• No results found

De komst van het Vliegend Spaghettimonster in Nederland : een kwalitatief onderzoek naar de opkomst van de kerk van het Vliegend Spaghettimonster en wat dit zegt over de religieuze orde in Nederland

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De komst van het Vliegend Spaghettimonster in Nederland : een kwalitatief onderzoek naar de opkomst van de kerk van het Vliegend Spaghettimonster en wat dit zegt over de religieuze orde in Nederland"

Copied!
45
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1 Neeltje van Raaij 10373993

Masterscriptie Sociologie

Faculteit der Maatschappij- en gedragswetenschappen

Dhr. dr. P.T. van Rooden & dhr. dr. C. Huisman

17 oktober 2016

De komst van het Vliegend Spaghettimonster in Nederland

Een kwalitatief onderzoek naar de opkomst van de kerk van het Vliegend Spaghettimonster en wat dit

(2)

2 Voorwoord

Religie heeft mij eigenlijk altijd al gefascineerd. Ik ben opgegroeid in een klein dorpje in de Biblebelt en zat op een streng gereformeerde basisschool. Van huis uit ben ik niet christelijk opgevoed. Dit heeft ertoe geleid dat ik in feite een buitenstaander was op de basisschool en in het dorp. Als buitenstaander heb ik ze al die jaren van dichtbij kunnen observeren. Ik ben hierdoor redelijk bekend met de inhoud van het geloof dat ze belijden en hun gebruiken. Op de basisschool moesten we ongeveer vijf keer per dag bidden en psalmen zingen. Deze psalmen heb ik nog bijna elke dag in mijn hoofd. Ook bestond het begin van elke schooldag uit een bijbelverhaal. In dezelfde periode heb ik ook een tijdje bij een knutselclubje in het dorp gezeten, waarbij de ene helft van de tijd bestond uit een Bijbelverhaal en de andere helft uit knutselen. Ik ben zelfs nog een keer mee geweest naar een catechisatie. Dit was dodelijk saai en het was voor mij daarom een gevalletje van eens, maar nooit meer. Ik ben mijn ouders dan ook erg dankbaar dat ze mij nooit tot die dingen hebben verplicht. Opgroeien als

buitenstaander heeft niet altijd leuke kanten gekend. Vaak schaamde ik me dat ik uit een niet-christelijk gezin kwam, omdat dit afweek van de norm. Ook vertelde een meisje uit mijn klas ooit tegen me dat ik in de hel zou komen, omdat ik niet gedoopt was. Gelukkig gaf de

juffrouw mij gelijk toen ik als tegenreactie gaf dat zij door die opmerking ook niet in de hemel zou komen. Blijkbaar had ik de bijbelvertellingen toch net iets beter begrepen dan zij. Daarnaast waren we altijd verplicht om onze ogen te sluiten tijdens het bidden. Ik heb

meerdere malen straf gehad omdat ik dit vaak niet deed en de leraar erop wees dat hij ook zijn ogen open gehad moest hebben om te kunnen zien dat ik ze niet dicht had.

Graag wil ik mijn scriptiebegeleider dr. P.T. van Rooden bedanken voor de begeleiding tijdens mijn thesis. Zijn inhoudelijke commentaar was bijzonder waardevol. Bij elke

bijeenkomst wist hij veel te vertellen over het onderwerp, waardoor ik veel nieuwe kennis heb opgedaan.

(3)

3 Inhoudsopgave Voorwoord.……… 2 Inhoudsopgave .………...……….. 3 1. Introductie ………. 4 2. Theoretisch kader……….. 6

2.1 Problemen met het definiëren van religie………... 6

2.2 Naar een definitie van religie………... 8

2.3 De kerk van het Vliegend Spaghettimonster als kerkgenootschap………. 9

2.4 De scheiding van kerk en staat………... 11

2.5 Variëteit in godsdienst en bestuur……….. 16

2.6 Problemen met de scheiding van kerk en staat……….. 19

2.7 Het Vliegend Spaghettimonster in transnationale context……… 22

2.8 New Atheism.………...…. 23 3. Methode.……….. 25 4. Resultaten……….... 27 5. Discussie………..… 34 6. Conclusie………...………... 35 Literatuurlijst……….... 40

(4)

4 1. Inleiding

In 2005 verplichtte de ‘Kansas State Board of Education’ om ‘Intelligent Design’ te onderwijzen als alternatief voor de biologische evolutietheorie. Bobby Henderson

protesteerde tegen dit idee en creëerde een satirische godheid, het Vliegend Spaghettimonster genaamd, die vermoedelijk aan de oorsprong zou staan van ons universum. In een open brief aan de ‘Kansas School Board’ stelde hij voor dat wetenschapsklassen een derde van de tijd aan Intelligent Design moeten besteden, een derde aan het Vliegend Spaghettimonster en een derde aan logische veronderstellingen die gebaseerd zijn op waarneembaar bewijs. Het doel van deze actie was om te laten zien dat het onderwijzen van Intelligent Design in scholen net zo absurd is als het onderwijzen van het Vliegend Spaghettimonster (Vidal 2012: 337). Zijn redenering was als volgt: als Intelligent Design de ontwerper niet kan identificeren, de “master intellect”, dan kan dit net zo goed een Vliegend Spaghettimonster zijn, net als elke andere godheid (Friedman 2016). In de loop der jaren heeft het Vliegend Spaghettimonster aan populariteit gewonnen. Er zijn inmiddels duizenden volgers, voornamelijk op

universiteiten in Noord-Amerika en Europa (Pope 2007). In Nederland heeft de kerk

inmiddels meer dan 10.000 leden en het is daarmee de snelst groeiende religie van Nederland. Het aantal aanhangers kan zelfs nog hoger liggen, omdat registratie niet is verplicht (De Wilde 2016). Leden van de kerk noemen zichzelf ‘Pastafarians’ (Ainge Roy 2016).

Ondertussen heeft de kerk van het Vliegend Spaghettimonster in een aantal landen een zekere legale status gekregen, waaronder Nederland, Polen en Nieuw-Zeeland. De Kamer van Koophandel heeft de kerk begin 2016 officieel erkend als kerkgenootschap (Hulsman 2016). Het verhaal van het Vliegend Spaghettimonster en zijn volgelingen stuit op een van de lastigste vragen uit de godsdienstwetenschap, namelijk: Hoe definieer je een religie? Is er een echte theologische overtuiging nodig? Of bestaat een religie uit een set van rituelen en een gemeenschap die zich verenigt? Pastafarians hebben hun geloof gebruikt als testcase om te pleiten voor vrijheid van godsdienst en om zich te verzetten tegen overheidsdiscriminatie jegens mensen die geen erkende religie aanhangen (Friedman 2016: 1). Democratisering in Westerse landen heeft er namelijk niet toe geleid dat er een stabiele en uniforme praktijk van godsdienstvrijheid bestaat. Verschillende overheidsregimes hebben bepaalde religieuze stromingen in de maatschappij verzekerd van godsdienstvrijheid, maar tegelijkertijd de rechten en de privileges van andersgezinden beperkt (Hefner 2015: 128). De komst van de kerk van het Vliegend Spaghettimonster naar Nederland roept een aantal vragen op. Waarom in Nederland? En waarom in deze tijd? De komst van de kerk van het Vliegend

(5)

5 Spaghettimonster kan gezien worden binnen de context van de discussie over de verhouding tussen kerk en staat. De verhouding tussen kerk en staat is de afgelopen eeuwen veelvoudig onderwerp van discussie geweest. De juridische scheiding tussen kerk en staat was in het verleden het gevolg van politieke compromissen in een tijd waar religie nog een significante machtspositie bekleedde in de maatschappij. Na de ontzuiling en de ontkerkelijking die hiermee gepaard ging, begon de publieke rol van kerkgenootschappen af te nemen, waardoor ze niet meer dezelfde macht hadden over mensen als ervoor (De Bruijn 2004: 58-62;

Oldenhuis et al. 2007: 11). De ontkerkelijking in de jaren zestig van de vorige eeuw en de ontzuiling die hiermee gepaard ging drukte het vraagstuk over de scheiding tussen kerk en staat kortstondig naar de achtergrond, maar de opkomst van voor Nederland nieuwe

godsdiensten, met name de Islam, wakkerde deze discussie weer aan. Bekende vraagstukken uit het verleden werden in hoog tempo op de politieke agenda gezet (Oldenhuis et al. 2007: 5). De kerk van het Vliegend Spaghettimonster lijkt vraagtekens te zetten bij de neutraliteit van de staat ten aanzien van religieuze groeperingen in Nederland en probeert een discussie op gang te helpen over welke plek religie in de samenleving hoort te krijgen. Daarnaast zegt de komst van de kerk iets over het veranderde religieuze landschap in Nederland (Smedes 2016: 39-44).

De probleemstelling van dit onderzoek is: Wat zegt de opkomst van de kerk van het Vliegend

Spaghettimonster over de religieuze orde in Nederland?

Om tot een beantwoording te komen van deze onderzoeksvraag zijn een aantal subvragen opgesteld. Die zijn als volgt:

1. Hoe kenmerkt de scheiding van Kerk en Staat zich in Nederland? 2. Waar strijdt de kerk van het Vliegend Spaghettimonster voor?

(6)

6 2. Theoretisch kader

2.1 Problemen met het definiëren van religie

Geleerden hebben zich lang bezig gehouden met het concept en de definitie van religie. De Amerikaanse psycholoog James H. Leuba kon met gemak een lijst van 48 verschillende definities van religie opstellen in een artikel dat bijna 100 jaar geleden werd gepubliceerd. Zijn intentie was om te laten zien dat het definiëren van religie nutteloos was. Het is echter onvermijdelijk om hetgeen waar we het over hebben precies te specificeren. Het verhaal van James H. Leuba suggereert enerzijds dat we wantrouwig moeten zijn tegenover alle universele definities, maar anderzijds dat we niet zonder regulatieve definities kunnen om het onderwerp in een bepaalde context af te bakenen (Molendijk 1999: 3). Het debat over de geschikte definitie van religie verloopt niet zonder slag of stoten. Institutionele, methodologische en politieke verantwoordelijkheden spelen hier een evidente rol. Het onderwerp is niet alleen van belang voor geleerden die onderzoek doen naar religie, maar ook voor rechters en politici. Politici moeten bijvoorbeeld beslissingen maken over de rol van religie in het

onderwijssysteem. Rechters moeten vonnissen uitspreken over de vraag of een specifieke groep of gemeenschap eigenlijk wel een religie vormt en om die reden in aanmerking komt voor belastingvrijstelling (Molendijk 1999: 6).

