• No results found

You take your victim as you find him

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "You take your victim as you find him"

Copied!
43
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Masterscriptie

Universiteit van Amsterdam Faculteit der Rechtsgeleerdheid Privaatrechtelijke rechtspraktijk

You take your victim as you find him

Waar liggen de juridische grenzen van het adagium ‘de laedens moet de

gelaedeerde nemen zoals deze is’?

Lynn de Kroon 10833528

lynn.dekroon@student.uva.nl 26 Juli 2019

(2)
(3)

Vatbaarheid, aangeboren geschiktheid, aanleg voor iets, een ziekte bevorderende omstandigheid en de neiging tot het ontwikkelen van bepaalde aandoeningen. Allemaal definities van het woord predispositie. Binnen het recht wordt van een predispositie gesproken wanneer een slachtoffer al voor het voorval een bepaalde kwetsbaarheid of aanleg heeft die hem bovengemiddeld vatbaar maakt voor het optreden van bepaalde klachten of schade. Ook deze klachten die zijn terug te voeren op de bijzondere fysieke of psychische kwetsbaarheid van de benadeelde als gevolg van het ongeval moeten de veroorzaker worden toegerekend op grond van artikel 6:98 BW. In het

Nederlandse recht hanteren we namelijk het adagium ‘you have to take the fictim as you find him’. Men moet het slachtoffer dus nemen zoals hij of zij is, ook indien er sprake is van een predispositie. Een bijzonder interessant aspect binnen dit leerstuk is de inmenging van de eigen

schuld-problematiek. De predispositie is op zichzelf een bijzondere aanleg waar iemand persoonlijk niets aan kan doen, maar deze persoon heeft wel degelijk invloed op de manier waarop hij of zij ermee omgaat. Het aansprakelijkheidsrecht verplicht de benadeelde om de schade zo beperkt mogelijk te houden, voor zover dit redelijkerwijs van hem verlangd kan worden. Er wordt in geval van een predispositie echter niet snel ruimte gezien voor een aanname van een schending van de

schadebeperkingsplicht door het slachtoffer, deze heeft immers niet om deze situatie gevraagd en mag nog altijd eigen keuzes maken die in beginsel gerespecteerd dienen te worden.

Na een uitgebreide analyse van de rechtspraak en literatuur blijkt verder dat er verschillende handelswijzen zijn te onderscheiden per soort geval. Bij de overtreding van verkeers- en

veiligheidsnormen wordt er door de Hoge Raad bijvoorbeeld veel ruimer toegerekend gezien de aard van dergelijke normen. Ze zijn opgesteld om bepaalde gevaren of ongevallen te voorkomen en wanneer bij overtreding juist de bedoelde schade optreedt wordt dat de veroorzaker zwaar

aangerekend. Er wordt soepel omgegaan met het causaliteitsvraagstuk waardoor ook gevolgen die ver buiten de lijn der verwachtingen optreden door een predispositie van de benadeelde aan de veroorzaker kunnen worden toegerekend. Ook bij de werkgeversaansprakelijkheid zien we dat daar soepel met het causaliteitsvraagstuk wordt omgegaan. De werkgever heeft op grond van de wet een bijzondere zorgplicht die in de rechtspraak zeer streng wordt uitgelegd. Indien deze plicht is

geschonden en er schade is ontstaan, dan wordt het causale verband in beginsel aangenomen. Ook schade die ver buiten de lijn der verwachtingen ligt door een persoonlijke predispositie van de werknemer wordt dan dus aan de werkgever toegerekend.

Ten slotte heb ik nog de categorie huis- tuin- en keukenongelukjes onderscheiden. Gevallen waarin zich uitzonderlijke gevolgen voordoen door een persoonlijke predispositie hebben namelijk soms veel weg van een ongelukkige samenloop van omstandigheden. Toch lijken de rechtspraak en literatuur ze op dit moment nog ver uit elkaar te houden, iets waar naar mijn mening nog geen goede verklaring voor is gegeven. Dit is dan ook waar wat mij betreft de ruimte ligt om het leerstuk verder af te bakenen. Ik sluit dan ook af met een aanbeveling voor partijen aan beide kanten om hun kansen te vergroten, maar vooral om opheldering te verzoeken.

(4)
(5)

INHOUDSOPGAVE

Hoofdstuk 1 - Inleiding 8

1.1 Het hebben van een eierschedel 8

1.2 Introductie van het leerstuk 9

1.3 Onderzoeksvraag en opzet 9

Hoofdstuk 2 - De huidige stand van zaken 10

2.1 Aansprakelijkheid en causaliteit 10

2.2 Predispositie, pre-existentie en eigen schuld 11

2.3 De vormgeving van het leerstuk in de rechtspraak 12

Hoofdstuk 3 - Pre-existentiële factoren 13

3.1 Al bestaande klachten 13

3.2 Hoofdbrekens 13

3.3 Conclusie 15

Hoofdstuk 4 - Het samenspel tussen predispositie en eigen schuld 15

4.1 De schadebeperkingsplicht 15

4.2 Terughoudendheid 16

4.3 Operaties 17

4.4 Herstel voor vergoeding 19

4.5 Conclusie 20

Hoofdstuk 5 - Verkeers- en veiligheidsnormen 20

5.1 Ruime causale toerekening 20

5.2 Veiligheid gaat voor 22

5.3 Conclusie 23 Hoofdstuk 6 - Werkgeversaansprakelijkheid 23 6.1 Lichamelijke klachten 23 6.2 Een burn-out 25 6.3 Undercover in Nederland 27 6.4 Conclusie 28

