• No results found

Het veiligheidsbeleid van kleine staten omringd door grootmachten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het veiligheidsbeleid van kleine staten omringd door grootmachten"

Copied!
52
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het veiligheidsbeleid van kleine staten

omringd door grootmachten

Een analyse van de verklarende kracht van binnenlandse en individuele

factoren voor de veiligheidsstrategieën van Armenië, Georgië en

Azerbeidzjan

Bachelorproject Small States in World Politics

Faculteit der Sociale Wetenschappen, Universiteit Leiden

Door: Jessica Sakalauskas

Studentnummer: s1849719

Eerste beoordelaar: Dr. W. P. Veenendaal

Tweede lezer: Prof. Dr. Ingrid van Biezen

Woordenaantal: 8395

(2)
(3)

3

Lijst van afkortingen

AA Association Agreement

AAK Armeens-Apostolische Kerk APF Azerbaijan Popular Front

CEPA Comprehensive and Enhanced Partnership Agreement CIS Commonwealth of Independent States

CSTO Collective Security Treaty Organisation DCFTA Deep and Comprehensive Free Trade Area EaP European Partnership

EEAS European External Action Service EEU Eurasian Economic Union

ENP European Neighbourhood Policy

EU Europese Unie

GOK Georgische Orthodoxe Kerk IB Internationale Betrekkingen

NAVO Noord-Atlantische Verdragsorganisatie NSC National Security Concept

NSS National Security Strategy ROK Russisch Orthodoxe Kerk

SNGP Substantial Nato-Georgia Package

UNIFIL United Nations Interim Force in Lebanon

(4)

4

Inhoudsopgave

INLEIDING ... 5

THEORETISCH KADER ... 6

Kleine staten en veiligheid: conventionele theorieën ... 6

Veiligheidsstrategieën van kleine staten ... 7

Balancing ... 7

Bandwagoning ... 8

Neutraliteit ... 8

Hedging ... 9

PROBLEEMSTELLING & RELEVANTIE ... 9

VERWACHTINGEN ... 10

Binnenlandsniveau: de staat als niveau van analyse ... 10

Individueel niveau: het individu als niveau van analyse ... 11

CONCEPTUALISATIE & OPERATIONALISATIE ... 12

METHODOLOGIE... 14

DATA ANALYSE... 15

ARMENIË ... 16

Een consistente pro-Russische houding: militaire bandwagoning ... 16

Verklaringen ... 17

GEORGIË ... 20

Balancing met het Westen ... 20

Verklaringen ... 21

AZERBEIDZJAN ... 24

Een pragmatisch veiligheidsbeleid: hedging sinds 1993 ... 24

Verklaringen ... 25

CONCLUSIE ... 29

LITERATUURLIJST ... 31

BIJLAGEN ... 40

Bijlage A: Interview met Mr. Tigran Balayan ... 40

(5)

5

INLEIDING

Veiligheidsstrategieën in de Zuidelijke Kaukasus

De Zuidelijke regio van de Kaukasus omvat sinds het uiteenvallen van de Sovjet-Unie in 1991 drie onafhankelijke staten: Armenië, Azerbeidzjan en Georgië (Oskanian, 2013, p. 67). Deze staten hebben sindsdien gezocht naar manieren om hun markteconomie, hun politieke stabiliteit en hun regionale veiligheid te ontwikkelen. Echter werd dit vaak belemmerd door etnische en territoriale conflicten die tekenend zijn voor de regio (Nuriyev, 2001, p. 153). Onderlinge stabiliteit wordt verstoord ingevolge van de door Rusland gesteunde separatistische republieken Abchazië en Zuid-Ossetië, en het gewapend conflict tussen Armenië en Azerbeidzjan over Nagorno-Karabach (Simão, 2018, p. 9). Volgens Oskanian (2013) is de Zuidelijke Kaukasus, ondanks de relatieve ‘kleinheid’ in grondgebied en populatie, een ontzettend complexe geopolitieke regio. De daar aanwezige energiebronnen en gunstige geografische locatie als handelskruispunt tussen Europa, Centraal-Azië en het Midden-Oosten, voorziet de Kaukasus van een opzienbarend strategisch belang (Monshipouri, 2016, p. 57). Sinds 1991 strijden verscheidene grootmachten zoals Rusland, de Verenigde Staten (VS) en de Europese Unie (EU) om invloed in de Zuidelijke Kaukasus. Bovendien worden Turkije en Iran door hun betrokkenheid in de Zuidelijke Kaukasus als twee andere relevante regionale grootmachten gezien (Monshipouri, 2016, p. 80). Daarmee manifesteert de Zuidelijke Kaukasus zich als een multipolaire regio met competitie tussen verscheidene grootmachten (Oskanian, 2013, p. 90). Het (neo-)realisme verwacht dat kleine staten in dezelfde geopolitieke regio hetzelfde gedrag vertonen (Elman, 1995, p. 175). Echter verschillen Armenië, Azerbeidzjan en Georgië – alhoewel zij veel soortgelijke geopolitieke dreigingen ervaren – in hun gedrag (Macfarlane, 2015, p. 165). Voor Georgië vormt Rusland een dreiging voor de staatsveiligheid. Georgië zoekt toenadering tot de EU en ambieert NAVO-lidmaatschap te verkrijgen (Macfarlane, 2015, p. 160). Armenië daarentegen beschouwt Rusland als een essentiële bondgenoot die militaire steun tegen de geobserveerde Turkse en Azerbeidzjaanse dreiging kan bieden (Oskanian, 2013, p. 186). Tenslotte onderhoudt Azerbeidzjan warme relaties met de VS, de EU, Rusland, Turkije en Iran en lijkt Azerbeidzjan zich niet aan één bondgenootschap te liëren (Nuriyev, 2008, p. 157). Er is een duidelijk verschil in het gedrag van deze staten in het internationale systeem, hetgeen in tegenspraak is met de (neo-)realistische verwachtingen. Deze scriptie probeert daarom dit verschil te verklaren met de volgende vraag:

(6)

6 ‘Hoe kan verklaard worden dat Armenië, Georgië en Azerbeidzjan verschillende veiligheidsstrategieën hanteren sinds het uiteenvallen van de Sovjet-Unie?’

Ter beantwoording van deze vraag beschrijft het theoretisch kader allereerst beknopt de literatuur over kleine staten in de Internationale Betrekkingen. Daarbij worden realistische percepties over kleine staten en de bijbehorende veiligheidsstrategieën voorgelegd. Na de probleemstelling en verwachtingen te hebben uitgesproken, worden de belangrijkste concepten afgebakend, geoperationaliseerd, en wordt de onderzoeksmethode beschreven. De data-analyse leidt tenslotte tot een conclusie die de bovenstaande onderzoeksvraag beantwoordt.

THEORETISCH KADER

Kleine staten en veiligheid: conventionele theorieën

De theorie van de Internationale Betrekkingen (IB), een staats- en machtscentrische discipline (Neumann en Gstöhl, 2006, p. 1), focust zich voornamelijk op grote staten, terwijl kleine staten veelal worden genegeerd (Elman, 1995, p. 172). Volgens Neumann en Gstöhl (2006) zijn kleine staten binnen deze discipline een “residual category” (p. 8), voornamelijk uitgedrukt in hetgeen wat ze niet zijn: groot en machtig (p. 6). Desalniettemin wijden verscheidene traditionele benaderingen aandacht aan het gedrag van kleine staten in de IB. De brede veronderstelling luidt dat kleine staten door hun beperkte capaciteiten over beperkte competenties, invloed en macht beschikken, waardoor ze begrensd handelen op internationaal niveau en vooral gefocust zijn op overleven. Onderzoek naar kleine staten is daarom gecentreerd rondom kwesties zoals het behoud van territoriale integriteit, politieke soevereiniteit, en nationale identiteit (Bailes, Rickli & Thorhallsson, 2014, p. 26).

De eerste literatuur over kleine staten werd beïnvloed door het (neo-)realisme. De hoogtijdagen van het (neo-)realisme geschieden tijdens de Koude Oorlog en de toename van kleine staten door het dekolonisatieproces. Machtscapaciteit, veiligheidskwesties en relatieve voordelen kenmerkten toentertijd de studie van kleine staten (Neumann & Gstöhl, 2006, pp. 15-16). Het (neo-)realisme verklaart internationale betrekkingen middels het veronderstelde anarchistische, internationale systeem, waarin staten als voornaamste actoren handelen uit eigenbelang in een

zero-sum omgeving (Bailes, Rickli & Thorhallsson, 2014, p. 26). Volgens neorealisten leidt de

specifieke machtsdistributie in het internationale systeem tot het rationele handelen van staten, oftewel buitenlandbeleid hanteren dat hoogstwaarschijnlijk veiligheidsvoordelen verhoogt en veiligheidsrisico’s verlaagt (Elman, 1995, pp. 172-173). Bovendien is het realisme nog steeds

(7)

7

de meest dominante veiligheidstheorie binnen de IB (Reiter, 2006, p. 239), hetgeen motiveert te onderzoeken of de realistische assumpties over kleine staten thans standhouden.