Vanuit een modern standpunt wordt er van definities van religie niet verwacht dat ze als zodanig de essentie beschrijven, maar worden deze definities over het algemeen

beschouwd als voorstellen die gebruikt kunnen worden binnen een specifieke context. Bijna alle methodologen zijn afgestapt van het idee dat er ‘echte definities’ gegeven kunnen worden van culturele fenomenen. Definities gaan volgens hen over woorden en niet over dingen. Op deze manier bepalen definities het gebruik van bepaalde termen met betrekking tot een bepaalde context of doel (Molendijk 1999: 9). Er wordt niet zozeer gekeken of de definitie klopt, maar of hij geschikt en bruikbaar is in een bepaalde context. Deze methodologische overwegingen kennen een sterke pragmatische benadering tegenover definities (Molendijk 1999: 10).

Doordat het concept religie moeilijk definieerbaar is, is het in de praktijk lastig voor de kerk van het Vliegend Spaghettimonster om volledige erkenning te krijgen. In een aantal landen heeft de kerk een zekere legale status gekregen, waaronder Nederland, Polen en Nieuw-Zeeland. De Kamer van Koophandel heeft de kerk begin 2016 officieel erkend als kerkgenootschap (Hulsman 2016). In Nieuw-Zeeland hebben vertegenwoordigers van ‘Pastafarians’ zelfs toestemming gekregen om huwelijken te sluiten (Ainge Roy 2016). Het

(7)

7 wordt echter niet overal erkend. In Nebraska heeft de rechtbank een verzoek van een

gevangene afgewezen om de religie van de Kerk van het Vliegend Spaghettimonster uit te oefenen. De rechter oordeelde dat geen legitieme religie is, maar een parodie op andere religies (Friedman 2016: 1). Henderson (2016) verbaasde zich over deze uitspraak, omdat het gevangenissysteem in Amerika een breed scala aan godsdiensten erkent, waaronder het Mormonisme en Scientology. Het gerechtshof in Nesbraska stelde vast dat het Vliegend Spaghettimonster geen ‘religie’ is in de zin van de betrokken federale statuten en de constitutionele rechtspraak. Zo stellen zij dat het eerder een parodie is, bedoeld om de

discussie over wetenschap, de evolutie van het leven en de plaats van religie in het onderwijs te bevorderen. Het gerechtshof vindt dat de kerk een serieus argument bevat, maar dit

betekent nog niet dat de attributen die worden gebruikt om dat argument te maken recht hebben op bescherming volgens het Amerikaanse recht (Friedman 2016: 1). Henderson (2016) vindt het satirische argument dat de rechtbank gebruikt maar zwak. Zo stelt hij dat veel mensen het Vliegend Spaghettimonster misschien wel als satirisch zien, maar dat dit nog niet betekent dat de kerk niet kwalificeert als een religie. Binnen de mainstream religies is er ook maar een klein deel ‘echt’ gelovig volgens hem. Het enige verschil, zo stelt hij, is dat

Pastafarians eerlijker zijn wanneer zij niet een letterlijke weergave van hun religie uitoefenen (Henderson 2016). Toch heeft de rechtbank in de praktijk uiteindelijk het hoogste gezag als er moet worden vastgesteld of een bepaalde organisatie als een godsdienst kwalificeert.

Uitspraken van het gerechtshof hebben namelijk geldende consequenties.

De casus van de kerk van het Vliegend Spaghettimonster laat zien dat interne regelingen binnen een land bepalend zijn voor de manier waarop een bepaalde religie wordt vertegenwoordigd. De politiek, organisaties als de Kamer van Koophandel en uitspraken van rechters spelen hierbij een rol. Definities kunnen binnen bepaalde omstandigheden een politieke betekenis krijgen als het gaat om de strijd om macht. Daarnaast kunnen definities praktische consequenties met zich meebrengen: ze kunnen een verschil maken in het alledaagse leven van mensen. Bovendien kunnen wetenschappelijke discussies over de definitie van religie worden meegenomen in politieke controverses. Er kan bijvoorbeeld advies worden gevraagd aan geleerden of een ‘cult’ religieus is. Daarnaast kunnen de denkbeelden van geleerden worden gebruikt in publieke geschillen over de definitie van religie, zonder dat zij daar zelf weet van hebben (Beckford 1999: 23). Hoewel

wetenschappelijke en niet-wetenschappelijke definities van religie elkaar kunnen overlappen, bestaat er toch wel een wezenlijk verschil tussen de twee. Door case studies kan bevestigd worden dat niet-wetenschappelijke definities van religie opgevat kunnen worden als sociale

(8)

8 constructies die gevormd worden door concurrerende belangengroepen. Deze definities zijn in zekere zin doelgericht. Ze hebben niet de functie om kennis over religie te vergroten, maar fungeren als uitkomst voor het oplossen van specifieke legale, fiscale, politieke of sociale problemen. Er zou beargumenteerd kunnen worden dat wetenschappelijke definities ook doelgericht zijn, maar deze zijn gericht op het oplossen van cognitieve (eerder dan praktische) problemen (Introvigne 1999: 68). Niet-wetenschappelijke definities zijn vanuit dit perspectief niet een beschrijving, maar een claim die wordt gemaakt door bepaalde groepen. In sommige gevallen kunnen deze claims worden betwist door anderen, waaronder de rechten en de privileges die geassocieerd worden met een ‘religieus label’ binnen een bepaalde

maatschappij (Introvigne 1999: 43). Leden van de Kerk van het Vliegend Spaghettimonster lijken de rechten en de privileges die religieuze gemeenschappen hebben in de maatschappij op een bepaalde manier te betwisten. Een van de bestuursleden van de kerk van het Vliegend Spaghettimonster heeft het voortouw genomen om de aanhangers van de kerk in Nederland de mogelijkheid te geven om met hun religieuze hoofddeksel, een vergiet, op officiële

overheidsdocumenten te verschijnen. Tot nu toe is dit verzoek afgewezen in de desbetreffende gemeentes (KvhVSM 2015). Dit betekent niet dat er geen mensen in Nederland zijn die een vergiet op een pasfoto dragen. In Den Haag is er iemand in het bezit van ID-kaart waar een pasfoto met vergiet te zien is. Dit komt omdat er voorheen in deze gemeente nog geen verbod gold op het dragen van een vergiet op officiële overheidsdocumenten. Inmiddels heeft de gemeente Den Haag het verboden. Ook in gemeente Leiden heeft iemand het voor elkaar gekregen. Hier buigen ze zich nu ook op het onderwerp (Klomp 2016). Pastafarians hebben dus niet dezelfde privileges als bijvoorbeeld joden of moslims die wel met een religieus hoofddeksel op officiële overheidsdocumenten mogen staan. Door deze ‘ongelijke behandeling’ aan te kaarten betwisten zij in zekere zin andere religieuze groeperingen (KvhVSM 2015).

2.2 Naar een definitie van religie

Veel geleerden zijn het erover eens dat er geen universele valide definitie van religie gevormd kan worden. Religies zijn zowel door de tijd heen als op één punt in de tijd genomen enorm divers en een enkele religie kan aanzet geven tot het voortbrengen van een symboolsysteem dat zo complex is dat de cognitieve betekenis en de emotionele, normatieve, sociale en politieke functies, zowel in rituelen als in samenlevingen, nooit helemaal uiteengezet kunnen

(9)

9 worden (Platvoet 1999: 247). Het is daarom zeer onwaarschijnlijk dat een definitie van religie kan worden geconstrueerd waarin adequaat kan worden uitgedrukt, in duidelijke en beknopte termen, wat religies altijd en overal gemeenschappelijk hadden en zullen hebben en op welke manier religies van non-religies onderscheiden kunnen worden (Platvoet 1999: 248). Er zijn twee argumenten te geven tegen de mogelijkheid dat er een universele definitie van religie gevormd kan worden.

De eerste is de waarschijnlijkheid dat er in de toekomst nieuwe religies ontstaan die enorm verschillen van de bestaande religies (Platvoet 1999: 248). De bekendere religies, zoals het christendom, zijn daarnaast meer dan een idee alleen. Het zijn praktijken waarin

verschillende vormen van communicatie worden uitgevoerd. Het zijn instituties die bijdragen aan het vormen van de samenleving en individuen. Het zijn historische entiteiten die soms een enorme invloed hebben gehad op het wel en wee van hun omgeving (Adriaanse 1999: 237). Kortom: religies, zoals het christendom, hebben vaak een enorme invloed gehad op de economische, sociale, politieke en culturele ontwikkeling van een maatschappij, alsook de religieuze ontwikkeling (Platvoet 1999: 248). De nieuwste soorten religies, die in het Westen in de laatste twee eeuwen zijn ontstaan, hebben door de fundamentele transformaties van moderne samenlevingen naar alle waarschijnlijkheid niet meer de impact op de

ontwikkelingen in een maatschappij die de religies uit het verleden wel hadden (Platvoet 1999: 249). Het lijkt erop dat de kerk van het Vliegend Spaghettimonster de impact van voorgaande religies op de huidige maatschappij probeert te doorbreken door op zoek te gaan naar de contradicties in de wet die betrekking hebben op de godsdienstvrijheid.

