• No results found

Het effect van schoonmaakgeur als interventie voor het verminderen van zwerfafval binnen de collegezalen van de UvA

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het effect van schoonmaakgeur als interventie voor het verminderen van zwerfafval binnen de collegezalen van de UvA"

Copied!
23
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het effect van schoonmaakgeur als interventie voor het verminderen van zwerfafval binnen de collegezalen van de UvA.

Bachelorproject Psychologie Naam: Jenna Remmerde Studentnummer: 10811028 Universiteit van Amsterdam Begeleider: Dik G.

(2)

Abstract

In dit onderzoek werd onderzocht of de geur van schoonmaakmiddel een effectieve interventie is voor het verminderen van zwerfafval binnen de collegezalen van de Universiteit van Amsterdam (UvA). De geur van allesreiniger citroen en geurconcept Magic Fruit van het bedrijf CWS werden verspreid in aparte

collegezalen en vergeleken met een zaal zonder interventie. De hoeveelheid afval werd elke dag gewogen en geteld voor drie weken lang. De interventies met geur zorgde dat de hoeveelheid afval in de collegezalen afnam. Echter, deze bevindingen waren niet significant. In de zaal met geurconcept Magic Fruit was een grotere afname van zwerfafval te zien dan in de zaal met allesreiniger citroen, maar ook dit was niet significant. In de controle conditie was daarnaast een afname te zien in de hoeveelheid zwerfafval tussen de drie weken. Er kan hierdoor niet direct

geconcludeerd worden dat geur een effectieve interventie is voor het verminderen van zwerfafval.

Inleiding

Zwerfafval, een enorm maatschappelijk probleem waar geen duidelijke oplossing voor gevonden is. Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (2012) omschrijft zwerfafval als “niet verzameld afval dat mensen bewust of onbewust weggooien of achterlaten op plaatsen die daar niet voor bestemd zijn, of door indirect toedoen of nalatigheid van mensen op die plaatsen terechtkomen.”

Zwerfafval wordt gezien als een grote bron van ergernis (Hoppe, 2010). De kleine hoeveelheden vallen in eerst instantie niet op, maar naarmate het zwerfafval toeneemt zorgt het voor een onaangename leefomgeving en geeft het een gevoel van vervuiling. Een prettige leefomgeving wordt gezien als het gebruik van een openbare ruimte die door bewoners en gebruikers als herkenbaar, prettig, schoon en

aantrekkelijk wordt ervaren (Compendium voor de Leefomgeving, 2010). Daarnaast brengt zwerfafval enorme onkosten met zich mee. Deloitte (2010) heeft een overzicht gemaakt van de totale gemeentelijke zwerfafvalkosten en deze uitgesplitst naar preventie, uitvoering en verwerking. Uit het onderzoek bleek dat uitvoering zorgt voor de meeste onkosten. Jaarlijks zijn gemeenten zo’n 197 miljoen euro kwijt aan afvalkosten. Ook zorgt zwerfafval voor problemen van de gezondheid van mens en dier door vergiftiging van het water en bodem (de Waard, 2012), brandgevaar,

(3)

Winett & Everett, 1982; aangehaald in Cialdini, 1990). Om deze problemen te voorkomen is het van belang om te kijken naar de mogelijke oorzaken van zwerfafval.

De oorzaak van zwerfafval schuilt zich in gedragingen van de mens. Dit kan bewust gebeuren als mensen met opzet afval lozen. Ook onbewust wordt door menselijk toedoen afval gecreëerd, doordat bijvoorbeeld per ongeluk papier op de grond valt of afval vergeten wordt. Daarnaast kan zwerfafval ontstaan doordat er te weinig of te kleine afvalbakken zijn (Bonnema, 2010).

Om de beweegredenen van deze gedragingen en houding te kunnen verklaren, zal eerst gekeken worden naar onderliggende psychologische processen. Volgens het dual-process model van Strack en Deutsch (2004) - ook wel het Reflective-Impulsive Model (RIM) genoemd - worden keuzes van het sociale gedrag gecontroleerd door twee interactieve systemen die beide actief zijn volgens twee verschillende principes. Het reflectieve systeem wordt gekenmerkt door het bewust maken van keuzes. Er wordt stapsgewijs en met hoge cognitieve capaciteit een bedachtzame keuze gemaakt. Zwerfafval wordt hierbij bewust veroorzaakt door de mens. Daartegenover staat het impulsieve systeem, hierbij worden keuzes gemaakt buiten het bewustzijn om. Dit systeem baseert de keuzes op herinneringen en ervaringen, er worden daarnaast associatieve netwerken geactiveerd zodat informatieverwerking sneller verloopt (Strack & Deutsch, 2006). Hierbij wordt zwerfafval dus niet intentioneel veroorzaakt. Deze twee systemen beschrijven hierbij de onderliggende psychologische processen en kunnen ingezet worden om de oorzaken van het menselijk gedrag te begrijpen en beïnvloeden, met als doel schoonmaakgedrag te activeren en daarmee zwerfafval te verminderen.

Om zwerfafval te voorkomen zijn eerdere interventies ontwikkelt waarbij de Theory of Planned Behavior (TPB) is toegepast. Deze theorie stelt dat attitudes, gedragsintenties en de hoeveelheid ervaren controle gedrag voorspellen (Ajzen, 1991). Voor het toepassen van deze theorie worden berichten met normen richting het gewenste gedrag saillant gemaakt, wat zou leiden tot bewustwording van attitudes en daarmee gewenst gedrag. Interventies die gericht waren op deze theorie bleken succesvol (Brown, Ham & Hughes, 2010). De gevonden resultaten laten zien dat het bewust maken van de norm (‘gooi geen afval op de grond’) zorgde voor een

vermindering van zwerfafval. Hiermee kan bevestigd worden dat

(4)

Echter, een tekortkoming van de theorie (TPB) is de individualistische visie op het menselijk gedrag. Er is niet expliciet rekening gehouden met de rol van de sociale identiteit en het blijft onduidelijk wat de functie van normen in dit model is (Nigbur, Lyons & Uzzell, 2010). Het lijkt dat alleen sociale normen geactiveerd worden als deze in lijn zijn met de persoonlijke norm – een overtuiging vanuit een persoonlijk gevoel van morele correctheid (Smith et al., 2012). Met betrekking tot zwerfafval geldt hierbij dus dat de persoonlijke norm (‘geen afval veroorzaken’) dusdanig krachtig moet zijn om opruimgedrag te activeren. Ook laat eerder onderzoek naar zwerfafval zien dat het onbewust activeren van normen effectiever is op lange termijn dan bewuste activatie (De Kort, McCalley, & Midden, 2008; Reiter & Samuel, 1980). Uit het onderzoek van Mulder (2016) naar de effectiviteit van beïnvloedingstechnieken voor het verminderen van afvalgedrag blijkt tenslotte dat bewustzijn en positieve intenties niet altijd leiden tot het gewenste gedrag. Een reden hiervoor kan zijn dat afvalgedrag gezien wordt als een gewoonte die moeilijk is om af te leren. Het is daarom van belang naar het impulsieve systeem van het RIM te kijken om gedragsbeïnvloeding toe te passen voor het verminderen van zwerfafval.

