• No results found

Het effect van onzekerheid en social identity complexity op het niveau van sociale identificatie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het effect van onzekerheid en social identity complexity op het niveau van sociale identificatie"

Copied!
20
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het Effect van Onzekerheid en Social Identity Complexity op het Niveau van Sociale Identificatie. Luna Isabel Arevalo Valderrama

Bachelor Thesis Social Psychology

Titel: Walking study 2017

Naam: Luna Arevalo Valderrama

Studentnummer: 10726926

Begeleider: Janina Marguc

Datum: 21 december 2017

Aantal woorden: 5000

(2)

Abstract

Het effect van onzekerheid en social identity complexity (SIC) op het niveau van sociale identificatie (lokaal vs. globaal) werd onderzocht. Zesenveertig proefpersonen werden over twee condities verdeeld, waarin onzekerheid werd gemanipuleerd door wel of niet geblinddoekt door een ruimte te lopen. Voor de manipulatie werd een maat van SIC afgenomen en erna werd de Identification with all humanity scale afgenomen. Uit de resultaten bleek dat de situatie en de interactie geen significant effect hadden op zowel globale als lokale identificatie. SIC bleek geen significante voorspeller te zijn van lokale identificatie, maar wel van globale identificatie. Er werd geconcludeerd dat onzekerheid geen effect heeft op sociale identificatie, maar dat SIC wel positief geassocieerd is met globale identificatie. Implicaties hiervan worden besproken in de discussie. Er is vervolgonderzoek nodig om de rol van onzekerheid en SIC nader vast te stellen.

(3)

In de huidige maatschappij is er zo veel bekend over klimaatproblemen en de gevolgen hiervan, dat het bijna niet meer weg te denken is uit het wereldbeeld. Nieuwsmedia berichten zeer frequent over de milieuproblemen zoals smeltende ijskappen (van Calmthout, 2017), extreem weer dat geregeld voor problemen zorgt (van Calmthout, 2017) en wetenschappers hebben voorspeld dat in het jaar 2100 Zuid-Azië door hittegolven onbewoonbaar zal worden als het zo door gaat (Speksnijder, 2017). Steeds meer mensen worden zich bewust van de gevolgen. Dit brengt een bepaalde onzekerheid over de toekomst van de wereld met zich mee. Hoe lang kan het nog zo doorgaan op deze wereld? Het is in ieder geval duidelijk dat er iets moet veranderen. Hier zou de hele mensheid aan mee moeten helpen, want het gaat immers over de toekomst van de aarde en dat is voor iedereen een probleem. De Volkskrant zei het al: “Internationale samenwerking is noodzakelijk om de aarde er op in te richten” (van Raaij, 2017).

Nu is de vraag hoe alle mensen als één groep zouden gaan samenwerken. Identificatie met een globale identiteit zou hierbij nuttig kunnen zijn. Dit is de mate waarmee iemand zich identificeert met de hele mensheid als één grote ingroup (Reese, Proch & Finn, 2015). Een voorbeeld zijn de mensen die joden hebben geholpen tijdens de Tweede Wereldoorlog en aangaven dit te doen uit een gevoel van liefde voor de mensheid (Levine, 1996, aangehaald in McFarland et al., 2013). Dit is een duidelijk voorbeeld van wat een globale identiteit teweeg kan brengen, maar zijn er nog meer voordelen aan verbonden. Zo bleek uit onderzoek van Buchan, Brewer, Grimalda, Wilson, Fatas en Foddy (2011) dat identificatie met de wereldbevolking positief gerelateerd is aan contributie aan globale doelen. Ook bleek dat identificatie als wereldburger empathie, hulp tussen groepen en pro-environment intenties voorspelt (Reysen & Katzarska-Miller, 2013, aangehaald in Reese, Proch & Finn, 2015). Verder voorspelt globale identificatie meer gedragsintenties tegen waargenomen ongelijkheid in de wereld (Reese, Proch & Cohrs, 2014) en suggereerde Reese (2016) in zijn artikel dat een common human identity mensen zou kunnen motiveren tot globale environmental justice. Tot slot bleek uit onderzoek van McFarland, Brown en Webb (2012) dat identification with all humanity een negatief verband heeft met vooroordelen en etnocentrisme en een positief verband heeft met empathie. Kortom, er zijn veel voordelen aan het hebben van een globale identiteit.

(4)

Zou onzekerheid effect kunnen hebben op het niveau van sociale identificatie? Volgens Haas en Cunningham (2014) is onzekerheid een gevoel dat meestal komt door het missen van

zelfverzekerdheid of een stuk informatie over een situatie. Hierdoor kan men zich niet met zekerheid voorstellen wat er in de toekomst gaat gebeuren. Er zijn meerdere theorieën die hierop in haken. De terror management theorie (Greenberg, Pyszczynski & Solomon, 1997) stelt dat mensen existentiële angst, zoals de dood, willen reduceren. Een manier waarop mensen dit doen is door symbolische onsterfelijkheid creëren door een cultuur aan te hangen die orde, stabiliteit en voorspelbaarheid brengt. Existentiële angst gaat echter niet alleen over angst voor de dood, maar ook over zingeving aan het leven en het hiernamaals. Dit is volgens deze theorie ook een reden dat mensen in religies gaan geloven of andere duidelijk gedefinieerde groepen gaan aanhangen om de onzekerheid die deze angsten met zich meebrengen te reduceren en zin te geven aan het leven. Hierdoor is het te verwachten dat mensen zich in onzekere situaties meer closing down gedragen naar een lokale (bijv. nationale) identiteit, omdat dit een bepaalde cultuur met zich mee brengt die orde, stabiliteit en voorspelbaarheid verschaft en kleinschaliger en duidelijker is dan een globale identiteit.