Het tweede argument bevat het probleem of de term ‘religie’ kan worden toegepast op andere ‘religies’ van de mensheid. De term ‘religie’ is namelijk een moderne westerse term die in moderne samenlevingen is ontstaan. Daarmede is religie in de afgelopen drie tot vier eeuwen gereduceerd van een geloofwaardige kosmologie en een publieke zaak naar een kwestie van private overtuiging en individuele praktijk (Platvoet 1999: 249).

2.3 De kerk van het Vliegend Spaghettimonster als kerkgenootschap

Met de inschrijving bij de Kamer van Koophandel is de vraag of de Nederlandse kerk van het Vliegend Spaghettimonster als kerkgenootschap kwalificeert nog niet beantwoord.

Inschrijvingen in het handelsregister hebben geen constituerende werking. In het geval van de kerk van het Vliegend Spaghettimonster zou de kwalificatie als kerkgenootschap

(10)

10 mate van inrichtingsvrijheid (Hennekens 2016: 331-338). Een voorbeeld van deze

inrichtingsvrijheid is de vrijheid die kerken hebben om regelingen over interne

arbeidsverhoudingen zelf te construeren. De scheiding van kerk en staat brengt met zich mee dat er terughoudendheid wordt verwacht van burgerlijke rechters bij de beoordeling van dergelijke interne regelingen (Kantonrechter Rechtbank Noord-Holland 2016). De

mogelijkheden van de inrichtingsvrijheid die kerkgenootschappen hebben zijn echter niet eindeloos. De wet mag hierbij niet worden overtreden. In de literatuur wordt uiteenlopend gedacht over de exacte betekenis hiervan. De Hoge Raad heeft zich hier nooit over uitgelaten (Hennekens 2016: 331-338). Het verhaal van het Vliegend Spaghettimonster roept een aantal vragen op: Wat is een kerkgenootschap volgens de wet in Nederland? Welke organisaties kunnen gebruikmaken van de inrichtingsvrijheid die kerkgenootschappen hebben en is een religieus karakter hier een voorwaarde voor? Het kerkgenootschap kent in Nederland geen wettelijke definitie. Een poging tot het definiëren van een kerkgenootschap strandde al in 1922. Daarnaast heeft de minister bij de invoering van het Nieuw BW in 1992 vastgehouden aan het standpunt dat een wettelijke definitie onwenselijk is1. De gedachtegang hierachter is dat het aantal en de variëteit van de religieuze stromingen in Nederland sterk zijn

toegenomen. Verregaande verschillen zouden hierdoor een definiëring een ‘bijzonder netelige’ aangelegenheid maken, terwijl een te brede omschrijving misbruik zou kunnen oproepen. Het leek de minister daarom verstandiger om de rechter te laten beslissen bij twijfel. Hetzelfde geldt voor een definiëring van het begrip ‘levensovertuiging’. Ook dit begrip is niet uiteen gezet door de regering of (grond)wetgever. In de literatuur wordt het beschreven als ‘een samenhangende levensbeschouwing, die de gehele levensopvatting doortrekt en die samenhangt met het geweten’. Er wordt in het algemeen aangenomen dat zuiver maatschappelijke opvattingen niet tot de levensovertuiging behoren. In 1983 is bij de grondwetsherziening de vrijheid van godsdienst juridisch gelijkgesteld met de vrijheid van levensovertuiging. Godsdienst en levensovertuiging verschillen in karakter. Dit verschil mag echter niet van invloed zijn op de waarborging van vrijheid, bescherming en staatsrechtelijke gelijkheid. De grondwet stelt de vrije belijdenis van levensovertuiging dus op gelijke voet met de vrije belijdenis van godsdienst. De inrichtingsvrijheid die levensovertuigende

genootschappen hebben is daarentegen niet hetzelfde als voor godsdienstige genootschappen. Volgens het huidige artikel dat gaat over de inrichtingsvrijheid, is godsdienst een voorwaarde

1

(11)

11 voor deze inrichtingsvrijheid. In het geval van de kerk van het Vliegend Spaghettimonster zal de rechter moeten bepalen of deze organisatie als godsdienstig beschouwd kan worden (Hennekens 2016: 331-338). Wat de zaak van het Vliegend Spaghettimonster zo lastig maakt is dat het enerzijds zo is ontworpen om heel erg te lijken als een religie, maar tegelijkertijd duidelijk een parodie is (Friedman 2016: 9). De kerk lijkt niet daadwerkelijk de vereiste wil te hebben om een godsdienstig of levensbeschouwelijk genootschap te worden. Het lijkt meer te gaan om een maatschappelijke organisatie die een bepaald protest laat zien. Toch biedt het verschijnsel veel stof tot nadenken. De organisatie achter het Vliegend Spaghettimonster lijkt de bescherming van een religieuze levensbeschouwing boven een niet-religieuze

levensbeschouwing te bevragen door zich op een satirische wijze te presenteren (Hennekens 2016: 331-338). Daarnaast is de bestaande jurisprudentie niet bijzonder geschikt voor deze situatie, omdat deze zich meer richtte op geloofsbelijdenissen, niet een uitgebreide, maar duidelijk satirische doctrine.

2.4 De scheiding tussen Kerk en Staat

Er zijn een aantal belangrijke historische gebeurtenissen aan te wijzen in de vormgeving van de scheiding tussen kerk en staat. Om te beginnen was er de Investituurstrijd, die gezien kan worden als de meest significante strijd tussen kerk en staat in het middeleeuwse Europa (Oldenhuis et al. 2007: 9; Cantor 1958: 8-9). Tijdens de 11e en 12e waren er een reeks pauzen die het gezag van Europese monarchieën bevroegen in het recht om bisschoppen te

benoemen. De Investituurstrijd duurde tot 1122 toen het concordaat van Worms werd

opgesteld. In deze overeenkomst werd vastgesteld dat de keizer geen bisschoppen meer mocht benoemen. Dit was het begin van een scheiding tussen kerk en staat, omdat de wereldlijke overheid en de kerkelijke overheid hierbij als gescheiden machten werden beschouwd (Norman 1958: 8-9). Ook de reformatie kan als een belangrijke gebeurtenis worden gezien, omdat in deze tijd het eigen karakter van het wereldlijke en geestelijke bestuur werden benadrukt. Verder hebben de godsdienstoorlogen in de 16e en 17e eeuw aan de grondslag van scheiding van kerk en staat bijgedragen (Oldenhuis et al. 2007: 9). Het staatsgezag was voor de zestiende eeuw vaak gebaseerd op godsdienst en de verdediging van het ‘ware geloof’. Er was hierdoor in beginsel weinig of geen ruimte voor afwijkende denkbeelden. Ketterijen werden doorgaans onderdrukt door eendrachtige samenwerking tussen wereldlijke en

kerkelijke overheden. Het succes van de hervormingen in de zestiende eeuw leidde tot nieuwe situaties. In sommige staten leefden vanaf dat moment grote groeperingen die niet de

(12)

12 heersende godsdienst naleefden. Een alternatief voor vervolgingen of burgeroorlogen was een praktische tolerantie. Ten tijde van de Republiek der Verenigde Nederlanden bestond de dominante godsdienst, het calvinisme, hoogstens uit een kleine meerderheid. De Unie van Utrecht bepaalde dan ook dat de Staat de innerlijke persoonlijke overtuiging vrij moest laten. De vrijheid van godsdienst is daarmee het oudste grondrecht in Nederland (Nieuwenhuis 2004: 1). Nederland had daarmee ten tijde van de Republiek der Verenigde Nederlanden (1579-1795) al een bijzondere plaats op het gebied van staat en religie in vergelijking met haar omringende Europese landen. Het gros van de Europese landen kenden op dat moment een staatskerk en waren weinig tolerant ten opzichte van andere religies. Nederland had in die tijd geen staatskerk, hoewel de Gereformeerde kerk wel een geprivilegieerde positie had. Dit betekende dat zij de kerkgebouwen in Nederland tot hun beschikking hadden en financiële steun ontvingen. Een keerzijde hiervan was dat de overheid veel toezicht op deze kerk uitoefende en zich in theologische conflicten mengde om rust binnen de samenleving te bewaren. Er was in die zin dus veel inmenging van de overheid in de aangelegenheden van de kerk. Wat de Republiek der Verenigde Nederlanden bijzonder maakte is dat zij met het verdrag van de Unie van Utrecht al een vorm van godsdienstvrijheid hadden bepaald. Andere godsdiensten hadden echter wel een zwakkere positie in verhouding tot de gereformeerden. Zij mochten hun religie alleen in privésfeer belijden. Dit hield in dat er erediensten werden gehouden in schuilkerken die vaak in ruil voor een vergoeding door de staat werden gedoogd. Vergeleken met andere Europese landen, waar andere religies dan de staatskerk meestal niet werden toegestaan, hadden de religieuze minderheden in de Republiek eerder een sterke positie, omdat de verschillende godsdiensten immers werden gedoogd (Oldenhuis et al. 2007: 9; De Bruijn 2004: 49-53). De Verlichting en de grote revoluties in Amerika en Frankrijk hebben de scheiding tussen staat en kerk verder geconstrueerd. In 1795 kwam er met de Bataafse revolutie een einde aan de Republiek der Verenigde Nederlanden en ontstond er een eenheidsstaat. Dit zorgde voor een einde van de bevoorrechte positie van de Gereformeerde kerk en voor de scheiding van kerk en staat (Oldenhuis et al. 2007: 10; Dolle 2002: 685). Deze scheiding betekende dat alle kerkgenootschappen gelijk behandeld dienden te worden en dat iedereen de beschikking had over godsdienstvrijheid (Dolle 2002: 684-693). Dit

betekende dat de voorheen gedoogde religies onder het oude bewind werden gelegaliseerd (De Bruijn 2004: 54). De scheiding van kerk en staat zorgde er niet voor dat religie naar de achtergrond verdween. Religie werd van groot belang geacht voor de samenleving en de politiek (Oldenhuis et al. 2007: 10). In 1813 bij de vorming van het Koninkrijk der Nederlanden, kwamen godsdienstvrijheid en de scheiding tussen kerk en staat ook tot

(13)

