• No results found

Het succes van energiezuinige nieuwbouw : een onderzoek naar de succesverhalen van energiezuinige nieuwbouwprojecten voor het bevorderen van energiezuinig bouwen binnen de gemeente Rotterdam

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het succes van energiezuinige nieuwbouw : een onderzoek naar de succesverhalen van energiezuinige nieuwbouwprojecten voor het bevorderen van energiezuinig bouwen binnen de gemeente Rotterdam"

Copied!
69
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

GRADUATE SCHOOL OF SOCIAL SCIENCES

MASTER HUMAN GEOGRAPHY

Environmental Geography

Het succes van energiezuinige nieuwbouw

Een onderzoek naar de succesverhalen van energiezuinige nieuwbouwprojecten voor het

bevorderen van energiezuinig bouwen binnen de gemeente Rotterdam

Coördinator: Dr. Inge van der Welle Begeleider: Dr. Michaela Hordijk Student: Bo Bruseker (11121947) Datum: 26 juni 2017

(2)
(3)

Voorwoord

Dit onderzoek is geschreven in het kader van mijn afstudeeronderzoek voor de gemeente Rotterdam. Het onderzoek is uitgevoerd ter afsluiting van mijn masteropleiding Human Geography –

Environmental Geography aan de faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen, aan de Universiteit van Amsterdam.

Het onderzoek gaat in op het uitvoeren van energiezuinige maatregelen voor ruimtelijke

nieuwbouwprojecten in Nederland. Nog te vaak blijkt dat vooraf gestelde duurzaamheidsambities uiteindelijk niet worden bereikt. Middels dit onderzoek probeer ik een positieve bijdrage te leveren aan het bevorderen van energiezuinig projecten en het inzetten van dergelijke maatregelen.

Deze studie is uitgevoerd bij de gemeente Rotterdam. Mijn wens om ruimtelijke ontwikkelingen en duurzaamheid te combineren, bleken goed aan te sluiten bij de ambities van de gemeente. Dit resulteerde in de stap om een interessant afstudeeronderzoek te starten, waarin deze combinatie is verwerkt. Mijn dank gaat uit naar de gemeente Rotterdam voor het beschikbaar stellen van een werkplek, het faciliteren van mijn onderzoek en het gastvrije ontvangst binnen de organisatie.

Middels dit voorwoord wil ik ook mijn dank uit laten gaan naar mijn begeleider binnen de gemeente Rotterdam, Lode Messemaker. Hij heeft mij de kans gegeven dit onderzoek uit te voeren en heeft mij daarnaast ook betrokken in de gang van zaken binnen de gemeente. Dit heeft ervoor gezorgd dat ik meer te weten ben gekomen over de werkwijze van de afdeling Stadsontwikkeling. Daarnaast wil ook mijn begeleider van de Universiteit van Amsterdam, Michaela Hordijk bedanken. Bedankt voor de tijd en energie die gestoken is in mijn proces om mij van feedback te voorzien en een helpende hand te bieden als dat nodig was.

Bo Bruseker

(4)
(5)

Inhoudsopgave

1.

 

Introductie  ...  4

 

1.1  

 

Inleiding  ...  4

 

1.2  

 

Doelstelling  ...  4

 

1.3  

 

Relevantie  van  het  onderzoek  ...  5

 

1.4  

 

Probleemstelling  ...  5

 

2.

 

Theoretisch  kader  ...  7

 

2.1            Een  duurzame  ontwikkeling  ...  7

 

2.2  

 

De  energietransitie  ...  8

 

2.4  

 

Efficiënt  omgaan  met  energie  ...  10

 

3.  

 

Methodologie  ...  12

 

3.1

 

Onderzoeksvraag  ...  12

 

3.2  

 

Onderzoeksmethode  ...  13

 

3.3  

 

Methode  van  dataverzameling  en  analyse  ...  13

 

3.3.1  

 

Caseselectie  ...  13

 

3.3.2  

 

Selectie  van  respondenten  ...  13

 

3.3.3  

 

Selectie  van  data  voor  de  context  ...  15

 

5.2.2  

 

Uitleg  van  begrippen  omtrent  energie  ...  15

 

3.4  

 

Betrouwbaarheid  ...  16

 

3.5  

 

Validiteit  ...  16

 

3.6  

 

Beperkingen  ...  17

 

3.7  

 

Ethiek  ...  17

 

4.  

 

Operationalisering  ...  18

 

4.1.  

 

Conceptueel  model  ...  18

 

4.2  

 

Deelvragen  en  hypotheses  ...  19

 

5.  

 

Context  ...  21

 

5.1  

 

Programma  Duurzaam  ...  21

 

5.2  

 

Instrumenten  en  maatregelen  ...  21

 

5.2.1  

 

Trias  Energetica  ...  21

 

5.2.2  

 

Methodieken  voor  energiemaatregelen  ...  22

 

5.3  

 

Ervaringen  van  energieprojecten  ...  24

 

5.3.1  

 

Beleid  ...  24

 

5.3.2  

 

Proces  en  samenwerking  ...  25

 

5.3.3  

 

Ambitie  ...  25

 

5.3.4  

 

Kosten  ...  26

 

5.3.5  

 

De  verandering  in  de  markt  ...  27

 

6.  

 

Cases  ...  28

 

6.1  

 

Caseselectie  ...  28

 

6.1.1  

 

Case  1  ...  29

 

6.1.2  

 

Case  2  ...  32

 

6.1.3  

 

Case  3  ...  35

 

7.  

 

Analyse  ...  38

 

7.1  

 

Kennis  ...  38

 

7.2  

 

Ambitie  ...  40

 

7.3  

 

Samenwerking  ...  41

 

7.4  

 

Richtlijnen  ...  42

 

(6)

7.5  

 

De  invloed  van  de  markt  ...  44

 

7.6  

 

Het  prijskaartje  van  energiezuinig  bouwen  ...  45

 

8.  

 

Conclusie  ...  48

 

9.  

 

Aanbevelingen  ...  55

 

9.1

 

Aanbevelingen  voor  de  gemeente  Rotterdam  ...  55

 

9.2  

 

Vervolgonderzoek  ...  59

 

Literatuurlijst  ...  60

 

(7)

1.   Introductie

1.1 Inleiding

Het klimaatakkoord van Parijs heeft ervoor gezorgd dat de Nederlandse energievoorziening de komende decennia ingrijpend moet worden veranderd. Dit akkoord is in 2015 vastgesteld en heeft de opgave om de temperatuurstijging ruim beneden de 2 graden te houden en dat de mondiale uitstoot van broeikasgassen tot 2050 met circa 90 procent moet worden gereduceerd (Hoogervorst, 2017). Een vermindering van broeikasgassen is noodzakelijk en vergt ingrijpende veranderingen in de economie en vooral in het energiesysteem (Ros en Schure, 2016). Het akkoord vereist dat energie veel schoner moet door fossiele brandstoffen te vervangen met hernieuwbare bronnen zoals zon- en windenergie. Daarnaast wordt energiebesparing een belangrijke factor bij de industrie, gebouwen en in het verkeer. Ook moet meer CO2 uit de atmosfeer worden gehaald en moet beter worden omgegaan met de CO2 die alsnog vrijkomt. Deze duurzame energietransitie zal forse inspanningen vergen en grote

investeringen kosten (Hoogervorst, 2017).

Daarnaast is in Nederland ook het nieuwe begrip BENG (bijna energie neutraal gebouw) geïntroduceerd. Deze regelgeving heeft het doel dat in 2020 alle nieuwbouw- en renovatiewoningen allemaal ‘bijna energieneutraal’ zijn. Deze nieuwe norm stelt strengere eisen aan het energieverbruik van een gebouw of woning en zorgt voor een grote uitdaging binnen de duurzame ontwikkeling (Blok, 2015).

Met het oog op de toekomst heeft de Gemeente Rotterdam het programma ‘Duurzaam dichter bij de Rotterdammer’ bestuurlijk vastgesteld. Hierbij zet de gemeente in op een gezond en

toekomstbestendig Rotterdam voor de periode 2015 tot 2018. Naar aanleiding van het klimaatakkoord van Parijs zal de manier van wonen, werken, produceren en consumeren in Rotterdam drastisch moeten veranderen. Om klimaatverandering te beperken en de leefomgeving aangenaam en leefbaar te houden, moet de maatschappij verduurzamen. De druk wordt groter om verdergaande maatregelen te nemen, maar biedt ook kansen om een stad schoner, leefbaarder en economische sterker te maken. Om deze opgave te kunnen uitvoeren moet de gemeente extra inzetten op de realisatie van projecten die bijdragen aan de duurzame energietransitie en het terugdringen van de temperatuurstijging (Gemeente Rotterdam, 2016).

1.2 Doelstelling

De duurzaamheidsambitie om energiezuiniger te bouwen is tegenwoordig onmisbaar geworden bij nieuwbouwprojecten. De gemeente Rotterdam wil meer grip krijgen op het toepassen van

energiezuinige maatregelen bij ruimtelijke ontwikkelingen en meer weten over de factoren die bepalend zijn op deze maatregelen uit te kunnen voeren. Het doel van dit onderzoek is het analyseren van bestaande energiezuinige nieuwbouwprojecten in Nederland. Hiervoor wordt onderzocht welke

(8)

ambities en maatregelen zijn gebruikt en welke processen zijn doorlopen om duurzaamheid succesvol te verwerken in een ruimtelijke opgave. Aan de hand daarvan kan worden geleerd uit de ervaringen en kennis van deze projecten, zodat energiezuinig bouwen in de toekomst kan worden bevorderd.