Hoofdstuk 7 - Ongelukkige samenloop van omstandigheden 28

7.1 Huis-, tuin- en keukenongelukjes 28

7.2 Een vage grens 29

(6)

Hoofdstuk 8 - Een laatste vangnet voor de veroorzaker 30

8.1 Twee fasen 30

8.2 De rechter als waarzegger 30

Hoofdstuk 9 - Conclusie en persoonlijke visie 31

9.1 Het leerstuk 31

9.2 De schadebeperkingsplicht 32

9.3 Onderscheid per soort geval 32

9.4 Berekenen schadevergoeding 33

9.5 Antwoord op de onderzoeksvraag 34

9.6 Een blik op de toekomst 35

(7)
(8)

HOOFDSTUK 1- INLEIDING 1.1 Het hebben van een eierschedel

In 1939 gooide een man tijdens een huiselijke ruzie een pantoffel naar het hoofd van zijn vrouw. Het onverwachte en trieste gevolg hiervan was dat de vrouw een paar uur later in het ziekenhuis overleed. Achteraf bleek dat zij een uitzonderlijk breekbaar schedel had, ook wel een

‘eierschaalschedel’ genoemd. De man werd vervolgd voor mishandeling de dood ten gevolge hebbende, maar de rechter moest zich buigen over het vraagstuk van de causaliteit in dit geval. De man had immers naar miljoenen andere mensen een pantoffel kunnen gooien zonder dergelijke drastische gevolgen. De Rechtbank Amsterdam zag dan ook geen causaal verband aangezien de 1 man de gevolgen nooit had kunnen voorzien. ‘‘Een worp (met die pantoffel) is onder de ten laste gelegde omstandigheden, niet geschikt en voorbestemd om de dood te veroorzaken, de dood was geen voorzienbaar gevolg’’. Het hof ging hier niet in mee en vond dat er rekening gehouden moest 2 worden met alle omstandigheden van het geval, dus ook met de omstandigheid dat de vrouw een uitzonderlijk breekbaar schedel had. Er was volgens het hof dan ook sprake van causaal verband, de zeldzame afwijking van het slachtoffer stond er niet aan in de weg dat algemeen te voorzien is dat bepaald gedrag tot zwaar lichamelijk letsel kan leiden. In een later arrest van de Hoge Raad met 3 een soortgelijke situatie, volgde een vergelijkbaar oordeel. Twee brommer rijders komen met een lage snelheid met elkaar in botsing, maar toch overlijdt een van de bestuurders ten gevolge van de val. Bij de lijkschouwing blijkt hij een abnormaal dunne schedel te hebben, maar ondanks dat wordt verdachte veroordeeld. De dood van het slachtoffer moest in het algemeen als een voorzienbaar gevolg van een aanrijding worden gezien en het feit dat de gevolgen mede waren veroorzaakt door de abnormaal dunne schedel deed daar niet aan af. De Hoge Raad bleef deze ingeslagen weg 4 vervolgen en oordeelde telkens dat een lichamelijke dispositie van het slachtoffer aan redelijke toerekening van de gevolgen bij het slachtoffer niet in de weg hoefde te staan. 5

Hoewel dit allemaal strafrechtelijke zaken zijn, is de problematiek sprekend en voor mij aanleiding geweest om ook in het civiele recht te bekijken hoe hiermee om wordt gegaan. Het toerekenen van uitzonderlijke gevolgen is iets wat ook voor het rechtsgevoel gelijk vragen oproept. Natuurlijk is het de dader of veroorzaker die iets verwijtbaars heeft gedaan en daar ook voor op moet draaien, maar kan dat grenzeloos? Het gooien van een pantoffel naar iemands hoofd is niet iets wat goed te praten valt, maar het veroordelen wegens mishandeling de dood ten gevolge hebbende lijkt wel een hele zware straf voor een ogenschijnlijk vrij onschuldige handeling. Ook is deze strafrechtelijke aanpak

Februari, Volkskrant 2006.

1

Rechtbank Amsterdam 30 maart 1939 (Pantoffel-eierschedel).

2

Hof Amsterdam 14 juni 1939, ECLI:NL:GHAMS:1939:79 (Pantoffel-eierschedel).

3

HR 27 november 1962, ECLI:NL:HR:1962:2 (Binckhorstlaan).

4

HR 12 september 1978, ECLI:NL:PHR:1978:AC2616 (Lethale longembolie). HR 12 november 1985, ECLI:NL:PHR:

5

1985:AC2712 (Hevige emoties). HR 20 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT8303 (Vergroot hart). HR 14 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2959 (Nekklem).