13 uitdrukking in de grondwet van 1814 en 1815. Onder het bewind van Koning Willem I

werden kerken financieel ondersteund door de overheid, met als keerzijde dat de overheid toezicht uitoefende op de kerkgenootschappen en zich verregaand bemoeide met interne aangelegenheden. In 1816 legde de overheid een algemeen reglement op aan de Hervormde kerk. De Israëlitische kerkgenootschappen en het Evangelisch-Lutherse kerkgenootschap ontvingen respectievelijk in 1814 en 1818 bestuursreglementen. Dit wijst erop dat de

scheiding tussen kerk en staat niet consequent werd doorgevoerd. Dit was met name duidelijk bij het conflict binnen de Hervormde kerk dat leidde tot de afscheiding van 1834, wat

uiteindelijk heeft geleid tot het ontstaan van zelfstandige gereformeerde kerken die naast de Hervormde kerk bestaan. De koning mengde zich in dit conflict door de afgescheidenen te vervolgen. Vanaf 1840 werd het toezicht van de koning pas minder dwingend (De Bruijn 2004: 53-58; Oldenhuis et al. 2007: 10). In de Grondwet van 1848 werden de scheiding van kerk en staat en de godsdienstvrijheid nogmaals opgenomen. De toezichtbepalingen werden hierbij uit de Grondwet gehaald. In 1853 viel het kabinet Thorbecke door de antipapistische ophef die ontstond toen de Rooms-Katholieke Kerk Nederland als kerkprovincie herstelde en vier bisdommen en een aartsbisdom in Nederland vestigde. Nog in datzelfde jaar bracht het nieuwe kabinet onder leiding van Van Hall de Wet op de kerkgenootschappen tot stand die de onrust moest verhelpen. Door deze wet werd de vrijheid van kerkgenootschappen opnieuw bevestigd (De Bruijn 2004: 53-58; Oldenhuis et al. 2007: 10-11). In de periode hierna streefden de politieke leiders naar eenheid. Dit was vooral een taak voor het openbaar

onderwijs dat van staatswege geregeld en ingericht was. Het was erop gericht om kinderen op te leiden tot christelijke en maatschappelijke deugden (De Bruijn 2004: 60). Verschillende kerkgenootschappen kwamen in verzet tegen deze zienswijze. De orthodoxe protestanten en daaropvolgend de katholieken pleitten voor bijzondere scholen waar specifiek

godsdienstonderwijs gegeven diende te worden. Toen de roep om bijzonder onderwijs geen gehoor vond bij het kabinet, kreeg de kerkstrijd een politiek karakter. Dit leidde tot een grote politieke beweging die resulteerde in partijvorming op confessionele grondslag. In de

Grondwet van 1917 werd de financiële gelijkstelling van algemeen en bijzonder onderwijs vastgelegd. De confessionele partijvorming bracht de verzuiling op politiek en

maatschappelijk terrein op gang. De pluraliteit van de samenleving was hierdoor niet alleen gelegaliseerd, maar ook geïnstitutionaliseerd. De kerken oefenden indirect aanzienlijke macht uit op de politiek, omdat ze hun leden adviseerden op bepaalde geestesverwante partijen te stemmen. De politiek hield hierdoor rekening met de wensen die kerkgenootschappen hadden, zoals het handhaven van de zondagsrust. Dit proces duurde tot in de jaren zestig van de

(14)

14 twintigste eeuw toen de ontzuiling plaats begon te vinden. De ontkerkelijking die hiermee gepaard ging had tot gevolg dat de publieke rol van kerkgenootschappen afnam. Het afgenomen ledenaantal zorgde voor een afname van de invloed die kerkgenootschappen hadden. Dit had ook tot gevolg dat de confessionele partijen geen meerderheid meer hadden in de politiek. De verminderde betekenis van kerkgenootschappen in het publieke leven kwam tot uitdrukking in de Grondwet van 1983 (De Bruijn 2004: 58-62; Oldenhuis et al. 2007: 11). In 1983 werd bij de grondwetsherziening de vrijheid van godsdienst juridisch gelijkgesteld met de vrijheid van levensovertuiging. Ditzelfde artikel beschermde ook het recht om geen godsdienst aan te hangen. Het uitgangspunt hiervoor was de scheiding tussen Kerk en Staat. Volgens de scheiding tussen Kerk en Staat hoort de overheid zich over het algemeen niet te mengen in religieuze en kerkelijke aspecten van de samenleving. De Staat behoort de samenleving op een neutrale wijze in te richten zodat kerk en religie zich onder de

belijdenisvrijheid ten volle kunnen ontplooien. Overheidsambten treden in ieder geval niet in de interne regelingen van kerkelijke organisaties. Andersom mengen kerken zich ook niet in het staatsbestuur (Bunschoten 2015).

Het secularisatieproces is niet overal op dezelfde manier verlopen. Revoluties hebben er soms toe geleid dat er juridisch gezien een strikte scheiding van kerk en staat werd

vastgelegd. In de Verenigde Staten werd in het First Amendment vastgelegd dat een wetgever bij wet is verboden een staatsgodsdienst vast te leggen of om één godsdienst boven andere te plaatsen. Teven werd vastgelegd dat mensen hun religie vrijelijk kunnen beoefenen. De gedachte hierachter was dat de scheiding van kerk en staat als een voorwaarde geldt voor de vrijheid van godsdienst (Nieuwenhuis 2004: 2). De metafoor van de scheiding tussen kerk en staat is van cruciaal belang in de visie van de Verenigde Staten op religie. De originele bedoeling van het Eerste Amendement lijkt te gaan over het idee dat het Congres zich niet hoort te bemoeien met religieuze activiteiten van de gevestigde kerken, die werden

beschouwd als essentiële onderdelen van de samenleving. De uitgebreide kerkelijke macht tussen 1800 en 1830 leidde tot de ondersteuning van de totale scheiding van kerk en staat als een middel ter bescherming van religieuze minderheden. Later conflict leidde tot onenigheid over zowel de definitie als de waarde van religie. De scheiding kan opgevat worden als een barrière voor interreligieuze conflicten en de bescherming van het geweten in eigenlijke zin (Hammond 1981). Godsdienstvrijheid zou bovendien geframed kunnen worden als vrijheid van het geweten. Dit is gebaseerd op het Lockean argument; je kunt alleen iemands lichaam gevangen zetten, maar niet iemands geweten. Het probleem hierbij is dat het een

(15)

15 kom je in een uiterst complexe discussie (Keane 2015: 61). In andere landen is de

secularisering veel gradueler verlopen en is een volledige scheiding van kerk en staat (nog) niet aan de orde. Er is in Europa dan ook een bont palet aan verhoudingen tussen kerk en staat te vinden (Nieuwenhuis 2004: 2). Frankrijk kent bijvoorbeeld een strikte scheiding van kerk en staat, waarbij er een strenge scheiding bestaat tussen private religieuze overtuigingen en de publieke neutraliteit van de staat. Dit brengt met zich mee dat de Franse overheid

volledig neutraal is ten aanzien van alle religieuze groeperingen. Dit houdt in dat de staat geen enkele godsdienst ondersteunt of financiert. De Franse staat heeft het publieke domein

zodanig gereguleerd dat religieuze of levensbeschouwelijke overtuigingen geen ingang kunnen vinden in het publieke domein. Toch is er in Frankrijk een uitzondering te vinden in de noordoostelijke regio Alsace-Moselle. Toen in 1905 een belangrijke wet officieel de scheiding tussen kerk en staat in Frankrijk bepaalde, viel dit gebied nog onder de Pruisische heerschappij ten gevolge van de Frans-Duitse oorlog. Toen dit gebied na de Eerste

Wereldoorlog weer in bezit kwam van Frankrijk, besloot de Franse regering om de voorheen heersende scheiding van staat en religie in dit gebied te handhaven. Dit heeft ervoor gezorgd dat het katholicisme, het calvinisme, lutheranisme en het jodendom nog steeds officieel erkende godsdiensten zijn in deze regio (Rowe 2003: 259-264; Erlanger 2008; Fernando 2015). Om de huidige scheiding van kerk en staat te begrijpen moet er dus ook gekeken worden naar de historische context van een land.

Het model dat tegenover het Franse model staat is die van de geprivilegieerde kerk. In dit model zijn staten en geprivilegieerde kerken partners als het gaat om het nastreven van een gezamenlijk doel. De staat ondersteunt hierbij de geprivilegieerde kerken en andere

godsdiensten hebben een ondergeschikte rol (Vermeulen 2007: 9-13). Dit betekent dat een of meer godsdiensten een bevoorrechte status hebben ten opzichte van andere religies. De leerstellingen ervan worden als de normatieve grondslag van de samenleving gezien (Oldenhuis et al. 2007: 8). Griekenland kenmerkt zich sterk door dit model en in mindere mate het Verenigd Koninkrijk. Ook in Duitsland is dit model zichtbaar aan de orde. In de Duitse grondwet bestaat een formele scheiding tussen kerk en staat, maar tegelijkertijd waarborgt het de samenwerking tussen deze twee instituties op het gebied van onderwijs en sociale voorzieningen. Kerken die door de staat zijn erkend als publieke lichamen komen in aanmerking voor de opbrengst van kerkbelasting die wordt verzameld door de overheid. Daarnaast loopt een aanzienlijk deel van de sociale voorzieningen via zelfsturende gemeenschappen van deze publiekelijk erkende kerken (Soper & Fetzer 2007: 941). Het Nederlandse model van scheiding tussen kerk en staat bevindt zich ergens tussen deze twee

(16)

16 modellen en kenmerkt zich door pluralistische samenwerking. Landen die onder dit model vallen kennen uiteenlopende religieuze gemeenschappen en de overheid stelt zich in principe neutraal op ten aanzien van die verschillende godsdiensten. Later in dit onderzoek zal uiteen worden gezet dat er aan de neutraliteit van de staat toch getwijfeld kan worden. Dit model onderscheidt zich van de strikte scheiding tussen kerk en staat onder andere doordat godsdienst in het publieke domein wel merkbaar is en overheidsfinanciering niet is uitgesloten. Het dragen van een hoofddoek is bijvoorbeeld wel toegestaan in openbare gebouwen. Ook zien we in Nederland dat de overheid het bijzonder onderwijs financiert (Oldenhuis et al. 2007: 8).