1.3 Relevantie van het onderzoek

In een studie van Loorbach, Shiroyama, Wittmayer, Fujino en Mizuguchi (2016) blijkt dat dit millennium voor het eerst de wereldwijde stedelijke bevolking groter is dan de landelijke bevolking. De grote hoeveelheid bewoners van de stad zorgt voor een grote vraag naar voedsel, water, energie, gebouwen, afvalbeheer en dergelijke. Hierdoor zijn steden voor het grootste deel verantwoordelijk voor de milieueffecten, de grote verbruikers van hulpbronnen en grootste uitstoters van

broeikasgassen. Maar de stad is ook de bron van duurzame innovaties en maatschappelijke

vooruitgang. De stad moet inspelen op de gevolgen van de klimaatverandering en de verschuivende energie-agenda op langere termijn. Hierom wordt steeds vaker beroep gedaan op het gedachtegoed van ‘duurzame ontwikkeling’ (VROMraad, 2010). Duurzame verstedelijking wordt steeds belangrijker en partijen zijn op zoek naar nieuwe toekomstbestendige vormen van ruimtelijke ontwikkelingen. De groeiende ambitieuze doelstellingen van duurzame ontwikkeling moeten gecombineerd worden met ruimtelijke opgaves in de stad (Pearson et al, 2014). Door meer inzicht te krijgen in het uitvoeren van duurzame en energiezuinige projecten, kunnen nieuwe initiatieven gestimuleerd worden en duurzame ontwikkeling worden bevorderd. Hierdoor kunnen nieuwbouwprojecten in Nederland beter en duurzamer worden verwezenlijkt.

De persoonlijke relevantie van dit onderzoek komt voort uit de actualiteit van het thema duurzaamheid en de energietransitie binnen de klimaatverandering. Daarnaast zorgt mijn achtergrond als

stedenbouwkundige voor mijn interesse in ruimtelijke ontwikkelingen. Deze drie onderwerpen samen hebben de laatste jaren steeds meer aandacht gekregen. Door de grote druk op steden om energiezuinig te worden, ligt er een grote opgave klaar voor de stad om dit te kunnen realiseren. Echter gaan ideeën en initiatieven vaak gepaard met veel vraagtekens en onzekerheid. Dit onderzoek is voor mij een goede kans om mij verder te verdiepen in deze thema’s, om zo meer kennis te ontwikkelen en eventueel enkele van deze vraagtekens weg te nemen.

1.4 Probleemstelling

Aan de hand van de klimaatverandering en het klimaatakkoord van Parijs zijn steden steeds meer ruimte aan het maken voor duurzame oplossingen en alternatieven aan het zoeken voor de dominante fossiele brandstoffen. Desalniettemin is het in praktijk een nogal chaotisch en ongecoördineerd proces, waarbij verschillende steden en organisaties verschillende strategieën, oplossingen en technologieën gebruiken, afhankelijk van de lokale context en uitdagingen (Loorbach et al., 2016). De weg naar een duurzame ontwikkeling in grote steden gaat niet alleen over het opstellen van ambitieuze politieke

(9)

richtpunten en innovatieve concepten. Een concrete organisatie is ook noodzakelijk, waarbij initiatieven van verschillende kanten en van verschillende schaalniveaus met elkaar worden verbonden. Hierbij beargumenteren Zonneveld en Salet (2015) dat op het gebied van energie nog weinig voortgang is vertoond en dat een verandering van aanpak nodig is om besparing en transitie van fossiele energie tot stand te brengen. In het programma Duurzaam van de gemeente Rotterdam wordt aan de hand van de mening van Rotterdammers naar voren gebracht dat de Nederlandse

overheid als belangrijkste verantwoordelijke wordt gezien voor energiezuinige gebouwen. Desondanks vindt het merendeel dat de Gemeente Rotterdam onvoldoende maatregelen neemt om gebouwen energiezuinig te houden en te maken (Gemeente Rotterdam, 2016). Daarom wordt gezocht naar nieuwe mogelijkheden en plannen om projecten beter te laten slagen op het gebied van

energietransitie. Door deze trage voortgang is de uitstoot in Nederland vorig jaar maar liefst met 5 procent toegenomen ten opzichte van het jaar ervoor. Daardoor dreigt Nederland achterop te raken in het aandeel van duurzame energie in Europa. Dit is vanuit klimaatoogpunt zorgelijk (De Vries, 2016). Verschillende barrières zorgen ervoor dat energiezuinig bouwen in de praktijk nog steeds complex is en zeker nog niet vanzelfsprekend. De energietransitie is een van de belangrijkste ruimtelijke opgaves voor de komende jaren. Het biedt interessante nieuwe perspectieven en kansen voor ruimtelijke ontwikkelingen (De Vries, 2016). Het is daarom van belang om erachter te komen welke barrières de energietransitie vertragen en welke factoren meespelen om een energietransitie te kunnen laten slagen bij ruimtelijke ontwikkelingen, zodat energiezuinig bouwen kan worden bevorderd in de toekomst.

(10)

2. Theoretisch kader

2.1 Een duurzame ontwikkeling

Duurzaamheid is een begrip met veel complexiteit en diversiteit. Het rapport ‘Our Common Future’ (1987) van de Commissie Brundtland, introduceerde het begrip en spreekt ook wel van ‘duurzame ontwikkeling’. Dit wordt gedefinieerd als: “Een ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie zonder daarmee voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om in hun behoeften te voorzien” (WCED, 1987, p. 41).

Ondanks deze definitie ontbreekt er nog steeds een unanieme begripsbepaling van duurzame ontwikkeling en wordt het op verschillende manieren gedefinieerd door verschillende academici. Daarom kwam Elkington (1998) met de Triple P-benadering, dat staat voor: People, Planet en Profit (zie figuur 10). De meerderheid van de academici is het erover eens dat duurzame ontwikkeling voor deze drie pijlers staat (Huang, Wu & Yan, 2015). Het gaat daarbij om aandacht voor een evenwicht tussen ecologische, economische en sociale belangen (LPBL, 2010). In een studie van Krosse, Rotmans en Avelino (2012) en van Giezen, Driessen, Spit en de Gier (2013) wordt gesproken van duurzame ontwikkeling wanneer een ontwikkeling bijdraagt aan de kwaliteit van de leefomgeving. Onder leefomgeving wordt zowel het milieu, als de kwaliteit van gebouwen, publieke ruimtes, de architectuur en stedenbouw bedoelt. De afgelopen jaren is het gebruik van de ruimte in Nederland vooral gefocust op deze duurzame ontwikkeling. Zoals de drie P’s van waarde zijn voor

duurzaamheid, zijn gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde de drie belangrijke pijlers voor ruimtelijke kwaliteit. Een duurzame

gebiedsontwikkeling heeft een hoge ruimtelijke kwaliteit en voegt waarde toe aan de drie waarde-aspecten.

Duurzaamheid is een breed begrip met meerdere ambities die bij elk gebied of opgave andere prioriteiten of uitkomsten heeft. Het is daarnaast niet gemakkelijk om dit begrip door te vertalen naar ruimtelijke ontwikkelingen. Duurzaamheid kan slechts worden bereikt als een zeer breed scala van aspecten in ogenschouw wordt genomen voor de menselijke

woonomgeving. Het gebied is aantrekkelijk, functioneel en behoudt dit ook in de toekomst. Als één van de waarden tekortschiet, leidt dat tot negatieve effecten in de toekomst (Aalbers et al., 2011).

PEOPLE

PLANET PROFIT

Figuur 1: De Triple P-benadering van

Elkington

(11)

2.2 De energietransitie

Om het Lente-akkoord te kunnen voltooien, zal de energievoorziening in Nederland drastisch moeten worden veranderd om zo het energiegebruik terug te dringen. In dit verband lijken hernieuwbare energiebronnen een van de meest effectieve en efficiënte oplossingen te zijn (Hoogervorst, 2017). Energiebesparing is een onderwerp dat de laatste jaren steeds actueler is geworden. Hierdoor ontstond ook de ontwikkeling van de energietransitie. Het idee achter het project van de energietransitie is dat in 2001 werd ondervonden dat een fundamentele verandering in de energiehuishouding noodzakelijk was en dat dit niet binnen de huidige beleidsaanpak zou werken. Zodoende ontstond een nieuwe aanpak, ook wel transitiemanagement genoemd, dat gericht is op een proces van zoeken, experimenteren en leren, waarbij ruimte wordt gecreëerd voor innovatie voor koplopers in de samenleving (Rotmans, 2003). Vanuit deze theorie wordt ook gesteld dat in steden een aantal economische, technologische en institutionele belemmeringen aanwezig zijn, waardoor een stad niet vanzelfsprekend aan het versnellen is om duurzamer te worden en zich niet goed kan aanpassen aan de problemen rondom duurzaamheid. Daarom is het noodzakelijk dat de stad de rol aanneemt als

transitiemachine om zo deze versnelling te kunnen bevorderen (Pearson et al, 2014).

Volgens Ros en Boot (2014) bestaat de energietransitie uit meerdere veranderingstrajecten, die uit meer dan alleen technieken zijn opgebouwd. Het is nodig om te zoeken naar nieuwe

samenwerkingsverbanden, organisatievormen, regels en standaarden. Echter verloopt deze

verandering niet vanzelfsprekend, doordat het niet eenvoudig is om van oude machtsstructuren af te wijken. Elforgani en Rahmat (2012) stellen dat bij het ontwerpproces van duurzame gebouwen meer complexe maatregelen genomen moeten worden dan bij het bouwen op de traditionele manier. Dit ligt met name bij de controle en planning van een project, die vaak verkeerd wordt gedaan. Wai, Yusof, Ismail en Tey (2012) bevestigen dat een effectieve planning en controle als één van de belangrijkste succesfactoren wordt gezien bij het ontwikkelen van duurzame projecten. Om een goede planning en controle neer te zetten is het van belang om van tevoren duidelijke visies en richtlijnen uit te zetten en deze te bespreken. Door structureel te focussen op de belangrijkste aspecten wordt daarom vaak gebruik gemaakt van verschillende instrumenten en methodieken om duurzaamheid te kunnen meten, zoals BREEAM, GPR Gebouw en EPC-norm (Uitleg volgt in paragraaf 5) (Nelissen, 2011).