(9)

van belang om te nemen als uitgangspunt omdat de weg die de Hoge Raad daar heeft ingeslagen zeker van invloed is geweest in de privaatrechtelijke praktijk. De civiele jurisprudentie is weliswaar wat later op gang gekomen, maar we zullen zien dat deze grotendeels dezelfde koers volgt. 6

1.2 Introductie van het leerstuk

Vatbaarheid, aangeboren geschiktheid, aanleg voor iets, een ziekte bevorderende omstandigheid en de neiging tot het ontwikkelen van bepaalde aandoeningen. Allemaal definities van het woord predispositie. Binnen het recht wordt er van predispositie gesproken wanneer een slachtoffer al 7 voor het voorval een bepaalde kwetsbaarheid of aanleg heeft die hem bovengemiddeld vatbaar maakt voor het optreden van bepaalde klachten of schade. Het slachtoffer is dan voor het ongeval 8 al vatbaar voor het optreden van bijzondere lichamelijke of geestelijke klachten. Binnen de

medische termen wordt een predispositie vaak aangemerkt als een erfelijke aanleg of

voorbeschiktheid voor het krijgen van een aandoening of ziekte die meestal samenhangt met een defect in een gen. Belangrijk is dus dat de lichamelijke gesteldheid of persoonlijkheidsstructuur 9 voor het ongeval nog niet dergelijke klachten en beperkingen heeft veroorzaakt, maar wel invloed heeft gehad op de uiteindelijke omvang van de schade na het ongeval. Ook deze klachten die zijn terug te voeren op de bijzondere fysieke of psychische kwetsbaarheid van de benadeelde als gevolg van het ongeval moeten de veroorzaker worden toegerekend op grond van artikel 6:98 BW. In het letselschade recht geldt namelijk het adagium ‘you have to take the fictim as you find him’. Men moet het letselschade slachtoffer dus nemen zoals hij of zij is, zelfs indien er sprake is van een predispositie. 10

1.3 Onderzoeksvraag en opzet

Nu het uitgangspunt duidelijk is, ‘The wrongdoer must take his victim as he finds him’, blijft de vraag of dit grenzeloos kan worden toegepast of dat er wel degelijk limieten aan worden gesteld. Ik zal dan ook in deze scriptie een antwoord zoeken op de volgende onderzoeksvraag:

Wat zijn de juridische grenzen aan het toerekenen van een predispositie van het slachtoffer aan de schade-veroorzaker?

Om het antwoord op deze vraag te vinden zal ik beginnen met de huidige stand van zaken te schetsen. Ik zal eerst kijken waar het probleem precies zit en daarbij kort de leerstukken van aansprakelijkheid en causaliteit bespreken. Vervolgens zal ik het meeste aandacht besteden aan een analyse van de rechtspraak. Omdat de behandeling daar enigszins uiteenloopt per soorten gevallen zal ik deze ook uitzonderlijk per hoofdstuk behandelen. Daarbij zal ik ook gelijk betrekken wat de

Machielse 2014.

6

‘’Predispositie’’, Nederlandse Encyclopedie, encyclo.nl.

7

Van den Dungen, BB 2016/33, p.1.

8

Van der Ploeg 2017.

9

Akkermans, TVP 2003/4, p. 94.

(10)

opvattingen en kritiekpunten vanuit de praktijk zijn op deze benaderingen van het leerstuk. Daarna zal ik bespreken op welke manier er toch aan de schade veroorzaker tegemoet wordt gekomen en afsluiten zal ik met mijn eigen visie en een conclusie met antwoord op de onderzoeksvraag.

HOOFDSTUK 2 - DE HUIDIGE STAND VAN ZAKEN 2.1 Aansprakelijkheid en causaliteit

Het aansprakelijkheidsrecht is er om een balans te vinden tussen twee tegengestelde gezichtspunten. Aan de ene kant zou de benadeelde de schade voor eigen rekening moeten nemen en aan de andere kant moet de dader deze dragen. Het aansprakelijkheidsrecht is gericht op het bepalen in welke 11 gevallen de schade moet worden verplaatst van het slachtoffer naar degene die de schade heeft berokkend of die daarvoor verantwoordelijk is en dus op het herstellen van de schade of dreigende schade te voorkomen. Er bestaan verschillende soorten aansprakelijkheid waarvan de 12

aansprakelijkheid voor eigen onrechtmatig handelen de belangrijkste is. Tevens kan iemand aansprakelijk worden gesteld voor fouten van anderen of voor bepaalde zaken. De 13

aansprakelijkheid is dus niet altijd op dezelfde grond gebaseerd, maar kent wel telkens

overeenkomende vereisten. Ik zal voor nu als uitgangspunt nemen de aansprakelijkheid voor een eigen gedraging op grond van artikel 6:162 BW oftewel de onrechtmatige daad. Van groot belang voor de te bespreken problematiek is het causaliteitsvereiste waar altijd aan voldaan moet worden om iemand aansprakelijk te kunnen stellen. Dit vereiste van causaliteit kan weer in twee 14

deelvereisten worden onderscheiden. Ten eerste is voor de vestiging van aansprakelijkheid vereist dat condicio sine qua non-verband bestaat tussen de onrechtmatige daad en de schade. Indien de onrechtmatige gedraging niet had plaatsgevonden was ook de schade uitgebleven. Voor de 15 omvang van de aansprakelijk is vervolgens bepalend of de schade als gevolg van de onrechtmatige daad ook redelijkerwijs aan de dader moet worden toegerekend (artikel 6:98 BW). 16

Om te bepalen welke schade feitelijk door iemands onrechtmatige daad is veroorzaakt, maken we dus gebruik van het condicio sine qua non-criterium, ook wel de ‘wegdenkoefening’ genoemd. De 17 schade die zonder de bewuste onrechtmatige gedraging niet zou zijn ontstaan, dient door de

veroorzaker hiervan in beginsel volledig te worden vergoed. Hoewel het criterium in beginsel een

Asser, Hartkamp & Sieburgh 2011. nr 18 e.v..