Het onbewust veroorzaken van zwerfafval kan verklaard worden door onder andere impliciet leren, het proces waarbij geleerd wordt zonder intentie om te leren en zonder bewustzijn van het geleerde (Reber, 1989). Een manier om impliciet gedrag aan te leren is via associatieve processen (McClelland, Rumelhart & Hinton, 1986). Deze processen worden weergegeven in het Causale Attitude Netwerk model (Dalege, Borsboom, van Harreveld, van den Berg, Conner & van der Maas, 2015). Als eerste wordt een mentale representatie gemaakt en opgeslagen in het geheugen van bepaalde kennis van een stimulus (bv. een onaangename omgeving, geur of affect) (Carlston & Smith, 1996; Smith, 1998). Als deze representaties zijn opgeslagen worden als het ware knooppunten gevormd die via associatieve verbindingen met elkaar in contact staan. Hierdoor ontstaat een netwerk van associaties van verschillende delen

informatie (Teichert & Schöntag, 2010). Een onaangename omgeving, geur of affect activeert hierbij de associatie dat het niet erg is om zwerfafval achter te laten. Dit blijkt ook uit het onderzoek van Krauss, Freedman & Whitcup (1978), waarbij een ruimte met zwerfafval geassocieerd wordt met afvalgedrag waardoor het zwerfafval toeneemt. Uit het onderzoek van Holland, Hendriks & Aarts (2005) blijkt dat de geur van schoonmaakmiddel wordt geassocieerd met schoonmaakgedrag. Deze associatie

(5)

zorgt dus voor een afname van afvalgedrag. Het lijkt daarom interessant om te kijken naar automatische processen voor het verminderen van afvalgedrag.

Een psychologische variabele die toegepast kan worden om gedrag onbewust te beïnvloeden is priming. Hierbij worden relevante mentale representaties

geactiveerd buiten het bewustzijn om, door bepaalde prikkels uit de omgeving (Bargh & Chartrand, 2000). Deze prikkels kunnen voorkomen in verschillende vormen, zoals geluiden, woorden of geuren. Zoals eerder besproken zijn associatieve processen hierbij de onderliggende factor. Onderzoek naar priming heeft tot dusver laten zien dat sociale en fysieke gedragingen kunnen worden geactiveerd zonder dat een persoon de intentie had dit bepaalde gedrag uit te voeren en buiten het bewustzijn van de stimuli (Dijksterhuis, Chartrand, & Aarts, 2007). Het is interessant voor het verminderen van afvalgedrag om te kijken hoe priming in de praktijk kan worden toegepast.

Geuren hebben de mogelijkheid om gedrag te beïnvloeden buiten het bewustzijn om. Uit het onderzoek van Smeets & Dijksterhuis (2014) blijkt dat priming met geur leidde tot sterke affectieve evaluaties, het oproepen van specifieke herinneringen en werd zonder veel cognitieve capaciteit geassocieerd met

omgevingsstimuli. Bijvoorbeeld, het gebruik van geur in verzorgingsproducten kan voor stemmingsveranderingen zorgen (een ontspannen bubbelbad of frisheid in de ochtend). Ook kan geur ingezet worden om koopgedrag te verhogen of om een bepaalde atmosfeer te creëren. Dit wordt bijvoorbeeld gedaan door de geur van versgebakken brood in supermarkten (Brown & Mitchell, 1994).

Als men wordt blootgesteld aan de geur van schoonmaakmiddel, dan zorgt dit voor een activatie van het doel om op te ruimen waardoor gedrag richting dit doel vertoond wordt. Dit bleek uit het onderzoek van Holland, Hendriks & Aarts (2005) waarbij deelnemers waren blootgesteld aan de geur van schoonmaakmiddel. Zij waren sneller in het identificeren van woorden die gerelateerd waren aan schoonmaken, maakten meer plannen voor activiteiten die met schoonmaak gerelateerd waren en lieten gedrag zien dat met opruimen te maken had. Deze resultaten bleken over langere tijd stand te houden, zelfs als men niet bewust was van de aanwezigheid van geur.

Echter, dit onderzoek vond plaats in een experimentele setting. Zoals in eerder onderzoek beschreven wordt gedrag in het dagelijks leven vaak beïnvloedt door gewoontes en normen. Het is daarom van belang om ook te kijken naar

(6)

veldonderzoek. De Lange, Debets, Ruitenburg & Holland (2012) hebben onderzocht of de geur van allesreiniger zorgde voor minder zwerfafval in Nederlandse treinen. De resultaten lieten zien dat er twee keer zo veel zwerfafval achterbleef en drie keer meer van het gemiddelde gewicht van het afval in coupés waar niet geprimed was met geur. Dus het lijkt mogelijk dat afvalgedrag beïnvloedt kan worden door de geur van

schoonmaakmiddel.

De focus voor het aanpakken van zwerfafval ligt over het algemeen op publieke omgevingen. Er is vrij weinig onderzoek gedaan naar zwerfafval dat binnenshuis veroorzaakt wordt, zoals op onderwijsinstellingen (Mulder, 2016). Daarnaast is er weinig onderzoek gedaan naar een effectieve aanpak voor zwerfafval binnenshuis, want ook hier zorgt zwerfafval voor belemmeringen. Ook de afdeling Facility Services van de UvA kampt al jaren met het probleem dat studenten onnodig afval in collegezalen achterlaten. Schoonmakers hebben hierdoor een taak erbij gekregen, zij zijn nu meer tijd kwijt aan opruimen dan aan het schoonmaken van de collegezalen. Dit zorgt voor veel onkosten voor de UvA. Naar aanleiding van bovenstaande literatuur, kan een passende interventie ontworpen worden om zwerfafval in collegezalen te verminderen. In dit onderzoek zullen de onbewuste processen beïnvloedt worden. Er zal gekeken worden welk effect priming heeft op het beïnvloeden van afvalgedrag.

De hoofdvraag van dit onderzoek luidt: Wat is de invloed van geur op het verminderen van zwerfafval?. De hypothese van dit onderzoek is dat schoonmaakgeur leidt tot een vermindering van zwerfafval in collegezalen. In eerder onderzoek

(Holland et al., 2005; De lange et al., 2012) is gebruik gemaakt van de geur van schoonmaakmiddel om het schoonmaakgedrag te activeren. In het huidige onderzoek zal gekeken worden of dit ook effectief is in collegezalen. Daarnaast wordt gekeken of een geurconcept met citrus voor dezelfde resultaten zorgt. Dit werd gedaan middels Air Bars, elektrische apparaten die een constante geur verspreiden (CWS, 2017). De reden hiervan is dat dit geurconcept makkelijk bruikbaar is en een constante geur in de collegezalen kan verspreiden. Daarnaast zijn de kosten van het geurconcept minimaal in vergelijking met schoonmaakkosten.