Bovendien hebben de barrières van een duurzame overgangsfase ook vaak iets te maken met kosten volgens Ros en Koelemeijer (2010). Doordat een transitie naar schonere energie gepaard gaat met nieuwe en schonere technologieën, zijn deze vaak kapitaalintensiever. Zonneveld en Salet (2015) stellen daarnaast dat een energietransitie een grote toekomst voor investeringspartijen biedt, maar dat het ook nog een toekomst is met onzekerheden. Door de onzekere context worden de risico’s voor investeringen verhoogd en is dit ook weer terug te zien in de hoge rekening van deze investeringen. Vink (2009) en Dansen (2009) stellen beide dat het belangrijk is om te focussen op de ‘Total Cost of Ownership’. Hierdoor wordt de lange-termijn waarde van een bouwwerk gemaximaliseerd. Ook

(12)

deze worden vervolgens doorberekend aan de eindgebruiker. Het is daarom belangrijk dat de eindgebruiker, zowel als eigenaar en als huurder, bereid zijn om te investeren in energiemaatregelen (Vink, 2009).

Daarnaast speelt de acceptatie vanuit de maatschappij ook een grote rol in wat voor mate duurzame ontwikkeling wordt bevorderd. Zonneveld en Salet (2015) laten dit vooral afhangen van de mate hoe abrupt de centrale standaarden veranderen en hoe geleidelijk dit tot stand wordt gebracht binnen de maatschappij. De sociale acceptatie van nieuwe standaarden vereist nieuwe acties en processen voor een beleidsvernieuwing. Daarnaast zal de overheid zekerheid moeten creëren over de toekomstige markt en als regisseur moeten optreden om partijen te helpen bij de transitie van de stad en ze over de drempel helpen door middel van samenwerking (Ros & Koelemeijer, 2011). Griendt (2011) stelt dat bij het creëren van een nieuwe markt de consumenten en eindgebruikers niet uit het oog moeten worden verloren. Want uiteindelijk gaat het bij duurzame ontwikkeling ook vooral om de vraag, waarbij de klant als hoofdvraag heeft: Wat levert het mij op? Door niet alleen te letten op de juridische, financiële en technische oplossingen, is het dus ook essentieel om te zoeken naar een oplossing op grond van overwegingen vanuit de consument.

Krosse et al. (2012) stelt dat de moeilijkheid van duurzame ontwikkeling vooral ligt bij de verschillende disciplines en schaalniveaus met daarbij de betrokkenheid van meerdere belangen bij een opgave. Ingrepen hebben altijd consequenties voor verschillende partijen op verschillende schaalniveaus. Innovatieve veranderingen moeten daarom door middel van participatie van meerdere actoren worden gedaan, die samenwerken op verschillende niveaus om een transitie te kunnen uitvoeren (Loorbach et al., 2016). De energieopgave is veelomvattend en heeft betrekking op tal van actoren. Het vergt dus een slim samenspel tussen verschillende bestuurslagen en partijen (Leusink & Zanting, 2011). Volgens Leusink en Zanting (2011) is dit een behoorlijke uitdaging, waarbij elke bestuurslaag zelf de opgave moet formuleren, in samenspraak met private en maatschappelijke partijen. Om dit succesvol te laten slagen zullen private en maatschappelijke partijen uitgedaagd moeten worden om invulling te geven aan deze opgave en hun eigen ambities daaraan te verbinden. Daarnaast verklaart Rotmans (2011) dat bij de meeste energieprojecten de eindgebruiker niet

betrokken is geweest in het proces. Volgens Rotmans is een energietransitie zonder de steun en actieve participatie van eindgebruikers onrealistisch. Daarom zou de eindgebruiker ook een rol moeten krijgen in de samenwerking tussen verschillende partijen om een duurzame opgave te verwezenlijken

(Rotmans, 2011).

Loorbach et al. (2016) stelt dat het bij de transitie naar een energiezuinig klimaat niet alleen gaat om een proces van planning en controle, maar dat het ook belangrijk is om kennis en

experimenten te stimuleren. Kennis van ontwikkelingen is van essentieel belang om duurzame ontwikkeling te kunnen bevorderen en om duurzame ambities in concrete projecten uit te kunnen voeren. CoP Oneindig Laagland (2010) constateert dat leren en innoveren cyclische processen zijn die gelijktijdig plaatsvinden bij mensen in organisaties en projecten. Door specifieke inzichten en

(13)

successen van een project bespreekbaar te maken, kan dit weer worden gebruikt voor een volgend project. Zo wordt een kennismotor ontworpen, waarbij inzichten uit de praktijk worden gebruikt bij nieuwe duurzame ontwikkelingen. Daar voegt Grant (2016) aan toe dat de belangrijkste bron van kennis wordt gehaald uit ervaringen. Wetenschappers onderstrepen dat evaluatie en het delen van lessen uit eerder opgedane ervaringen noodzakelijk is om daardoor weer nuttige lessen te kunnen bieden voor toekomstige projecten. Deze lessen worden op het gebied van technologische,

organisatorische of contextuele factoren opgesteld om organisaties in staat te stellen de veranderingen rondom duurzaamheid beter te begrijpen (Bai et al., 2010) Door te reflecteren op deze ervaringen, worden leereffecten versterkt. Deze leereffecten kunnen zorgen voor het ontstaan van duurzame alternatieven (Grant, 2016). Bovendien stelt De Nie (2011) dat bij gebrek aan kennis en ervaring op het gebied van energiezuinig bouwen, het belangrijk is dat deze kennis van buitenaf wordt

ingeschakeld. Door gespecialiseerde adviseurs te betrekken bij het ontwerpproces kunnen energiemaatregelen makkelijker worden gerealiseerd bij de uitvoering van een plan.

Bij een energietransitie is naast kennis en een goede samenwerking het ook van belang dat er een mate van ambitie aanwezig is bij partijen die voor duurzame ontwikkeling kunnen zorgen. De aanwezigheid van een duurzaamheidsambitie kan essentieel zijn voor het daadwerkelijk

implementeren van energiemaatregelen in een project. Het is daarbij van belang dat deze

duurzaamheidsambities worden afgestemd op de visie en strategie binnen de organisatie (De Nie, 2011). Elforgani en Rahmat (2012) stellen dat kennis van zowel organisatie-doelen als duurzame bouwprocessen aanwezig moeten zijn bij opdrachtgevers. Hierdoor kan een opdrachtgever zijn wensen en ambities optimaal afstemmen op de visie van een bedrijf. Daarnaast moeten de ambities ook

meetbaar worden gemaakt zodat ze ook beter te monitoren zijn en zodat er achteraf vastgesteld kan worden of de ambitie ook daadwerkelijk behaald is (Rogaar, 2011). Ook moeten de ambities duidelijk worden gecommuniceerd binnen het projectteam. Alle betrokken partijen moeten op de hoogte zijn van de visie en ambities. Dit kan worden gedaan door het vastleggen van deze ambities in het Programma van Eisen (Eley, 2011).

2.4 Efficiënt omgaan met energie

Doordat 80 procent van de emissie van broeikasgassen wordt bepaald door het gebruik van fossiele brandstoffen voor energieopwekking, is energie de sleutel naar een schone economie (Ros & Koelemeijer, 2011). Om een energiesysteem te creëren, waarbij de CO2-uitstoot drastisch omlaag moet worden gebracht, stelt Ros (2015) dat vanuit de gedachtegang van de Trias Energetica naar het energievraagstuk moet worden gekeken. Dit betekent dat de vraag naar energie moet worden

gereduceerd, energie zoveel mogelijk uit hernieuwbare bronnen moet worden gehaald en de fossiele brandstoffen die toch nog vrijkomen zo schoon en efficiënt mogelijk gebruikt moeten worden.

(14)

De Trias Energetica is de meeste toegepaste strategie bij ruimtelijke ontwikkelingen om

energiebesparende maatregelen te nemen (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, 2015). Deze strategie werd door Novem (E. Lysen) geïntroduceerd in 1996 en is daarna door de TU Delft (C. Duijvenstuin) uitgewerkt, waarbij de nadruk kwam te liggen op de volgorde van de drie stappen. Deze drie stappen bestaan uit: 1; beperk de energievraag, 2; gebruik energie uit hernieuwbare bronnen en 3; gebruik eindige (fossiele) energiebronnen efficiënt. De Trias Energetica is zo opgezet dat stap 1 de meest duurzame stap is en stap 3 de minst duurzame. Daartussen zit stap 2 die wel energie verbruikt, maar die afkomstig is uit hernieuwbare bronnen, zoals afgebeeld in Figuur 2 (Rijksdienst voor Ondernemende Nederland, 2015). Rijksdienst voor

Ondernemend Nederland (2015) stelt vast in de studie ‘Trias Energetica en energieneutraal bouwen’ dat een goede strategie erg belangrijk is om te kunnen ontwikkelen met energiebesparende maatregelen. Zonder deze strategie is de kans vaak groot dat zonder samenhang van maatregelen, gekozen wordt voor onbedoeld dure maatregelen die geen optimaal resultaat geven op het gebied van kosten en duurzaamheid. De Trias Energetica moet als handvatten dienen om de juiste keuzes te maken voor de vermindering van de energievraag binnen duurzame ontwikkelingen (Toelichting in paragraaf 5).