Hogg (2007) stelde de Uncertainty-idenitity theorie op. Deze theorie stelt dat het gevoel van onzekerheid als vervelend wordt ervaren en men van deze gevoelens af wil. Deze onzekerheid kan gaan over de persoon, percepties en waardes, maar ook over iets daarbuiten. Groepsidentificatie zou een manier zijn om hier van af te komen. Dit is het gevoel van bij de groep horen. De groep staat centraal voor het gevoel, de definitie en de evaluatie van de zelf in termen van gemeenschappelijke ingroup kenmerken (Cameron, 2004, aangehaald in Hogg et al., 2007). Groepen worden gekenmerkt door een aantal eigenschappen, gedragingen en gewoontes. Door middel van zelf-categorisatie als een groepslid weet men hoe ze zich moeten gedragen en wat ze kunnen verwachten van de groep, wat zo de wereld voorspelbaarder maakt en onzekerheid hierover doet afnemen. De theorie stelt echter ook dat groepen verschillen in effectiviteit van het verminderen van onzekerheid. De effectiviteit hangt af van entitativity. Dit betekent dat de groep duidelijk gedefinieerd en intern homogeen is en over sociale interactie, duidelijke structuur en een gemeenschappelijk doel beschikt. Kortom, wat een groep een groep maakt (Campbell, 1958; Hamilton & Sherman, 1996, aangehaald in Hogg, 2007). Groepen met hoge entitativity zijn effectiever in het verminderen van onzekerheid, omdat ze een duidelijkere

(5)

groepsidentiteit verschaffen. Mensen met hoge onzekerheid geven daarom de voorkeur aan groepen met hoge entitativity of zorgen ervoor dat hun bestaande groepen een hogere entitativity krijgen.

Hogg, Sherman, Dierselhuis, Maitner en Mofitt (2007) onderzochten in twee studies het effect van onzekerheid en entitativity op groepsidentificatie. De eerste studie was een field experiment waarbij onzekerheid werd geprimed (laag of hoog) en de mate waarin proefpersonen de entitativity van hun politieke partij waarnamen werd gemeten. De tweede studie was een lab experiment waarbij de onzekerheid op dezelfde manier als in studie 1 werd geprimed, maar waarbij de waargenomen entitativity werd gemanipuleerd. Bij beide onderzoeken was de afhankelijke variabele de mate van groepsidentificatie. Uit de resultaten bleek dat proefpersonen zich meer met de groep identificeerden wanneer er hoge onzekerheid was en de groep een hoge entitativity had.

De hele mensheid als groep zou in principe ook hoge entitativity kunnen hebben. De groep is al een definitie op zich, in wezen intern homogeen omdat alle groepsleden mensen zijn en alle mensen deel uitmaken. Gemeenschappelijke doelen zouden bijvoorbeeld universele mensenrechten en

behoeftes kunnen zijn, zoals overleven en veiligheid. Echter, stellen Grant en Hogg (2012) dat iemand meerdere groepslidmaatschappen tegelijk kan hebben die een even hoge entitativity hebben. Volgens het social identity perspectief van Tajfel en Turner (1979) is een functie van groepen het voorzien van een identiteit waardoor mensen weten wie ze zijn en hoe ze anderen moeten zien en behandelen. Mensen kunnen meer groepslidmaatschappen hebben die hun hele sociale identiteit maakt, hoeveel dit er zijn verschilt per persoon. Zo kan iemand ook deel uitmaken van een lokale groep die ook hoog in entitativity is. Dit betekent dat er niet automatisch met een groep met een hoge entitativity wordt geïdentificeerd in tijden van onzekerheid. Grant en Hogg (2012) stellen daarom dat sommige sociale identiteiten prominenter zijn dan andere. Prominentie van de groep kan onzekerheidsreductie aan de hand van de uncertainty-indentity theorie beïnvloeden, door te bepalen met welke groep

geïdentificeerd wordt. Het is aannemelijk dat mensen in onzekere situaties zich meer gaan identificeren met een groep. De vraag is met welke groep.

Grant en Hogg (2012) onderzochten de effecten van onzekerheid en prominentie op

groepsidentificatie. Er werden twee experimenten gedaan, onzekerheid en prominentie van de groep werd in beide onderzoeken geprimed. Na de priming werd de mate van groepsidentificatie gemeten.

(6)

Uit de resultaten bleek dat de proefpersonen zich het sterkst met een groep identificeerden bij hoge onzekerheid en een prominente groep. De mate waarin mensen zich in tijden van onzekerheid

identificeren met een groep, correleert met de prominentie waarin de groep aanwezig is. In relatie met huidig onderzoek zou dit betekenen dat wanneer de situatie onzeker is en de globale groep

prominenter aanwezig is dan een lokale groep, de proefpersonen zich sterker met de globale groep zullen identificeren.

De theorie van social identity complexity (SIC) (Roccas & Brewer, 2002) zou een rol kunnen spelen bij de mate van prominentie van globale of lokale groepen. Deze theorie houdt in dat mensen een complexe sociale identiteit hebben als ze deel uitmaken van veel en verschillende groepen en mensen een simpele sociale identiteit hebben als ze deel uitmaken van weinig en vergelijkbare groepen. Uit correlationeel onderzoek van Brewer en Pierce (2005) bleek dat de mate van de complexiteit van de sociale identiteit negatief gerelateerd was aan tolerantie ten opzichte van de outgroup en openheid van de ingroup. Dit betekent dat mensen met een complexe sociale identiteit ten opzichte van een simpele sociale identiteit meer tolerantie en acceptatie ten opzichte van de outgroup zullen hebben. Brewer en Pierce vonden in hun onderzoek ook dat SIC een openheid voor

multiculturalisme voorspelde. De auteurs probeerden het effect op tolerantie te verklaren door de rol van interculturele ervaring, waardoor mensen een complexe identiteit kunnen hebben. Bijvoorbeeld door meerdere nationaliteiten te hebben of door in een diverse samenleving te wonen, waardoor er meer contact met verschillende groepen was. Hierdoor is het mogelijk dat deze mensen al meer multicultureel zijn ingesteld dan mensen met een simpele sociale identiteit. Brewer en Pierce namen daarom in hun onderzoek een evaluatie af voor de rol van interculturele ervaring, en vonden dat dit geen relatie had met de SIC scores. Echter, was dit te verklaren uit het feit dat de proefpersonen weinig interculturele ervaring hadden gehad. Het is daarom alsnog mogelijk dat bij mensen met een complexe sociale identiteit meer interculturele ervaring hebben dan mensen met een simpele sociale identiteit. Hierdoor kan identificatie op globaal niveau toegankelijker, en daarmee prominenter, aanwezig zijn dan bij mensen met een simpele sociale identiteit.