(Neo-)realisten meten staatsgrootte met macht, hetgeen wordt gedefinieerd als het vermogen van een staat om uitkomsten te beïnvloeden. Machtseenheden zijn voor (neo-)realisten materieel van aard, en worden uitgedrukt in het aantal wapens, vliegtuigen, soldaten of het BBP van een staat. Vervolgens wordt door staatsgrootte te verbinden met relatieve macht, ‘zwakheid’ veelal met kleine staten geassocieerd. Grootmachten met veel capaciteiten en invloed worden als de leidende staten gezien (Browning, 2006, pp. 669-670). Het handelen van kleine staten wordt bepaald door de welwillendheid van grotere machten en de aard van de

balance of power. Tegelijkertijd resulteert klein zijn in een veiligheidsprobleem, omdat kleine

staten afhankelijk zijn van externe bescherming (Knudsen, 2002, p. 187; Browning, 2006, p. 670). Het veiligheidsbeleid van kleine staten zou daarom vooral pragmatisch en reactief zijn, en zich naar de wensen van omringende grootmachten schikken (Archer, Bailes & Wivel, 2014, p. 3). Daarnaast zouden kleine staten zich meer met veiligheid bezighouden dan grote staten, waardoor het internationale systeem het meest relevante analyseniveau lijkt om hun buitenlandbeleid te verklaren (Hey, 2003, p. 8). Volgens het realisme reageren kleine staten in dezelfde geopolitieke regio op dezelfde manier om zich binnen dit systeem te beveiligen (Elman, 1995, p. 175). Uit de empirie moet dus blijken dat staten in dezelfde geografische omgeving ook hetzelfde buitenlandbeleid, met passende veiligheidsstrategieën, aannemen.

Veiligheidsstrategieën van kleine staten

Volgens (neo-)realisten zorgt de balance of power ervoor dat kleine staten rationeel handelen in het veronderstelde anarchistische systeem door een specifieke veiligheidsstrategie te hanteren (Browning, 2006, p. 671; Vaicekauskaitė, 2017, p. 10). Aanhangers van de traditionele alliantietheorie verwachten twee gedragingen voor kleine staten die geconfronteerd zijn met een dreiging (Walt, 1987, p. 18), namelijk balancing en bandwagoning. Tenslotte kunnen kleine staten neutraliteit en hedging als veiligheidsstrategie hanteren. Onderstaand volgt een beschrijving van deze strategieën.

Balancing

Bij deze veiligheidsstrategie vormen kleine staten een alliantie onderling, of met een andere macht, om structurele veranderingen in het machtsbalans tussen grootmachten te realiseren (Labs, 1992). De kerngedachte van de traditionele balance of power theorie luidt dat staten allianties vormen om te voorkomen dat grotere machten ze domineren. Een alliantie biedt zelfbescherming van potentiële dreigingen van grootmachten of coalities met sterkere materiële

(8)

8

capaciteiten (Walt, 1987, p. 18). Het dreigingsniveau wordt volgens Walt (1987, p. 5), naast de machtsverdeling in het internationale systeem, bepaald door factoren als geografische nabijheid, offensieve capaciteiten en geobserveerde intenties van een staat. Staten balanceren dus tegen macht alsmede tegen dreigingen. Walt pleit daarom voor een balance of threat theorie. Een dergelijk theoretisch perspectief faciliteert een breder scala aan geobserveerde veiligheidsstrategieën. De NAVO is een praktisch voorbeeld van balancing, omdat deze alliantie is opgericht als veiligheidsgarantie tegen de bedreigende Sovjet-Unie (Mingst & Arreguín-Toft, 2017, p. 310).

Bandwagoning

Bij bandwagoning sluit een staat een alliantie met de sterkste of meest bedreigende grootmacht (Walt, 2009, p. 108; Reiter, 2006, p. 239). Walt (1987, p. 21) identificeert twee motieven voor bandwagoning. Ten eerste hoopt de kleine staat een aanval te voorkomen door de aandacht van zichzelf af te leiden. Ten tweede worden de voordelen van een eventuele overwinning gedeeld als de kleine staat in oorlogstijd een alliantie heeft met de dominante partij. Volgens Walt (2009, pp. 108-109) is bandwagoning historisch weinig voorgekomen en meestal door zwakke en geïsoleerde staten gehanteerd, omdat bandwagoning kwetsbaarheid behelst doordat het lot van kleine staten volledig in de welwillendheid van de dominante staat ligt. Bovendien moeten deze kleine staten de bedreigende grootmacht vertrouwen, terwijl zij vaak tegengestelde belangen hebben. Volgens Rochester (2010) is het militaire bondgenootschap van Italië met nazi-Duitsland een historisch voorbeeld van bandwagoning (p. 89).

Neutraliteit

Reiter (2006) bekritiseert Walt erop dat hij neutraliteit niet als een afzonderlijke optie behandelt, en categoriseert neutraliteit daarom als een derde veiligheidsstrategie (p. 240). Volgens Goetschel (1999, p. 118) onderscheidt neutraliteit zich van andere veiligheidsconcepten doordat het in de Haagse Conventies over oorlog is vastgelegd. Hierin werd bepaald dat neutrale staten geen (in)directe oorlogsdeelname hebben. Neutrale staten mogen bijvoorbeeld geen militaire steun bieden aan oorlogspartijen, niet hun grondgebied aanbieden en geen wapens leveren of wapenexport eenzijdig verbieden. Neutraliteit is hier een legale conditie waarmee een staat verklaart niet betrokken te raken in een conflict of oorlog (Heywood, 2015, p. 144). Alhoewel realisten moeite hebben om neutraliteit als veiligheidsstrategie te verklaren1, erkennen zij meestal wel dat neutrale staten bestaan (Austin, 1998, p. 39; Simpson, 2018, p. 119). Volgens

1 De realistische basisassumpties verwachten in conflictueuze tijden voornamelijk de veiligheidsstrategieën balancing of bandwagoning (Simpson, 2018, p. 119).

(9)

9

Reiter (2006) verlaagt neutraliteit de kans tot betrokkenheid in oorlogen. Het nadeel daarentegen is dat neutrale staten geen bondgenoten hebben die ze bijstaan ter afschrikking en verdediging van agressors (p. 235).

Hedging

Hedging is een vierde en laatste strategie die kleine staten kunnen volgen tegen dreigingen vanuit andere machten. Cheng-Chwee (2008) omschrijft hedging als gedrag waarmee staten risico’s2 compenseren door zich niet te binden aan één veiligheidsstrategie, maar meerdere –

soms tegenstrijdige – beleidsopties hanteren (p. 163). Hedging beoogt te vermijden dat de staat heldere strategieën – zoals balancing, bandwagoning of neutraliteit – hanteert. In plaats daarvan bekleden staten een ambigue middenpositie die tussen balancing en bandwagoning in zit, om geen partij te kiezen en niet onder deze keuze te lijden (Goh, 2007, p. 825). Hedging wordt volgens Goh (2007) gehanteerd om onwenselijke uitkomsten te voorkomen (p. 825), zoals het verlies van potentiële handelsbetrekkingen door pure balancing, of een ingeperkte handelingsvrijheid door pure bandwagoning (Cheng-Chwee, 2008, p. 161). Kleine staten worden liever niet met een bepaalde partij geassocieerd, omdat dit tot hogere regionale veiligheidsrisico’s leidt (Vaicekauskaitė, 2017, p. 11). Volgens Lee (2017) hanteren de meeste Oost-Aziatische landen hedging ter voorbereiding van een veranderend machtsevenwicht tussen de VS en China (p. 26).

PROBLEEMSTELLING & RELEVANTIE

De meest dominante veiligheidstheorie in de IB is het (neo-)realisme. Alliantiekeuzes volgen voor realisten uit de internationale machtsverdeling. Een nadere bestudering van de Kaukasus-regio is waardevol, aangezien de staten in en rondom de Kaukasus aanzienlijk verschillende machtscapaciteiten genieten (Macfarlane, 2015, p. 161). Het (neo-)realisme zou de staten in de Zuidelijke Kaukasus als kleine staten of machten categoriseren, gezien het relatief kleine inwonersaantal en grondgebied vergeleken met hun buurlanden. Daarnaast ervaren deze kleine staten – omringd door regionale grootmachten Rusland, Turkije en Iran – soortgelijke geopolitieke omgevingsfactoren. Het realisme, redenerend vanuit het systeemniveau, stelt dat kleine staten met soortgelijke omgevingsfactoren hetzelfde veiligheidsbeleid zullen hanteren (Elman, 1995, p. 175). Uit de inleiding bleek echter al dat het laatste niet correspondeert met de werkelijkheid, aangezien Armenië, Georgië en Azerbeidzjan verschillen in hun veiligheidsbeleid jegens de omliggende grootmachten. Het realisme kan onvoldoende verklaren

(10)

10

waarom verscheidene staten – of dezelfde staat op velerlei historische momenten – verschillende internationale doeleinden, intenties en preferenties hebben (Abushov, 2010, p. 42; Zakaria, 1998, p. 14). Het neorealisme acht namelijk de niveaus onder de staat irrelevant, daar een staat een unitaire actor is die reageert op systemische factoren en beperkt wordt beïnvloed door binnenlandse of individuele factoren (Elman, 1995, pp. 174-175; Mingst & Arreguín-Toft, 2017, p. 81; Rochester, 2010, p. 83). Aangezien binnenlandse en individuele factoren mogelijk verklaren waarom bepaald gedrag zich voordoet, is het noodzakelijk om deze niet te negeren in de bestudering van kleine staten. Dit onderzoek heeft daarom als doel om meer kennis en inzicht te vergaren over mogelijke redenen voor de verschillen in de veiligheidsstrategieën van kleine staten. Daartoe staat de volgende onderzoeksvraag centraal:

‘Hoe kan verklaard worden dat Armenië, Georgië en Azerbeidzjan verschillende veiligheidsstrategieën hanteren sinds het uiteenvallen van de Sovjet-Unie?’

Allereerst wordt het veiligheidsbeleid van Armenië, Georgië en Azerbeidzjan geanalyseerd en worden, indien mogelijk, de veiligheidsstrategieën balancing, bandwagoning, hedging en neutraliteit toegeschreven. Vervolgens wordt naar een verklaring voor de gehanteerde veiligheidsstrategie gezocht. Uit de resultaten blijkt mogelijk welke IB theorie het meeste verklarende kracht biedt voor de onderzochte casussen.