11

Spier e.a. 2012, p.7.

12

Spier e.a. 2012, p.5.

13

Asser, Hartkamp & Sieburgh 2013, nr. 86 e.v..

14

Boonekamp, in: GS Schadevergoeding, aant. 2.

15

Boonekamp, in: GS Schadevergoeding, aant. 4 e.v..

16

Kortmann 2007, p. 153.

(11)

goed aanknopingspunt biedt om het oorzakelijke verband tussen een gebeurtenis en bepaalde schade vast te stellen, heeft het ook tekortkomingen. De toets is van technische, min of meer wiskunde aard en kan daarom niet zelfstandig bepalend zijn voor het uiteindelijke juridische oordeel omtrent de aansprakelijkheid. Daarom is in artikel 6:98 de toerekening naar redelijkheid neergelegd. 18 19 Deze laatste nuancering is ook van groot belang voor de problematiek die ik behandel. Als slechts het condicio sine qua non-vereise toegepast zou worden om causaliteit en daarmee

aansprakelijkheid aan te nemen zou er weinig tot geen ruimte zijn om een eventuele predispositie mee te laten wegen. Dat zou inhouden dat zelfs de meest uitzonderlijke omstandigheden en

bijzondere eigenschappen de toerekening aan de veroorzaker niet anders zouden maken zo lang dat de schade niet zou zijn ingetreden als de gedraging van de veroorzaker, hoe klein aandeel deze ook in het geheel had, er niet zou zijn geweest. Er kan een ellenlange causale keten zijn die de eerste gedraging van de veroorzaker zo goed als onbelangrijk maakt, maar zonder die eerste gedraging was de hele kettingreactie niet in gang gezet en daarom blijft dus ten aanzien van alle schade

voldaan aan het condicio sine qua non-vereiste. Het is dan ook interessant om te zien welke toets de rechters hanteren; voor de reikwijdte van aansprakelijkheid in geval van predispositie. Mocht het condicio sine qua non-vereiste als uitgangspunt genomen worden dan zal er ook in geval er een predispositie meespeelt ruim aan de veroorzaker worden toegerekend. De gedraging van de veroorzaker is dan een schakel in de keten en ondanks vele andere gebeurtenissen of

omstandigheden die bij hebben gedragen aan de uiteindelijke schade, is er voldaan aan het condicio sine qua non-vereiste en kan de veroorzaker dus voor de gehele schade aansprakelijk worden

gesteld. Indien er juist veel waarde wordt gehecht aan de redelijke toerekening is er meer ruimte om rekening te houden met persoonlijke predisposities. De rechter kan beoordelen hoe klein het aandeel van de veroorzaker was en of er zich andere omstandigheden hebben voorgedaan die invloed

hadden op de schadeomvang. Er lijkt voor de rechter meer mogelijkheid te zijn om te overwegen dat volledige aansprakelijkheid niet redelijk is gezien er andere factoren van grote invloed zijn geweest. Of dit ook daadwerkelijk gebeurt zal later duidelijk worden na een analyse van de rechtspraak, maar bij de redelijke toerekening lijkt er in ieder geval meer ruimte te liggen dan bij een strikte toepassing van het condicio sine qua non-vereiste.

2.2 Predispositie, pre-existentie en eigen schuld

Binnen het recht wordt er dus van een predispositie gesproken wanneer een slachtoffer al vóór het voorval een bepaalde kwetsbaarheid of aanleg heeft die hem bovengemiddeld vatbaar maakt voor het optreden van bepaalde klachten of schade. Niet te verwarren met een predispositie is het 20 aanwezig zijn van pre-existentiële factoren. Hiervan wordt gesproken indien klachten die vóór het voorval al aanwezig waren, er nadien nog steeds zijn. De klachten zijn dan dus niet veroorzaakt door het ongeval maar bestonden al en uiten zich na het ongeval nog steeds. Wel kan het zo zijn dat

Klaassen & Kortmann 2012, p. 1-3.

18

Verheij 2005.

19

Van den Dungen, BB 2016/33 p. 1.

(12)

de schade na het ongeval ernstiger is geworden, ook dan spreken we van pre-existentie. Vooral in 21 deze laatste categorie is het nog wel eens lastig om te bepalen welke schade door wie gedragen moet worden. Hier zal ik nader op ingaan in paragraaf 3.2.