Bij huidig onderzoek is het belangrijk om bij de manipulatie van onzekerheid rekening te houden met de rol van dreiging. Onzekerheid wordt vaak als een dreiging geïnterpreteerd, omdat het

(7)

zelfverzekerdheid verminderd en dezelfde negatieve gevolgen kan hebben als een echte dreiging (McGregor, 2010, aangehaald in Haas & Cunningham, 2014). Als mensen zich bedreigd voelen, wordt er vaak beschermend en close-minded opgesteld. Haas en Cunningham (2014) dachten daardoor dat het mogelijk is dat onzekerheid vaker tot closeness leidt en daarmee iemands reactie kan beïnvloeden. Haas & Cunningham (2014) onderzochten of dreiging het effect van onzekerheid op politieke

tolerantie modereert. In twee studies werd er gebruik gemaakt van vier condities waarbij dreiging en onzekerheid werd gemanipuleerd (dreiging/geen dreiging x onzekerheid/zekerheid). Na de

manipulaties vulden alle proefpersonen een vragenlijst in om politieke tolerantie te meten. In de eerste studie werd dreiging gemanipuleerd door een existentiële dreiging, en in de tweede studie werd dreiging door een fysieke dreiging gemanipuleerd om te onderzoeken of een andere soort dreiging hetzelfde effect van de eerste studie kon repliceren. Uit de resultaten van beide studies bleek dat in een conditie met dreiging, onzekerheid tot een lagere tolerantie leidde, en in een conditie zonder dreiging onzekerheid tot hogere tolerantie leidde. Hieruit werd geconcludeerd dat onzekerheid en dreiging interacteren.

Dit onderzoek laat zien dat het uitmaakt of de onzekerheid als dreigend wordt beschouwd of niet. Als er geen dreiging is of wordt geïnterpreteerd, is het voorspelbaar dat men meer overgaat tot openheid en exploratie. Het is daarom belangrijk om in het huidige onderzoek voor dreiging te controleren. Bovendien zou politieke tolerantie zou ook gezien kunnen worden als onderdeel van een globale identiteit. In het onderzoek van Haas en Cunningham (2014) wordt politieke tolerantie beschreven als een bereidheid van mensen om uiting van andermans ideeën of interesses tegengesteld aan die van henzelf te accepteren. Niet iedereen op de wereld heeft dezelfde ideeën of interesses, dus voor identificatie op globaal niveau is tolerantie nodig om verschillen binnen de groep te accepteren. De resultaten uit dit onderzoek kunnen ook betekenen dat niet-dreigende onzekerheid voor een openheid voor identificatie op globaal niveau zorgt.

De literatuur laat zien dat onzekerheid effect zou kunnen hebben op het niveau van

identificatie. Om hier onderzoek naar te doen is het nuttig om te controleren voor dreiging, aangezien dreiging en onzekerheid interacteren en dreiging bij onzekerheid vaak tot close-mindedness leidt in plaats van openheid. Ook is het nuttig om SIC als moderator van het effect van onzekerheid op

(8)

identificatie te nemen, aangezien het aannemelijk is dat bij de gehele mensheid als groep mensen met een complexe sociale identiteit prominenter aanwezig is dan bij mensen met een simpele sociale identiteit. McFarland et al. (2013) sloten hun artikel af met het vraagstuk en een voorstel voor toekomstig onderzoek over hoe identificatie met de gehele mensheid zich kan ontwikkelen en of het kan worden aangeleerd. Voor zover bekend is hier nog nooit onderzoek naar gedaan. Huidig

onderzoek probeert dit wel door in te gaan op de vraag wat het effect van onzekerheid is op het niveau van sociale identificatie en welke rol SIC hierbij speelt.

In een ongepubliceerde pilotstudie werd onzekerheid gemanipuleerd door proefpersonen wel of niet geblinddoekt door een ruimte te laten lopen om de viscerale ervaring van onzekerheid te manipuleren (Marguc & Galli, 2016). In de huidige studie zal onzekerheid op dezelfde manier gemanipuleerd worden. Onderzoek van Huang en Wyer (2015) laat zien dat het effect heeft of de manipulatie visceraal ervaren wordt. Het bleek dat de manipulatie van mortality salience effect had op het opwekken van doodsangst en activatie van dood gerelateerde concepten. Welk effect optrad was afhankelijk van of de mortality salience werd gerelateerd aan de eigen persoon of niet. Bij associatie met de eigen persoon trad doodsangst eerder op. Door de proefpersonen met een blinddoek te laten lopen zal de onzekerheid die daar mee wordt opgewekt ervaren worden door de persoon zelf wat voor een viscerale ervaring zorgt.

De eerste hypothese is dat onzekerheid ten opzichte van zekerheid eerder leidt tot sociale identificatie. De tweede hypothese is dat een complexe sociale identiteit eerder leidt tot sociale identificatie op globaal niveau (bijv. de gehele mensheid), en dat een simpele sociale identiteit eerder leidt tot een sociale identificatie op lokaal niveau (bijv. de eigen nationaliteit). Dit zal onderzocht worden door proefpersonen met of zonder blinddoek door een ruimte te laten lopen om onzekerheid of zekerheid te manipuleren, en vervolgens te meten in hoeverre er op globaal of lokaal niveau

geïdentificeerd wordt. Een maat van SIC wordt van te voren afgenomen.