VERWACHTINGEN

Volgens Hey (2003) kunnen gedragingen van kleine staten het beste bestudeerd worden vanuit drie analyseniveaus: het internationale systeem, de staat en het individu (p. 9). Realisten verklaren staatsgedragingen voornamelijk middels bestudering van systemische factoren (Rochester, 2010, p. 85). Tegelijkertijd kan het realisme niet verklaren waarom het veiligheidsbeleid van Armenië, Georgië en Azerbeidzjan verschilt. Daarom wordt verwacht dat

mogelijke verklaringen uit twee andere analyseniveaus voortkomen: het ‘binnenlandsniveau’ en het ‘individuele niveau’. Uit de gekozen casussen blijkt welk analyseniveau de meeste

verklarende factoren aanlevert, en of deze factoren corresponderen met een politieke theorie. Aangezien het systeemniveau in de bovenstaande literatuurreview is besproken, en dit niveau niet centraal staat ter beantwoording van de onderzoeksvraag, wordt hier slechts het binnenlandse en het individuele analyseniveau behandeld.

Binnenlandsniveau: de staat als niveau van analyse

Bij het binnenlandse analyseniveau stammen verklarende factoren uit de specifieke karakteristieken van een staat, zoals het regimetype (bijvoorbeeld democratisch/autoritair), het

(11)

11

economische systeem (bijvoorbeeld socialistisch/kapitalistisch), (Mingst & Arreguín-Toft, 2017, p. 74), de relaties tussen overheidsactoren, de nationale cultuur en andere binnenlandse karakteristieken. Het buitenlandbeleid van staten volgt uit binnenlandse factoren zoals pressie voortkomend uit het volk, de overheidsorganen, de elite of belangengroeperingen (Hey, 2003, pp. 9-10). Realisten zien staten als soevereine actoren die hun nationaal eigenbelang (uitgedrukt in macht) najagen en alleen door het anarchistische internationale systeem worden beperkt (Mingst & Arreguín-Toft, 2017, p. 142). Door de veronderstelling van staten als unitaire actoren differentiëren realisten niet in overheidstypes, aangezien dergelijke staatskarakteristieken onbeduidend zijn binnen het internationale speelveld (Mingst & Arreguín-Toft, 2017, p. 183). Het liberalisme beschouwt staten daarentegen als reflecties van binnenlandse belangen, waardoor maatschappelijke veranderingen mogelijk doorwerken in de macht van staten. Constructivisten beschouwen staten niet als op zichzelf staande eenheden, maar als iets dat wordt beïnvloed door gevarieerde historische en sociologische factoren (Heywood, 2011, p. 115). Volgens constructivisten leiden binnenlandse sociale en culturele factoren tot een specifiek veiligheidsbeleid van staten (Mingst & Arreguín-Toft, 2017, p. 16). Factoren uit het binnenlandse analyseniveau sluiten dus beter aan bij het liberalisme en het constructivisme. De Zuidelijke Kaukasus staat bekend als een regio met uiteenlopende nationale culturele identiteiten en etnische en religieuze groeperingen (Macfarlane, 2015, p. 164). Volgens Simão (2018) zijn etniciteit en religie belangrijke oorzaken voor conflicten in de regio (p. 194) en beïnvloedt deze culturele identiteit het buitenlandbeleid van de Zuidelijke Kaukasusstaten (p. 122). Ook is de Zuid-Kaukasische regio bekend om de daar aanwezige energiebronnen (Coene, 2010, p. 27). Volgens Monshipouri (2016) zijn de nationale economieën van de Zuidelijke Kaukasusstaten drijfkrachten van hun veiligheidsbeleid jegens de regionale grootmachten (p. 57). Daarom wordt verwacht dat culturele en economische factoren de veiligheidsstrategieën

van Armenië, Georgië en Azerbeidzjan hebben beïnvloed. Indien de onderzoeksresultaten dit

bevestigen, verklaart het liberalisme en constructivisme de veiligheidsstrategieën van Armenië, Georgië en Azerbeidzjan beter dan het (neo-)realisme.

Individueel niveau: het individu als niveau van analyse

Op dit analyseniveau wordt onderzocht in hoeverre individuele leiders het buitenlandbeleid van staten beïnvloeden. Ook wordt vergeleken of leiders van kleine staten meer autonomie hebben in het besluitvormingsproces dan leiders in grote staten (Hey, 2003, p. 10). Persoonlijkheid, percepties, keuzes en activiteiten van individuele besluitmakers bieden verklaringen (Mingst & Arreguín-Toft, 2017, p. 74). Factoren kunnen gedeeltelijk afhangen van het politieke regime,

(12)

12

aangezien het verschil tussen autocratische en democratische regimes van grote invloed is op de bewegingsvrijheid van een leider. Er wordt onderzocht in hoeverre een individuele besluitmaker – ook wel de ‘agent’ – wordt gelimiteerd door de context waarbinnen acties plaatsvinden – de ‘structuur’ – om dusdanig te ondervinden hoeveel invloed een individuele actor daadwerkelijk heeft op het buitenlandbeleid (Heywood, 2011, p. 72). Realisten achten individuen irrelevant als onafhankelijke actoren in de IB, daar individuen beperkt worden door het anarchistische internationale systeem en de staat die macht zoekt conform met het nationaal belang. Het liberalisme en constructivisme beschouwt individuen wel als invloedrijke factoren voor het uitzetten van de koers van een staat (Mingst & Arreguín-Toft, 2017, p. 206). Gezien

de verschillende persoonlijke leiders en politieke regimes in de Zuidelijke Kaukasus, wordt verwacht dat individueel leiderschap de gehanteerde veiligheidsstrategieën beïnvloedt. Als uit

de resultaten blijkt dat individuen bepalend zijn voor de gehanteerde veiligheidsstrategieën, gaat het liberalisme en constructivisme meer in deze casussen op dan het neorealisme.

CONCEPTUALISATIE & OPERATIONALISATIE

Vijf genoemde termen vormen de leidraad binnen dit onderzoek en behoeven verheldering, namelijk: ‘kleine staat’, ‘veiligheidsstrategieën’, ‘culturele factoren’, ‘economische factoren’ en ‘individueel leiderschap’.

De eerste term betreft ‘kleine staat’. Een staat wordt gedefinieerd als een eenheid die over VN-lidmaatschap beschikt, omdat de meeste staten VN-VN-lidmaatschap als legitimering van staatssoevereiniteit beschouwen (Mingst & Arreguín-Toft, 2017, p. 140; Hague, Harrop & McCormick, 2016, p. 22; Rochester, 2010, p. 75). Vervolgens categoriseert de vergelijkende politieke wetenschap staten vaak op grootte (O’Neil, Fields & Share, 2015, p. 6). De meeste publicaties definiëren een kleine staat als een eenheid met een relatief bescheiden grondgebied en populatie (Knudsen, 2002, p. 184). De grens van kleinschaligheid is weliswaar arbitrair. Cooper en Shaw (2009) stellen dat bestudering van factoren als het territoriale grondgebied of de populatiegrootte in relatie met omliggende staten inzichten bieden (p. xiii). Dit onderzoek baseert kleinschaligheid daarom op het relatieve inwonersaantal en grondgebied van een staat ten opzichte van de omliggende staten (Geser, 2006, p. 29). Een ‘kleine staat’ heeft dus VN-lidmaatschap en een klein inwonersaantal en grondgebied vergeleken met de omliggende staten. Uit deze definitie worden de casussen Armenië, Georgië en Azerbeidzjan als volgt herleid. Ten eerste genieten alle casussen erkende VN-lidmaatschap sinds 1992, waardoor zij als staat categoriseren (United Nations, 2019). Ten tweede is de geografische locatie van de Zuidelijke

(13)

13

Kaukasusstaten – omringd door Iran, Turkije en Rusland – essentieel om kleinschaligheid te onderschrijven. Het inwonersaantal van de Zuidelijke Kaukasusstaten (Armenië: 3.038.217, Georgië: 4.926.087, Azerbeidzjan: 10.046.516) is aanzienlijk lager dan van de omliggende staten (Iran: 83.024.745, Turkije: 81.257.239, Rusland: 142.122.776). Vervolgens is het territoriale grondgebied van de Zuidelijke Kaukasusstaten kleiner in oppervlakte (Georgië: 69.700 km2, Armenië: 29.743 km2, Azerbeidzjan 86.600 km2) vergeleken met de omliggende staten (Iran: 1.648.195 km2, Turkije: 783.562 km2, Rusland: 17.098.242 km2).

De tweede term betreft ‘veiligheidsstrategieën’. Het literatuuronderzoek definieerde al de veiligheidsstrategieën balancing, bandwagoning, neutraliteit en hedging. Ter toepassing van deze veiligheidsstrategieën is een onderscheiding van de meest bedreigende grootmacht hoofdzakelijk. In de Kaukasus is Rusland de dominantste bedreigende grootmacht waarmee Armenië, Georgië en Azerbeidzjan een militaire bondgenootschap kunnen sluiten en dusdanig bandwagoning hanteren (Jödicke, 2018, p. 7). Indien de Zuidelijke Kaukasusstaten balancing hanteren worden allianties gesloten met Iran, Turkije, de EU of de VS tegen Rusland. Hedging wordt geconstateerd als de Zuidelijke Kaukasusstaten aansluiting zoeken met alle regionale grootmachten, wat in de Zuidelijke Kaukasus Iran, Turkije, Rusland, de VS en de EU betreft. Als een staat geen allianties sluit of militair betrokken is wordt neutraliteit vastgesteld.

