–981. doi:10.1016/j.chiabu.2014.05.002

Smith, T. K., Duggan, A., & Bair-Merritt, M. H. (2012). Systematic review of fathers’ involvement in programmes for the primary prevention of child maltreatment. Child Abuse Review, 21, 237–354. doi:10.1002/car.2195

Springer, K. W., Sheridan, J., Kuo, D., & Carnes, M. (2007). Long-term physical and mental health consequences of childhood physical abuse: Results from a large population-based sample of men and women. Child Abuse & Neglect, 31, 517–530.

doi:10.1016/j.chiabu.2007.01.003

Thornberry, T. P. & Henry, K. L. (2013). Intergenerational continuity in maltreatment. Journal of Abnormal Child Psycology, 41, 555–569. doi:10.1007/s10802-012-9697-5 Warren, E. J., & Font, S. A. (2015). Housing insecurity, maternal stress, and child

maltreatment: An application of the family stress model. Social Service Review, 89, 9– 39. doi:10.1086/680043

Widom, C. S. (1989). The cycle of violence. Science New Series, 244, 160–166. Opgehaald vanhttp://www.jstor.org/stable/1702789

Widom, C. S., Czaja, S. J., & DuMont, K. A. (2015). Intergenerational transmission of child abuse and neglect: real or detection bias? Science, 347, 1480–1485.

doi:10.1126/science.1259917

Zielinski, D. S. (2009). Child maltreatment and adult socioeconomic well-being. Child Abuse & Neglect, 33, 666–678. doi:10.1016/j.chiabu.2009.09.001

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor het significantieniveau zijn deze maten de standaardnormale Z-score en de probabiliteitswaarde/»; voor de effectgrootte gelden de correla- tiecoefficient r, de

Deze residenties werden door Nederlanders regelmatig bezocht tijdens een Grand Tour door Frankrijk, een reis die zowel gericht was op educatie als op vermaak.. De

Zowel jonge als oudere kinderen praten het vaakst met hun moeder (van wie één verslaafde) over de problemen. Een verschil is dat oudere kinderen in tegenstelling tot

Om tot een omvattend raamwerk te komen voor het bepalen of de informatie die ouders krijgen aansluit bij de zorgen en informatiebehoefte die ouders hebben, is

Kinderen van ouders met een psychisch probleem en kinderen van ouders met een verslaving kunnen bepaalde kenmerken hebben die van invloed zijn op het ontstaan van

Handreiking voor gemeenten bij de ondersteuning van kinderen van ouders met psychische problemen en kinderen van verslaafde ouders... 1.3

Daar gaat presentatrice Nicolette van Dam in gesprek met de kinderen van groep 7 over kindermishandeling en hoe zij kunnen helpen wanneer ze het vermoeden hebben dat een

Uit de onderzochte uitspraken blijkt ten slotte dat in geval het beroep op het verschoningsrecht niet wordt gehonoreerd, inzage in het medisch dossier beperkt dient te blijven tot