De verwachting is dat proefpersonen met een hoge SIC score hoger zullen scoren op identificatie met mensen van over de hele wereld in de onzekerheid conditie dan proefpersonen met een hoge SIC score in de zekerheid conditie. Ook is de verwachting dat proefpersonen met een lage

(9)

SIC score hoger zullen scoren op identificatie met Nederlanders in de onzekerheid conditie dan proefpersonen met een lage SIC score in de zekerheid conditie.

Methoden Proefpersonen en Design

Aan het onderzoek deden 46 proefpersonen mee. Deze werden verdeeld over de twee condities, met 23 proefpersonen in elke conditie. Om proefpersonen te werven werd het onderzoek geïntroduceerd op Facebook en www.lab.uva.nl en gepromoot bij eerstejaars colleges van de bachelor psychologie aan de Universiteit van Amsterdam. Proefpersonen kregen een proefpersoon punt als beloning voor deelname aan het onderzoek. Er werd gebruik gemaakt van een voormeting, een nameting en twee condities.

Materialen en Procedure

De proefpersonen werden voor het begin van het onderzoek willekeurig ingedeeld in de experimentele of de controle conditie en kregen algemene informatie over deelname aan het onderzoek te lezen. Vervolgens werd het informed consent ondertekend. Bij dit onderzoek werd samengewerkt met twee andere studenten die een ander onderwerp onderzochten, waarvoor aparte vragenlijsten werden afgenomen. Vervolgens werden de BIS/BAS schaal (Carver & White, 1994), de Regulatory Focus (Sassenberg, Ellemers & Scheepers, 2012) en een schaal voor SIC afgenomen.

De schaal voor SIC was zelf opgesteld en bestond uit 8 items. 5 items waren op een 2-puntsschaal te beantwoorden (ja vs. nee) en 3 items op een schaal van 1 (Nooit/ Helemaal niet) tot 5 (Vier keer of vaker) of 9 (Helemaal wel). Een voorbeeld item was “Hoe vaak heb je voor enkele maanden of langer in het buitenland gewoond?”. Resultaten werden geschaald door de items op de 2-puntsschaal met een 1 te scoren als het item voor de proefpersoon van toepassing was en met een 0 als deze niet van toepassing was. Deze scores werden samengevoegd met de scores van de drie andere items tot een totale som score die werd gezien als de SIC score. Een hoge score betekende een complexere sociale identiteit. De betrouwbaarheid van deze schaal was nog onbekend.

De proefpersonen liepen vervolgens wel of niet geblinddoekt door de ruimte. De blinddoek werd gebruikt om onzekerheid te manipuleren. Na de manipulatie vulden de proefpersonen

(10)

manipulatie van onzekerheid effect had. Hiervoor werd het item “Ik ben onzeker” gebruikt. Vervolgens werden er voor de andere onderzoekers vragenlijsten afgenomen over feeling alive, anxiety en excitement en tot slot werd de Identification with all humanity scale afgenomen.

Identificatie met een globale identiteit werd gemeten aan de hand van de Identification With All Humanity Scale (IWAH; McFarland, Webb & Brown, 2012). De schaal bestond uit negen drie-antwoord items (A: Mensen uit mijn gemeenschap; B: Nederlanders; C: Mensen van over de hele wereld) die op een 5-punts schaal beantwoord konden worden van 1 (helemaal niet) tot 5 (heel veel). De antwoorden op alle A’s vragen “Jouw gemeenschap” werden niet gebruikt, omdat deze niet relevant waren voor de onderzoeksvraag en de betekenis niet eenduidig was, waardoor het voor alle proefpersonen kon verschillen. De som score van alle antwoorden op B “Nederlanders” werd gezien als identificatie op lokaal niveau. De som score van alle antwoorden op C “Mensen van over de hele wereld” werd gezien als de identificatie op globaal niveau. Een hoge score betekende een sterke identificatie. Een voorbeeld van een item was “Hoe verbonden voel je je met elk van de volgende groepen?” of “Hoeveel zou je zeggen dat je gemeen hebt met elk van de volgende groepen?”. De betrouwbaarheid van deze schaal was nog onbekend.

Hierna werd er een vragenlijst afgenomen om te kunnen controleren voor demografische gegevens en potentiële confounds. Er werd gevraagd naar gevoel van controle, politieke oriëntatie, economische status, studie, verdenkingen over het onderzoek, en algemene onzekerheid in het leven. Er werd ook een item voor veiligheid afgenomen, om te controleren of proefpersonen tijdens het onderzoek dreiging ervoeren. Ten slotte werd er een debriefing gehouden waarbij de proefpersonen werd gevraagd informatie over het onderzoek niet met derden te delen.

Resultaten

Gedurende het onderzoek was er geen uitval en alle proefpersonen hebben het onderzoek afgerond. De data is gecontroleerd op mogelijke outliers met behulp van een box plot. Er zijn geen relevante outliers gevonden. Alle gegevens zijn daarom meegenomen in de analyse. Er deden 29 vrouwen en 17 mannen mee. De gemiddelde leeftijd van de steekproef was 22.33 (SD = 2.46). Op basis van een onafhankelijke T-toets bleek er geen verschil in de gemiddelde leeftijd tussen de condities te zijn, t(44) = 1.27, p = .21. Ook toonde een Pearson’s Chi-square toets aan dat er geen

(11)

verschil was in de verhouding van mannen en vrouwen tussen de condities, χ2

(1) = 2.33, p = .13. Uit de onafhankelijke T-toets bleek dat er geen verschil was in de mate van ervaren veiligheid tussen de condities, t(44) = -1.57, p =.13. De gemiddelde ervaren veiligheid was 6.22 (SD = 1.95) in de onzekerheid conditie en 7.04 (SD = 1.61) in de zekerheid conditie.