Vervolgens worden economische en culturele factoren uit het binnenlandse analyseniveau bestudeerd. ‘Economische ontwikkeling’ wordt gemeten middels het landelijke BBP. Gezien de beschikbare Kaukasische olievoorraden wordt ook de economische onafhankelijkheid bestudeerd. Daarenboven worden culturele factoren onderzocht. Alvorens is gesteld dat religie en etniciteit vooropstaan in de culturele identiteit van de Zuidelijke Kaukasusstaten. ‘Religie’ betreft een georganiseerde gemeenschap van mensen, gebonden door een gemeenschappelijke geloofsovertuiging (Heywood, 2011, p. 191), en wordt geoperationaliseerd als de dominantste religieuze stroming in het land. ‘Etniciteit’ is een loyaliteitsgevoel naar een onderscheidende populatie, culturele groep of territoriaal gebied (Heywood, 2011, p. 175). ‘Etnische culturen’ omvatten waarden, tradities en gebruiken en geven mensen een gemeenschappelijke identiteit door te focussen op hun oorsprong en afkomst (Heywood, 2011, p. 175). Etniciteit wordt geoperationaliseerd als de dominantste etnische groep in het land. Zowel bij religie als etniciteit wordt de mate van homogeniteit geobserveerd. Vervolgens wordt onderzocht in hoeverre een veiligheidsstrategie volgt uit religieuze of etnische overwegingen.

Tenslotte staat de term ‘individueel leiderschap’ centraal. Voor de Zuidelijke Kaukasus worden de individuele leiders van Armenië, Georgië en Azerbeidzjan sinds 1992 onderzocht. Er wordt

(14)

14

geanalyseerd in hoeverre deze leiders de koers van het buitenlandbeleid hebben beïnvloed. De bewegingsvrijheid van een leider staat daarbij centraal. Aangezien de bewegingsruimte erg kan verschillen in autocratische en democratische regimes, is het noodzakelijk om het politiek regime te analyseren. Het regime van Armenië, Georgië en Azerbeidzjan wordt omschreven door het Freedom House, wat middels de ‘Freedom Rating’ een status van ‘vrij’, ‘gedeeltelijk vrij’, of ‘niet vrij’ aan landen toebedeelt (Freedom House, 2019d).

METHODOLOGIE

Dit onderzoek heeft tot doel om te begrijpen waarom drie kleine staten in dezelfde regio verschillende veiligheidsstrategieën hanteren. Daarbij wordt gebruikgemaakt van kwalitatief vergelijkend onderzoek met meerdere cases. Er wordt middels een most similar systems design (MSSD) onderzocht welke onafhankelijke variabele(n) het verschil in de afhankelijke variabele kan/kunnen verklaren. In het MSSD hebben cases soortgelijke onafhankelijke variabelen, behalve de onafhankelijke variabele die mogelijk het verschil in de afhankelijke variabele verklaart (Seawright & Gerring, 2008, p. 304). De casussen Armenië, Georgië en Azerbeidzjan hebben een aantal overeenkomende onafhankelijke variabelen. Allereest bevinden alle zich in de Kaukasus, waardoor ze soortgelijke geopolitieke omgevingsfactoren ondervinden. Ten tweede hebben ze een relatief klein inwonersaantal en grondgebied vergeleken met hun buurlanden Rusland, Turkije en Iran. Ten derde zijn Armenië, Georgië en Azerbeidzjan post-Sovjetstaten, ontstaan na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie in 1991. Echter hanteren deze drie casussen verschillende veiligheidsstrategieën. Mogelijk kunnen de onderzoeksresultaten worden toegepast op casussen die deze onafhankelijke variabelen delen.

Allereerst wordt een inhoudsanalyse van het veiligheidsbeleid van Armenië, Georgië en Azerbeidzjan sinds het uiteenvallen van de Sovjet-Unie uitgevoerd. Vervolgens wordt het veiligheidsbeleid verklaard door de religie, etniciteit, leiderschap en economie van de casussen te bestuderen. Om de onderzoeksvraag te beantwoorden zullen diepte-analyses van de inhoud van overheidsdocumenten, wetenschappelijke literatuur, en nieuwsberichten plaatsvinden. Middels interviews met de ambassadeurs van Armenië en Georgië3 wordt informatie vergaard die mogelijk bijdraagt aan de literatuur. Uit de combinatie van de inhoudsanalyses en de diepte-interviews wordt achterhaald waarom een bepaalde veiligheidsstrategie wordt gehanteerd. Tenslotte is dit een historisch onderzoek waarbinnen process-tracing plaatsvindt. Collier (2011)

3 Een interview met een Azerbeidjaanse ambassadeur ontbreekt wegens onbereikbaarheid van de

Azerbeidzjaanse ambassade in zowel Nederland als België. Hiervoor is waar mogelijk gecorrigeerd door meer interviews van Azerbeidzjaanse overheidsfunctionarissen te raadplegen.

(15)

15

omschrijft process-tracing als een strategie van kwalitatieve analyse (p. 828) die middels observaties van opeenvolgende, chronologische gebeurtenissen causaliteit vaststelt (p. 824). Doordat Armenië, Georgië en Azerbeidzjan sinds 19924 worden onderzocht, zijn oorzaken van het huidige veiligheidsbeleid helderder zichtbaar. Het process-tracing onderdeel bestudeert de ontwikkeling van historische gebeurtenissen (Collier, 2011, p. 824), en komt zowel in de inhoudsanalyse als de interviews naar voren.

DATA ANALYSE

Deze scriptie stelt de onderzoeksvraag ‘Hoe kan verklaard worden dat Armenië, Georgië en

Azerbeidzjan verschillende veiligheidsstrategieën hanteren sinds het uiteenvallen van de Sovjet-Unie?’ centraal. Om deze vraag te beantwoorden worden allereerst de verschillende

veiligheidsstrategieën van Georgië, Armenië en Azerbeidzjan omschreven. Vervolgens worden de gehanteerde veiligheidsstrategieën verklaard door de invloed van individueel leiderschap, religie, etniciteit en economische ontwikkeling te analyseren. De onderstaande tabel geeft een weergave van het regimetype, het BBP, en de dominante religieuze en etnische groepering in Armenië, Georgië en Azerbeidzjan.

Tabel 1.

Karakteristieken van geselecteerde landen op gebied van regime, economie, religie en etniciteit

Opmerking bronnen: aRegime: overgenomen van Freedom House, 2019. bBBP: overgenomen van The World Bank Group,

2019, https://data.worldbank.org/indicator/ny.gdp.mktp.cd cReligie & dEtniciteit: overgenomen van “In-depth analysis:

Minorities in the South Caucasus: New visibility amid old frustrations”, door Garcés de los Fayos, 2014, Directorate-General for external policies European-Parliament.

4 Armenië, Georgië en Azerbeidzjan worden door het VN-lidmaatschap in 1992 geclassificeerd als erkende staten.

Staat Regimea BBPb Religiec Etniciteitd

Armenië Democratie: Gedeeltelijk vrij. 11,54 miljard USD (in 2017) Christendom: 93% Armeens-Apostolische Kerk Armeniërs: 98,1% Georgië Democratie: Gedeeltelijk vrij. 15,16 miljard USD (in 2017) Christendom: 84% orthodoxe kerk Georgiërs: 83,8%

Azerbeidzjan Democratie: niet vrij. 40,75 miljard USD (in 2017) Moslim: 95% Waarvan 65% sjiitisch en 35% soennitisch Azerbeidzjanen: 91,6%

(16)

16

ARMENIË

Een consistente pro-Russische houding: militaire bandwagoning

Verscheidene overheidsdocumenten schetsen de internationale strategische oriëntatie van Armenië. De overheidsdocumenten National Security Strategy (NSS) en The Military Doctrine (Republic of Armenia, 2007a & 2007b) definiëren het Armeense veiligheidsconcept. Uit de combinatie van deze overheidsdocumenten, wetenschappelijke literatuur en interviews blijkt dat Armenië zich sinds 1991 als de standvastigste partner van Rusland in de Zuidelijke Kaukasus heeft gedragen (Oskanian, 2013, p. 148; Republic of Armenia, 2007a). Dit is ook zichtbaar aan het Armeense lidmaatschap in de Eurasion Economic Union (EEU), de Collective

Security Treaty Organisation (CSTO), en het militaire bondgenootschap Commonwealth of Independent States (CIS). De Armeense Militaire Doctrine omschrijft betrekkingen met

Rusland als “strategic partnerships” en ambieert permanent gecombineerde strijdkrachten (Republic of Armenia, 2007b, p. 12) in de luchtmacht tot de Metsamor-kerncentrale, die de fysieke en economische overlevingskracht van Armenië fundamenteel beïnvloedt (Oskanian, 2013, p. 199). De Russische grensbewaking van Armenië met Turkije visualiseert de militaire afhankelijkheid van Rusland (Peña-Ramos, 2017, p. 5). Daarnaast heeft Rusland twee militaire bases in Armenië (Boyajian, 5 februari 2019). Tigran Balayan, de voormalige persvoorlichter van het Armeense ministerie van Buitenlandse Zaken en huidige ambassadeur van Armenië in Nederland, bevestigt deze pro-Russische opstelling meermaals (8 mei 2019).

Het militaire bondgenootschap met Rusland ontzegt echter geen relaties met het Westen. In tegendeel, er vinden NAVO-onderhandelingen plaats en de relaties met de EU zijn uitgedrukt als een prioriterende koers voor Armenië in de European Neighbourhood Policy (ENP). Maar alhoewel Armenië recentelijk meer toenadering zoekt tot het Westen, blijft dit voornamelijk beperkt tot economische samenwerking. Aangezien er wel een duidelijke militaire bondgenootschap van Armenië met Rusland, de meest bedreigende Kaukasische grootmacht, is geconstateerd, en Rusland de belangrijkste externe partner vormt voor de Armeense veiligheid, wordt vastgesteld dat de Armeense veiligheidsstrategie het meest overeenkomt met pro-Russische bandwagoning.