Er werd verwacht dat het aantal gram zwerfafval en het aantal stukken zwerfafval afnam nadat de geuren verspreid waren in de collegezalen. De reden hiervan was dat de interventie ervoor zorgt dat het doel om op te ruimen onbewust geactiveerd werd bij de gebruikers van collegezalen (Holland et al, 2005). Er werd

(7)

verwacht dat er geen verschil was tussen de nametingen van week twee en drie. Omdat de interventie werkt op het impulsieve systeem van de gebruikers, zou de geur van zowel allesreiniger als de Air Bars hetzelfde moeten blijven als in week twee. Als geur zorgt voor het activeren van het doel ‘opruimen’, dan zal de hoeveelheid

zwerfafval in de zalen met allesreiniger en de Air Bars verminderen.

Methoden Deelnemers

Voor dit onderzoek deden studenten en docenten van de Universiteit van Amsterdam mee die aanwezig waren bij colleges in de auditoriazalen van gebouw C op Roeterseiland campus. Er werden drie auditoriazalen gebruikt, twee collegezalen hebben een maximale bezetting van 150 personen, één zaal heeft een bezetting van 300 personen. In de twee kleine zalen werden de geuren verspreid, de derde zaal diende als controlezaal. De studenten en docenten waren zich niet bewust van deelname aan het onderzoek.

Materialen

De onafhankelijke variabele is geur. Er werden twee geuren gebruikt voor dit onderzoek, namelijk allesreiniger met citroengeur en het geurconcept Magic Fruit sense van CWS. Voor de keuze van de tweede geur werd een pilot studie uitgevoerd, waarbij vijf verschillende geuren voorgelegd werden aan 15 deelnemers. Het bedrijf CWS faciliteerde Air Bars. De vijf geuren die gebruikt werden in de pilot studie zijn Sweet Orange, Ocean Fresh, Forest Soul, Silent Wood en Magic Fruit. Hierbij werd gevraagd wat geroken werd en welke associatie deze geur opriep. Op een 10-punts Likertschaal werd gemeten hoe sterk de geur naar schoonmaakmiddel rook. De score 1 betekent “helemaal niet” en score 10 betekent “heel erg”. Daarnaast werd gevraagd een ranking te maken van de vijf geuren, van een lage tot een hoge associatie met schoonmaakgeur. De geur die de meeste associaties met ‘schoon’ opriep, werd gebruikt in het onderzoek.

Ook werd een vragenlijst afgenomen in de eerste week van het verzamelen van de data. Deze vragenlijst had als doel te onderzoeken of de geur wel of niet bewust werd waargenomen. De vragenlijst bestond uit drie onderwerpen, namelijk bewustzijn geur, beleving geur en associatie schoonmaakmiddel. De beleving werd gemeten met een 7-punts Likertschaal. De score 1 betekent “aangenaam/fris/schoon”

(8)

en score 7 betekent “onaangenaam/zwaar/vies”. De associatie werd ook gemeten met een 7-punts Likertschaal, waarbij score 1 “heel erg” betekent en score 7 “helemaal niet”. Een voorbeeldvraag is: “Hoe heb je de geur in de collegezaal ervaren?”. Voor het analyseren van de data werd een Chi-Kwadraat toets gebruikt.

De tweede onafhankelijke variabele is meetmoment. Hierbij werd een 3x3 design toegepast. In alle drie de zalen werd drie weken lang data verzameld. De meetmomenten vonden plaats vier dagen voor de interventie, vier dagen direct na de interventie en in de derde week drie dagen na de interventie. Alle drie de condities deden mee aan de drie meetmomenten.

De afhankelijke variabele is afvalgedrag. Dit werd gemeten aan de hand van gewicht in grammen en aantal stuks zwerfafval in collegezalen op de UvA. De metingen vonden plaats in de avonden, zodat het zwerfafval van de gehele dag aanwezig was in de collegezalen. Het aantal stuks zwerfafval werd geteld en

onderverdeeld in: plastic verpakkingen, vloeistofverpakkingen, organisch materiaal, overig en totaal. De metingen vonden plaats in de avonden van maandag tot en met donderdag in de eerste twee weken. In de derde week werd gemeten van maandag tot en met woensdag, vanwege een nationale feestdag op donderdag. De deelnemers waren zich niet bewust van de interventie. Voor het analyseren van de data werd een Linear Mixed Effect Model gebruikt.

Procedure

In de eerste week van het verzamelen van data werd aan het einde van de dagen alle zwerfafval verzameld. Dit werd gewogen in grammen en het aantal stuks afval werd geteld. De stuks afval werden onderverdeeld in categorieën. Deze week diende als controleweek, er was dus nog geen interventie toegepast.

In de tweede week werd in twee collegezalen met een bereik van 150 zitplaatsen in één zaal zeven emmers in de hoeken van de zaal geplaatst. Hier werd per emmer een halve liter pure Albert Heijn schoonmaakreiniger met citroengeur ingegoten. Om de twee uur werd de zaal gecontroleerd of de geur van

schoonmaakmiddel nog actief was. In de andere zaal werden vier Air Bars opgehangen met de geur Magic Fruit. Deze geur ontvouwt een fruitige geur met citroen, grapefruit en limoen die een verkwikkende werking heeft (CWS, 2017). De derde collegezaal diende als controle conditie, waar niks veranderde aan de situatie. Ook hier werd aan het einde van de dag het zwerfafval gewogen en geteld.

(9)

In de derde week werd in de eerste zaal dezelfde procedure uitgevoerd als in de tweede week, namelijk zeven emmers werden gevuld met een halve liter

allesreiniger citroengeur. In de zaal waar de vier Air Bars opgehangen waren, zijn nog vier extra Air Bars opgehangen. De reden hiervan was de twijfel van de sterkte van de geur Magic Fruit. Met in totaal acht Air Bars leek het meer waarschijnlijk dat de geur onbewust verspreid werd. De derde collegezaal diende opnieuw als controle conditie, hier veranderde niks aan de situatie. Aan het einde van de dag werd in alle drie de zalen het zwerfafval gewogen en geteld.