Aan de hand van de verschillende theorieën komt naar voren dat er verschillende manieren zijn om de energietransitie succesvol te laten slagen. Voor het analyseren van succesfactoren voor energiezuinig bouwen moet gekeken worden naar verschillende factoren. Ten eerste komt naar voren dat een energietransitie vraagt om nieuwe manieren van planning en controle, die door duidelijke richtlijnen moeten worden aangepast. Daarnaast gaan hoge kosten en investeringen gepaard met schonere energie en zal moeten worden onderzocht of de eindgebruiker hierin een oplossing kan zijn. Ook zal de rol van de maatschappij en de markt worden meegenomen om te kijken welke invloed deze hebben op de succesfactor. Vervolgens zal de manier van samenwerking voor een energiezuinig project moeten worden onderzocht en welke disciplines en partijen hier betrokken voor moeten zijn. Ook is de mate van kennis en ervaringen over energiemaatregelen relevant voor het uitvoeren van de energietransitie. Tenslotte is de aanwezigheid van een duurzaamheidsambitie belangrijk en zal gekeken worden in welke mate dit bepalend is om succesvol energiezuinige projecten te ontwikkelen. Deze zes factoren worden in dit onderzoek opgesplitst en geanalyseerd om uit te zoeken of ze bijdrage aan de

succesfactoren voor energiezuinig bouwen.

Figuur 2: Trias Energetica

(15)

3. Methodologie

3.1

Onderzoeksvraag

Het doel van dit onderzoek is het analyseren van bestaande duurzame nieuwbouwprojecten in

Nederland, waarbij onderzocht wordt welke ambities, keuzes en strategieën zijn gebruikt om succesvol energiezuinige maatregelen te verwerken in een ruimtelijke opgave. Daarbij moeten de ervaringen van deze projecten worden omgezet in lessen voor de toekomst om zo energiezuinig bouwen te kunnen bevorderen. Aan de hand van deze doelstelling, luidt de onderzoeksvraag:

Hoofdvraag:    

Wat zijn de succesfactoren van bestaande duurzame nieuwbouwprojecten op het gebied van energietransitie en welke lessen kunnen hieruit worden geleerd om energiezuinig bouwen te bevorderen?

Om de complexiteit van de hoofdvraag te kunnen overzien, zal deze aan de hand van onderstaande deelvragen worden beantwoord. Deze deelvragen worden verder toegelicht in paragraaf 4.2.

1.   Hoe wordt kennis vergaard over energiezuinig bouwen om een duurzaam project te kunnen realiseren?

2.   In hoeverre speelt de aanwezigheid van de ambitie voor energiezuinig bouwen een rol voor de succesfactor?

3.   Op welke manier wordt er samengewerkt om een energiezuinig project te kunnen realiseren?

4.   Welke richtlijnen zijn van belang om energiemaatregelen daadwerkelijk in een ontwikkelingsplan te krijgen?

5.   Welke rol vervult de markt met betrekking tot energiezuinig bouwen?

6.   Wat voor kosten komen er kijken bij energiezuinig bouwen en wat heeft dit voor invloed? Dit onderzoek is specifiek gericht op nieuwbouwprojecten binnen duurzame ontwikkelingen. Voor het realiseren van nieuwbouwwoningen ligt een grote uitdaging om woningen te ontwikkelen die beter presteren op energiegebruik dan het bouwbesluit voorschrijft. Om aan het klimaatakkoord en de BENG-norm te voldoen, ligt een kans bij nieuwbouwprojecten om energiemaatregelen zo goed mogelijk toe te passen. Daarnaast gelden andere energiemaatregelen voor renovatiewoningen, dan voor nieuwbouwwoningen, waardoor het belangrijk is voor de diepgang van het onderzoek om hierin een keuze te maken. Hiermee is niet gezegd dat bij bestaande woningen geen kansen liggen voor verduurzaming van de woonomgeving.

(16)

3.2 Onderzoeksmethode

Voor dit kwalitatief onderzoek wordt gebruik gemaakt van een verkennend onderzoek. Dit is voor het onderzoek een waardevolle methode om nieuwe inzichten te krijgen van energiezuinig bouwen. Hierdoor kunnen nieuwe ideeën worden opgedaan en wordt het onderzoek gebruikt om het

onderzoeksgebied te verkennen voor een vervolgonderzoek voor het bevorderen van energiezuinig bouwen (Gerring, 2007). Het doel is om inzicht te krijgen in de verschillende ervaringen van de verschillende bestaande projecten en hier uiteindelijk een betekenis aan toe te kennen. De belangrijkste manieren waarop het verkennend onderzoek wordt uitgevoerd zijn: een

literatuuronderzoek, een onderzoek naar de context over energiezuinig bouwen binnen de gemeente Rotterdam, het praten met experts op het gebied van duurzaam bouwen en het houden van diepte-interviews. Voor deze strategie wordt gebruikt gemaakt van meervoudige cases. Dit houdt in dat in het onderzoek meer dan één case wordt onderzocht, uit noodzaak om te bepalen of de resultaten van de verschillende cases vaker voorkomen, waardoor ze gegeneraliseerd kunnen worden (Bryman, 2012). Daarnaast wordt het onderzoek inductief benaderd, waarbij de theorie wordt gevormd vanuit de bevindingen die worden opgedaan tijdens de analyse. Deze bevindingen worden teruggekoppeld naar de theorieën en de onderzoeksresultaten. Zo kan een reflectie worden gegeven van de bevindingen op de theorieën en de context (Bryman, 2012).

3.3 Methode van dataverzameling en analyse

Om de juiste data te kunnen verzamelen voor dit onderzoek worden drie verschillende stappen gedaan.

3.3.1 Caseselectie

De eerste stap van het onderzoek is de selectie van verschillende cases. Bij deze selectie is een literatuur- en internetstudie gedaan naar bestaande duurzame nieuwbouwprojecten. In deze studie is ten eerste gekeken of de stappen van de Trias Energetica zijn toegepast. Daarnaast moeten de projecten de afgelopen vijf jaar zijn ontwikkeld, om zo te leren van de nieuwste technieken en maatregelen binnen de huidige regelgeving in Nederland. Bij de selectie van de cases is ook rekening gehouden met de variatie van schaal, programma en concept van de nieuwbouwprojecten. Zo kan een gevarieerde data worden verzameld van deze ontwikkelingen. Deze cases worden in paragraaf 6 verder toegelicht. De cases zijn alle drie gelegen in Nederland, maar verdeeld over drie verschillende steden, namelijk: Utrecht, Amsterdam en Rotterdam. Hierdoor kunnen verschillen per stad worden vergeleken met betrekking tot de rol van verschillende gemeenten.

3.3.2 Selectie van respondenten

Voor het verzamelen van data zijn diepte-interviews afgenomen. Hiervoor zijn verschillende

(17)

verschillende respondenten is gebruik gemaakt van purposive sampling. Volgens Bryman (2012) is het doel van deze steekproef: een doelgerichte steekproef op een strategische manier bij deelnemers uitvoeren, waarbij onderzoeksvragen die worden gesteld relevant zijn voor deze geselecteerde deelnemers. Hierbij zijn de onderzoeksdoelen al bepaalt door de onderzoeker en zijn de deelnemers relevant voor de onderzoeksvraag. Bij de selectie van de respondenten is gekozen om vier diepte-interviews te doen met personen die betrokken waren bij een gerealiseerd nieuwbouwproject, verdeeld over drie cases. De respondenten zijn daarbij geselecteerd op hun functie binnen deze case. Een persoon moet nauw betrokken zijn bij de ontwikkeling, zodat zoveel mogelijk kennis en ervaring kan worden vergaard tijdens de interviews. Daarnaast is één respondent gekozen die niet betrokken is bij een van de cases, maar gespecialiseerd is in duurzaamheid. Deze respondent is werkende als

duuzaamheidsadviseur bij een ontwikkelaar en heeft daarbij de expertise om duurzame

ontwikkelingen te kunnen adviseren en sturen. Deze verschillende interviews zorgen voor relevante data over succesfactoren van energiezuinige projecten.

Voor dit onderzoek wordt ook gebruik gemaakt van snowball-sampling, waarbij de

geselecteerde respondenten worden gebruikt om andere respondenten te selecteren (Bryman, 2012). Dit is voor dit onderzoek nuttig, om zo andere partijen te spreken die ook betrokken zijn bij een project of binnen de gemeente betrokken zijn bij duurzame projecten. Echter heeft deze manier van sampling alleen resultaat geleverd bij Case 3 (zie paragraaf 3.6) De diepte-interviews zijn open, semigestructureerde interviews, omdat voor dit kwalitatieve onderzoek interesse is naar het perspectief van de respondenten en omdat de interviewer op zoek is naar rijke en gedetailleerde antwoorden (Bryman, 2012). De interviews zijn gebaseerd op een vooraf opgestelde itemlijst (zie Appendix, bijlage 1) met daarin verschillende thema’s over het overkoepelende thema van het onderzoek. Hierbij wordt het interview wel gestuurd door de onderzoeker, maar wordt niet vastgehouden aan bepaalde vragen. Dit zorgt voor ruimte voor vrije interpretatie en antwoorden van de respondent. De itemlijst leidt tot het verkrijgen van de benodigde antwoorden en zorgt ervoor dat de interviews tot op zekere hoogte vergelijkbaar zijn. De interviews zijn allemaal opgenomen door de onderzoeker, zodat deze naderhand nauwkeurig uitgeschreven kunnen worden zonder dat data verloren gaat. Daarna worden de interviews getranscribeerd en gecodeerd. Met het coderen wordt de data afgebroken in thema’s, die weer worden onderverdeeld in labels. Deze labels worden gekoppeld aan tekstfragmenten en geven per fragment aan wat het thema van de tekst is. Vervolgens wordt gezocht naar herhalingen en patronen in de gecodeerde tekst. Om een overzicht te geven van de verschillende diepte-interviews, verdeeld over de diverse functies, is in Tabel 1 een overzicht gemaakt van de respondenten met daarbij horende informatie.