(17)

17

Verklaringen

Individueel leiderschap

Het leiderschap van de Armeense presidenten Levon Ter-Petrosyan (1991-1998), Robert Kocharyan (1998-2008), Serzh Sargsyan (2008-2018) en Armen Sarkissian (2018-heden) veroorzaakte geen grote veranderingen in het Armeense veiligheidsbeleid, wat nadrukkelijk pro-Russisch is geweest (Simão, 2018, p. 160). Ter-Petrosyan versterkte de pro-Russische houding door het Westen te bekritiseren en samenwerking met Rusland te verkondigen in regionale veiligheidskwesties (Oskanian, 2013, p. 148). Onder de samenleving en binnenlandse oppositiekringen wordt deze strategische oriëntatie van de Armeense overheid getolereerd. Zo is zelfs de Russische inmenging tijdens Kocharyan’s presidentschap nauwelijks bekritiseerd. Toentertijd kwamen vooraanstaande Armeense strategische industrieën – waaronder telecom, energie en de militaire sector – onder Russische controle (Socor, 7 november 2006). Ook hanteerden de Armeense presidenten het complementariteitsbeleid. Dit beleid tracht de Armeense veiligheid te verhogen door een balans te zoeken in een militair strategisch partnerschap met Rusland en voorzichtig positieve betrekkingen met het Westen te benaderen (Giragosian, 2014, p. 3; Mikaelian, 2009, p. 119; Republic of Armenia, 2007a, p. 10). Echter wijkt dit pragmatische beleid in de praktijk indien het de Russische belangen contrasteert (Simão, 2018, p. 160; Moniquet & Racimora, 2013, p. 24), omdat Armenië sterk afhankelijk is van Rusland voor politieke en economische steun (Kupatadze, 2016, p. 239).

Een constitutionele hervorming in 1995 zorgde voor een machtsconcentratie bij de Armeense president. Ter-Petrosyan accumuleerde meer macht door sterke instituties te stichten tijdens de Nagorno-Karabach oorlog (Astourian, 2000, pp. 2-3). De gecreëerde ministeries kwamen onder indirecte controle van de president, die vertrouwelingen op belangrijke posities plaatste. Dit resulteerde in een corrupt systeem met een elite die aanzienlijk veel politieke en economische macht accumuleerde (Simão, 2018, p. 153; Freedom House, 2019a). Deze elite heeft samen met de president veel bewegingsvrijheid om de koers van het land te bepalen (Kupatadze, 2016, p. 232). Weliswaar is de corruptiegraad in Armenië enigszins gedaald vanwege een constitutionele hervorming in 2015 (Freedom House, 2019a), wat het Armeense semi-presidentiële systeem omvormde naar een parlementaire republiek. Hierdoor kreeg de premier de meeste politieke macht. Echter blijft de invloed van de politieke elite en oude oligarchie onverminderd (Simão, 2018, p. 159; Freedom House, 2017; Kupatadze, 2016, p. 235). Bovendien beloofde de nieuwe premier Nikol Pashinyan dat de pro-Russische oriëntatie en het lidmaatschap van Armenië in de CSTO en EEU zal aanblijven (Boyajian, 5 februari 2019). De bandwagoning-strategie is

(18)

18

zodanig gedurende alle presidentschappen sinds 1991 onveranderlijk gebleken, waardoor individueel leiderschap dit veiligheidsbeleid op zichzelf onvoldoende verklaart.

Religie en etniciteit

Armenië gedraagt zich historisch als de meest stabiele partner van Rusland in de Zuidelijke Kaukasus om redenen die wellicht etniciteit en religie overstijgen. De grootste religieuze institutie betreft de Armeens-Apostolische Kerk (AAK). Alhoewel de Armeense constitutie secularisme waarborgt (Berg & Kilp, 2018, p. 194; Freedom House, 2016), wordt de AKK in de praktijk door oligarchen en politici ingezet voor binnenlandse politieke steun (Hug, 2015, p. 3; Freedom House, 2018). Daarnaast vormen etnische minderheidsgroeperingen door de hoge binnenlandse etnische homogeniteit (zie tabel 1) geen nationale veiligheidskwestie (Oskanian, 2013, pp. 114-115). In het buitenlandse veiligheidsbeleid heeft etniciteit en religie een vooraanstaande plaats in het Nagorno-Karabach conflict met Azerbeidzjan (Kupatadze, 2016, p. 236). Sinds het uiteenvallen van de Sovjet-Unie strijden Armenië en Azerbeidzjan over wie formele zeggenschap krijgt over het grensgebied Nagorno-Karabach. Ongeveer 75% van de populatie in Nagorno-Karabach, wat tijdens de Sovjet-Unie een autonome Azerbeidzjaanse regio was, is christelijk en etnisch Armeens (Peña-Ramos, 2017, p. 6; Simão, 2018, p. 9). Het Nagorno-Karabach conflict ontstond door verschillende percepties vanuit Armenië en Azerbeidzjan over de relatie tussen identiteit en territoriaal gebied. Elke zijde zag Nagorno-Karabach als een centrale kwestie in hun nationale identiteit. Het onderlinge rivaliteitsbeeld verergerde naarmate ieders etnische groep werd verdreven en militair werd aangevallen door de andere groep (Macfarlane, 2015, p. 172; Central Intelligence Agency, 2019a). Deze gespannen omstandigheden dreven Armenië tot het zoeken naar bondgenoten. Een bondgenootschap met Turkije is wegens een lang conflictueus verleden en de Armeense genocide in 1915 uitgesloten voor Armenië (Macfarlane, 2015, p. 172; Balayan, 8 mei 2019). De keuze voor pro-Russische bandwagoning was aantrekkelijk, gezien Rusland militaire bescherming tegen Turkije en Azerbeidzjan kon bieden (Macfarlane, 2015, p. 172). Weliswaar wordt culturele identiteit volgens Macfarlane (2015) vaak als instrumenteel middel door overheden ingezet. Zo lijkt ook religie en etniciteit irrelevant voor het uitzetten van de Armeense veiligheidsstrategie. Het militaire bondgenootschap met Rusland lijkt los te staan van de overwegend christelijke samenlevingen. Daarnaast onderhoudt Armenië goede betrekkingen met het islamitische Iran. Deze bilaterale relatie is een goed voorbeeld van allianties die religie en etniciteit overstijgen, aangezien er geen directe religieuze of etnische identiteitsbasis is voor het Armeense bondgenootschap met Iran (Mkrtchyan, 2018, p. 170;

(19)

19

Peña-Ramos, 2017, p. 5; Balayan, 8 mei 2019). Wegens dreigingen vanuit Azerbeidzjan en Turkije is een alliantie met de regionale grootmachten Rusland en Iran echter een veiligheidsgarantie voor Armenië (Macfarlane, 2015, p. 172).

Economische ontwikkeling

De geografische locatie en aanwezigheid van natuurlijke hulpbronnen stimuleert een nationale economie. De geografische locatie van Armenië, fungerend als doorvoerland naar Azië en het Midden-Oosten via Iran, is strategisch relevant (Mkrtchyan, 2018, p. 170; Republic of Armenia, 2007a, p. 16). Echter is Armenië afhankelijk van transportroutes in de omliggende staten voor goederenimport en zijn de natuurlijke hulpbronnen schaars. De Armeense overheid onderkent deze schaarste en de bijkomende afhankelijkheid van externe energiebronnen (Republic of Armenia, 2007b, p. 4). Door het gebrek aan lokale koolwaterstofvoorraden importeert Armenië bijna alle olie en gas uit Rusland (Peña-Ramos, 2017, p. 3; Republic of Armenia, 2007a, p. 4). Ook investeerden veel Russische bedrijven in strategische economische industrieën in Armenië, zoals de telecommunicatie, het spoorwegennet en de energiesector (Kupatadze, 2016, pp. 239-240; Central Intelligence Agency, 2019a). Dit resulteerde in hoge Russische controle over de Armeense economie en veiligheid (Mankoff, 2016, p. 143). Daarbij vormt Rusland de grootste exportmarkt voor Armeense goederen (Balayan, 8 mei 2019; Central Intelligence Agency, 2019a). De Russische-Armeense handelsbetrekkingen zijn in 2014 geformaliseerd in de EEU, een door Rusland geleidde douane-unie. Publieke afkeuring van het Armeense EEU-lidmaatschap bracht geen veranderingen teweeg (Freedom House, 2015).

De Armeens-Iraanse handelsbetrekkingen versterkten doordat voorafgaande handelsbarrières zijn opgeheven (Mkrtchyan, 2018, p. 175). Ook de Europese handelsbetrekkingen zijn sinds de implementatie van de ENP uitgebreid (Simão, 2018, p. 168; Eastern Partnership, 2019a). Echter kunnen deze handelsbetrekkingen niet plaatsvinden indien het vitale Russische belangen tegenspreekt (Mkrtchyan, 2018, p. 175; Moniquet & Racimora, 2013, p. 24), hetgeen Rusland de meest dominante Armeense handelspartner maakt. De Armeense energieschaarste, tezamen genomen met het Nagorno-Karabach conflict en de historische rivaliteit met Turkije, dreef Armenië naar een bondgenootschap met Rusland (Kupatadze, 2016, p. 238).