Resultaten

Er is een pilotstudie uitgevoerd om te kijken welke geur het meest

geassocieerd werd met de geur Allesreiniger Citroen. Hierbij werden 30 deelnemers getest. Echter, door miscommunicatie onder de onderzoekers zijn alleen de gegevens van de eerste 15 deelnemers zijn meegenomen in verdere dataverwerking. De geur die het meest geassocieerd werd met Allesreiniger Citroen was Magic Fruit (M = 7.47, Mdn = 8). Vanwege de verschillende meningen over het gebruik van de Likertschaal, wordt in dit onderzoek zowel het gemiddelde als de mediaan genoteerd. Evenwel geven beide centrummaten van Magic Fruit de hoogste waardes.

Vervolgens werd een manipulatiecheck uitgevoerd om te kijken of de deelnemers bewust waren van de aanwezige geuren in de collegezalen. Dit werd geanalyseerd middels de Pearson Chi-Kwadraat toets. De afhankelijke variabele was bewustzijn van geur, gemeten met een vragenlijst. De onafhankelijke variabele was conditie. Alle gegevens zijn gebruikt in de analyses. Niet elke cel had een verwachte waarde hoger dan vijf, waardoor de assumptie van Expected Count is geschonden. Er wordt daarom gekeken naar de Fisher’s Exact test. Deze resultaten laten geen

significant verschil zien tussen de condities en bewustzijn van geur, χ2(2) = 2.55, p = .349. De resultaten laten zien dat 70% van de deelnemers in de Allesreiniger conditie, 93,3% in de Air Bar conditie en 90% in de controleconditie geen geur hadden

waargenomen.

Van het getelde afval werd in de tweede week één keer een bak met papier gerapporteerd als zwerfafval in de controleconditie. Achteraf is besloten dat dit niet gezien werd als zwerfafval omdat het papier verzameld werd in een bak achter het bureau van de docent. Deze data is daarom niet meegenomen in verdere

(10)

De overgebleven data werd gebruikt in de analyses. Voor iedere conditie werd het totale aantal stukken afval per uur berekend, met de bijbehorende

standaardafwijkingen en het procentuele effect tussen de weken, zie tabel 1.

Tabel 1

Gemiddelde totaal aantal stukken zwerfafval per uur en standaarddeviaties (tussen Haakjes) een week voor en twee weken na de interventie voor de condities met allesreiniger, Air Bars en de controleconditie

Conditie Week 1 Voormeting Week 2 Nameting Week 3 Nameting

Effect 1 Effect 2 Effect 3

Allesreiniger 1,76 (0,62) 0,99 (0,18) 1,17 (0,93) -43,56% -33,65% +17,56%

Air Bars 1,85 (0,42) 1,17 (1,14) 1,15 (0,74) -37,08% -37,83% -1,19%

Controle 4,76 (2,68) 3,53 (1,87) 2,40 (2,35) -25,84% -49,51% -31,91% Noot. Effect 1 = Voormeting – Nameting week 2 (in percentages)

Effect 2 = Voormeting – Nameting week 3 (in percentages) Effect 3 = Nameting week 2 – Nameting week 3 (in percentages)

Een Linear Mixed Effect Model analyse is uitgevoerd op deze

gestandaardiseerde gemiddelden met één tussen-deelnemers variabele groep

(Allesreiniger, Air Bars vs. Controle) en één binnen-deelnemers variabele (Voor, Na week 2 vs. Na week 3).

Uit de Shapiro-Wilk test is gebleken dat aan de assumptie van normaliteit is voldaan (p > .05). Uit de grafiek bleek dat ook aan de assumptie van

homoscedasticiteit is voldaan, de variantie in het residu waren op alle voorspelde waarden gelijk.

Zoals verwacht was er een significant hoofdeffect gevonden voor Conditie F(2, 5.80) = 10.83, p = .011. De zalen waarbij een geur was ingezet verschilde van de controleconditie. Dit zorgt voor een verschil in het gemiddelde aantal stuks afval per uur tussen de collegezalen. Wat ook een verwacht resultaat was, is het niet

significante hoofdeffect van Meetmoment F(2, 7.60) = 2.64, p = .135. In de

controleconditie werd namelijk verwacht dat de metingen gelijk bleven. Er was geen verschil in het gemiddelde aantal stuks afval per uur nadat de interventie was

(11)

gemiddelde aantal stuks afval per uur F(4, 7.60) = 0.52, p = .724. Dit was een onverwacht resultaat, er was geen afname over de meetmomenten heen in de geurcondities.

De beschrijvende statistieken laten zien dat er wel een procentuele afname in het gemiddelde aantal stukken zwerfafval per uur te zien is tussen de voormeting en de nametingen van week 2 in de allesreiniger conditie (43,6%) en in de Air Bar conditie (37,08%). Echter, in de controleconditie is ook een afname te zien van 25,84%. Opmerkelijk is de procentuele toename die te zien is tussen de nametingen van week 2 en 3 in de conditie Allesreiniger (17,56%).

Figuur 1 Gemiddelde totaal aantal stuks afval per uur (de afname van de hoeveelheid afval van de verschillende condities tussen de voormeting en de nametingen van week twee en drie)

Figuur 1 laat zien dat er een significant verschil was tussen de condities. In overeenstemming met de verwachting verschilt de controleconditie ten opzichte van

(12)

de condities Allesreiniger en Air Bars, de laatste twee condities zijn redelijk gelijk aan elkaar. Tegen de verwachting in was er geen significant verschil tussen de meetmomenten, de hoeveelheid afval heeft niet significant afgenomen op de nametingen ten opzichte van de voormeting. Echter, er is wel een kleine afname te zien tussen de voormeting en de nameting week twee bij de condities Allesreiniger en Air Bars. Zoals verwacht is er geen verschil tussen de nametingen bij deze twee condities. Wat niet verwacht werd is de afname in hoeveelheid afval bij de nametingen van de controleconditie.

Daarnaast werd voor iedere conditie het totale aantal grammen afval per uur berekend, met de bijbehorende standaardafwijkingen en het procentuele effect tussen de weken, zie tabel 2.

Tabel 2

Gemiddelde totaal aantal grammen zwerfafval per uur en standaarddeviaties (tussen Haakjes) een week voor en twee weken na de interventie voor de condities met allesreiniger, Air Bars en de controleconditie

Conditie Week 1 Voormeting Week 2 Nameting Week 3 Nameting

Effect 1 Effect 2 Effect 3

Allesreiniger 76,02 32,71 27,64 -56,98% -63,64% -15,50%

Air Bars 63,30 20,49 11,57 -67,68% -81,72% -43,53%

Controle 103,81 100,47 60,01 -3,22% -42,19% -40,26%

Noot. Effect 1 = Voormeting – Nameting week 2 (in percentages) Effect 2 = Voormeting – Nameting week 3 (in percentages) Effect 3 = Nameting week 2 – Nameting week 3 (in percentages)

Een Linear Mixed Effect Model analyse is daarnaast ook uitgevoerd op de gemiddelden van het totaal aantal grammen per uur, met dezelfde tussen-deelnemers groep en binnen-deelnemers groep.