Manipulatiecheck. Voor de manipulatiecheck werd een independent T-test gebruikt om te controleren of de manipulatie geslaagd was en de proefpersonen uit de onzekerheid conditie meer onzekerheid hadden ervaren dan proefpersonen uit de zekerheid conditie. De assumptie van normaliteit was volgens de Shapiro-Wilk toets geschonden, D (46) = 0,85, p <.01, daarom werd er gebruik gemaakt van een Bootstrapped T-toets. Volgens de Levene’s toets was er aan de assumptie van homogeniteit van varianties voldaan. De gemiddelde score was 3.13 (SD = 2.05) in de

onzekerheid conditie en 3.04 (SD = 2.18) in de zekerheid conditie. Uit de resultaten bleek dat er geen verschil was in de mate van onzekerheid tussen de condities t(44) = .14, p = .89. Dit betekende dat de manipulatie van onzekerheid geen effect had op het gevoel van onzekerheid van de proefpersonen en dat de manipulatie niet geslaagd was.

Identificatie. Voor de hoofdanalyse van de verwachtingen werd een lineaire regressieanalyse gebruikt. De afhankelijke variabelen waren “Nederlanders” en “Mensen van over de hele wereld”. De onafhankelijke variabele was de situatie binnen de conditie en de moderator was SIC. De SIC en de IWAH vragenlijsten moesten eerst geschaald worden voordat deze geanalyseerd kon worden. De scores werd voor de analyse gecentreerd op het gemiddelde. De gemiddelde scores en

standaardafwijkingen op de IWAH en de SIC vragenlijsten zijn berekend voor beide condities, zie Tabel 1.

Tabel 1

Gemiddeldes en standaardafwijkingen (tussen haakjes) van de IWAH scores en de SIC scores voor de condities (onzekerheid vs. zekerheid).

Conditie Nederlanders Mensen van over

de hele wereld

(12)

Onzekerheid Zekerheid 39.52 (6.99) 39.22 (8.13) 40.30 (7.35) 40.00 (6.34) 15.48 (6.17) 17.39 (6.36)

Bij de analyse van de identificatie met “Nederlanders” als afhankelijke variabele was er aan alle assumpties van de toets voldaan. De verklaarde variantie van het gehele model bleek niet significant te zijn, R2 = 0.11, F(3,42) = 1.42, p = .25. Het hoofdeffect van de situatie was niet

significant, B = .004, t = .002, p = .99. Ook het hoofeffect van SIC was niet significant, B = .16, t = -.80, p = .43. Ten slotte was de interactie tussen de twee onafhankelijke variabelen niet significant, B = -.71, t =-1.79, p = .08. Echter is de interactie wel marginaal significant. Deze resultaten betekenen dat de situatie, de SIC, en een interactie van deze twee factoren geen effect hadden op identificatie met Nederlanders.

Figuur 1. Som score van lokale identificatie bij de SIC som score per conditie (onzekerheid vs. zekerheid).

In het Figuur 1 lijkt de score op lokale identificatie in de onzekerheid conditie toe te nemen bij een hoge SIC score, terwijl deze in de zekerheid conditie juist af lijkt te nemen. Echter, kunnen er geen uitspraken over de grafiek worden gedaan, omdat de effecten niet significant waren. Er is niet voldaan aan de verwachting.

(13)

Bij de analyse van de identificatie met “Mensen van over de hele wereld” als afhankelijke variabele was er aan alle assumpties van de toets voldaan. De verklaarde variantie van het gehele model was significant, R2 = 0.18, F(3,42) = 3.10, p = .04. Het hoofdeffect van de situatie niet

significant, B = -1.12, t = -.56, p = .58. Het hoofdeffect van SIC was wel significant, B = .42, t = 2.18, p = .04. Er bleek geen significante interactie te zijn tussen de twee onafhankelijke variabelen, B = -.42, t =-1.08, p = .29. Deze resultaten betekenen dat de situatie en de interactie van situatie en SIC geen effect hebben op identificatie met de gehele mensheid, maar dat een hogere SIC wel samengaat met een hogere score op identificatie met de gehele mensheid.

Figuur 2. Somscore van globale identificatie bij de somscore van SIC per conditie (onzekerheid vs. zekerheid).

In Figuur 2 lijkt de score op globale identificatie in beide condities toe te nemen in bij een toename van de SIC score. De verwachting is deels uitgekomen.

Discussie

Uit de resultaten van de hoofdanalyse bleek dat onzekerheid niet eerder dan zekerheid tot identificatie leidde op elk niveau van sociale identificatie bij mensen met een simpele of complexe sociale identiteit. Echter, bleek een complexere sociale identiteit samen te gaan met een hogere score op het globale niveau van identificatie. De onderzoeksresultaten waren geen ondersteuning voor de

(14)

hypothese dat onzekerheid ten opzichte van zekerheid eerder leidt tot sociale identificatie. De

resultaten ondersteunden wel het deel van de hypothese dat een complexe sociale identiteit eerder leidt tot sociale identificatie op globaal niveau, maar niet het deel dat een simpele sociale identiteit eerder leidt tot een sociale identificatie op lokaal niveau. Hieruit wordt geconcludeerd dat onzekerheid in dit onderzoek geen effect heeft op elk niveau van identificatie, maar dat SIC wel effect heeft op

identificatie op globaal niveau. Het onverwachte resultaat was dat onzekerheid geen effect bleek te hebben op elk niveau van identificatie.