2.5 Variëteit in godsdienstvrijheid en bestuur

Geen enkele Europese democratie heeft het Amerikaanse model overgenomen van scheiding van kerk en staat waarbij de publieke sfeer relatief concurrerend en religieus was. De meeste Europese landen hadden of hebben een erkende staatsreligie of een aantal officieel erkende godsdiensten. De meeste regimes steunen daarnaast godsdienstonderwijs op openbare scholen, al lijkt er wel een verschuiving plaats te vinden van indoctrinerend

godsdienstonderwijs naar het onderwijzen over religie. In de meeste Europese landen biedt de staat belastinginkomsten voor het onderhouden van (religieuze) scholen, kerken, ziekenhuizen en religieuze verenigingen (Hefner 2015: 130). Nederland is hierop geen uitzondering. Ouders kunnen er nog steeds voor kiezen om hun kinderen naar scholen te sturen die les geven vanuit een bepaalde godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging. Deze ‘bijzondere’ scholen krijgen net zoveel geld van de overheid als openbare scholen, mits zij aan een aantal

voorwaarden voldoen (Rijksoverheid 2016).

Hoewel sommige Europese landen staatssteun hebben geboden aan verscheidene religieuze gemeenschappen, heeft geen enkel Europees land het hele scala aan religieuze gemeenschappen binnen haar grenzen op een gelijke manier behandeld. Volledige godsdienstvrijheid was voor het grootste deel van de moderne tijd niet universeel, maar selectief en voorwaardelijk. De exacte voorwaarden voor toelating tot de door de staat erkende godsdiensten waren meestal niet expliciet vermeld in de grondwet of de wetgeving. Het kader was in plaats daarvan het onvolledige product van sociale strijd en politieke pacten tussen vertegenwoordigers van verschillende religieuze en klasse coalities (Hefner 2015: 130). Nederland heeft in tegenstelling tot veel andere landen geen scheiding tussen politiek en

(17)

17 religie. Nederland had tot de jaren ’60 van de twintigste eeuw een politiek en religieus

systeem dat georganiseerd was rond gegarandeerde groepsrepresentatie, wat beter bekend stond als de religieuze ‘zuilen’ (Hefner 2015: 131). De persoonlijke identiteit van

Nederlanders werden in deze periode grotendeels ontleend aan de coherente sociale werelden waarbinnen men leefde. Protestanten stuurden hun kinderen bijvoorbeeld naar protestantse scholen en stemden op protestantse politieke partijen. Daarnaast hadden mensen overwegend vrienden en kennissen binnen hetzelfde milieu. De verzuilde samenleving stond hierdoor garant voor religieuze standvastigheid die van generatie op generatie overgedragen werd (Aupers & Kregting 2013: 69-70). Na de Tweede Wereldoorlog veranderde dit. Door de wederopbouw ontstond er een klimaat van snelle modernisering op economisch terrein, toegenomen welvaart en de groei van de verzorgingsstaat. Dit alles ging gepaard met een proces van de-institutionalisering. De religieuze en levensbeschouwelijke zuilen verloren hierdoor in één generatie hun invloed op maatschappelijke sectoren als de politiek, media en sport, maar met name op het individu. Er kwam een snelle opkomst en verspreiding van waarden als individualisme, persoonlijke vrijheid en zelfontplooiing. Vanuit dit

individualistische perspectief werd de kerk vaak beschouwd als een hiërarchisch

gestructureerde organisatie van rigide doctrines, activiteiten en leefregels die niet meer paste bij de idealen van de persoonlijke vrijheid (Aupers & Kregting 2013: 71). Het proces van ontkerkelijking staat overigens niet gelijk aan de verdwijning van religie in het algemeen, maar is beter te begrijpen als de aanloop tot religieuze verandering in het Westen (Aupers & Kregting 2013: 80). In de moderne tijd structureert het religieuze geloof niet langer de manier waarop wij de sociale wereld waarnemen. In plaats daarvan is het een keuze of mogelijkheid geworden in de manier waarop we betekenis geven aan ons leven. Het kenmerkt zich door pluralisme; een onherleidbare pluriformiteit van opvattingen, waarden en verbintenissen (Laborde 2015: 269). De scheiding van kerk en staat kenmerkt zich in Nederland dus niet door een scheiding van politiek en religie in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Verenigde Staten. Wel heeft de wet uiteindelijk het hoogste gezag en mogen de uitingen van religie niet in strijd zijn met de wet (Nieuwenhuis 2004: 3).

De verhouding tussen kerk en staat is de afgelopen eeuwen veelvuldig onderwerp van discussie geweest. De ontkerkelijking in de jaren zestig van de vorige eeuw en de ontzuiling die hiermee gepaard ging drukte dit vraagstuk kortstondig naar de achtergrond, maar deze stilte was maar van korte duur. Hier zijn een aantal redenen voor. Ten eerste heeft de opleving te maken met het feit dat Nederland een samenleving is geworden met een steeds meer

(18)

18 natie is geweest met een gedeelde christelijke moraal. Daarnaast heeft de opkomst van nieuwe godsdiensten, met name de Islam, ervoor gezorgd dat de scheiding tussen kerk en staat

opnieuw doordacht dient te worden. Dit is enerzijds omdat er binnen islamitische stromingen andere opvattingen bestaan over de verhouding tussen kerk en staat. Anderzijds omdat een deel van de moslims zich in de publieke ruimte manifesteert als gelovige door het dragen van religieuze symbolen. Daarnaast zijn er nog twee andere factoren aan te dragen die ervoor hebben gezorgd dat de scheiding tussen kerk en staat weer een actueel debat is. Het juridische gelijkheidsbeginsel wordt steeds radicaler opgevat en onder bepaalde kringen heerst er een bepaalde mate van ongemakkelijkheid als ze kennis nemen van bepaalde opvattingen die godsdienstig zijn bepaald, zoals visies op abortus, het homohuwelijk en euthanasie. Dit heeft niet zozeer te maken met het ongemakkelijke gevoel dat bepaalde godsdiensten kunnen oproepen, maar met het feit dat religieuze opvattingen in de minderheid zijn (Oldenhuis et al. 2007: 12).

Dat er geen scheiding tussen politiek en religie is betekent niet dat Nederland geen scheiding tussen kerk en staat kent. Standpunten van politieke partijen kunnen vanuit een religieus denkbeeld worden geformuleerd, maar hadden net zo goed kunnen bestaan als dat niet het geval was. Een niet-christelijke politieke partij had bijvoorbeeld ook tegen abortus kunnen zijn. De scheiding van Kerk en Staat stelt wel een grens aan de godsdienstig gedreven politieke meningsvorming. Het Europees Hof stelt dat een politieke meerderheid met een bepaald godsdienstige achtergrond het seculiere karakter van de staat hoort te respecteren. Dit betekent dat de democratische rechtsvorming niet vervangen kan worden door een invoering van een onveranderbare goddelijke wet (Nieuwenhuis 2004: 3).

Daarnaast is de rol van de centrale overheid onder druk te komen staan door de ontwikkelingen van internationalisering en privatisering. Tegelijkertijd is de maatschappij waarmee de staat te maken heeft complexer en dynamischer geworden. De samenleving is in hoge mate pluralistisch. Dit heeft consequenties voor de manier waarop de overheid optreedt. Dit zorgt ervoor dat de overheid gewikkeld is in een proces van herpositionering ten opzichte van de samenleving. Dit plaatst de verhouding tussen kerk en staat in een ander licht. Dit heeft op drie niveaus consequenties voor de verhouding tussen kerk en staat. Het eerste niveau betreft de ontwikkeling en de uitvoering van beleid. Het tweede ligt op het vlak van het

functioneren van maatschappelijke instituties en de ontwikkeling van normen en waarden. Het laatste ligt op het niveau van de individuele burgers (Van Bijsterveld 2006: 241).

(19)

19

2.6 Problemen met de scheiding van Kerk en Staat

Door de terugkomst van godsdienst als maatschappelijk verschijnsel en de discussie over vrijheid van godsdienst die vooral in het teken staat van mogelijke beperkingen, manifesteert zich een toenemende onzekerheid over de betekenis van het beginsel van de scheiding tussen kerk en staat ten aanzien van allerlei vraagstukken (Van Bijsterveld 2006: 247). Problemen die betrekking hebben op de scheiding tussen kerk en staat worden in veel landen expliciet benaderd vanuit constitutioneel perspectief. In veel landen is in de Grondwet niet alleen het individuele recht op godsdienstvrijheid vastgelegd, maar zijn er ook bepalingen geformuleerd die de structurele verhouding tussen staat en religie beschrijven (Nieuwenhuis 2010: 52). In de Nederlandse Grondwet ligt dit anders. Daar bestaat namelijk hooguit een ongeschreven scheidingsbeginsel dat maar beperkt van omvang is (Van Bijsterveld 2006: 248). De scheiding van kerk en staat moet gezien worden in het licht van in de Grondwet gegarandeerde vrijheid van godsdienst, het recht op gelijke behandeling en het

discriminatieverbod. Het beginsel van scheiding van staat en religie staat dus niet op zichzelf; het moet in het licht van vrijheid van godsdienst en neutraliteit van de overheid ten aanzien van religieuze levensovertuigingen geïnterpreteerd worden. Dit brengt met zich mee dat de scheiding tussen kerk en staat niet absoluut kan zijn. De overheid zal door de vrijheid van godsdienst rekening moeten houden met het bestaan van kerken in de samenleving bij het vormen van wet- en regelgeving op allerlei terreinen. Wanneer de overheid geen rekening houdt met religies binnen de maatschappij of ze uitsluit bij de vormgeving van allerlei voorzieningen en bij het ordenen van de openbare ruimte, komt er al snel een strijd met het neutraliteitsbeginsel van de overheid ten aanzien van godsdienst en levensbeschouwing (Van Bijsterveld 2015). In het kort betekent het scheidingsbeginsel dat kerkelijke instituties geen publiekrechtelijke bevoegdheden hebben en dat de overheid geen zuiver godsdienstige of levensbeschouwelijke normen mag aanleggen Daarnaast moet de rechter terughoudend zijn bij het beoordelen van kerkelijke maatregelen en conflicten. Er is slechts één punt waar de Grondwet heel duidelijk over is; bijzonder basisonderwijs moet op gelijke voet worden gesteld met het openbare onderwijs als het gaat om bekostiging vanuit de staat (Nieuwenhuis 2010: 52). Er kunnen een aantal bezwaren worden aangevoerd tegen deze financiële

gelijkstelling. Ten eerste zou het de bestaande godsdiensten te veel beoordelen, omdat zij hun gedachtegoed kunnen uitdragen met steun van de overheid. Ten tweede zouden scholen met een strikte geloofsovertuiging leerlingen niet goed voorbereiden op de pluralistische