Uit de Shapiro-Wilk test is gebleken dat aan de assumptie van normaliteit is voldaan (p > .05). Uit de grafiek bleek dat er ook aan de assumptie van

homoscedasticiteit is voldaan, de variantie in het residu waren op alle voorspelde waarden gelijk.

Tegen de verwachting in was er geen hoofdeffect gevonden van Conditie F(2, 6.71) = 3.85, p = .077. Er was geen verschil gevonden in het aantal grammen afval

(13)

per uur tussen de drie collegezalen. Aangezien de p-waarde dichtbij de norm van .05 komt, zou hier mogelijk een trend te zien zijn. Een tweede onverwacht resultaat was het niet significante hoofdeffect van Meetmoment F(2, 8.43) = 2.33, p = .156. Er was geen significante vermindering in het gemiddelde aantal grammen afval per uur nadat de interventie in de tweede week werd ingezet. Ten slotte was de Conditie x

Meetmoment interactie niet significant op het aantal grammen afval per uur F(4, 8.43) = 0.22 p = .921. Dit was in tegenstelling met de verwachting.

De beschrijvende statistieken laten zien dat er wel een procentuele afname in het aantal grammen zwerfafval per uur te zien is tussen de voormeting en de nameting van week 2 in de allesreiniger conditie (56,98%) en in de Air Bar conditie (67,68%)

Figuur 2 Gemiddelde totaal aantal grammen afval per uur (de afname van de hoeveelheid afval van de verschillende condities tussen de voormeting en de nametingen van week twee en drie)

(14)

Figuur 2 laat geen significante verschillen zien in het aantal grammen afval per uur tussen de drie condities. Echter, in overeenstemming met de verwachting is er wel een afname te zien van de hoeveelheid afval bij de voormeting ten opzichte van nameting week twee bij de condities allesreiniger en Air Bars. Daarnaast werd ook verwacht dat de controleconditie redelijk gelijk bleef tussen de voormeting en

nameting week twee. Een onverwacht resultaat is de afname van de hoeveelheid afval in de controleconditie tussen nameting week twee en drie. Ten slotte werd verwacht dat er geen verschil was in de hoeveelheid afval bij de condities Allesreiniger en Air Bars tussen de nametingen van week twee en drie. Echter, hier is een kleine afname zichtbaar.

Discussie

In deze studie werd onderzocht of de geur van schoonmaakmiddel een effectieve interventie is voor het verminderen van zwerfafval in de collegezalen van de UvA. De geur van schoonmaakmiddel werd op twee manieren geoperationaliseerd, namelijk door allesreiniger met citroengeur en door Air Bars die de geur Magic Fruit verspreidde. De zalen waar deze interventies waren ingezet werden met elkaar vergeleken. Daarnaast werden de zalen vergeleken met een collegezaal zonder

interventie. Er werd geen duidelijk effect van de interventies gevonden. Echter, er was wel een afname in de hoeveelheid afval. Dit was een verwacht resultaat en komt overeen met de hypothese dat citroengeur een effectieve interventie is voor het verminderen van zwerfafval in collegezalen. De hoeveelheid afval in de collegezaal waar geen interventie toegepast was nam tussen de nameting van week twee en week drie af. Dit was in tegenstelling tot de verwachting.

Een tekortkoming van het huidige onderzoek is dat het aantal observaties laag was. Bij de voormeting en nameting van week twee zijn vier dagen met elkaar

vergeleken. In de derde week zijn gegevens verzameld van drie dagen. De kans op uitschieters wordt door deze tekortkoming vergroot (Verhoeven, 2011). Wanneer er volle waterflesjes lagen, neemt de hoeveelheid grammen toe en heeft dit mogelijk effect gehad op het gemiddelde en de betrouwbaarheid van het onderzoek. Dit zou mogelijk kunnen betekenen dat niet de geur maar het aantal observaties heeft gezorgd voor een niet significant effect. Er is namelijk wel een afname te zien van de

hoeveelheid afval. Hierdoor kan niet uitgesloten worden dat de invloed van geur de norm van het ruimen van afval activeert. Het is van belang om in een

(15)

vervolgonderzoek meerdere observaties met elkaar te vergelijken, over meerdere weken. Deze toegevoegde meetmomenten kunnen hierdoor antwoord geven op de vraag of de geur van schoonmaakmiddel zorgt voor een afname van zwerfafval in collegezalen.

Ondanks dat de resultaten niet significant waren, blijken de procentuele afnames van het huidige onderzoek wel in lijn te zijn met eerdere onderzoeken naar de effectiviteit van geur voor het activeren associaties en doelen. De bevindingen van Holland et al. (2005), waar het huidige onderzoek op gebaseerd is stelt dat het doel om op te ruimen geactiveerd wordt als men wordt blootgesteld aan de geur van schoonmaakmiddel, zelfs als men niet bewust was van de geur. In het onderzoek van Holland et al. (2005) werd dit resultaat gevonden in een experimentele setting. Het lijkt dat geur hetzelfde effect heeft in de collegezalen van de Universiteit van Amsterdam, ondanks dat het effect niet significant was. Uit het huidige onderzoek bleek dat in de collegezalen waar de geuren Allesreiniger Citroen en geurconcept Magic Fruit waren verspreid, minder zwerfafval lag aan het einde van de dag dan in de zaal waar geen geur verspreid was. Dit suggereert dat een frisse geur inderdaad werkt zoals Holland et al. (2005) onderzocht had: vervuilgedrag neemt door de geur van schoonmaakmiddel af.

Wat niet in lijn lag met de verwachtingen, is het feit dat de hoeveelheid afval ook afnam in de zaal waar geen interventie was ingezet. Verwacht werd dat de

hoeveelheid afval gelijk bleef over de drie weken waarbij het afval geteld en gewogen werd. Het feit dat de hoeveelheid afval wel afnam kan duiden op een beperking van het onderzoek. De metingen vonden namelijk plaats direct na de start van een nieuw blok. Het lijkt waarschijnlijk dat studenten de eerste les van een nieuw vak willen bijwonen en vervolgens minder vaak aanwezig zijn bij colleges. De hoeveelheid studenten zijn in het huidige onderzoek niet geteld en er kan dus niet zeker gezegd worden dat de hoeveelheid studenten per collegezaal gelijk was over de drie weken. Dit zou een mogelijk alternatieve verklaring kunnen zijn voor de afname van het zwerfafval. Als dit strenger gecontroleerd wordt kan een methodologische

tekortkoming worden tegengegaan. Ondanks dit onverwachte resultaat blijft het een feit dat in de collegezalen waar wel geur verspreid was, minder afval lag dan in de zaal waar geen interventie was ingezet.