Het effect van SIC op globale identificatie kwam overeen met de resultaten uit het onderzoek van Brewer en Pierce (2005) uit de inleiding, waaruit bleek dat mensen met een complexe sociale identiteit meer tolerantie en acceptatie ten opzichte van de outgroup zouden hebben en dat SIC een openheid voor multiculturalisme voorspelde.

Aan de hand van de uncertainty-identity theorie is het te verklaren waarom onzekerheid in dit onderzoek geen effect bleek te hebben op elk niveau van identificatie. Deze theorie stelt dat

groepsidentificatie een manier is om onzekerheid te reduceren. Een mogelijke verklaring is dat de manipulatie van onzekerheid niet goed was uitgevoerd en de proefpersonen weinig onzekerheid ervoeren, waardoor identificatie volgens de theorie niet nodig was. Een groot aantal van de proefpersonen waren kennissen en vrienden van de onderzoekers. Het is mogelijk dat sommigen daardoor al een bepaalde mate van vertrouwen in de onderzoeker hadden die ervoor zorgde dat de manipulatie geen effect had. Dat uit de manipulatiecheck bleek dat de manipulatie geen effect had op de mate van ervaren onzekerheid ondersteund deze mogelijke verklaring. Voor vervolgonderzoek wordt er aangeraden om vooral proefpersonen te gebruiken die de onderzoekers niet persoonlijk kennen. Er zijn nog twee andere verklaringen voor de gevonden resultaten: de eerste mogelijke verklaring is de grootte van de steekproef. Het streven was om minstens 100 proefpersonen te hebben, maar uiteindelijk hebben slechts 46 proefpersonen deelgenomen aan het onderzoek. Grotere

steekproeven representeren de hele populatie beter dan kleine steekproeven, waardoor onderzoeksresultaten makkelijker gegeneraliseerd kunnen worden. Bovendien is er bij grote

steekproeven minder ruis, waardoor resultaten betrouwbaarder worden (Field, 2013). Het is mogelijk dat de gevonden resultaten beïnvloed zijn door ruis. Bovendien bleek de interactie tussen SIC en de

(15)

situatie marginaal significant voor identificatie op lokaal niveau. Er wordt voor vervolgonderzoek aangeraden om een grotere steekproef te gebruiken. Dit zou misschien voor een significant resultaat kunnen zorgen. De laatste mogelijke verklaring is de groepen “Nederlanders” en “De gehele mensheid” in dit onderzoek niet prominent genoeg waren om een oplossing te kunnen bieden voor onzekerheid. Volgens de besproken theorie uit de inleiding moet de groep een hoge entitativity hebben en prominent aanwezig zijn, wil er mee geïdentificeerd worden. Het is mogelijk dat andere groepen voor de proefpersonen prominenter waren, zoals studenten of Amsterdammers. Dan zou identificatie bij de IWAH vragenlijst meer geforceerd zijn dan dat proefpersonen zich er echt mee bezig hadden gehouden. Voor vervolgonderzoek zou de prominentie van de groepen gemanipuleerd kunnen worden om een duidelijkere oplossing te kunnen bieden voor onzekerheid, bijvoorbeeld door priming van prominentie.

Een beperking van het onderzoek is de manier waarop de manipulatie check werd gedaan. Dit werd gedaan door het item “Ik ben onzeker”. Onzekerheid is een breed begrip en betekent niet in alle situaties hetzelfde (Milliken, 1987). Het is mogelijk dat de onzekerheid van de manipulatie niet hetzelfde ervaren werd als de onzekerheid die bij de manipulatiecheck werd gemeten, waardoor proefpersonen hier laag op scoorden. Toch is er uiteindelijk gekozen voor een manipulatiecheck met dit item, omdat het wel de duidelijkste meting voor het construct onzekerheid is. Verder werd het gemeten na afloop van de manipulatie en niet tijdens. Het is mogelijk dat het effect van de manipulatie tijdens het meetmoment alweer afgezwakt was, waardoor er geen significant effect is gevonden. De tijd tussen de manipulatie en de meting was echter zo kort dat een mogelijk effect weinig tijd had om af te zwakken. Ten slotte is er geen voormeting van onzekerheid, waardoor het niet duidelijk is of proefpersonen zich meer of minder onzeker voelden dan voor de manipulatie. Echter, zou dan

duidelijk zijn dat de manipulatie onzekerheid probeerde op te wekken wat de manipulatie direct teniet zou doen.

Een tweede beperking is dat de vragenlijst van SIC geen bestaande vragenlijst is. De vragenlijst is zelf opgezet en bedacht. Hierdoor is het onduidelijk of de vragenlijst valide en

betrouwbaar is. Echter, was de bestaande vragenlijst van SIC te lang, wat de duur van het onderzoek zou doen toenemen en resultaten zou kunnen beïnvloeden. Bovendien meet de gebruikte vragenlijst op

(16)

een simpelere manier wel de essentie van het construct die vooral belangrijk werd geacht voor het onderzoek: interculturele ervaring. Gezien het gevonden effect in huidig onderzoek is het interessant om in de toekomst onderzoek te doen naar het verband tussen SIC en het niveau van identificatie. Hiervoor is het raadzaam de bestaande vragenlijst te gebruiken om validiteit en betrouwbaarheid te kunnen garanderen.

Een sterk punt uit dit onderzoek is dat de IWAH schaal als een afhankelijke variabele wordt gebruikt. Veel eerder onderzoek ging over wat de gevolgen van IWAH zijn, maar niet over wat ervoor kan zorgen. Dit onderzoek geeft antwoord op de vraag van McFarland et al. (2013) over hoe IWAH zich kan ontwikkelen. Ook is het goed dat de onzekerheid als een viscerale ervaring werd

gemanipuleerd, waardoor als de manipulatie effectief was, de proefpersonen de onzekerheid zelf zouden ervaren in plaats van als observator. Nog een sterk punt is dat er voor veiligheid werd gecontroleerd, omdat het bekend is dat dreigende onzekerheid een ander effect heeft dan niet-dreigende onzekerheid. Op basis van dit onderzoek wordt er aangeraden om bij vervolgonderzoek gebruik te maken van een grotere steekproef die de onderzoekers niet persoonlijk kennen en priming van prominentie van de groepen om betere conclusies over het effect van onzekerheid te kunnen trekken. Ook is het interessant om bij vervolgonderzoek verder in te gaan op de rol van SIC bij het niveau van identificatie. Hierbij is het aan te raden de bestaande schaal te gebruiken of hiervoor indien nodig een kortere versie te ontwikkelen.