Ook nauw samenhangend met het leerstuk van predispositie is het leerstuk van eigen schuld. Op grond van artikel 6:101 BW wordt de vergoedingsplicht verminderd met de schade die gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde zelf kan worden toegerekend. In dit artikel kan dan ook een schadebeperkingsplicht worden gelezen die inhoudt dat het slachtoffer de verplichting heeft om de schade zo beperkt mogelijk te houden. Doet de benadeelde dit niet dan kan het deel van de 22 schade wat door hem voorkomen had kunnen worden voor zijn rekening blijven op grond van eigen schuld. Gezien we als uitgangspunt nemen dat de schade veroorzaker het slachtoffer moet nemen zoals hij is rijst de vraag hoe dit zich verhoudt tot de eventuele eigen schuld van het slachtoffer. Zoals we later nog zullen zien kan er namelijk op het uitgangspunt een uitzondering worden

gemaakt onder bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld wanneer de benadeelde zich onvoldoende inspant om een bijdrage te leveren aan het herstelproces. In dat geval zou kunnen worden gesteld dat er ook sprake is van eigen schuld van het slachtoffer aan de schade. Lastig is waar de grens ligt, slachtoffer heeft er immers zelf ook niet om gevraagd om in deze situatie terecht te komen en mag uiteraard nog altijd voor zichzelf beslissen hoe te handelen en te reageren. Ook deze lastige scheidslijn en hoe hiermee om wordt gegaan zal ik later nog bespreken (zie hoofdstuk 4). 2.3 De vormgeving van het leerstuk in de rechtspraak

Het in 1975 gewezen aangereden hartpatiënt-arrest is een van de eerste civiele arresten waarin de Hoge Raad oordeelt over dit leerstuk. De bestuurder van een tractor verleent geen voorrang aan een bromfietser en deze komt ten val. Het slachtoffer overlijdt vervolgens aan hartfalen. Uit onderzoek blijkt dat hij aan de hartafwijking coronaire trombose leed wat bloedproppen veroorzaakt in de hartkransslagader. Hoewel het gevolg van deze aanrijding dus niet in de normale lijn van

verwachtingen lag, oordeelde de Hoge Raad toch dat de predispositie het causale verband tussen het ongeval en de schade niet verbreekt. ‘’De dader die een verkeersfout maakt is in beginsel

aansprakelijk voor het dodelijke gevolg, ook al valt de wijze waarop in een bepaald geval het overlijden van het slachtoffer is ingetreden aan te merken als zelden voorkomend, of als liggend buiten de lijn van de normale verwachtingen.’’ 23

Tien jaar later volgt een ander bekend arrest van de Hoge Raad over de predispositie van een letselschadeslachtoffer. Tijdens een jaarlijkse carnavalsoptocht op Aruba slaat een politieagent onrechtmatig met een wapenstok op het hoofd van het slachtoffer. Het slachtoffer loopt hierdoor fysieke en psychische klachten op zoals hoofdpijn en geheugenverlies. Ook blijft hij herhaaldelijk om schadevergoeding vragen, iets wat ook wel renteneurose wordt genoemd. Dit blijkt het gevolg te

Lent, van, 2015.

21

Parl. Gesch Boek 6, p. 351. Asser, Hartkamp & Sieburgh 2013. Spier 1992.

22

HR 21 maart 1975, ECLI:NL:PHR:1975:AC5560 (Aangereden hartpatiënt-arrest).

(13)

zijn van een bijzondere persoonlijkheidsstructuur van het slachtoffer die ervoor zorgt dat hij een neurotische drang heeft naar het vorderen van schadevergoeding. De Hoge Raad oordeelt echter dat ook een renteneurose toegerekend kan worden aan de onrechtmatige daad en overweegt daartoe het volgende: ‘’Bij een onrechtmatige daad die bestaat uit het toebrengen van letsel zullen de gevolgen van een door de persoonlijke predispositie van het slachtoffer bepaalde reactie op die daad in het algemeen als een gevolg van de onrechtmatige daad aan de dader moeten worden toegerekend, ook al houdt die reactie mede verband met de neurotische behoefte van het slachtoffer een vergoeding te verkrijgen en ook al zijn die gevolgen daardoor ernstiger en langer van duur dan in de normale lijn der verwachtingen ligt. Dit zou slechts anders zijn onder bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld indien het slachtoffer zou hebben nagelaten van zijn kant alles in het werk te stellen wat

redelijkerwijs - mede in aanmerking genomen zijn persoonlijkheidsstructuur - van hem kan worden verlangd om tot het herstelproces bij te dragen.’’ 24

Het uitgangspunt lijkt dus duidelijk, men moet het slachtoffer nemen zoals hij is, ook indien er sprake is van een predispositie en gevolgen die niet in de lijn der verwachtingen liggen. Wel geeft 25 de Hoge Raad hier dus aan dat er zich omstandigheden kunnen voordoen die ertoe leiden dat uitzonderlijke gevolgen niet kunnen worden toegerekend aan de dader; deze liggen voornamelijk in de sfeer van de eigen schuld.