Er is een klein verschil in de afname van de hoeveelheid afval per uur tussen de zaal met allesreiniger citroen en Air Bars. De zaal waar Air Bars ophingen laat een

(16)

grotere afname zien. Dit is vooral zichtbaar wanneer de hoeveelheid grammen per uur geteld werd. Dit resultaat was onverwacht. Er werd namelijk verwacht dat de afname van de hoeveelheid afval per uur gelijk was. Echter, dit resultaat is niet significant en dus alleen zichtbaar als gekeken wordt naar de procentuele afnames. Daarnaast is dit resultaat positief. Als het geurconcept Magic Fruit zorgt voor een afname in de hoeveelheid afval, dan kan deze interventie worden ingezet binnen de collegezalen van de UvA. Het voordeel van de Air Bars is dat deze makkelijk inzetbaar zijn en dat de kosten laag blijven in vergelijking met de schoonmaakkosten. Wat deze studie toevoegt aan de bestaande literatuur, is dat niet alleen de geur van schoonmaakmiddel met citroen, maar ook andere frisse geuren zoals geurconcept Magic Fruit zorgt voor een activatie van normen en schoonmaakgedrag. Het lijkt er dus op dat een frisse geur in het algemeen ingezet kan worden om gedrag te beïnvloeden, zodat het zwerfafval verminderd wordt.

Uit dit onderzoek is gebleken dat geur mogelijk een effectieve interventie is om de hoeveelheid zwerfafval in collegezalen van de UvA te verminderen. De beschrijvende statistieken zijn in overeenstemming met eerder onderzoek waarbij geur effectief is voor het activeren van de norm van opruimgedrag in een

experimentele setting. De resultaten van dit onderzoek hebben laten zien dat het niet uitmaakt op welke locatie de interventie met geur wordt ingezet. Een voordeel van de interventie met geur, specifiek met geurconcept Magic Fruit van Air Bars, is dat deze interventie makkelijk toepasbaar is en hoge kosten vermeden worden. Het is van belang om meer onderzoek te doen naar de werking van geur voor het verminderen van afval om te kijken of er bij een grotere opzet van het onderzoek wel significante resultaten gevonden worden.

(17)

Literatuurlijst

Aarts & Dijksterhuis (2000) Habits as knowledge structures: Automaticity in goal directed behavior. Journal of Personality and Social Psychology 78(1):53-63 Ajzen, I. (1991). The theory of planned behavior. Organizational Behavior and

Human Decision Processes, 50, 179-211.

Bargh, J. A., & Chartrand, T. L. (2000). The mind in the middle. Handbook of research methods in social and personality psychology, 253-285.

Bonnema, G. M. (2012). System design of a litter collecting robot. Procedia computer science, 8, 479-484.

Brown, A. S., & Mitchell, D. B. (1994). A reevaluation of semantic versus nonsemantic processing in implicit memory. Memory & Cognition, 22(5), 533-541.

Brown, T. J., Ham, S. H., & Hughes, M. (2010). Picking up litter: An application of theory-based communication to influence tourist behaviour in protected areas. Journal of Sustainable Tourism, 18(7), 879-900. DOI:

10.1080/09669581003721281

Carlston, D. E., & Smith, E. R. (1996). Principles of mental representation. Social psychology: Handbook of basic principles, 184-210.

Cialdini, R. B., Reno, R. R., & Kallgren, C. A. (1990). A focus theory of normative conduct: Recycling the concept of norms to reduce littering in public places. Journal of personality and social psychology, 58(6), 1015.

Dalege, J., Borsboom, D., van Harreveld, F., van den Berg, H., Conner, M., & van der Maas, H. L. (2015). Toward a formalized account of attitudes: The Causal Attitude Network (CAN) model.

CWS (2017) CWS Paradise Air Bar. Geurconcept voor elke ruimte. Brochure De Lange, M. A., Debets, L. W., Ruitenburg, K., & Holland, R. W. (2012). Making

less of a mess: Scent exposure as a tool for behavioral change. Social Influence, 7(2), 90-97.

De Kort, Y. A., McCalley, L. T., & Midden, C. J. (2008). Persuasive trash cans: Activation of littering norms by design. Environment and Behavior. Deloitte, (2010), Report on Research Cost of Litter (in Dutch), The Hague,

(18)

Dierenbescherming (2008). Mooi: McDonald’s komt met ‘egelvriendelijke McFlurry beker’. Verkregen op 20 april, 2012,

http://www.dierenbescherming.nl/nieuws/1972

Dijksterhuis, A., Chartrand, T. L., & Aarts, H. (2007). Effects of Priming and Perception on Social Behavior and Goal Pursuit.

Ewalts, D., Smidt, P., Poelman, D., & Pennings, P. (2010). Rapport Kostenonderzoek zwerfafval Nederland. Deloitte Touche Tohmatsu, Den Haag.

Holland, RW, Hendriks, M and Aarts, H. (2005). Smells like clean spirit: Nonconscious effects of scent on cognition and behavior. Psychological Science, 16: 689-693.

Hoppe T. (2010) Zwerfafval, een grote bron van ergernis. Milieu, 2010 (6). pp. 27 30. ISSN 1873-5436

Krauss, R. M., Freedman, J. L., & Whitcup, M. (1978). Field and laboratory studies of littering. Journal of Experimental Social Psychology, 14(1), 109-122.

Liu, J. H., & Sibley, C. G. (2004). Attitudes and behavior in social space: Public good interventions based on shared representations and environmental influences. Journal of Environmental Psychology, 24(3), 373-384.

McClelland, J. L., Rumelhart, D. E., & Hinton, G. E. (1986). The appeal of parallel distributed processing. MIT Press, Cambridge MA, 3-44.

en Milieu, Ministerie van Infrastructuur (2012). "Handreiking ladder voor duurzame verstedelijking."

Mulder, R. (2016). 1.2 Reducing Students’ Littering Behaviour by Application of Persuasive Techniques. 17.

Nigbur, D., Lyons, E., & Uzzell, D. (2010). Attitudes, norms, identity and

environmental behaviour: Using an expanded theory of planned behaviour to predict participation in a kerbside recycling programme. British Journal of Social Psychology, 49(2), 259-284.

Ouellette, J. A., & Wood, W. (1998). Habit and intention in everyday life: The multiple processes by which past behavior predicts future behavior. Psychological bulletin, 124(1), 54.

Reber, A. S. (1989). Implicit learning and tacit knowledge. Journal of experimental psychology: General, 118(3), 219.

(19)

Reiter, S. M., & Samuel, W. (1980). Littering as a function of prior litter and the presence or absence of prohibitive signs. Journal of Applied Social Psychology, 10(1), 45-55.

Ruitenburg, K. (2011) Adviesrapport pilot ROC Koning Willem I College. Verminderen zwerfafval en sigarettenpeuken. NoviMores.

Smeets, M. A. M., & Dijksterhuis, G. B. (2014). Smelly primes–when olfactory primes do or do not work. Frontiers in psychology, 5.