(20)

20

GEORGIË

Balancing met het Westen

Uit de bestudering van overheidsdocumenten, wetenschappelijke artikelen en een interview met George Sharvashidze, de ambassadeur van Georgië in Nederland, blijkt dat het Georgische veiligheidsbeleid wordt gekenmerkt door een pro-Westerse en anti-Russische oriëntatie (Republic of Georgia 2005 & 2012; Sharvashidze, 21 mei 2019; Oskanian, 2013, p. 87). Een anti-Russische bondgenootschap werd al zichtbaar in 1997, toen Georgië toetrad tot de GUUAM-alliantie die Russische inmenging poogde te verminderen (Abushov, 2010, p. 239). De Georgische overheid publiceerde daarnaast in 2005 en 2012 de National Security Concept (NSC), wat de visie van het Georgische veiligheidsbeleid beschrijft door bestaande en toekomstige dreigingen te identificeren (Ministry of Defence of Georgia, z.d.). Beide NSC’s definiëren Rusland als de grootste dreiging voor het voortbestaan van de staat Georgië (Republic of Georgia, 2005 & 2012). Volgens Sharvashidze (21 mei 2019) probeert Rusland bovendien sinds 1991 de Georgische soevereiniteit en territoriale integriteit te ondermijnen, voornamelijk door de separatistische bewegingen in Abchazië en Zuid-Ossetië militair te steunen. Dit Russisch-Georgische conflict escaleerde in 2008 toen het Georgische leger Zuid-Ossetië binnenviel. Rusland reageerde met een militaire aanval en de Russisch-Georgische oorlog volgde (Nederlands Instituut voor Militaire Historie, 2010, p. 1). Sindsdien zijn de diplomatieke banden van Georgië met Rusland verbroken (Kupatadze, 2016, p. 238).

De pro-Westerse koers blijkt uit het verlangen naar EU en NAVO-lidmaatschap (Macfarlane, 2015, p. 160). De huidige betrekkingen van Georgië met de EU baseren zich op de Association

Agreement (AA) onder de bredere ENP. De AA bevat sinds 2016 het verdrag Deep and Comprehensive Free Trade Area (DCFTA), wat drie vrijhandelszones vastlegt en streeft naar

verdere politieke en economische integratie (Eastern Partnership, 2019b, p. 1; Sharvashidze, 21 mei 2019). Ook publiceerde Georgië tweemaal het document Roadmap to the EU, wat tracht het Europese integratieproces te versnellen (EEAS, 19 december 2018). Daarnaast zoekt Georgië sinds de jaren negentig toenadering tot de NAVO, overwegend ter verdediging en afschrikking van Rusland (Kupatadze, 2016, p. 238; Shaffer, 2010, p. 60). Het document

Substantial NATO-Georgia Package aspireert integratie van het Georgische defensieapparaat

met de NAVO. Hieruit volgde de NATO-Georgia Joint Training and Evaluation Centre, wat Georgische strijdkrachten opleidt om de veiligheid in de Kaukasus te verhogen (North Atlantic Treaty Organization, 2017, pp. 1-2). Dusdanig hanteert Georgië balancing ter zelfbescherming en afschrikking van Rusland, de meest bedreigende grootmacht in de Kaukasus.

(21)

21

Verklaringen

Individueel leiderschap

Voorheen was de president de machtigste leider, maar door een grondwetwijziging in 2013 werd de premier de machtigste overheidsfunctionaris in Georgië (Freedom House, 2014). Het buitenlandbeleid onder opeenvolgende presidenten Zviad Gamsakhurdia (1991-1992), Eduard Shevardnadze (1992-2003), en Mikheil Saakashvili (2004-2013) en premiers Bidzina Ivanishvili (2012-2013), Irakli Garibashvili (2013-2015), Giorgi Kvirikashvili (2015-2018) en Mamuka Bakhtadze (2018-heden) beoogden meer onafhankelijkheid van Rusland door een pro-Westerse koers te volgen. Tijdens het leiderschap van post-Sovjet president Gamsakhurdia ondervond Georgië steeds meer anti-Russische sentimenten (Macfarlane, 2015, p. 160). Gamsakhurdia werd door zijn dictatoriale regeringsvorm in 1992 afgezet (Way & Levitsky, 2006, pp. 399-400; NRC Handelsblad, 6 januari 1994), waarna Shevardnadze het presidentschap overnam (Uschan, 2015, p. 25). Shevardnadze ambieerde NAVO-lidmaatschap, en zocht tegen het einde van zijn presidentschap meer toenadering tot het Westen. Hierdoor verslechterden de Georgisch-Russische betrekkingen (Abushov, 2010, p. 239; Shaffer, 2010, p. 60). Nadat Shevardnadze in 2003 onrechtmatig de presidentsverkiezingen won, braken massale protesten uit die leidden tot Shevardnadze’s afzetting. Deze gebeurtenis staat bekend als de Rozenrevolutie (Oskanian, 2013, p. 83). Protestleider Mikheil Saakashvili won de presidentsverkiezingen en bleef president tot 2013 (Coene, 2010, p. 37). De agressieve anti-Russische toon in de NSC’s, de Russisch-Georgische oorlog en Saakashvili’s expliciete Westerse ambities doen vermoeden dat Georgië zich anders opstelde tijdens Saakashvili’s leiderschap. Desalniettemin realiseerde Saakashvili geen fundamentele wijziging in de gehanteerde veiligheidsstrategie, aangezien presidenten Gamsakhurdia en Shevardnadze al Euro-Atlantische integratie ambieerden en Rusland bekritiseerden. Saakashvili’s leiderschap kenterde vooral de binnenlandse politiek, gezien Georgië mede door Saakashvili’s bouw van efficiënte staatsinstituties het minst corrupte Zuid-Kaukasische land is sinds de Rozenrevolutie (Freedom House, 2019c; Oskanian, 2013, p. 81; Kupatadze, 2016, pp. 232-233). Vervolgens kwam Ivanishvili als premier aan de macht in 2012. Alhoewel sindsdien de Georgische opstelling jegens Rusland milder oogt, blijven Georgisch-Russische betrekkingen vooral beperkt tot economische samenwerking, en raakt samenwerking geen belangrijke politiek-militaire aangelegenheden (Sharvashidze, 21 mei 2019; Graham, 2015, p. 123). De opeenvolgende premiers Garibashvili, Kvirikashvili en Bakhtadze hebben een soortgelijke anti-Russische en pro-Westerse koers uitgezet (Sharvashidze, 21 mei 2019). De balancing-strategie

(22)

22

wordt dus sinds 1992 gedurende alle presidentschappen door Georgische leiders uitgevoerd. Echter is individueel leiderschap op zichzelf onvoldoende sterk om de balancing-strategie te verklaren, en moeten etnische, religieuze en economische factoren worden overwogen.

Religie en etniciteit

Religie is geen doorslaggevende factor voor de Georgische balancing-strategie. Het merendeel van de Georgische populatie is christelijk orthodox, wat een toenadering naar het seculaire Westen vanuit religieus oogpunt niet geheel verklaart. Daarnaast valt het agressieve Georgische veiligheidsbeleid jegens Rusland niet vanuit religie te verdedigen, aangezien de Georgische Orthodoxe Kerk (GOK) en de Russische Orthodoxe Kerk (ROK) juist als enige instituties onafgebroken ideologische banden koesterden (Minesashvili, 2018, p. 55; Jones & Kakhishvili, 2013, p. 22). Zelfs tijdens het diplomatieke dieptepunt na de Russisch-Georgische oorlog onderhielden de GOK en de ROK warme relaties (Minesashvili, 2018, p. 42). De GOK heeft daarom marginale invloed op het Georgische veiligheidsbeleid (Jones & Kakhishvili, 2013, p. 22). Hetzelfde geldt voor etniciteit. Het NSC van 2012 spreekt over de Russisch-Georgische oorlog als een “ethnic cleansing of Georgians” door de Russen. Echter valt te betwisten of etniciteit daadwerkelijk tot de grootste oorzaak van de oorlog behoorde. Al tijdens Gamsakhurdia’s leiderschap heerste Russofobie (Simão, 2018, p. 225), hetgeen volgens sommige auteurs leidde tot de Russische steun aan separatistische bewegingen in Georgië (Coene, 2010, p. 159; Oskanian, 2013, p. 129). Etnische en religieuze identiteit moeten volgens Macfarlane (2015) worden beschouwd als politieke uitdagingen die Georgië naar een alliantie met het Westen dreven, en niet als hoofdoorzaken van de balancing-strategie (p. 175). Een voorbeeld waaruit de instrumentele waarde van etniciteit blijkt betreft de motivering van president Saakashvili om Zuid-Ossetië in 2008 binnen te vallen als een intern conflict tussen Georgië en de Osseten. Na de militaire aanval van Rusland veranderde Saakashvili’s motivering naar een “crisis … between Georgia and Russia” (Abushov, 2010, p. 212). Etniciteit lijkt daarom, evenals religie, niet de belangrijkste factor voor de balancing-strategie te zijn.

Economische ontwikkeling

Georgië heeft een belangrijke strategische positie in de Kaukasische energieroutes als een mogelijk alternatief voor de Russische transport van olie en gas vanuit de Kaspische Zee en Centraal-Azië. Zelfs Russisch gas dat geëxporteerd wordt naar Armenië passeert Georgië (Peña-Ramos, 2017, p. 7). Alhoewel Georgië bijna alle olie en gas importeert, wordt dit tekort gecompenseerd door energieopwekking van aanzienlijke waterkrachtcentrales (Central

(23)

23

Intelligence Agency, 2019c). Daarnaast heeft Georgië zich samen met Azerbeidzjan verheven tot relevante spelers in de Kaukasische transportroutes door de aangelegde Baku-Tbilisi-Ceyhan oliepijplijn en de Baku-Tbilisi-Kars spoorweg, die Aziatische goederen naar Europa brengt via de Lange Zijderoute (Gasimli, 2015, p. 65). Desalniettemin blijft Rusland de dominantste speler in de huidige energietransport in de Zuidelijke Kaukasus. Bovendien is Rusland de traditionele exportmarkt voor Georgische landbouwproducten en dranken. Als reactie op de Russisch-Georgische oorlog boycotte Rusland Georgische producten, wat vooral de Georgische wijnindustrie hard raakte (Kamrava, 2016, p. 6). Sindsdien hanteert Georgië een voorzichtiger economisch beleid jegens Rusland om te waken voor een afhankelijkheidsrelatie (Gasimli, 2015, p. 62). Zo is Georgië minder afhankelijk van Rusland voor de binnenlandse energievoorziening doordat meer gas geïmporteerd wordt uit Azerbeidzjan (Central Intelligence Agency, 2019c). Wel zijn nog veel Russische bedrijven actief in de Georgische oliesector, telecommunicatie, de elektriciteitsdistributie en de bankensector (Kupatadze, 2016, p. 240). Dit tezamen genomen lijkt het erop dat de Georgische economische positie het veiligheidsbeleid enigszins heeft beperkt. In het geval dat economische belangen werden geschaad, zijn politieke beslissingen genomen om deze handelsbetrekkingen te herstellen.