HOOFDSTUK 3 - PRE-EXISTENTIELE FACTOREN 3.1 Al bestaande klachten

Van pre-existentiële klachten wordt gesproken indien klachten die voor het voorval al aanwezig waren, er nadien nog steeds zijn. De klachten zijn dan dus niet veroorzaakt door het ongeval maar bestonden al en uiten zich na het ongeval nog steeds. Bij het beoordelen van de aansprakelijkheid zitten doet zich dan een causaliteitsprobleem voor. Er is dan geen oorzakelijk verband tussen de klachten van het slachtoffer en het ongeval. Bij pre-existentiële factoren bestaan de klachten als het ongeval wordt weggedacht immers nog steeds en kan er dus geen causaal verband tussen het ongeval en die schade worden aangenomen. De aansprakelijke partij is dan ook in beginsel niet verplicht om schade als gevolg van pre-existentie te vergoeden. 26

3.2 Hoofdbrekens

HR 8 februari 1985, ECLI:NL:PHR:1985:AG4961 (Renteneurose-arrest).

24

Akkermans, TVP 2003/4, p. 94.

25

Rechtbank Midden-Nederland 7 september 2016, ECLI:NL:RBMNE:2016:5344 (Whiplash).

(14)

Er wordt ook van pre-existentie gesproken indien klachten die al bestonden, na het ongeval ernstiger zijn geworden. Vooral in deze categorie is het nog wel eens lastig om te bepalen welke 27 schade door wie gedragen moet worden. De situatie met ongeval dient te worden vergeleken met de hypothetische situatie zonder het ongeval, om vervolgens op basis van het verschil de schade te kunnen begroten. Het uitgangspunt is namelijk dat het slachtoffer zo veel mogelijk in de 28

(financiele) positie te brengen waarin hij zonder het ongeval zou hebben verkeerd. Uiteraard kan 29 dit ontzettend lastig te bepalen zijn. Indien iemand voor het ongeval altijd al rugklachten had en nu na het ongeval nog net wat meer, lijkt het bijna onmogelijk om dit verschil in geld uit te drukken. Verder is het lastig om dergelijke klachten ook daadwerkelijk medisch vast te stellen. Een arts zal misschien kunnen zien dat iemands rug niet optimaal functioneert, maar de mate van pijn of klachten blijft subjectief. In de rechtspraak is wel aangenomen dat ook wanneer een medische aantoonbare verklaring voor klachten ontbreekt, dit niet betekent dat deze in juridische zin niet aan de aansprakelijke gebeurtenis kunnen worden toegerekend. Als de realiteit van klachten is 30

aangenomen volgt de vraag naar het causale verband tussen de klachten en de schadeveroorzakende gebeurtenis. Wanneer uit medische informatie blijkt dat de gezondheidsklachten vóór het ongeval niet bestonden, de klachten door het ongeval veroorzaakt kunnen worden en een alternatieve verklaring voor de klachten ontbreekt, dan zal het bewijs van het condicio sine qua non-verband in de regel zijn geleverd. 31

Er zal dus moeten worden vastgesteld of en in welke mate de klachten al bestonden voor het ongeval en of deze zijn verergerd door de gebeurtenis. Als dit niet kan worden aangetoond is er immers niet voldaan aan de ondergrens die het condicio sine qua non-vereiste stelt. Ter

beantwoording van de vraag hoe het dit concrete slachtoffer zonder ongeval zou zijn vergaan, zal voorlichting door een medische deskundige in de regel onmisbaar zijn. Een deskundige kan echter weer geen juridisch oordeel vellen over de situatie. De medicus dient een zo gedetailleerd mogelijke beschrijving aan te leveren van de te verwachten gezondheidstoestand van de benadeelde, het ongeval weggedacht. Deze bevindingen zijn dan de bouwstenen voor het door de jurist te vellen oordeel. Indien aannemelijk is dat het slachtoffer bij het wegdenken van het ongeval ook dezelfde 32 medische klachten zou hebben gehad dan heeft dat via de vergelijking met de situatie na het

ongeval uiteindelijk een verminderend effect op de omvang van de totale schade. Zoals de Hoge 33 Raad overwoog: ‘’De verplichting tot vergoeding van door een ongeval veroorzaakte schade gaat

Van Lent 2015.

27

HR 15 mei 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2654 (Vehof-Vasters/Helvetia).

28

Lindenbergh, WPNR 2010, 6867.

29

HR 13 februari 2015, ECLI:NL:HR:2915:308 (Medische aantoonbare verklaring).

30

Boer & van der Roest, TVP 2018, nr. 2.

31

Kolder, TVP 2015, nr. 2.

32

Akkermans, TVP 2003/4, p. 93-104.

(15)

niet zover dat degene die voor die schade aansprakelijk is, de gelaedeerde ook moet behoeden voor schade die zonder dat ongeval voor diens eigen risico zou komen.’’ 34

3.3 Conclusie

Klachten die voor het voorval al aanwezig waren en er achteraf nog steeds zijn worden pre-existentiële klachten genoemd. Het gaat dan niet om het hebben van een bepaalde aanleg voor het ontwikkelen van klachten zoals bij een predispositie, maar om reeds daadwerkelijk bestaande klachten. In beginsel bestaat er voor dergelijke schade dan geen aansprakelijkheid van de laedens aangezien het causale verband tussen de gebeurtenis en de schade ontbreekt. Als het ongeval wordt weggedacht bestaan de klachten immers nog steeds. Deze schade zal dus voor het eigen risico van het slachtoffer blijven. Lastiger wordt het wanneer de klachten al bestonden, maar verergerd zijn door de schadeveroorzakende gebeurtenis. Met behulp van een medisch deskundige kan de hypothetische situatie zonder ongeval in kaart worden gebracht op basis waarvan de rechter een verdeling van de schade kan vaststellen.