(20)

20 de democratische rechtsstaat bekleden. Deze bezwaren hebben door de komst van islamitische scholen extra aandacht gekregen (Nieuwenhuis 2010: 63). Een tegenargument is dat het recht op vrijheid van onderwijs impliceert dat ouders voor scholen kunnen kiezen die zij zelf het meest geschikt vinden voor hun kinderen. Bijzonder onderwijs gaat namelijk niet alleen over een religieuze achtergrond. Scholen die muziek als rode draad door het onderwijs willen laten lopen vallen hier bijvoorbeeld ook onder (Nieuwenhuis 2010: 63). Toch hoeft een striktere scheiding tussen kerk en staat niet te betekenen dat een bepaalde godsdienst geen invloed kan uitoefenen op kinderen in het basisonderwijs. Historisch gezien is de Verenigde Staten altijd een christelijk gedomineerde natie geweest en aangezien scholen de samenleving

weerspiegelen waarin zij bestaan, is de christelijke ideologie en praktijk van invloed geweest op de meeste facetten die de schoolcultuur in Amerika kent. Het resultaat hiervan is dat openbare scholen routinematig de Amerikaanse grondwet overtreden door deel te nemen aan religieuze belangenbehartiging en de vrije uitoefening daarvan, waardoor leerlingen met een andere religieuze achtergrond, zoals boeddhistisch of moslims in zekere zin worden

buitengesloten (Heinrich 2015: 76).

In Nederland wordt de verhouding tussen kerk en staat regelmatig teruggebracht tot een samenvoeging van vrijheid van godsdienst en het gelijkheidsbeginsel. Deze twee grondrechten worden als belangrijke kenmerken gezien van een democratische rechtsstaat. Een veel genoemd probleem met de scheiding tussen kerk en staat is het spanningsveld tussen deze twee grondrechten. De vrijheid van godsdienst is zodoende niet alleen aanleiding tot heftige debatten binnen de discipline van het Recht, maar ook binnen de politiek. Een

belangrijk element hierbij is de pluralisering van de maatschappij. Er wordt gesuggereerd dat het recht op godsdienstvrijheid een onhanteerbaar recht dreigt te worden in de moderne multiculturele samenleving. Dit wordt gebaseerd op twee problemen met de vrijheid van godsdienst; het is ten eerste niet goed meer duidelijk wat godsdienstvrijheid is en het is daardoor niet goed verenigbaar met het gelijkheidsbeginsel. Een voorbeeld hiervan is het verbod op hoofddeksels in de klas op scholen. Een uitzondering hierop is het dragen van een hoofddoek door mensen met een islamitische achtergrond en een keppeltje door mensen met een joodse achtergrond. Op deze manier worden mensen ongelijk behandeld door het bestaan van godsdienstvrijheid, maar zodra mensen wel gelijk behandeld zouden worden, wordt er weer een inbreuk gedaan op godsdienstvrijheid. Er is dus een spanningsveld tussen de vrijheid van godsdienst en het gelijkheidsbeginsel (van der Wal 2010: 133). De jurisprudentie van het EHRM laat zien dat de vrijheid van godsdienst en het recht op gelijke behandeling maar in beperkte mate antwoord kunnen geven op kwesties die de structurele verhouding tussen kerk

(21)

21 en staat betreffen (Nieuwenhuis 2010: 56). Het EHRM bestempelt de staat als een neutrale organisator van de godsdienstvrijheid, wat door elke staat anders geïnterpreteerd kan worden. De invulling die nationale autoriteiten hieraan geven verschilt dan ook enorm. Deze marge laat enerzijds zien dat er ruimte is voor strikt seculiere staten om godsdienstige kenmerken als hoofddoeken en kruizen uit het overheidsdomein of bepaalde publieke domeinen te weren. Anderzijds hoeft het bestaan van een staatskerk niet in strijd te zijn net de vastgelegde vrijheid van godsdienst door het EVRM. In het Nederlandse stelsel zijn er tot nu toe geen duidelijke uitgangspunten voor de aanwezigheid van religie in het overheidsdomein. Bij bepaalde ambtenaren als griffiers en rechters wordt het belang van neutraliteit een groot gewicht toegekend die boven de vrijheid van godsdienst uitstijgt (Nieuwenhuis 2010: 65). Dit zorgt ervoor dat het neutraliteitsbeginsel een discutabel onderwerp is, mede omdat het voor veel interpretaties vatbaar is. In zekere zin bepaalt dit beginsel de relatie tussen staat en religie en dat maakt dat veel critici het neutrale karakter van de staat in twijfel trekken. Het

neutraliteitsbeginsel wordt namelijk niet in alle landen op dezelfde manier uitgevoerd (van der Burg 2009: 7). In het artikel van Hefner (2015: 128) komt naar voren dat verschillende

overheidsregimes bepaalde religieuze stromingen in de maatschappij hebben verzekerd van godsdienstvrijheid en tegelijkertijd de rechten en privileges van andere stromingen hebben beperkt. Ook vandaag de dag hebben gelovigen van een erkende godsdienst allerlei wettelijke voorrechten. Een aantal geldende wetten mogen zelfs straffeloos overtreden worden. Een bekend voorbeeld hiervan is het rituele slachten. Volgens de wet mag er alleen nog ritueel geslacht worden door de aanwezige religieuze gemeenschappen in Nederland (Rijksoverheid 2016). Niet religieuze gemeenschappen zouden de wet overtreden als zij ritueel zouden slachten, terwijl hetzelfde gedrag door bepaalde religieuze stromingen wettelijk wordt toegestaan in Nederland. Dit is iets waar de Kerk van het Vliegend Spaghettimonster tegen lijkt te strijden. Leden van de kerk hebben hun geloof gebruikt om te pleiten voor vrijheid van godsdienst en om zich te verzetten tegen overheidsdiscriminatie tegen mensen die geen erkende religie aanhangen (Friedman 2016: 1). Het lijkt erop dat ze tegen de

uitzonderingsposities zijn die bepaalde religieuze stromingen hebben, zoals het dragen van religieuze hoofddeksels op pasfoto’s. Door te strijden voor de legitimering van een vergiet op het hoofd op overheidsdocumenten wordt in zekere zin aangegeven dat zij een gelijke

behandeling vereisen en dit impliceert dat ze godsdienstvrijheid afgeschaft willen zien. Ze lijken namelijk tegen de uitzonderingsposities te zijn die bepaalde religieuze groeperingen hebben. Zonder godsdienstvrijheid hadden deze religies die uitzonderingsposities misschien wel niet gehad (KvhVSM 2015).

(22)

22 Een ander aangehaald probleem is hoe zeer de vrijheid van meningsuiting en

godsdienstvrijheid op gespannen voet kunnen staan met het non-discriminatieverbod.

Gelovigen hebben naast de vrijheid om hun geloof te verkondigen ook de mogelijkheid om op grond van hun geloofsovertuiging zich te mengen in de maatschappelijke en politieke

discussie. De scheiding van staat en religie stelt wel een materieel-democratische grens aan deze politieke meningsvorming. Bijdragen aan het maatschappelijk debat die religieus gemotiveerd zijn kunnen een concurrentie veroorzaken tussen de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van meningsuiting. Daarnaast lijkt de Hoge Raad extra bescherming te geven aan de uitlatingen van religieus geïnspireerde deelnemers aan het maatschappelijk debat

(Nieuwenhuis 2004: 11). Een bekend voorbeeld hiervan is de rechtelijke uitspraak over de uitlatingen van de Rotterdamse imam El Moumni in 2001. Hij zei dat homoseksualiteit een ziekte is die schadelijk zou zijn voor de maatschappij. De rechter sprak deze imam vrij van discriminatie op grond van godsdienstvrijheid (De Beer 2007).Een probleem hierbij is dat een dergelijke bescherming tot ongelijke kansen in een democratische discussie kunnen leiden wanneer deze ‘kwetsende’ uitlatingen deel uitmaken van het maatschappelijke debat (Nieuwenhuis 2004: 11).