(18)

Tabel 1: Overzicht van de diepte-interviews gekoppeld aan nummeringen.

3.3.3 Selectie van data voor de context

Om een succesfactor zo goed mogelijk te kunnen achterhalen, is het van belang de context van het onderzoek vast te stellen en te analyseren. Deze context bestaat uit informatie over het beleid en de processen die gemeente Rotterdam doorloopt op het gebied van energiezuinig bouwen. Door deze context zo goed mogelijk te bepalen, kan een duidelijk beeld worden gevormd welke regelgeving, maatregelen en ambities worden nageleefd om duurzame ontwikkelingen uit te voeren. Ook kan worden achterhaald welke belemmeringen en hindernissen worden ondervonden binnen deze

ruimtelijke opgaves. Deze data wordt verzameld door middel van het voeren van interne gesprekken, en (drie) diepte-interviews met personen binnen de afdeling stadsontwikkeling van de gemeente Rotterdam. Daarnaast wordt gebruikt gemaakt van gemeentelijke bestanden die meer gedetailleerde informatie geven over de regels en het beleid binnen de gemeente.

5.2.2 Uitleg van begrippen omtrent energie

In de literatuur zijn verschillende definities te vinden voor energiezuinig bouwen. Het is daarom nodig om deze begrippen toe te lichten en in te kaderen voor het onderzoek.

In een studie van Sartori et al. (2010) wordt het begrip ‘energieneutraal’ of een EPC van 0 beschreven als “Zero Energy Building” (ZEB). Dit houdt in dat er evenveel energie wordt gebruikt als dat er opgewekt wordt. Hierbij wordt de energie bedoeld die met het gebouw verbonden is, dus verwarming, koeling, ventilatie en verlichting. ‘Nul op de meter’ is een ander begrip en gaat om de energie die gebouwgebonden is, maar ook het energieverbruik van het huishouden die samen aan het einde van het jaar op nul moet staan.

Het begrip ‘energiezuinig bouwen’ is veel terug te vinden in dit onderzoek en gaat over het drastisch beperken van het energiegebruik. Het gaat hierbij om het minimaliseren van de CO2-uitstoot

Interview  

nummer:     Type:   Functie  respondent:   Organisatie:   Plaats:   1.   Context   Projectmanager  

gebiedsontwikkeling  

Gemeente  Rotterdam   Rotterdam   2.   Expertise     Duurzaamheidsadviseur   Heijmans   Rotterdam   3.   Case  1   Opdrachtgever   Jebber   Utrecht   4.   Case  2   Ontwikkelaar   Lingotto   Amsterdam   5.   Case  3   Programmamanager   Gemeente  Rotterdam   Rotterdam   6.   Case  3   Ontwikkelaar   Van  Omme  &  de  Groot   Rotterdam   7.   Context   Projectmanager  &  BREEAM  

expert   Gemeente  Rotterdam     Rotterdam   8.   Context   Projectmanager:  zonne-­‐

(19)

en het reduceren van gebruik van fossiele brandstoffen (Nelissen, 2011). Omdat deze studie gericht is op alle drie de stappen van de Trias Energetica wordt het begrip ‘energiezuinig bouwen’ gebruikt als overkoepelend begrip voor alle drie de elementen.

Het valt buiten het bereik van dit onderzoek om duurzaamheid van nieuwbouw in de breedste zin van het woord te analyseren. In plaats daarvan wordt gekeken naar het energiegebruik van

woningen. In het vervolg zullen de begrippen ‘duurzame woning’ en ‘energiezuinige woning’ daarom door elkaar worden gebruikt.

Ook wordt in dit onderzoek gesproken van een ‘duurzaamheidsambitie’ of ‘ambitie’. Hiermee wordt bedoeld dat wordt gestreefd naar het bereiken van één of meerdere stappen van de Trias

Energetica binnen een nieuwbouwproject.

3.4 Betrouwbaarheid

Als de resultaten van een onderzoek consistent en stabiel zijn kan men spreken van een betrouwbaar onderzoek. Hierbij zou het opnieuw uitvoeren van een onderzoek vergelijkbare resultaten moeten opleveren. Om de betrouwbaarheid binnen een onderzoek te bevorderen is het nodig om de invloed van de onderzoeker op de data en de analyse zoveel mogelijk te beperken. Doordat bij deze studie alleen gebruik wordt gemaakt van diepte-interviews, heeft de onderzoeker deels invloed gehad op het verloop van de gesprekken. Elke onderzoeker interpreteert de wereld vanuit eigen beelden over de (sociale) werkelijkheid en hierdoor kan bij het herhalen van dit onderzoek een andere interpretatie van die werkelijkheid worden gegeven. Maar door het zo zorgvuldig mogelijk beschrijven van de

onderzoeksprocedure, kan dit worden verkleind (Reed et al., 2010). Daarom wordt in dit onderzoek die procedure zo goed mogelijk beschreven door de uitspraken van de respondenten te transcriberen, zodat het zorgvuldig kan worden verwerkt en worden geciteerd bij de analyse.

Met de selectie van de respondenten is rekening gehouden met het feit dat de personen, op één na, een positieve ervaring hebben met het uitvoeren van energiezuinige maatregelen. Hierdoor wordt vooral de positieve kant belicht van energiezuinig bouwen om zo de data te kunnen verzamelen omtrent de succesfactor van duurzame ontwikkelingen. Hierdoor is het mogelijk dat vooral de positieve kant wordt verheerlijkt en de negatieve kant achterwege wordt gelaten.

3.5 Validiteit

Wanneer de resultaten geldige uitspraken over het onderzochte fenomeen mogelijk maken, is het onderzoek valide. Hiervoor is het van belang dat de antwoorden van de respondenten in de interviews ook existent iets zeggen over de uitgangspunten van de concepten van dit onderzoek (Bryman, 2012). Voor dit onderzoek zijn de vragen en analyses zoveel mogelijk gebaseerd op de theorie en

voorafgaand onderzoek, om zo de validiteit te vergroten. Ook werd tijdens de interviews gevraagd naar de ervaringen uit het verleden en uit het heden, om de beweegredenen in de loop der tijd toe te

(20)

lichten. De uitkomsten uit het heden zijn het meest relevant, maar de uitkomsten uit het verleden kunnen dienen als vergelijking en leerdoel voor de toekomst.

3.6 Beperkingen

Door de beperkte tijd en middelen van dit onderzoek zijn een aantal belangrijk keuzes gemaakt met betrekking tot het kader van deze studie. Zo is de keuze gemaakt om binnen duurzame ontwikkeling te kiezen voor het thema energietransitie, gericht op de theorie van de Trias Energetica. Hierdoor kunnen niet alle maatregelen binnen energie worden behandeld, maar is er een duidelijk kader gezet om meer diepgang te bieden voor de gekozen energiemaatregelen. Een andere beperkende keuze is gemaakt met het aantal respondenten waarmee een interview is afgenomen. Doordat acht interviews in totaal zijn afgenomen, kan dit een beperking geven voor de verzamelde data, dan wanneer meer respondenten hadden deelgenomen. Het doel was om minimaal twee respondenten per case te spreken. Dit is alleen bij Case 3 gelukt en niet bij de andere cases, doordat deze partijen niet wilden deelnemen aan het onderzoek of niet hebben gereageerd op een verzoek. Toch heeft het extra expertise-interview en de interne interviews van de gemeente voor een grote mate van diepgang gezorgd voor brede inzichten en diversiteit van de resultaten.

3.7 Ethiek

In dit onderzoek is getracht om zo zorgvuldig mogelijk vanuit het perspectief van de respondenten te kijken naar de succesfactoren van energiezuinig bouwen, om zo bepaalde patronen, processen en ontwikkelingen te ontdekken. Daarom is duidelijk van tevoren toegelicht wat het doel is van het onderzoek en voor welke doeleinden de data zal worden gebruikt. Om het verdraaien of missen van bepaalde antwoorden te voorkomen zijn de gehele interviews, met toestemming van de respondent opgenomen en getranscribeerd. Om ethische redenen zijn de respondenten anoniem gebleven en worden de namen niet vermeld in dit verslag.

(21)

4. Operationalisering

4.1. Conceptueel model

Om het eerste deel van de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden, wordt in dit deel de operationalisering besproken om de verschillende factoren toe te lichten die bijdrage aan een succesfactor voor energiezuinig bouwen. Een succesfactor is een concept dat moeilijk tastbaar te maken is. Het bestaat uit verschillende aspecten, die door ieder individu anders geïnterpreteerd kan worden. Daarom is een conceptueel model (zie figuur 3) opgesteld die onderscheidt maakt in de verschillende factoren die van toepassing zijn om een mate van succes te behalen. De mate van succes bij een project is moeilijk te definiëren maar kan aan de hand van lichte criteria in beeld worden gebracht, dit wordt toegelicht in paragraaf 6.1 Deze factoren zijn aan de hand van theorieën uit paragraaf 2 opgesteld. De factoren worden onderzocht door ze te vervormen als deelvragen. Doordat het een exploratief onderzoek is wordt pas aan de hand van de analyse duidelijk op welke manier deze factoren geïnterpreteerd kunnen worden.