Smith, E. R. (1998). Mental representation and memory. In D. Gilbert, S. T. Fiske, & G. Lindsey (Eds.). Handbook ofsocial psychology (pp. 391-445). Boston: McGraw-Hill

Smith, J. R., Louis, W. R., Terry, D. J., Greenaway, K. H., Clarke, M. R., & Cheng, X. (2012). Congruent or conflicted? The impact of injunctive and descriptive norms on environmental intentions. Journal of Environmental Psychology, 32(4), 353-361.

Strack, F., & Deutsch, R. (2004). Reflective and impulsive determinants of social behavior. Personality and social psychology review, 8(3), 220-247.

Strack, F., & Deutsch, R. (2006). Reflective and impulsive determinants of consumer behavior. Journal of Consumer Psychology, 16(3), 205-216.

Teichert, T. A., & Schöntag, K. (2010). Exploring consumer knowledge structures using associative network analysis. Psychology & Marketing, 27(4), 369-398. Verhoeven, N. (2011). "Wat is onderzoek." Praktijkboek methoden en technieken

voor het hoger onderwijs.

Voor de Leefomgeving, C. (2010). Compendium voor de Leefomgeving. Nationale luchtkwaliteit: Overzicht normen, 14-65.

Waard, P. (2012). Het zwerfafvalprobleem op het Etty Hillesum Lyceum, locatie Het Vlier (Bachelor's thesis, University of Twente).

(20)

Het reflectieverslag

A. Omgang met feedback

De eerste stap van het onderzoek was een verkennend interview met Wil van Zijn, clusterhoofd van de afdeling Facility Services van de Universiteit van

Amsterdam. Middels dit gesprek werd de problematiek van zwerfafval in de collegezalen in kaart gebracht. Vervolgens ben ik artikelen gaan zoeken waarbij ik mij richtte op de oorzaken van zwerfafval, welke interventies bekend waren om zwerfafval te verminderen, welke beïnvloedingstechnieken bestonden om mensen gewenst gedrag te laten uitvoeren etc. Ik heb hierbij ook gebruik gemaakt van het vak Attitudes en Beinvloeding. De gevonden relevante artikelen heb ik samengevat en geprobeerd structuur aan te brengen zodat de eerste stap van de inleiding geschreven kon worden. Tegelijkertijd begon mijn scriptie aan de Hogeschool van Amsterdam (HvA), waarbij ik hetzelfde onderwerp ging onderzoeken alleen dan in het

Wibauthuis. Ik wilde deze twee projecten graag zo veel mogelijk in elkaar laten overlopen, maar ik liep er erg tegenaan dat op de UvA een wetenschappelijk artikel geschreven moest worden en op de HvA veel meer een praktische invalshoek verwacht werd. Ik merkte dat ik dit lastig vond omdat in principe beide projecten hetzelfde doel hadden, het verminderen van afval. Ik heb hier dan ook al snel met Giel over gemaild en ben in gesprek gegaan met mijn begeleider op de HvA. Dit deed ik omdat ik geen onduidelijkheid wilde en omdat Giel dit ook geadviseerd had om te doen. Ik wilde met een goede en heldere start aan de projecten beginnen. Ik dacht dat dit mij namelijk veel zorgen zou schelen en dat heeft uiteindelijk ook goed uitgepakt.

Twee of drie weken voor het eerste inlevermoment van de inleiding en methoden, ben ik naar Giel toe gegaan met de vraag of ik met mijn inleiding op de goede weg zat. Ik was er van overtuigd dat de gevonden artikelen voldoende waren voor het schrijven van het onderzoeksverslag, maar ik twijfelde over de structuur. Ik was blij dat ik feedback had gevraagd, omdat ik graag het verslag zo goed mogelijk wilde inleveren en het mij erg hielp om stukken die achteraf niet relevant waren uit het verslag te verwijderen. Ik merkte namelijk dat er zo veel informatie beschikbaar was over gedragsbeïnvloeding en over zwerfafval, dat ik door de bomen het bos niet meer zag. Nadat ik de feedback verwerkt had, zag ik ook in dat mijn verhaal een meer logische opvolging had.

(21)

Wat ik merkte was dat ik bij de feedback van de resultaten en conclusie vrij weinig feedback kreeg. Dit baarde me nogal zorgen omdat ik graag het verslag zo goed mogelijk wilde inleveren en afronden. De gekregen feedback heb ik naar mijn best proberen te veranderen. Daarnaast ben ik nog een aantal keer naar Giel toe gegaan met de vraag of het verslag wel al redelijk in orde was. Ik wilde een

bevestiging denk ik zodat ik wist dat het goed was. Voor het analyseren van de data ben ik samen met Celine naar de methodologiewinkel geweest, dit werd ons

geadviseerd door een docent van Psychologie, waarbij wij met een aantal vragen niet terecht konden. Dit hebben wij dan ook gedaan en dit zorgde voor helderheid ten aanzien van de assumpties.

Daarnaast heb ik het totale verslag nog door twee personen uit mijn eigen kring laten nakijken en feedback gevraagd. Hier had ik ook veel aan omdat zij met een frisse blik naar het verslag konden kijken en dit zorgde ervoor dat bepaalde

zinnen beter beschreven zijn. Daarnaast had ik bijvoorbeeld niet uitgelegd wat een Air Bar was. Voor mij klinkt dat logisch maar voor een buitenstaander is dat natuurlijk niet zo.

Na de presentatie heb ik alle vragen kort opgeschreven zodat ik deze niet zou vergeten. Daarnaast heb ik alle tips en tops van medestudenten doorgelezen. Aan de hand hiervan heb ik nog een paar aanpassingen gemaakt in de discussie. Ik merkte dat ik het met de meeste feedback helemaal eens was. Er zitten veel tekortkomingen aan het onderzoek. Het is daarom van belang dat alles duidelijk opgeschreven wordt zodat deze tekortkomingen in vervolgonderzoek niet meer hoeven plaats te vinden.