(24)

24

AZERBEIDZJAN

Een pragmatisch veiligheidsbeleid: hedging sinds 1993

Uit de bestudering van overheidsdocumenten, wetenschappelijke literatuur en interviews blijkt dat de Azerbeidzjaanse veiligheidsstrategie sinds 1993 correspondeert met hedging. De Azerbeidzjaanse overheid publiceerde in 2007 een NSC die de nationale belangen, bedreigingen en richtlijnen van het Azerbeidzjaanse veiligheidsbeleid specificeert. Hierin wordt het Azerbeidzjaanse buitenlandbeleid omschreven als “multidimensional and balanced” (Republic of Azerbaijan, 2007, p. 3), maar wordt ook gesteld dat samenwerking met Armenië, de grootste geïdentificeerde bedreiging voor de nationale veiligheid, onacceptabel is (Republic of Azerbaijan, 2007, p. 12). Op deze uitzondering na worden geen betrekkingen met andere landen uitgesloten. Overigens committeert Azerbeidzjan zich niet aan een exclusief bondgenootschap met het Westen, Rusland, Turkije of Iran, maar onderhoudt Azerbeidzjan “strategic partnerships” met alle actoren (Oskanian, 2013, p. 151; Republic of Azerbaijan, 2007; Mammadyarov, 25 december 2018). Het Azerbeidzjans veiligheidsdiscours pretendeert wederzijds voordelige relaties met andere staten te vervaardigen, maar te waken voor een afhankelijkheidsrelatie (Republic of Azerbaijan, 2007, p. 6; Mammadyarov, 17 januari 2019). Dit niet-committerende beleid biedt beweegruimte: op sommige kwesties leunt Azerbeidzjan naar het Westen, waar op andere kwesties naar Rusland (Oskanian, 2013, p. 164). Azerbeidzjan neemt bijvoorbeeld deel aan uiteenlopende militaire allianties, zoals de CIS en verscheidene NAVO-vredesmissies (Central Intelligence Agency, 2019b). Echter ambieert Azerbeidzjan geen NAVO-lidmaatschap, aangezien dit Azerbeidzjans pragmatische veiligheidsbeleid contrasteert (Flegel, 2016, p. 205). Een ander praktisch voorbeeld waaruit de hedging-strategie blijkt betreft het Azerbeidzjaanse lidmaatschap aan de Non-Aligned Movement in 2011, waar de meeste andere post-Sovjet landen na de Russisch-Georgische oorlog pro-Russisch bandwagoning-gedrag vertoonden (Valiyev & Mamishova, p. 6; Central Intelligence Agency, 2019b). Dusdanig hanteert Azerbeidzjan geen eenduidige strategie als bandwagoning of balancing, aangezien sinds 1993 geen partij is gekozen voor één strategisch blok ten koste van andere betrekkingen. De hedging-strategie kenmerkt tot dusver het Azerbeidzjaanse veiligheidsbeleid.

(25)

25

Verklaringen

Individueel leiderschap

Azerbeidzjan wordt vaak omschreven als een semi-autoritaire en corrupte staat (Freedom House, 2019b; Valiyev, 2006, pp. 27-28; Kamrava, 2016, p. 15; Abbasov, 2011, p. 108). Volgens Freedom House (2019) is Azerbeidzjan ‘niet vrij’ doordat dezelfde elite, beschermd door de Aliyev-familie, het politieke systeem sinds 1993 domineert. De politieke en economische elite zijn met elkaar vervlochten, hetgeen resulteerde in beschermde monopolies van oligarchen (Kamrava, 2016, p. 18; Valiyev, 2011, p. 230). Semi-autoritaire politieke systemen kunnen macht concentreren bij een individuele leider, waardoor nadere bestudering van het leiderschap van de Azerbeidzjaanse presidenten noodzakelijk is. De strategische benaderingen van de opeenvolgende presidenten Ayaz Mutalibov (1991-1992), Albufaz Elchibey (1992-1993), Heydar Aliyev (1993-2003) en Ilham Aliyev (2003-heden) worden daarom kort omschreven.

Tijdens Mutalibov’s presidentschap hanteerde Azerbeidzjan een pro-Russische bandwagoning-strategie (Valiyev & Mamishova, 2019, p. 2). Mutalibov beschouwde Rusland als de beslissende schakel in de Kaukasus-regio en prefereerde militaire samenwerking met Rusland om dusdanig militaire steunen te krijgen in het Nagorno-Karabach conflict (Cornell, 2011, p. 59). Het Azerbeidzjaanse volk bekritiseerde dit pro-Russische beleid en eiste politieke en culturele onafhankelijkheid van Rusland. Na meerdere militaire nederlagen braken in 1992 massale protesten uit, hetgeen leidde tot Mutalibov’s afzetting door het Azerbaijan Popular

Front (APF) (Cornell, 2001, p. 344; Safizadeh, 1998). APF-leider Elchibey won vervolgens de

presidentsverkiezingen (Coene, 2010, p. 33) en hanteerde een balancing-strategie tegen Rusland. In tegenstelling tot Mutalibov prioriteerde Elchibey een bondgenootschap met het Westen en Turkije. Hierdoor verslechterden de betrekkingen met Rusland en Iran, die zich tegen Elchibey’s buitenlandbeleid keerden. Nadat Rusland militaire steun aan Armenië bood in Nagorno-Karabach (Cornell, 2001, p. 344; Valiyev & Namishova, 2019, p. 2), kon Elchibey’s overheid niet omgaan met de daaropvolgende militaire nederlagen en de verzwakte economie. Dit resulteerde in Elchibey’s afzetting in 1993 (Coene, 2010, p. 33; Oskanian, 2013, p. 82). De strategische oriëntatie van de opeenvolgende president Heydar Aliyev verschilde wezenlijk van zijn twee voorgangers. Aliyev beschouwde Mutalibov’s heldere pro-Russische en Elchibey’s anti-Russische veiligheidsbeleid als strategische fouten, en vervaardigde een pragmatisch buitenlandbeleid jegens alle regionale grootmachten (Valiyev & Namishova, 2019,

(26)

26

p. 2). Dusdanig beoogde Aliyev te waken over de nationale veiligheid, zonder dat de buitenlandse handelsbetrekkingen daaronder leden. Bovendien focuste Aliyev zich op het bereiken van economische groei door de internationaal handel in Azerbeidzjaanse energiebronnen (Mammadov, 2015, p. 29). Dit resulteerde in een versterkte relatie met het Westen, gebaseerd op energiehandel in ruil voor steun voor Aliyev’s regime (Simão, 2018, p. 195). Het was voor het eerst dat een voormalig Sovjet-land zelfstandig olieverdragen sloot met buitenlandse markten, hetgeen aanvankelijk bekritiseerd werd door Rusland. Echter kon deze ‘oliestrategie’ voortbestaan door grote financiële compensaties aan Rusland, die aandelen kreeg in de Azerbeidzjaanse oliesector (Valiyev & Namishova, 2019, pp. 7-8). Tijdens het leiderschap van de nieuwe president Ilham Aliyev, zoon van Heydar Aliyev, is deze hedging-strategie gecontinueerd. Aangezien de veiligheidsstrategie wisselde van bandwagoning naar balancing en hedging onder respectievelijk het presidentschap van Mutalibov, Elchibey en de Aliyev’s, lijkt het aannemelijk dat individueel leiderschap het Azerbeidzjaanse veiligheidsbeleid gedeeltelijk heeft beïnvloed.

Religie en etniciteit

Etniciteit en religie lijken geen hoofdoorzaken voor de Azerbeidzjaanse hedging-strategie sinds 1993. Een cruciaal element van de Azerbeidzjaanse identiteit en veiligheidsbeleid betreft weliswaar het Nagorno-Karabach conflict, dat teweeggebracht is door etnische of zelfs religieuze factoren (Simão, 2018, p. 194; Amirova-Mammadova, 2017, p. 109). Azerbeidzjanen beschouwen Nagorno-Karabach echter als een politiek conflict waarin Armenië onrechtmatig grondgebied annexeert (Republic of Azerbaijan, 2007, p. 8). Verscheidene auteurs interpreteren Nagorno-Karabach als een ‘propaganda oorlog’, waarin de Aliyev-familie etnische en nationale identiteit misbruikt om hun corrupte systeem te behouden (Hug, 2012, p. 8; Bolukbasi, 2011, p. 214; Flegel, 2016, p. 224). Volgens Huseynov (2012) veroorzaakte Nagorno-Karabach echter het gebalanceerde Azerbeidzjaanse buitenlandbeleid, omdat middels goede relaties met alle regionale grootmachten Azerbeidzjan een betere onderhandelingspositie in het conflict hoopte te bereiken (p. 54). Desalniettemin baseert het Azerbeidzjaanse buitenlandbeleid zich, behalve tijdens Elchibey’s pro-Turkse presidentschap, niet op etniciteit of religie. Alhoewel Azerbeidzjan goede relaties onderhoudt met staten met grote moslim-populaties, zijn geen allianties gesloten op basis van op een gedeelde religieuze identiteit (Cornell, 2011, p. 300; Shaffer, 2012, p. 78). Bovendien baseren de strategische partnerschappen met niet-islamitische partijen als Rusland, de VS en de EU zich niet op religieuze of etnische overwegingen. Daaruit blijkt temeer de pragmatische koers van het Azerbeidzjaanse veiligheidsbeleid.