HOOFDSTUK 4 - HET SAMENSPEL TUSSEN PREDISPOSITIE EN EIGEN SCHULD 4.1 De schadebeperkingsplicht

Het aansprakelijkheidsrecht verplicht de benadeelde om binnen redelijke grenzen maatregelen te nemen ter voorkoming of beperking van zijn schade. Deze schadebeperkingsplicht kan worden afgeleid uit het leerstuk van eigen schuld dat is neergelegd in artikel 6:101 BW. Het houdt in dat 35 het slachtoffer de verplichting heeft om de schade zo beperkt mogelijk te houden, voor zover dit redelijkerwijs van hem verlangd mag worden. Voldoet een benadeelde niet aan deze plicht dan kan het deel van de schade dat voorkomen had kunnen worden voor rekening van de benadeelde blijven op grond van eigen schuld. In de rechtspraak is wel eens aangegeven dat van een

schadebeperkingsplicht geen sprake is. Niemand is verplicht om de schade die hij lijdt te beperken. Echter kan het achterwege laten van maatregelen die eenvoudig de schade hadden kunnen beperken wel tegengeworpen worden aan de benadeelde. Die schade die te vermijden was kan dan niet of niet volledig op de aansprakelijke partij kunnen worden verhaald. Hoewel het dus in feite geen echte 36 plicht is, wordt deze wel zo aangemerkt omdat het niet nemen van schadebeperkende maatregelen wel degelijk gevolgen heeft.

Om een schending van de schadebeperkingsplicht aan te nemen zijn er twee voorwaarden waar het gedrag van de benadeelde aan moet voldoen. Ten eerste moet er een causaal verband zijn tussen de gedraging van de benadeelde en de verzwaring van de schadelijke gevolgen. De schade zou zonder

HR 2 februari 1990, ECLI:NL:PHR:1990:AB7897 (Vermaat/Staat).

34

Parl. Gesch Boek 6, p. 351. Asser, Hartkamp & Sieburgh 2013. Spier 1992.

35

Rechtbank Rotterdam 8 september 2010, ECLI:NL:RBROT:BN9171 (ACE).

(16)

de gedraging van de benadeelde lager moeten zijn uitgevallen dan nu in de werkelijkheid geschiedt. Ten tweede moet deze eigen bijdrage aan de schade aan de benadeelde kunnen worden toegerekend. Dat hij de schade had kunnen voorkomen is niet voldoende, vereist is dat hij ook daadwerkelijk anders had moeten handelen. In het kader van aansprakelijkheid voor schade in combinatie met 37 predispositie is het leerstuk van eigen schuld en in het verlengde daarvan de schadebeperkingsplicht ook van groot belang. Het wordt problematisch indien de benadeelde niets of te weinig doet om de gevolgen van het ongeval in combinatie met de al bestaande predispositie te beperken. Uit de rechtspraak is gebleken dat de rechter gebruikt maakt van de volgende maatstaf: ‘‘Het niet nemen van schadebeperkende maatregelen is alleen dan aan de gelaedeerde toe te rekenen, indien op grond van de omstandigheden van het geval moet worden geoordeeld dat het nemen van zodanige

maatregelen in redelijkheid van hem had kunnen worden gevergd.’’ De grenzen van de 38 schadebeperkingsplicht worden dus bepaald door de redelijkheid. 39

4.2 Terughoudendheid

Er wordt echter niet snel ruimte gezien voor een aanname van een schending van de

schadebeperkingsplicht door het slachtoffer. Het hof overwoog in 1984 als volgt; ‘’daargelaten dat niet is gebleken dat de gelaedeerde door enig medicus met zoveel woorden is geadviseerd zich onder behandeling te stellen, zou wanneer dat advies hem wel gegeven zou zijn hem van het daaraan geen gevolg geven geen verwijt kunnen worden gemaakt.’’ Het ging hier volgens het hof om een man van beperkte ontwikkeling die geen behoorlijk inzicht in de aard van zijn ziekte had en voor wie het dan ook niet vanzelfsprekend was zich bij bepaalde psychische klachten onder

behandeling te stellen. Ook was relevant dat er geen reden was om te veronderstellen dat een behandeling geholpen zou kunnen hebben. Uit alles blijkt dus de ruime toerekening aan de kant van de laedens. Degene die een onrechtmatige daad begaat die bestaat uit het veroorzaken van letsel is in beginsel aansprakelijk voor alle schade ook al ligt deze buiten de normale lijn der verwachtingen. In dergelijke gevallen wordt ten aanzien van de schadebeperkingsplicht grote voorzichtigheid betracht. 40

Ook al bij het eerder besproken Rente-neurose arrest kwam duidelijk naar voren dat de Hoge Raad niet zomaar meegaat in de stelling dat het slachtoffer zelf actie had kunnen ondernemen om de schade te beperken en dat bij het nalaten daarvan eigen schuld is aan zijn kant. Ook daar werd niet aangenomen dat het slachtoffer eigen schuld had aan de schade nu het beperken daarvan mede door

Keirse 2003.