B. Verloop project

Het schrijven van de inleiding verliep heel goed. Er zijn veel artikelen die gebruikt konden worden als onderbouwing voor het onderzoek. Daarnaast vond ik het erg fijn om te overleggen hoe we het onderzoek gingen opzetten. De keuze voor de interventie geur was snel gemaakt en in samenwerking met Giel, Jasper en Celine zijn we tot een heldere onderzoeksopzet gekomen. Wat minder goed verliep naar mijn mening, was dat in het begin van het project de samenwerking met medestudenten niet altijd even lekker liep. Dit merkte ik bijvoorbeeld doordat medestudenten niet of veel te laat kwamen opdagen bij afspraken. Ik vond dit vervelend omdat ik

tegelijkertijd ook mijn scriptie voor de HvA aan het schrijven was en de tijd nuttig wilde gebruiken. Het kwam regelmatig voor dat ik lang moest wachten of dat ik zelf

(22)

de stappen moest zetten om het project draaiende te houden. Hiervan heb ik twee dingen geleerd. Ten eerste kwam ik erachter dat ik goed ben in het nemen van leiding. Ik wilde per se een goed verslag inleveren en had mijn medestudenten hiervoor nodig. Ik heb hierdoor geleerd om knopen door te hakken en mensen aan te spreken voor het maken van afspraken, mijn ideeën voorleggen etc. Daarnaast heb ik geleerd dat ik meer mag zeggen als ik iets niet prettig vind in de samenwerking. Dit heb ik namelijk niet tot nauwelijks gedaan tijdens het project. Hier kan ik dus nog veel meer van leren. Soms had ik namelijk het gevoel dat ik te makkelijk erover deed, maar ik wilde ook niet zeuren of vervelend overkomen. Dit heb ik daarom zo veel mogelijk

vermeden.

Wat daarnaast minder goed verliep was de communicatie over de pilotstudie. Het was de afspraak dat Jasper en ik ieder 15 mensen zouden interviewen. In mijn enthousiasme had ik mijn eigen data al geanalyseerd en daar kwam uit dat de geur Magic Fruit de meeste associaties met schoonmaken opriep. Ik had zelf ook niet naar andere resultaten gekeken en dit verteld aan Jasper. Hierdoor is het waarschijnlijk zo gegaan dat Jasper dacht dat hij ook de meeste associaties had verzameld met Magic Fruit. We hadden het niet in totaal geanalyseerd. Hiervan heb ik dus geleerd dat het belangrijk is om goed te communiceren en om meer stapsgewijs te werk te gaan voordat meteen het een en ander geroepen wordt. Ik weet van mijzelf dat ik erg chaotisch ben en misschien te snel een conclusie kan trekken. Deze situatie is daarvan weer een bewijs dat het belangrijk is om elke stap die gemaakt wordt goed te

overzien.

C. Sterke en zwakke kanten van het onderzoeksverslag

Wat volgens mij een sterke kant is van het onderzoeksverslag, is de inleiding en de discussie. Ik heb heel erg mijn best gedaan om de juiste theorie te vinden die past bij de keuze van het onderzoek. Dit heeft veel tijd gekost maar is daardoor naar mijn mening ook redelijk krachtig. Wat naar mijn mening zwakke kanten zijn van het onderzoeksverslag, zijn de resultaten en methoden. De methode die is uitgevoerd voor het onderzoek, bevat naar mijn mening nog veel kanttekeningen. Zo zijn bijvoorbeeld niet de hoeveelheid studenten geteld die gebruik maakten van de collegezalen, is er geen onderscheid gemaakt in de opleidingen die les hadden in de collegezalen. Als dit wel was gedaan kon waarschijnlijk een beter resultaat gegeven worden, zonder dat er nog open gaten in het design zitten. Maar daardoor is naar mijn mening de discussie

(23)

wel weer sterker, omdat ik hier de tekortkomingen kon opschrijven. De resultaten vond ik heel erg lastig. De reden hiervan was dat ik nog nooit met een Linear Mixed Effect Model gewerkt had. Daarnaast was het erg onduidelijk welke assumpties nou belangrijk waren bij deze analyse. Ik heb hiervoor veel artikelen gelezen en Youtube filmpjes gekeken, maar ik vond vaak verschillende richtlijnen. Uiteindelijk zijn we naar de methodologie winkel gegaan en dit hielp wel enorm. Omdat de feedback van Giel ook erg weinig was bij de resultaten sectie, twijfel ik nog altijd wel of dit stuk goed is. Hierdoor voel ik mij nog wel onrustig. Ik wilde namelijk over elk deel van het verslag een goed gevoel hebben.

D. Ethische aspecten van het onderzoek

Tijdens het schrijven van de methode, in de beginfase van het onderzoek, moesten we voor de ethische commissie een vragenlijst invullen. Deze vragen gingen over hoe het onderzoek uitgevoerd werd, of er enige gevaren zaten aan het onderzoek, of de

studenten last zouden hebben van het onderzoek etc. Aan de hand van deze vragenlijst is het onderzoek goedgekeurd. Tijdens de uitvoering hebben we nog met een paar dingen rekening gehouden. Zo hebben we grotere vierkante bakken in de hoeken van de collegezalen geplaatst en kleinere rechthoekige bakken onder de stoelen in het midden van de zaal neergezet. In deze bakken werd Allesreiniger Citroen gegoten. Het zou vervelend zijn als mensen hierover struikelde en de vloeistof op hun kleren of spullen kregen. De kans werd door deze opzet zo klein mogelijk gehouden. Daarnaast werden briefjes bij de bakken geplaatst met ‘pas op’ en ‘niet verplaatsen’. Om de twee uur, dus tussen de colleges in werd gecontroleerd of de bakken nog goed

stonden. In de zalen met Air Bars zorgden de apparaten niet voor belemmeringen. Ten slotte is er voor gekozen om het afval te wegen en tellen aan het einde van de dag. De reden hiervan was dat de schoonmakers in de ochtend al weinig tijd hebben om de zalen schoon te maken. Als wij dan ook nog eens zouden moeten tellen, zouden we de schoonmakers in de weg lopen. Het voordeel voor de schoonmakers was daarnaast dat zij tijdens deze ochtenden geen zwerfafval hoefden op te ruimen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Therefore, the main purpose of our research was to investigate whether daily supplementation with high doses of oral cobalamin alone or in combination with folic acid has

Als traject 1 of 2 vastloopt, dan gaat de Vlor uit van het volgende principe: het (verder) verblijf van kinderen en jongeren in een onderwijsinternaat die nood hebben aan een

1 De Centrale Raad van beroep stak een stokje voor deze ‘innovatieve’ praktijk, omdat de daarvoor vereiste wettelijke basis ontbreekt.. 2 De Raad trekt daarbij een vergelijking met

Furthermore this study contributed information specifically of the 13-year old adolescent sport participants‟ sport psychological and also indicates that there are

Het gebruikswaardeonderzoek glasgroenten wil de teler steunen in de keuze van zijn rassen door het vergaren en presenteren van resultaten, verkregen uit objectief

Therefore, based on these results of the crystallization unit exergy performance of Chapter 3, an integrated biorefinery concept was developed for the valorisation of A-molasses

Het onderzoek van Filip Dewallens naar het statuut van de ziekenhuisarts kon niet op een beter moment komen. Het statuut bestaat nu bijna 30 jaar, maar grondig juridisch onderzoek

Daarbij koppelt de auteur de eigendomsexclusiviteit voor het eerst zeer expli- ciet aan de (actieve) elasticiteit van het eigendomsrecht. Hierdoor komen een aan- tal paradigma’s op