2.7 Het Vliegend Spaghettimonster in transnationale context

De kerk van het Vliegend Spaghettimonster is in Amerika opgericht door Bobby Henderson als een protest tegen het onderwijzen van Intelligent Design op een school in Kansas. Als Intelligent Design de ontwerper niet kan identificeren, de “master intellect”, dan kan dit net zo goed een Vliegend Spaghettimonster zijn, net als elke andere godheid. Hij stelde daarom voor dat de school een derde van de tijd zou moeten besteden aan het onderwijzen van Intelligent Design, een derde aan het Vliegend Spaghettimonster en een derde aan logische

veronderstellingen die gebaseerd zijn op waarneembaar bewijs. Zijn doel was om te laten zien dat het onderwijzen van Intelligent Design net zo absurd is als het onderwijzen van het

Vliegend Spaghettimonster (Friedman 2016). Het protest die hij in een open brief had geschreven aan de ‘Kansas State Board of Education’ postte hij op zijn website waar het de aandacht trok van veel mensen. Het kwam zelfs op het nieuws. Het kreeg zoveel positieve reacties dat uitgeverijen Henderson aanspoorden een boek te schrijven over de kerk. Het Vliegend Spaghettimonster werd het symbool voor het verzet tegen het opnemen van Intelligent Design in wetenschapscursussen. De vraag is hoe iets wat een specifieke

(23)

23 er vanuit veel samenlevingen de behoefte aan een satirische religie als het Pastafarisme. Dit lijkt te passen binnen het steeds seculierere karakter van de samenleving. Misschien ligt de kracht wel in de humor die ze gebruiken om ongelijkheid die veroorzaakt wordt door

godsdienstvrijheid aan te kaarten binnen de maatschappij en de doordachtheid van de religie an sich. Het internet maakt het bovendien mogelijk dat de bekendheid van de kerk van het Vliegend Spaghettimonster zich snel verspreid. Mensen kunnen veel ontdekken via het internet, zeker wanneer het wordt opgepikt door verschillende media. Een opvallend

verschijnsel is dat leden uit verschillende landen de kerk van het Vliegend Spaghettimonster gebruiken voor de dingen die binnen hun land spelen. Binnen Nederland wordt het

Pastafarisme bijvoorbeeld niet gebruikt als protest tegen het onderwijzen van Intelligent Design, omdat dat binnen dit land niet aan de orde is. Toch zijn er ook overeenkomstige zaken waar de leden wereldwijd voor strijden. Binnen verschillende landen is er gestreden voor het goedkeuren van het dragen van een vergiet op officiële overheidsdocumenten (Williams 2013; BBC 2016). Het idee van een vergiet op officiële overheidsdocumenten werd bedacht door een Oostenrijkse man toen hij in 2008 een aanvraag deed voor zijn

rijbewijs. Het was een reactie op de Oostenrijkse erkenning van confessionele hoofddeksels in officiële foto’s. Het duurde hem uiteindelijk drie jaar om goedkeuring te krijgen voor dit rijbewijs en hij moest een medische verklaring afleggen om te controleren of hij geestelijk geschikt was om te rijden (BBC 2011).

2.8 New atheism

In de afgelopen jaren is er een nieuwe tak van het atheïsme opgekomen. Het wordt vaak omschreven als een fundamentalistische vorm van het atheïsme en wordt vaak aangeduid als ‘new atheism’. Deze vorm van atheïsme heeft als doel religie uit de samenleving te bannen. Er zijn een aantal punten waarop het van meer mainstream atheïsme verschilt. De

ontwikkeling van deze specifieke vorm is aangewakkerd door de toenemende macht van de ‘Religious Right’ in de Verenigde Staten, wat samenging met de verkiezing van George Bush en zijn ondersteuning voor verschillende religieuze initiatieven en de verspreiding van

gewelddadige organisaties die zich vaak met een bepaalde religieuze sekte identificeerden, met name de Islam. Naast het belang dat fundamentalistische atheïsten toekennen aan de scheiding tussen kerk en staat, de waardering van de wetenschappelijk waarheid en het respect voor de fundamentele rechten van de mens, zien zij religie vaak als een fundamentele bedreiging voor de mensheid en samenleving (Nall 2008: 264). Atheïsme in het hedendaagse

(24)

24 gebruik wordt vaak vereenzelvigd met een ideologie dat alleen de geldigheid van het theïsme probeert te weerleggen en alle vormen ervan wil uitroeien (Nall 2008: 265).

Fundamentalistische atheïsten zien religie als een motivatie voor geweld, als anti-wetenschap en als een verschijnsel dat progressie tegenhoudt. Het is volgens deze redernering dat zij religie als een grote bedreiging zien voor de beschaving. Dit verschilt van meer mainstream atheïsme, omdat zij verder proberen te gaan dan het actief verwerpen van het geloof in God (Nall 2009: 266). Het is aannemelijk dat de leden van de kerk van het Vliegend

Spaghettimonster onder deze tak van het atheïsme vallen, omdat ze op een satirische wijze misstanden proberen aan te kaarten in de maatschappij wat betreft godsdienstvrijheid. Het ziet er naar uit dat zij een samenleving wenselijk vinden waar geen godsdienstvrijheid bestaat, omdat ze strijden tegen de uitzonderingsposities die bepaalde religieuze groeperingen in de maatschappij hebben. Daarnaast is de oprichting van de kerk van het Vliegend

Spaghettimonster door Bobby Henderson rond dezelfde tijd geweest als de opkomst van ‘new atheism’.

(25)

25 3. Methode

Dit onderzoek is kwalitatief van aard met een interdisciplinair karakter. Kwalitatief in de zin van de interviewstijl die is gebruikt. Interdisciplinair in de zin van het literatuuronderzoek dat is uitgevoerd. Door de inhoud van het onderwerp zijn er bronnen geraadpleegd die buiten de discipline van de Sociologie vallen. Meer in het bijzonder is er literatuur gezocht binnen de discipline van het Recht, omdat er concepten zijn gebruikt die hun oorsprong hierbinnen kennen. Hierbij kan gedacht worden aan concepten als godsdienstvrijheid, het

gelijkheidsbeginsel en de scheiding tussen staat en religie. Het onderzoek bestaat

voornamelijk uit een literatuuronderzoek. Het theoretische kader is om deze reden dan ook een stuk uitgebreider dan de resultatensectie. Een literatuuronderzoek houdt in dat er op basis van wetenschappelijke literatuur en andere documenten een antwoord wordt gezocht op de probleemstelling. Elke onderzoeker heeft een wereldbeeld die bestaat uit overtuigingen en veronderstellingen van kennis. Binnen dit onderzoek wordt alles vanuit het pragmatische wereldbeeld beschouwd. De onderzoeksvraag is namelijk van primair belang, belangrijker dan het onderliggende filosofische wereldbeeld of de methoden die zijn gebruikt. Er wordt niet zozeer gekeken of een definitie klopt, maar of hij geschikt en bruikbaar binnen de context van dit onderzoek (Creswell & Plano Clark 2011: 38-42).

De concepten die zijn gebruikt vallen voornamelijk onder wat Blumer (1954) ‘sensitizing concepts’ noemt. Anders dan bij definitieve concepten, die vaststaan als ze

eenmaal ontwikkeld zijn, kenmerken ‘sensitizing concepts’ zich door een uitgangspunt van de onderzoeker over de manier waarop naar de data gekeken moet worden wanneer het verloop van het onderzoek onbekend is. De concepten geven een soort rode draad voor het onderzoek (Bryman 2012: 388). Bij definitieve concepten worden alternatieve manieren waarop naar een concept kan worden gekeken buitenspel gezet. Toch is er ook gebruik gemaakt van definitieve concepten. Wettelijke definities van concepten als godsdienstvrijheid en het

gelijkheidsbeginsel staan vaak vast, hoewel interpretaties ervan wel van elkaar kunnen verschillen.

Voor dit onderzoek is er gebruik gemaakt van een semi-gestructureerd interview. Vooraf is er een lijst met vragen opgesteld en tijdens het interview is er ingespeeld op de antwoorden die de respondent gaf (Bryman 2012: 471). Het interview bestond uit een aantal verschillende onderdelen, variërend van vragen over het bestuur binnen de kerk tot het soort mensen dat lid worden. Er is bijvoorbeeld gevraagd of er onenigheid binnen het bestuur voorkomt, omdat onenigheden tussen mensen kunnen aangeven wat er echt speelt binnen een

(26)

26 bestuur. Daarnaast is er gevraagd waar ze voor strijden, wat hun beeld is over andere

religieuze groeperingen, of de kerk internationaal verbonden is en of ze haatmail ontvangen. Het interview duurde ongeveer een half uur en vond plaats in een café in Utrecht waar een borrel was georganiseerd door ‘De Vrije Gedachte’, een vereniging met een atheïstisch-humanistisch karakter die sinds 1856 bestaat (De Vrije Gedachte 2009). Tijdens deze borrel werd er een lezing gegeven door één van de oprichters van de kerk van het Vliegend

Spaghettimonster, die tevens de respondent was voor dit onderzoek. Vooraf is er wat contact geweest om te vragen of het interview tijdens deze borrel kon plaatsvinden. De kerk was in beginsel wat traag met antwoorden, omdat ze enorm veel berichten ontvangen en deze niet allemaal in korte tijd kunnen beantwoorden. Het interview vond plaats op maandag 4 juli 2016. Bij dit interview was er een ruime interesse in de standpunten die de respondent innam. Bij bepaalde vragen is er doorgevraagd om erachter te komen wat voor de respondent zelf relevant was. Zo werd het bijvoorbeeld duidelijk dat hij de beweegredenen die mensen hebben om lid te worden niet relevant vond. Als laatste is het interview getranscribeerd en is er geprobeerd om zo dicht mogelijk bij de antwoorden van de respondent te blijven. Er is daarom gekozen voor het tonen van letterlijke citaten, zodat de lezers van dit onderzoek zelf kunnen bepalen of de interpretatie van het interview juist is. Daarnaast is er met LexisNexis gekeken hoeveel media-aandacht de kerk van het Vliegend Spaghettimonster in Nederland krijgt. Er is gekeken sinds wanneer de kerk in Nederlandse bronnen wordt vermeld en op welke manier.

Hoewel er niet precies kan worden vastgesteld hoeveel interviews nodig zijn bij kwalitatief onderzoek, wordt er over het algemeen aangenomen dat de steekproefomvang niet te klein mag zijn in verband met het behalen van theoretische saturatie. Tegelijkertijd mag de steekproefomvang ook weer niet te groot zijn, omdat het dan moeilijk wordt om een diepe case-georiënteerde analyse uit te voeren (Bryman 2012: 425). De steekproefomvang van dit onderzoek wijkt hier sterk vanaf. Dit lijkt misschien problematisch, maar toch zijn er een aantal argumenten aan te dragen waarom 1 respondent voor dit onderzoek voldoende is. Een van de redenen is dat hij een van de oprichters is van de kerk in Nederland en daarmee een key figure is. Hij kan om deze reden de kerk in Nederland goed vertegenwoordigen. Een andere reden is dat het onderzoek vooral bestaat uit een literatuurstudie en het interview meer als een aanvulling kan worden beschouwd.