(22)

4.2 Deelvragen en hypotheses

De deelvragen zijn gebaseerd op de belangrijkste theorieën uit het theoretisch kader en worden aan de hand van een hypothese beantwoord. Zo kan een voorspelling worden gedaan op de analyseresultaten en kunnen naderhand de hypotheses getoetst worden op de bevindingen uit de analyses.

1) Hoe wordt kennis vergaard over energiezuinig bouwen om een duurzaam project te kunnen realiseren?

Kennis moet worden gehaald uit ervaringen van voorafgaande duurzame projecten. Door het bespreekbaar maken van de inzichten en ervaringen hiervan, kan kennis worden ontwikkeld voor toekomstige projecten. Als de kennis beperkt is binnen een organisatie, is het belangrijk kennis van buitenaf in te schakelen die bestaat uit specialisten gericht op energiezuinig bouwen.

2) In hoeverre speelt de aanwezigheid van de ambitie voor energiezuinig bouwen een rol voor de succesfactor?

Een ambitie voor energiezuinig bouwen moet aanwezig zijn om ook daadwerkelijk duurzaamheid uit te kunnen voeren. Deze ambitie moet krachtig in een ontwerpproces worden geïmplementeerd om effectief uitgevoerd te worden. Dit moet worden gedaan door een ambitie meetbaar te maken en optimaal af te stemmen met de visie van het project.

3) Op welke manier wordt er samengewerkt om een energiezuinig project te kunnen realiseren? Een goede samenwerking moet uitgevoerd worden met verschillende actoren en functies. Zo moet een samenspel ontstaan tussen verschillende publieke en private partijen die duidelijk een eigen visie formuleren. Ook zorgt participatie van de eindgebruiker ervoor dat duurzaamheidsdoelen beter zullen worden uitgevoerd.

4) Welke richtlijnen zijn van belang om energiemaatregelen daadwerkelijk in een ontwikkelingsplan te krijgen?

Het uitvoeren van energiemaatregelen heeft een duidelijke planning en controle nodig, die door een concrete visie en richtlijn moet worden uitgezet. Daarnaast moet de focus structureel op de

belangrijkste aspecten worden gelegd, waarbij gebruik moet worden gemaakt van meetmethodieken om duurzaamheid richting te geven en meetbaar te maken.

5) Welke rol vervult de markt met betrekking tot energiezuinig bouwen?

De acceptatie van duurzame ontwikkeling door de markt is van groot belang voor het bevorderen van energiezuinige projecten. De overheid moet hierin een rol nemen om zekerheid te creëren over de toekomstige markt. Dit moet worden gedaan door de eindgebruiker van duurzame projecten te betrekken bij de energietransitie, om zo de vraag van de klant te kunnen beïnvloeden.

(23)

6) Wat voor kosten komen er kijken bij energiezuinig bouwen en wat heeft dit voor invloed?

De energietransitie gaat gepaard met nieuwe technologieën die ook kapitaalintensiever zijn. Doordat energiezuinig bouwen nog onzeker is, zijn de risico’s hoger en is dit ook terug te zien in hoge investeringen. Het is daarom belangrijk om de eindgebruiker in het proces te betrekken en deels mee te laten betalen met de extra kosten van duurzaamheid.

(24)

5. Context

Om dit onderzoek zo goed mogelijk uit te kunnen voeren en om uiteindelijk een antwoord te krijgen op de onderzoeksvraag, is het van belang de context van het onderzoek te begrijpen. Het is essentieel om te weten op welke manier de gemeente te werk gaat en welke ambities, maatregelen en processen het nu doorloopt om een duurzaamheidsdoel te behalen. Ook worden begrippen en methodieken toegelicht om een duidelijk beeld te scheppen van het onderwerp energiezuinig bouwen. Daarnaast wordt specifiek onderzocht welke belemmeringen de gemeente ervaart op het gebied van energie en duurzaamheid.

5.1 Programma Duurzaam

Als gevolg op het klimaatakkoord in Parijs neemt de druk vanuit de EU en het Rijk toe om verdergaande maatregelen te nemen om het energiegebruik terug te dringen. Daarom is het

Programma Duurzaam bestuurlijk vastgesteld door de gemeente Rotterdam. In dit programma wordt ingezet op de verschillende thema’s die bijdragen aan de energietransitie. Daarnaast wordt

duurzaamheid dichterbij de burgers gebracht om gedrag en bewustwording te creëren (Gemeente Rotterdam, 2016). In het programma zijn verschillende ambities vastgesteld, gericht op 2030, waarbij een van deze ambities zich richt op energie, oftewel ‘Schonere energie tegen lagere kosten’. Hierbij wordt ingezet op het produceren van meer duurzame energie dan de Rotterdammers aan energie consumeren. Door de haven met de stad optimaal met elkaar te verbinden, kan de restwarmte uit de haven zorgen voor verwarming en koeling van minstens de helft van alle huizen en gebouwen. Daarnaast zal meer duurzame energie uit zon en wind worden gehaald, waardoor de energiekosten in 2030 veel lager zullen zijn (Gemeente Rotterdam, 2016).

5.2 Instrumenten en maatregelen

5.2.1 Trias Energetica

Zoals aangegeven in het theoretisch kader is de Trias Energetica een belangrijke strategie voor een energietransitie. Deze strategie bestaat uit drie stappen met elk een ander uitgangspunt en bijbehorende maatregelen. Stap 1 is gericht op beperking van de energievraag. Het beperken van deze vraag is een goede manier om energie te besparen, want als de energie niet nodig is hoeft het ook niet worden opgewekt. Het verminderen hiervan heeft vier aandachtspunten, namelijk: verminder de vraag naar verwarming, koeling, verlichting en apparatuur gebruik (Griendt, 2011). Dit kan worden gedaan door verschillende maatregelen. De meest gebruikte maatregelen zijn: warmte-isolatie, regeling

(verwarming, koeling, ventilatie, etc.) goed afstemmen op gebruik, luchtdicht bouwen, natuurlijk ventileren, aanpassen van menselijk gedrag, beperken verbruik warmtapwater en de glaskeuze van een woning (Nelissen, 2011).

(25)

De tweede stap gaat over het gebruik van duurzame bronnen. In de gebouwde omgeving zijn veel bronnen aanwezig waaruit energie en warmte onttrokken kan worden. Deze bronnen kunnen het gebruik van fossiele brandstoffen verminderen in huishoudens. Het toepassen van duurzame energie kan aan de hand van verschillende maatregelen worden gedaan, namelijk: energie uit de zon (zoals zonnepanelen), energie uit wind (zoals windturbines) en energie uit de aarde (zoals een WKO-installatie, waarbij warmte en kou uit de bodem wordt gehaald) (Nelissen, 2011). De laatste stap is nodig als de vorige stappen niet kunnen worden toegepast. Doordat de meeste energietechnieken vaak nog niet de gehele energievraag kunnen voorzien, moet er gebruik worden gemaakt van fossiele brandstoffen. Het is dan zaak om de installaties zoals verwarming en ventilatie zo efficiënt en schoon mogelijk te laten werken (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, 2015).

De Gemeente Rotterdam hanteert deze strategie ook om de energiebehoefte van een gebouw zoveel mogelijk te beperken. De ambitie ‘schonere energie tegen lagere kosten’ speelt in op de drie elementen. Zo wordt de vraag naar energie zoveel mogelijk beperkt door energiebesparing. Dit wordt gedaan door gedragsverandering, bouwkundige maatregelen zoals isolatie en door zelf energie op te wekken, bijvoorbeeld met zonnepanelen (Gemeente Rotterdam, 2011). Daarnaast wordt gebruik gemaakt van restwarmte om zo de reststromen te benutten. Deze restwarmte uit de haven voorkomt de extra verbranding van gas in de stad. Tenslotte wordt gestreefd om schonere en toekomstbestendige energie te realiseren uit zon en wind. Zonne-energie is een goede duurzame energiebron die kan worden gebruikt bij de gebouwde omgeving. Door de Rotterdammer bewust te laten worden van de voordelen van zonne-energie, zal dit in de toekomst steeds meer worden gebruikt (Gemeente Rotterdam, 2016).

5.2.2 Methodieken voor energiemaatregelen

Bij energiezuinige ontwikkelingen is het tegenwoordig belangrijk dat duurzaamheid gemeten kan worden, om zo een label toe te kennen aan een duurzaam project. Op die manier kan worden vastgesteld in hoeverre een ontwikkeling ook daadwerkelijk duurzaam of energiezuinig is gemaakt. Het bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen die de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC) wordt genoemd. De EPC-eis is in 2015 ingesteld op 0,4 voor woningen en gaat over de energetische kwaliteit waaraan een woning moet voldoen. Dit houdt in dat een woning nog maar 40% energie gebruikt vergeleken met toen de EPC-norm nog niet was opgenomen (Ros & Schure, 2016). Ondanks dat de norm op 0,4 staat, zijn veel organisaties die voor een lagere EPC gaan om zo een hogere duurzaamheidsambitie na te streven. Hierbij mag zelf worden bepaald met welke

maatregelen aan de eis wordt voldaan en dus ook welke stap van de Trias Energetica wordt toegepast. De gemeente Rotterdam gebruikt naast de EPC-norm ook verschillende andere

meetinstrumenten. Zo wordt gebruik gemaakt van BREEAM (Building Research Establishment Environmental Assessment Method). BREEAM is een beoordelingsmethode om de

(26)

worden behaald door het uitvoeren van verschillende maatregelen om een project duurzaam te maken. Deze methode kijkt naar de ontwikkeling als geheel en niet alleen naar de energieprestaties. Zo worden ook factoren zoals omgeving en transport meegenomen. Deze scores worden vertaald in sterren, die zijn verdeeld van één tot vijf sterren, waarbij vijf staat voor ‘Outstanding’. Deze methode is vooral geschikt voor commercieel vastgoed of als een project een certificaat wilt halen. Een certificatie vraagt om veel documentatie en informatie vanaf het beginstadium van een ontwikkeling. Deze gegevens worden vervolgens naar een BREEAM-assessor gestuurd en beoordeeld door middel van de sterren. De maatregelen die genomen moeten worden binnen BREEAM worden ook als goede leidraad en inspiratiebron gezien binnen de gemeente. Deze maatregelen zijn erg breed en

veelomvattend en kunnen daardoor worden meegenomen naar volgende projecten.