(27)

27 Economische ontwikkeling

De meest doorslaggevende factor van de Azerbeidzjaanse hedging-strategie betreft de nationale economie. Het Azerbeidzjaanse economische systeem is zeer afhankelijk van de energiesector (World Bank, 2019; Flegel, 2016, p. 255; Bayramov, 2012, p. 58). 90 % van de totale exportgoederen omvat olie en gas (Central Intelligence Agency, 2019b). De aanwezigheid van natuurlijke hulpbronnen resulteerde in de laatste twee decennia tot grootschalige investeringen in infrastructurele projecten. Door de bijkomstige economische groei ontwikkelde Azerbeidzjan zich tot een staat die aardoliewinning, aardolieraffinering en aardolietransport verrichtte (Gogia, 2012, p. 50; Kamrava, 2016, p. 15). De energiesector wordt gedomineerd door de staatsoliemaatschappij SOCAR in de olie- en gasindustrie en door de staatsmonopolie

Azerenerji in de elektriciteitssector (Flegel, 2016, p. 280). Volgens sommige auteurs

manifesteert het Azerbeidzjaanse buitenlandbeleid zich in SOCAR’s exportstrategie, die sterk wordt beïnvloed door de president (Amirova-Mammadova, 2017, p. 161; Cornell, 2011, p. 101; Flegel, 2016, p. 284). De instroom van enorme olie-inkomsten in 2005 resulteerde in een verdubbeling van de buitenlandse ambassades, een versterking van de militaire capaciteiten, en de stichting van de Azerbeidzjaanse Diplomatieke Academie om buitenlandse besluitvorming te versterken (Shaffer, 2010, pp. 56-57). De energiebronnen maken Azerbeidzjan dusdanig economisch onafhankelijker van buitenlandse hulp voor de politieke en militaire veiligheid, dan Armenië en Georgië (Oskanian, 2013, p. 164).

De handelsbetrekkingen tussen Azerbeidzjan en Rusland manifesteren zich voornamelijk in samenwerking in de oliesector, waarvan in het bijzonder de doorvoer van olie en gas vanuit de Kaspische Zee naar Europa (Kamrava, 2016, pp. 5-6). Daarbovenop is wegens regionale samenwerking met Georgië en Turkije de Baku-Tbilisi-Ceyhan pijplijn gebouwd, die vanaf 2005 olie vervoerde naar Zuid-Turkije zonder Russische territoriale tussenkomst. Dit beëindigde voor het eerst de Russische monopolie in olietransport vanuit de Kaspische Zee (Graham, 2015, p. 123; Republic of Azerbaijan, 2007, p. 13). Ook de handelsbetrekkingen met Iran zijn sinds 2007 sterk uitgebreid. De Azerbeidzjaanse olie- en gasexport kenmerkt de Azerbeidjaans-Iraanse handelsbetrekkingen, alsmede de Iraanse voedselexport naar Zuid-Azerbeidzjan (Valiyev, 2018, p. 100). De Azerbeidzjaanse olie-export profileert zich ook in de handelsbetrekkingen met het Westen (Eastern Partnership, 2019c, p. 1). De afgelopen twintig jaar versterkte de Azerbeidzjaanse handelspositie door het Westerse verlangen om regionale energiebetrekkingen te staven zonder Russische en Iraanse tussenkomst. Azerbeidzjan ambieert deze ‘pijplijn diversiteit’ om zich als zodanig te ontwikkelen tot de verschaffer van

(28)

28

energiebronnen voor de EU (Kamrava, 2016, p. 19; Abbasov, 2011, p. 116). Tegelijkertijd ontdekte Azerbeidzjan de voordelen van een voorzichtig buitenlandbeleid met een centrale positie voor Azerbeidzjan tussen het Westen aan de ene kant, en Turkije, Rusland en Iran aan de andere kant (Kamrava, 2016, p. 19; Abbasov, 2011, p. 122; Mammadov, 2015, p. 29). Dit niet-committerende Azerbeidzjaanse buitenlandbeleid staat in scherp contrast met de heldere pro-Westerse koers van Georgië en pro-Russische koers van Armenië (Kamrava, 2016, p. 18).

(29)

29

CONCLUSIE

Deze scriptie onderzocht waarom de kleine staten Armenië, Georgië en Azerbeidzjan sinds het uiteenvallen van de Sovjet-Unie in 1991 verschillende veiligheidsstrategieën hanteren. Het realisme verwachtte dat de Zuidelijke Kaukasusstaten dezelfde veiligheidsstrategieën zouden volgen. Geconstateerd is echter dat het huidige veiligheidsbeleid van Armenië correspondeert met bandwagoning, dat van Georgië met balancing en Azerbeidzjan met hedging. Ter verklaring van deze strategische oriëntaties werden factoren uit het binnenlandse analyseniveau (namelijk religie, etniciteit en economie) en het individuele analyseniveau (namelijk percepties, activiteiten en keuzes van individuele leiders) geanalyseerd. In lijn met de vooropgestelde verwachtingen is uit de onderzoeksresultaten gebleken dat deze factoren verklarende kracht dragen voor de veiligheidsstrategieën van de onderzochte casussen. Daarmee zijn, zoals alvorens verwacht, realistische verklarende factoren uit het internationale systeem als analyseniveau op zichzelf ontoereikend om de gehanteerde veiligheidsstrategieën van de Zuidelijke Kaukasusstaten te verklaren. Overigens is waargenomen dat de aangedragen factoren (individueel leiderschap, etniciteit, religie, en economie) afzonderlijk onvoldoende verklarende kracht hebben om causaliteit te constateren. De onderzochte variabelen zijn slechts betekenisvol indien zij in samenhang met elkaar worden bestudeerd, omdat individueel leiderschap, religie, etniciteit en economische ontwikkeling met elkaar verweven zijn. Wel blijkt dat religie en etniciteit voor alle casussen het minst verklarende kracht hebben, aangezien Armenië, Georgië en Azerbeidzjan allianties sloten die niet gebaseerd zijn op religieuze of etnische gronden en de nationale culturele identiteit soms als instrumenteel middel door leiders is ingezet. Vervolgens lijkt individueel leiderschap vooral een invloedrijke factor te zijn in Azerbeidzjan, aangezien wisselende presidentschappen resulteerden in unieke veiligheids-strategieën (bandwagoning bij Mutalibov, balancing bij Elchibey en hedging bij de Aliyev’s). Armenië en Georgië hebben respectievelijk een consistente bandwagoning en balancing-strategie gehanteerd sinds 1991, hetgeen causaliteit vaststellen in deze casussen bemoeilijkt. Bovendien kan individueel leiderschap in alle casussen niet los worden gezien van factoren als regimetype en de nationale economie. Opmerkelijk is wel dat de economische ontwikkeling een sterke rol speelt in de beweegruimte van de keuzes voor veiligheidsstrategieën van alle kleine staten. Armenië, de meest economisch afhankelijke staat, hanteert bandwagoning als veiligheidsstrategie, terwijl Azerbeidzjan, economisch het meest onafhankelijk, hedging hanteert. Het lijkt daarom aannemelijk dat kleine staten met een zwakkere economie eerder naar een bandwagoning-strategie neigen. Echter is meer vervolgonderzoek nodig om een dergelijke

(30)

30

theorie vast te stellen. Indien wordt bevestigt dat staten met een zwakkere economie bandwagoning hanteren, levert dit inzichten op voor de literatuur over kleine staten binnen de IB. Daaruit zal ook blijken of liberale en constructivistische theorieën het gedrag van kleine staten beter bepalen, hetgeen in dit onderzoek het meest aannemelijk lijkt. Vervolgonderzoek naar staten met soortgelijke onafhankelijke variabelen als van de onderzochte casussen is gewenst. Dit betreft bijvoorbeeld staten in het Midden-Oosten met een klein inwonersaantal en grondgebied ten opzichte van de omliggende staten. Indien soortgelijke onderzoeken dit resultaat bevestigen, kan gesproken worden van een daadwerkelijke aanvulling voor de literatuur van kleine staten in de Internationale Betrekkingen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

o Elektra en computers: de computers die gebruikt worden in het bedrijf zijn aanwezig op kantoor, waar de kinderen niet mogen komen of in de computerruimte die te alle tijden

Met ouders wordt een tijdslimiet afgesproken waarbinnen de leerling rustig moet worden, lukt dit niet dan worden ouders weer gebeld en moet de leerling worden opgehaald voor de

• Ruim 100.000 kinderen per jaar worden in Nederland mishandeld Meldcode kindermishandeling en huiselijk geweld verplicht voor scholen De vijf stappen van het basismodel meldcode..

Een pester heeft vaak een groep kinderen rondom zich gegroepeerd die de pester ondersteunen Vaak gebeurt dit omdat het veilig is om bij de pester te horen, of uit angst om

Met onze aanbevelingen in het onderzoek Aanpak lokaal veiligheidsbeleid (Algemene Rekenkamer, 2005) over het versterken van de regierol van de gemeenten en het verbeteren van

Met betrekking tot de conclusie van de Algemene Rekenkamer dat het beleid door gemeenten meer moet worden uitgewerkt in termen van concrete en meetbare afspraken met

‘t Scathe is een school waarin kinderen leren samenwerken en zich positief kunnen ontwikkelen.. Dit vraagt vaardigheden van kinderen, medewerkers binnen de school

In veel gevallen laten wij scholen stralen en gaan leerlingen en leerkrachten/docenten met een fijn gevoel naar school, omdat zij zich daadwerkelijk veilig voelen in school..