(27)

27 4. Resultaten

In augustus 2015 hadden een aantal van de oprichters het idee om de kerk van het Vliegend Spaghettimonster op officiële wijze in Nederland in te schrijven en te laten erkennen. In een jaar tijd heeft de kerk meer dan 10.000 leden gekregen en het is daarmee de snelst groeiende religie van Nederland. De kerk heeft een officiële website die er modern en professioneel uitziet. De site bestaat uit 7 onderdelen. In het eerste onderdeel kun je je opgeven om lid te worden van de kerk door je persoonsgegevens en e-mailadres door te geven. In het tweede onderdeel wordt het laatste nieuws over de kerk gedeeld, die voornamelijk gaan over het vergiet op officiële overheidsdocumenten. In het derde onderdeel wordt er om donaties gevraagd, zodat de gerechtelijke procedures te bekostigen. Ze geven hierbij aan dat het geld niet wordt gebruikt voor commerciële doeleinden. De teller staat nu op iets meer dan 2000 euro. In het vierde onderdeel wordt het geloof van de kerk kort uitgelegd en staan de ‘liever nietjes’ beschreven. De ‘liever nietjes’ zijn vergelijkbaar met de 10 geboden die in de bijbel staan beschreven. In het vijfde onderdeel komt de organisatie aan bod. Het zesde onderdeel bestaat uit een agenda waar alle aanstaande diensten worden aangegeven en waar deze plaatsvinden. In het laatste onderdeel worden alle contactgegevens gedeeld.

Naast de officiële website, zijn er nog twee facebookpagina’s die betrekking hebben op de Nederlandse kerk van het Vliegend Spaghettimonster. Een daarvan lijkt van de kerk zelf. Hier worden evenementen gedeeld en informatie over rechtszaken die gaan over het vergiet. Er zijn bijna 5000 mensen die deze pagina hebben geliked (KvhVSM 2016). De andere pagina is een publieke groep waar je lid van kunt worden. Op dit moment zijn er 1236 leden in de groep. Hier wordt vrijwel elke dag iets gepost, voornamelijk door dezelfde

mensen. De meeste leden zijn niet actief. Het zijn vooral mannen die iets posten, op een enkele vrouw na. Daarnaast zijn er een aantal leden die vaker iets posten dan andere leden. Er is met name één iemand die meerdere keren per week iets post. Het lijkt erop dat hij in het bestuur zit van de kerk, omdat hij in sommige reacties vanuit de kerk sprak tegen bepaalde mensen. Ook reageert deze persoon het meeste op andere mensen. Er worden nagenoeg alleen satirische plaatjes gedeeld in de groep waarop het Vliegend Spaghettimonster te zien is of waarbij andere geloven belachelijk worden gemaakt, met name het Christendom en de Islam. Daarnaast worden er af en toe nog ‘serieuze’ nieuwsberichten gedeeld die over de kerk gaan. Ook zijn er heel wat mensen die foto’s van hun eten posten waarop te zien is dat ze spaghetti of noedels eten. Soms worden er ook foto’s van bier gedeeld, omdat deze drank als heilig wordt beschouwd.

(28)

28 Het eerste evenement dat de kerk organiseerde vond plaats op 11 december 2015. Deze ‘kerkdienst’ had de vorm van een persconferentie, waarin werd uitgelegd wat de kerk van het Vliegend Spaghettimonster is, wat het geloof inhoudt, waar ze voor staan en tegen welke problemen ze aanlopen. Tijdens de bijeenkomst was er pasta, bier en wijn aanwezig (KvhVSM 2015). Er zijn daarnaast nog drie borrels geweest, die plaatsvonden op 29 januari 2016 in Nijmegen, 11 april 2016 in Den Haag en op 4 juli 2016 in Utrecht (KvhVSM 2016). Verder zijn er nog een aantal evenementen geweest, waarbij mensen werden uitgenodigd om de openbare zitting over het vergiet op officiële overheidsdocumenten bij te wonen. De eerste vond plaats op 29 april in Eindhoven. Op het evenement op Facebook hebben 21 mensen aangegeven dat ze zijn geweest. Hoeveel dit er precies waren is niet helemaal duidelijk (KvhVSM 2016). Bij de borrel van 4 juli 2016 stonden 18 mensen op aanwezig, maar dit waren er in het echt iets meer. Het kan dus goed zijn dat dit voor de andere evenementen ook geldt. De tweede vond plaats op 7 juli 2016 in Groningen. Ook hier is een vergelijkbaar aantal mensen geweest die aangegeven heeft aanwezig te zijn geweest (KvhVSM 2016). Er is niet zoals bij de meer bekendere geloven elke week een kerkdienst die op dezelfde plek wordt gehouden. Gedurende het jaar zijn er pas een aantal evenementen geweest die elke keer in een stad werden georganiseerd. Er zijn nog geen internationale evenementen georganiseerd. Ze hebben wel contact met organisatoren van de kerk uit andere landen, maar er is nog niets georganiseerd. Ondanks de 10.000 leden die kerk heeft, is de opkomt op de afgelopen evenementen gering. Ook het aantal leden op de facebookpagina is aan de lage kant. Lid worden van de kerk van het Vliegend Spaghettimonster stelt ook niet bijzonder veel voor. De kerk van het Vliegend Spaghettimonster werd in augustus 2005 voor het eerst genoemd in een Nederlandse krant, het NRC Handelsblad. Dit is hetzelfde jaar als de

oprichting van de kerk in Amerika door Bobby Henderson. In dit artikel wordt de oprichting in het kader van het onderwijzen van ‘Intelligent Design’ als alternatief voor de

evolutietheorie besproken. Daarna is er 6 jaar lang geen nieuws te zien over de kerk. In 2011 zijn er twee artikelen geweest over dit onderwerp. Een kleine column in de Pers, geschreven door een vrouw die zich wel met dit geloof kon identificeren en een soort filosofisch stuk in het Reformatorisch Dagblad over het ontologische godsbewijs toegepast op de kerk van het Vliegend Spaghettimonster. Van 2012 tot 2014 worden zijn er een aantal korte artikelen te vinden die de kerk van het Vliegend Spaghettimonster benoemen, maar die dit onderwerp niet als hoofdonderdeel behandelen. Vanaf januari 2016, wanneer de kerk officieel werd erkend door de Kamer van Koophandel, komt het pas veelvuldig in het nieuws. Er zijn sindsdien 94 artikelen gepubliceerd over de kerk van het Vliegend Spaghettimonster door veel

(29)

29 verschillende kranten, variërend van het Reformatorisch Dagblad tot de Volkskrant, maar ook meer lokale kranten zoals het Eindhovens Dagblad en de Gelderlander. De inhoud van veel artikelen die zijn gepubliceerd door verschillende kranten is nagenoeg hetzelfde. Zo gingen veruit de meeste artikelen over het vergiet op officiële overheidsdocumenten.

Het interview vond plaats in een café in Utrecht waar een borrel was georganiseerd door ‘De Vrije Gedachte’, een vereniging met een atheïstisch-humanistisch karakter die sinds 1856 bestaat (De Vrije Gedachte 2009). Op elke tafel in het café lagen een aantal boekjes van deze vereniging met informatie over de scheiding van kerk en staat in Nederland en hoe zij deze veranderd willen zien. Tijdens de borrel werd er een lezing gegeven door één van de oprichters van de kerk in Nederland. In de lezing werd onder andere het scheppingsverhaal verteld van het Vliegend Spaghettimonster. De spreker en een aantal aanhangers in het café hadden tijdens de bijeenkomst een vergiet op hun hoofd. De bijeenkomst was goed bezocht. Organisatoren van de vereniging ‘De Vrije Gedachte’ kaartten dit ook aan. Het café zelf was niet bijzonder groot, maar zat wel helemaal vol. Er stond zelfs een hele groep mensen buiten die de lezing vanaf daar bijwoonden. Het publiek was divers. Vrijwel alle leeftijdsgroepen, op kinderen na, waren aanwezig. Daarnaast waren er ongeveer evenveel mannen als vrouwen te zien. Het publiek was voor zover ik dat kon inschatten voornamelijk hoogopgeleid. Ik heb ongeveer 8 mensen gesproken en die hadden allemaal Hbo of universiteit gedaan. Ook was het te zien aan de vragen die het publiek na de lezing aan de oprichter stelde, hun manier van doen en de kleding die ze droegen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hieronder wordt een beeld geschetst van de huidige stand van de kennis, ingedeeld naar de omvang van het schaduwonderwijs in Nederland, de motieven van ouders

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Of en in welke mate rauwe melk belangrijk is voor de gevonden effecten kan niet worden vastgesteld met deze studie, wel wordt de sterke suggestie gewekt dat voeding met veel

Er moet met de nieuwe uitgever nog overleg plaats vinden over de oplage, de prijs, de procedure van het verzenden enz. Voor CR7 zijn er in de afgelopen tijd al

Mocht u door de inhoud van de vorige afleveringen van deze rubriek de indruk hebben gekregen dat de slide alleen door foraminiferen bevolkt wordt, in deze aflevering dan eens iets

Where the court exercises its discretion and orders that general notice, as opposed to individualised notice, should be given, the question that arises is what steps would need to

Prijsstijgingen kunnen immers ook hebben geleid tot minder kinderen omdat vrouwen ondervoed raakten, omdat mannen elders werk gingen zoeken, of omdat vrouwen zich vaker als min

Voor de structuurkartering is geen programma van eisen geformuleerd. Dit hoofdstuk is te lezen als handreiking. Een beheerder die zijn gebied goed kent kan vaak al een goede