Uit dit onderzoek blijkt dat onzekerheid geen effect heeft op elk niveau van identificatie, maar dat social identity complexity wel positief geassocieerd wordt met identificatie op globaal niveau. Er is vervolgonderzoek nodig om betere conclusies over het effect van onzekerheid te kunnen trekken. Zou de SIC kunnen toenemen door mensen meer interculturele ervaring op te laten doen?

Vervolgonderzoek zou hier meer antwoord op kunnen geven. Overheden kunnen hierop in spelen door bijvoorbeeld uitwisselingen naar het buitenland te promoten en daarmee openheid voor identificatie op globaal niveau te vergroten. Dit zou bijkomende voordelen tot gevolg kunnen hebben, zoals motivatie tot globale environmental justice (Reese, 2016). Zo zouden bijvoorbeeld de afspraken die op de klimaatconferentie in Parijs in 2015 zijn gemaakt wereldwijd meer steun kunnen krijgen.

(17)

Literatuurlijst

Buchan, N.R., Brewer, M.B., Grimalda, G., Wilson, R.K., Fatas, E., & Foddy, M. (2011). Global social identity and global cooperation. Psychological Science, 22(6), 821–828.

Brewer, M.B., & Pierce, K.P. (2005). Social identity complexity and outgroup tolerance. Personality and Social Psychology Bulletin, 31(3), 428–437.

Field, A. (2013). Discovering statistics using IBM SPSS statistics. Londen: Sage. Grant, F., & Hogg, M.A. (2012). Self-uncertainty, social identity prominence and group identification. Journal of Experimental Social Psychology. 48(2), 538–542.

Greenberg, J., Solomon, S., & Pyszczynski, T. (1997). Terror management theory of self-esteem and cultural worldviews: Empirical assessments and conceptual refinements. Advances in Experimental Social Psychology, 29, 61–139.

Haas, I.J, & Cunningham, W.A. (2014). The uncertainty paradox: Perceived threat moderates the impact of uncertainty on political tolerance. Political Psychology, 35(2), 291–302.

Hogg, M.A. (2007). Uncertainty–identity theory. Advances in Experimental Social Psychology, 39, 69-126.

Hogg, M.A., Sherman, D.K., Dierselhuis, J., Maitner, A.T., & Mofitt, G. (2007). Uncertainty, entativity, and group identification. Journal of Experimental Social Psychology, 43, 13–142.

Huang, Z, & Wyer, R.S. (2015). Diverging effects of mortality salience on variety seeking: The different roles of death anxiety and semantic concept activation. Journal of Experimental Social Psychology, 58, 112–123.

Marguc, J., & Galli. A. (2016). The uncertainty effect II. Ongepubliceerd manuscript. Universiteit van Amsterdam, Amsterdam.

McFarland, S., Brown, D., & Webb, M. (2012). All Humanity is my ingroup: A measure and studies of identification with all humanity. Journal of Personality and Social Psychology, 103(5), 830–853.

McFarland, S., Brown, D., & Webb, M. (2013). Identification with all humanity as a moral concept and psychological construct. Psychological Science, 22(3), 194–198.

(18)

Milliken, F.J. (1987). Three types of perceived uncertainty about the environment: State, effect, and response uncertainty. Academy of Management review, 12(1), 133-143.

Reese, G. (2016). Common human identity and the path to global climate justice. Climatic Change, 134(4), 521–531.

Reese, G., Proch, J., & Cohrs, J. (2014). Individual differences in responses to global inequality. Analysis of Social Issues and Public Policy, 14, 217–238.

Reese, G., Proch, J., & Finn, C. (2015). Identification with all humanity: The role of self-definition and self investment. European Journal of Social Psychology, 45(4), 426–440.

Roccas, S., & Brewer, M.B. (2002). Social identity complexity. Personality and Social Psychology Review, 6, 88–106.

Tajfel, H., & Turner, J.C. (1979). An integrative theory of intergroup conflict. The Social Psychology of Intergroup Relations, 33-47.

Sassenberg, K., Ellemers, N., & Scheepers, D. (2012). The attraction of social power: The influence of construing power as opportunity versus responsibility. Journal of Experimental Social Psychology, 48(2), 550-555.

Speksnijder, C. (2017, 2 augustus) Amerikaanse wetenschappers: Delen van Zuid-Azië tegen 2100 onleefbaar doordat het er veel te heet wordt. Volkskrant. Geraadpleegd van:

https://www.volkskrant.nl/buitenland/amerikaanse-wetenschappers-delen-van-zuid-azie-tegen-2100-onleefbaar-doordat-het-er-veel-te-heet-wordt~a4509331/.

Van Calmthout, M. (2017, 31 maart). Smelten van ijskappen aan rand van Groenland inmiddels onomkeerbaar. Volkskrant. Geraadpleegd van:

https://www.volkskrant.nl/buitenland/smelten-van-ijskappen-aan-rand-van-groenland-inmiddels-onomkeerbaar~a4481381/.

Van Calmthout, M. (2017, 29 maart). Hoge woord is eruit: Extreem weer is gevolg van klimaatverandering. Volkskrant. Geraadpleegd van:

https://www.volkskrant.nl/buitenland/hoge-woord-is-eruit-extreem-weer-is-gevolg-van-klimaatverandering~a4480031/.