Een ander gebruikt instrument binnen de gemeente is GPR Gebouw, de Gemeentelijke Praktijk Richtlijn. Deze methode maakt duurzaam bouwen ook meetbaar en brengt de duurzaamheid van een gebouw in kaart door middel van rapportcijfers van de thema’s energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde. Onder deze thema’s kunnen verschillende scores worden behaald door bepaalde prestaties te halen (zie figuur 4). De gemeente gebruikt sinds vorig jaar deze methode ook. In een gesprek hierover komt naar voren dat GPR net wat makkelijker en

laagdrempeliger is dan BREEAM, maar toch een goede meetlat is voor duurzaamheid. Ook wordt GPR toegepast in de verkoopinformatie voor het selecteren van een partij bij een tender. Zo kan aan de hand van dit instrument een minimale ambitie worden toegekend voor een project waaraan partijen moeten voldoen en kan het ook meetbaar worden gemaakt.

Door deze methodes kan de gemeente bij een bouwaanvraag nieuwe voorwaarden stellen naast een minimum grondbod. Zo kunnen punten worden verdiend met het toepassen van

energiemaatregelen of meer kwaliteit, waarbij de methodes als indicatoren kunnen dienen.

Figuur 4: De 5 thema’s van GPR die getoetst worden bij een gebouw.Overgenomen uit GPR Gebouw maakt duurzaam bouwen meetbaar en bespreekbaar van GPR Gebouw, z.j.(http://www.gprsoftware.nl/gpr-gebouw/)

(27)

5.3 Ervaringen van energieprojecten

De gemeente heeft inmiddels meerdere duurzame woningbouwprojecten gerealiseerd. Eén daarvan is het project van Heijplaat ‘Het verborgen geheim’, dat tevens ook is geselecteerd als Case 3 voor dit onderzoek. Dit project is één van de eerste succesvolle projecten die een hoge duurzaamheidsambitie heeft behaald voor woningbouw in Rotterdam. Echter zijn genoeg duurzame projecten die niet goed van de grond komen. Om te achterhalen wat de redenen zijn voor het niet behalen van

duurzaamheidsambities zijn daarom meerdere interviews en interne gesprekken binnen de gemeente afgenomen. Hieruit zijn verschillende aspecten naar voren gekomen.

5.3.1 Beleid

Binnen de gemeente wordt volgens de landelijke regelgeving het bouwbesluit gevolgd, zoals een EPC van 0,4. Uit de gesprekken komt naar voren dat het beleid binnen de gemeente op het gebied van duurzaamheid beter en strenger zou mogen. Respondent 1 vertelt: “Want dat is nu vooral alleen dat je aan de EPC 0,4 moet voldoen. Maar rond 2021 gaan we alweer naar een EPC van 0. Dus voor iedere woning die je nu volgens EPC 0,4 bouwt met een gasaansluiting, dat is alweer bijna ouderwets en over 10 jaar moet je daar weer geld in gaan steken om er iets aan te doen”. De gemeente kan niet meer eisen dan de wet stelt en het beleid is daarnaast ook moeilijk aan te passen. Wel kan de gemeente eisen stellen bij de uitvraag van een energiezuinige opdracht en zo een extra beleid vaststellen. Echter wordt intern gezegd door Respondent 8: “Maar als je dan extra eisen gaat stellen, dan zegt een ontwikkelaar: ja ik moet veel meer investeren, dus dan moet de grondprijs omlaag. Dat is een beetje dat traditionele denken, dat alles wat je extra vraagt ten koste gaat van de grondprijs en daarmee de opbrengst van de gemeente.” Het stellen van extra duurzaamheidseisen wordt vaak als lastig en complex ervaren, waardoor dit beperkt blijft binnen de gemeente.

Ook wordt een belemmering gezien in de uitvoering van het beleid. Doordat hier weinig continuïteit in zit, is het moeilijk in te schatten wat het rijksbeleid gaat doen rondom energie. Dit is terug te zien in de BENG-norm die vanaf 2021 wordt ingevoerd. De huidige energiewetgeving wordt dan vervangen door BENG, bijna energie neutrale gebouwen. Dit is een rekenmethodiek, voor de berekening van het energieverbruik voor een woning (Blok, 2015). Daaraan gekoppeld zitten een aantal factoren waaraan ieder gebouw moet voldoen. De manier waarop dat wordt berekend, leidt ertoe dat sommige concepten die vandaag heel energiezuinig zijn en energiebewust, in 2021 niet meer kunnen. Dit komt doordat de eis van deze norm inhoudt dat per vierkante vloeroppervlakte in een woning 25 kilowattuur per jaar aan verwarmingsenergie mag worden verbruikt. Om dat te halen moeten woningen bijvoorbeeld heel goed geïsoleerd worden en een energiezuinig ventilatiesysteem toepassen. Zo min mogelijk energie verbruiken is goed, maar het geldt ook voor een woning die zelf duurzame energie opwekt. Deze woningen zullen daarom ook extra kosten krijgen met het isoleren van de woning om hierdoor het duurzame energiegebruik te minimaliseren. Door deze norm komen

(28)

sommigen ontwikkelingen en innovaties gericht op energie-efficiëntie in een versnelling, maar zullen andere innovaties in moeilijkheden komen.

 

5.3.2 Proces en samenwerking

Binnen de gemeente hanteren ze de Rotterdamse Standaard Projectmatig Werken voor het opstellen van projecten. Hierin staan alle processen beschreven voor ruimtelijke ordening die worden

gehanteerd voor verschillende projecten. In een proces worden verschillende fases doorlopen, zoals de initiatieffase en ontwerpfase, waarin ook weer een aantal beslismomenten zitten. De ene keer wordt dit besloten door een projectmanager, de andere keer door bijvoorbeeld het bestuur. Duurzaamheid is hier een los onderdeel van en valt onder het thema kwaliteit in het programma van eisen. Hierdoor komt het vaak voor dat wanneer een projectmanager een opdracht krijgt waar geen duurzaamheid in meegenomen is, het ook niet wordt meegenomen in het proces. Respondent 7 vertelt: “Wij hebben nu projecten waar duurzaamheid een onderdeel van is. We doen geen duurzaamheidsprojecten. Maar eigenlijk zou duurzaamheid gewoon een kwalitatief aspect moeten zijn van een project. Net als de ruimtelijke kwaliteit belangrijk is.” Als de verschillende afdelingen niet goed genoeg met elkaar communiceren, vergeten ze vaak duurzaamheid mee te nemen. Dit heeft ook deels te maken met de aanwezigheid van kennis binnen de verschillende afdelingen. Er wordt weinig gedaan aan het ontwikkelen van vakkennis op het gebied van duurzaamheid. Zo kan een projectmanager wel een ambitie hebben om duurzaamheid te verwerken in een project, maar wordt dit vaak niet meegenomen omdat het gecompliceerd is om deze ambitie om te zetten in een project. Toch is intern de kennis aanwezig op de afdeling Duurzaam. Doordat thema’s zoals zonne-energie en energiebesparing verdeeld zijn over verschillende personen moet een projectmanager ook met veel verschillende personen gaan praten om een ambitie te kunnen realiseren. Hierdoor wordt deze samenwerking soms belemmerd.

5.3.3 Ambitie

Het uitvoeren van energieprojecten komt binnen de gemeente vooral voort uit duurzame ambities. Deze ambities zijn erg persoonsgebonden. Hierdoor wordt duurzaamheid vooral uitgevoerd door personen die een ambitie hebben voor energiezuinig bouwen of door diegene die al ervaring hebben met zulke projecten. De ambitie wordt pas doorgevoerd zodra een persoon dit ook daadwerkelijk zelf toevoegt in het programma. Personen die deze ervaring of ambitie niet hebben, voeren dus ook minder snel een duurzaam project uit. Bepalend daarin is het belang en de ambitie van personen die in een positie zitten om geld hieraan uit te geven of die regels en beleid kunnen aanpassen. Binnen de gemeente is deze ambitie nog niet bij iedereen aanwezig en daardoor worden energiemaatregelen regelmatig vergeten mee te nemen.

(29)

Tegenwoordig worden duurzame projecten ook uitgevoerd door ontwikkelaars die eerst niks met duurzaamheid hadden, maar dit doen uit noodzaak om mee te groeien met de duurzame markt. Achteraf blijken deze ontwikkelaars het minder ingewikkeld te vinden dan zij hadden gedacht en kunnen de lessen en ervaringen hiervan worden meegenomen voor een volgend project. Echter zijn deze projecten vaak uit opdracht gedaan van de gemeente, die bij de uitvraag om bepaalde

voorwaarden vraagt met betrekking tot energie. Het komt daardoor voor dat met het ontbreken van deze voorwaarden, gelijktijdig de ambitie om duurzaam te bouwen verdwijnt en uiteindelijk een standaard bouwplan wordt geleverd.

5.3.4 Kosten

Een van de belemmeringen voor het uitvoeren van energiezuinige projecten waar de gemeente mee kamt zijn de kosten. Zo wordt verondersteld door Respondent 8 dat de gemeente Amsterdam meer budget heeft voor duurzame projecten en vooroploopt als het gaat om zonne-energie. Het budget bij de afdeling Duurzaam is lager in Rotterdam, waardoor het moeilijker is om beleid en collega’s over te halen om energiemaatregelen toe te passen in een project.

Ook wordt het als lastig gezien om strenge duurzaamheidseisen te stellen bij een uitvraag, omdat de grondwaarde vaak lager wordt als de duurzaamheidsambitie hoger is. Hierdoor gaat het bod op de grond omlaag en durft men het niet aan om deze eisen te stellen. Hier wordt intern door

Respondent 7 over gezegd: “Dat is een beetje dat traditionele denken, dat alles wat je extra vraagt ten koste gaat van de grondprijs en daarmee de opbrengst van de gemeente. Zo is eigenlijk jarenlang gedacht, vanuit het oude systeem. Hoe doorbreken we dat nou om dat denken te veranderen?” Bij het project op Heijplaat waren de ambities van het oorspronkelijke plan mislukt, waardoor de

grondopbrengst minder belangrijk was geworden. Hierdoor heeft de partij met een hoge

duurzaamheidsambitie en minder hoog grondbod, de selectie uitvraag van de gemeente gekregen. Nu bloeit de markt weer op, waardoor het plan uiteindelijk toch een succes is geworden. De combinatie van de grondwaarde en de duurzaamheidsambities wordt echter als een dilemma gezien en het wordt vaak nog niet aangedurfd om het van iedereen te eisen om energiemaatregelen toe te passen.

Bovendien wordt ook een belemmering gezien in de manier hoe wordt berekend binnen de gemeente. Zo wordt geld voor een investering en geld voor het beheer als twee verschillende groepen gezien. Zo zegt Respondent 1 dat als extra geld wordt uitgegeven aan beheer, dit zal leiden tot meer profijt in de toekomst. De eindgebruiker heeft uiteindelijk het meeste profijt bij een beter beheer. Maar dit wordt binnen de gemeente nog niet vaak genoeg naar voren gebracht in projecten. Daarom is de gemeente op zoek naar een regeling om de eindgebruiker te betrekken met de extra kosten voor beheer, die weer compenseren met lagere energiekosten.

(30)

5.3.5 De verandering in de markt

Het toepassen van nieuwe duurzame maatregelen zit nog niet standaard in een plan. Hierdoor is tijd, energie en kennis nodig om dit te kunnen verwerken en wordt het daarom ook minder snel toegepast. Dit komt enerzijds doordat het niet in het beleid vaststaat en anderzijds hebben veel mensen nog niks met duurzaamheid en de energietransitie. Respondent 8 veronderstelt: “Je ziet bij nieuwbouw en woningbouw dat de bouwsector van oorsprong heel traditioneel is. Heel veel bouwbedrijven hebben standaard tekeningen voor betonwoningen met vast maten en maatregelen die jaren zo zijn gebruikt. Als er ineens wordt gevraagd om een hele energiezuinige woning te maken, dan past dat hele concept daar eigenlijk niet meer in”. Toch wil de gemeente graag verduurzamen, maar wordt het nu regelmatig gezien als een te grote investering om hierin te versnellen. Andere steden hebben meer subsidies en regelingen om energiezuinig te bouwen dan in Rotterdam.

De vraag van de consument speelt ook een rol om te verduurzamen. De markt anticipeert op deze vraag en bepaalt of duurzame woningen wel of niet worden gebouwd. Respondent 7 licht toe: “Je hebt grote bouwpartijen die nog heel traditioneel bouwen. Aan de andere kant heb je een stroom van particulieren, collectief opdrachtgeverschap of mensen die steeds meer de behoefte hebben aan een duurzame woning. Dus van onderaf merk je dat er steeds meer initiatieven komen en dat bewoners zeggen dat ze toch wel graag een woning willen die duurzaam is, omdat ze zien dat de wereld om hun heen verandert. In Rotterdam zijn er nog relatief weinig van dit soort projecten”. Het verschil tussen deze twee groepen is nog groot en vanuit de gemeente worden oplossingen gezocht om van onderaf de Rotterdammers te stimuleren om duurzamer te leven. Respondent 7 voegt hieraan toe: “Alles gaat altijd om gedrag en bewustwording. We hebben een interne campagne gehouden over wat je thuis kan doen aan energiebesparing, zodat mensen zelf bewust worden. Maar de gemiddelde Rotterdammer is zich daar niet heel erg bewust van”.

(31)

6. Cases

De verzamelde data voor dit onderzoek bestaat uit de informatie van de gemeente Rotterdam in de vorm van de context en uit de data gehaald uit drie geselecteerde cases. De drie recente projecten worden geanalyseerd in het kader van de zes factoren door middel van interviews met personen die betrokken zijn bij een case. Naast het toetsen van deze factoren wordt ook gekeken naar andere zaken die een belangrijke rol hebben gespeeld bij het uitvoeren van energiezuinige maatregelen. De

informatie voor deze cases is verkregen uit informatie uit de diepte-interviews en door verkregen documenten. Casestudies zijn namelijk uitermate geschikte instrumenten als hetgeen dat wordt onderzocht niet strikt gescheiden kan worden van zijn context (Bryman, 2012).

6.1 Caseselectie

Alvorens is gezocht naar drie geschikte cases. Bij de selectie van de casestudies werd vastgehouden aan drie criteriapunten. Deze punten dienen als hulpmiddel of richtlijn om een duidelijk kader te creëren om een succesvol project te kunnen selecteren. Deze punten zijn zo opgesteld dat bepaalde kenmerken kunnen worden toegewezen aan een energiezuinig project.

Een duurzaam project is geslaagd op het gebied van energie:

-   Wanneer een of meerdere stappen van de Trias Energetica zijn doorlopen en toegepast; -   Wanneer de vooraf gestelde energiemaatregelen in het plan ook daadwerkelijk zijn

uitgevoerd;

-   Wanneer een energiedoel of certificaat is behaald door het toepassen van energiemaatregelen, zoals een EPC-0 of het BREEAM-label.

Om allereerst een goed beeld te creëren van de geselecteerd casestudies, zullen de drie cases afzonderlijk worden besproken. De volgende paragraaf is opgebouwd uit de volgende punten: informatie over de organisatie, een beschrijving van het concept van het project, het programma van de case, de toegepaste energiemaatregelen van het project, de samenwerking tussen de betrokken partijen, en ten slotte de respondent die wordt geïnterviewd over deze case.

(32)

6.1.1 Case 1

Naam: De Trip

Plaats: Utrecht Bouwjaar: 2014 Opdrachtgever: Jebber Jaar oplevering: 2016

Figuur 5: De Trip in vogelvlucht met zonnedaken in beeld. Overgenomen uit De wereld van de Architect

van Jebber, z.j.( https://www.architectuur.nl/nieuws/opening-woon-en-bedrijfsruimte-de-trip/).

De organisatie

Jebber is een jong bedrijf, opgericht in 2010 te Utrecht om starters meer kansen te bieden op de woningmarkt. Door de grote vraag naar starterswoningen in de stad is het doel om 1500

starterswoningen te realiseren in 2022. De organisatie is gespecialiseerd in ontwikkeling, beheer en verhuur van woningen voor starters. Jebber verwerft locaties door heel Utrecht om starterswoningen te ontwikkelen, soms in combinatie met commerciële ruimtes. Deze ontwikkelingen worden soms zelf ontwikkeld, maar kunnen ook worden gedaan door projecten te kopen van andere

vastgoedontwikkelaars.

Concept

Deze case bestaat uit een transformatie van een bedrijventerrein tot creatief woon- en werkgebied voor starters en ondernemers. Het concept bestaat uit een mix van jonge mensen en creatieve ondernemers huisvesting te bieden in de vorm van drie gebouwen waarin bedrijfsruimten, horeca en appartementen

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ook wordt er binnen deel twee onderscheid gemaakt tussen respondenten die wel of niet gebruik hebben gemaakt van stimuleringsregelingen of initiatieven voor duurzaam, energiezuinig

Ons doel: CO 2 -reductie en daarmee de exploitatielasten verlagen zodat extra geld voor de zorg overblijft... • Sinds 2016 geven

De signalen binnen de gemeente Dronten komen van de Wmo-gidsen, andere collega’s en burgers4. In totaal kwamen er sinds oktober 2015 al 50 signalen

Uit de resultaten blijkt dat het model, waarin het energielabel en de determinanten zijn opgenomen, gezamenlijk 45,1% van de variantie verklaren in de energieconsumptie van

 Door gebruik te maken van de uitkomsten van het model van de dataset waarin de panden zijn opgenomen die verspreid zijn door heel Nederland kan er geen conclusie worden

Deze indicatoren zijn getoetst op twee case studies en met behulp hiervan is een procesmodel ontwikkeld voor duurzaam bouwen tijdens het ontwerpproces.. Het procesmodel is

Met de afronding van het interne ontwerp dient het ontwerp van de casing Delta zich aan. Deze casing is een verlengstuk van het interne ontwerp en speelt een belangrijke dubbele

 leren voor duurzame ontwikkeling in het voortgezet onderwijs uitwisseling argumenten tussen jongeren en huiseigenaren... ©Belevenisonderwijs Energiezuinige Huizen