Van Raaij, B. (2017, 1 september). Het wordt langzaam duidelijk: Geen land kan de gevolgen van klimaatverandering alleen dragen. Volkskrant. Geraadpleegd van:

(19)

(20)

Reflectieverslag Hoe ben je met de verkregen feedback omgegaan?

Veel feedback stond met specifieke opmerkingen in de tekst. Ik heb daarbij punt voor punt de

feedback direct in de tekst verwerkt bij alle onderdelen (inleiding, methoden, resultaten en discussie). Bij de inleiding had ik algemene feedback op het einde gekregen over dat de structuur en argumentatie soms nog niet helemaal duidelijk was en het zandloper principe beter toegepast moest worden. Ik heb daarom na het verbeteren van de specifieke punten alle onderdelen uitgeprint en alles gemarkeerd waar ik zelf dacht dat de onduidelijkheden in de argumentatie en structuur zaten. Ook heb ik het zandloper principe figuur tijdens het markeren ernaast gehouden. Daardoor kon ik meteen aangeven welk onderdeel waar hoorde te staan en heb ik zo kunnen kijken of de zandloper werd toegepast. Ook heb ik inhoudelijke feedback punten voor mezelf op een rijtje gezet om deze zo stap voor stap uit te kunnen werken, zoals sterke punten van het onderzoek verzinnen. Vervolgens heb ik met de

uitgeprinte en gemarkeerde versie het hele verslag verbeterd. Als er iets bij de feedback niet duidelijk was en ik niet wist wat er mee bedoeld werd, heb ik die punten in een email gezet om verduidelijking te vragen.

Waar is het project goed verlopen en waar is het minder goed verlopen?

Het onderzoek zelf uitvoeren ging vrij soepel en daar hebben we weinig problemen gehad. Verder verliep de opstart van het hele project bij mij ook wel soepel. Ik had vrij snel een onderwerp, waardoor ik snel op zoek kon naar literatuur. Ook ging de opzet van het onderzoek makkelijk, omdat we dit op basis van een pilotstudie deden.

De opstart van het onderzoek ging echter wat moeizamer. Voordat we met het onderzoek konden beginnen moest de ethische commissie ons nog groen licht geven. Echter, duurde dit zo lang dat we de eerste week niet konden beginnen in het lab. We hebben wel verlenging in het lab gekregen, maar hierdoor liepen we wel vertraging op, waardoor we uiteindelijk minder tijd hadden voor de laatste onderdelen van het verslag. Ook ging het op het einde bij het schrijven van de eindversie wat moeizamer en kon de communicatie beter.

Wat zijn volgens jou de sterke en de zwakkere punten van je onderzoeksverslag?

Sterke punten vind ik de maatschappelijke relevantie en de inleiding. Ik heb heel veel gelezen, waardoor ik dit wel makkelijk vond om te formuleren. Ook vind ik de theorieën die ik heb gevonden wel logisch op elkaar aansluiten. Echter, vind ik sommige discussie punten niet heel sterk over bijvoorbeeld de manier van manipulatie van onzekerheid en de prominentie van de groepen. Ik vond dit moeilijk, omdat ik niet per se zelf voor deze onderzoeksopzet zou kiezen, en een andere opzet misschien geschikter zou hebben gevonden. Echter, was dit het beste om te doen i.v.m. mijn mede studenten en ben ik uiteindelijk wel tevreden met hoe ik alles heb kunnen passen en meten, zodat het toch aansloot. Ik vond het moeilijk om een conclusie te trekken over het effect van onzekerheid, maar ik ben wel tevreden over hoe ik heb afgesloten dat nader onderzoek nodig is en met implicaties van effecten van SIC.

Hoe ben je met de ethische aspecten van het onderzoek omgegaan?

We hebben ervoor gezorgd dat de manipulatie van onzekerheid ethisch was, door ervoor te zorgen dat er niks met de proefpersonen kon gebeuren. Ook hebben we deelnemers zoveel mogelijk voor het onderzoek uitgelegd waar het over ging, zonder alles van tevoren verklappen, en daarbij aangegeven dat we vragen aan het einde van het onderzoek zouden beantwoorden. Door middel van een informed consent werden de deelnemers over hun rechten geïnformeerd.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Anesthetic management for the correction of a patent ductus arteriosus by means of either surgical ligation or transarterial occlusion in dogs Anesthesie voor de correctie van

De laagste gemiddelde leeftijd (37 jaar) hebben degene met een af- wijkend bedrijfstype (speciale bedrijven)? voor dit soort bedrijven is kennelijk meer animo bij de jongere

Wanneer de kosten voor grond en gebouwen echter per kilo melk worden omgerekend, ligt bedrijf B 1,5 cent lager dan bedrijf A, en 0,5 cent lager dan het gemid- delde, doordat op

Voor zover er wel werd geadviseerd door de ouders, werden de ambachtelijke beroepen het meest aangeraden (31%)« Het landarbeidersberoep werd veel min- der vaak aangeraden (11%).

Presentatie van de gemiddelde waarde van de aanlandingen in het gebied Sylter Außenriff (blauw omkaderd) van alle Nederlandse bodemberoerende tuigen in 2012-2014.. De waarde

De combinatieoplossing voldoet aan de viif criteria aan het eind van deel I zijn geformuleerd: een beperkt kenniscircuit, probleemeigenaren bij provincies zijn nauw betrokken, het

Uitgangspunt voor de kostenschatting van het beheer is dat waar kerngebieden met agrarisch natuur- beheer gerealiseerd worden het percentage zwaar beheer tenminste 25% moet zijn en

De aantallen kleine staken van alle soorten tezamen zijn nauwelijks verminderd door de vrijstellingen, en ofschoon het gemeten grondvlak (Tabel 7) op nog aanwezige groeiruimte