37

HR 5 oktober 1979, ECLI:NL:PHR:1979:AB7340 (Drankvoorraad), HR 11 maart 1937, ECLI:NL:PHR:

38

1937:AG1891 (Holdisco), HR 18 april 1986, ECLI:NL:PHR:1986:AC9304 (ENCI/Lindelauf), HR 29 mei 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2657 (Schadebeperkende maatregelen), HR 21 februari 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2286 (Wrongful birth).

Valk 2014.

39

Hof Amsterdam 1 juli 1984, VR 1985, 62 (Beperkte ontwikkeling).

(17)

zijn persoonlijkheidsstructuur niet redelijkerwijs van hem kon worden gevergd. Deze 41

terughoudendheid bleek ook later telkens in de rechtspraak terug te komen. In een later in het kader van de schending van verkeersnormen uitgebreider te bespreken arrest bevestigde de Hoge Raad dat er bij de beoordeling van eigen schuld altijd rekening moet worden gehouden met bijzondere

persoonlijkheidsstructuren en privé moeilijkheden ondanks dat deze juist de reden zijn dat slachtoffer zich niet of niet volledig laat behandelen. Er wordt niet snel aangenomen dat een slachtoffer zich onvoldoende inspant om een bijdrage te leveren aan het herstelproces. Naast het 42 feit dat er niet te gemakkelijk voorbij moet worden gegaan aan psychologische en psychiatrische klachten van het slachtoffer, moet er door de veroorzaker ook worden onderbouwd in hoeverre het niet ondergaan of vroegtijdig stopzetten van de behandeling een negatieve invloed heeft gehad op de schade. 43

Ook recenter werd de ontwikkelde maatstaf bevestigd. In 2016 werd een man verdacht van het medeplegen van het tot ontploffing brengen van een vuurwerkbom bij de voordeur van een huis. Hierdoor was sprake van een gevaar voor de woning en van een bedreiging gericht tegen de bewoners van die woning. De slachtoffers voegden zich als benadeelde partij in het proces en vorderden onder andere vergoeding van hun immateriële schade. De verdediging stelde echter dat de slachtoffers al voor het ongeval psychische klachten hadden en dat deze dus pre-existent waren. Ook zouden de slachtoffers niet tijdig hulp hebben gezocht of therapie hebben gevolgd waarmee ze niet hadden voldaan aan hun schadebeperkingsplicht. De rechtbank maakte nog eens duidelijk dat de veroorzaker het slachtoffer moet nemen zoals hij is en dus in beginsel aansprakelijk is voor alle schade die uit deze gebeurtenis voortvloeit. Dat de reactie van het slachtoffer werd teweeggebracht door een persoonlijke predispositie maakt dan ook niet uit tenzij er sprake was van bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld dat het slachtoffer heeft nagelaten alles in werk te stellen wat redelijkerwijs van hem kon worden verlangd in het kader van zijn herstelproces. De rechtbank was van mening dat van dergelijke omstandigheden hier niet was gebleken. 44

4.3 Operaties

Verder kan het zo zijn dat de schadebeperkingsplicht meebrengt dat het slachtoffer zich moet

onderwerpen aan een operatie of andere ingrijpende medische behandeling. Dergelijke gevallen zijn ook lastig te beoordelen aangezien er aan de behandeling hoge risico’s kunnen kleven, de kans van slagen lang niet altijd groot is en er misschien langdurige pijn of andere ongemakken aan verbonden zijn. Het begin van de rechtspraak op dit punt stelde nog strenge eisen aan het slachtoffer. In 1941 45 oordeelde de Rechtbank Dordrecht dat het slachtoffer de schadebeperkinsplicht had geschonden

HR 8 februari 1985, ECLI:NL:PHR:1985:AG4961 (Renteneurose-arrest).

41

HR 4 november 1988, ECLI:NL:PHR:1988:AB8920 (ABP/Stuyvenberg).

42

Rechtbank Limburg 1 april 2015, ECLI:NL:RBLIM:2015:3104 (Reaal).

43

Rechtbank Overijssel 23 november 2016, ECLI:NL:RBOVE:2018:4504 (Herstelproces).

44

Knol 1986, p. 87-88.

(18)

door een knie operatie te weigeren. Het risico bij deze operatie was volgens de rechtbank gelijk aan het risico dat eigen is aan elke operatie en in combinatie met het feit dat laedens zich bereid had verklaard de kosten van de operatie te betalen vond de rechtbank de weigering van het slachtoffer ongerechtvaardigd. 46

Later werd echter een andere weg ingeslagen; in 1965 werd het weigeren van een operatie wel gerechtvaardigd geacht. Het ging om een gelaedeerde die angstig was voor het operatief ingrijpen na alles wat zij na het ongeval al had doorstaan en deze angst werd als redelijk motief voor de weigering beschouwd. Aan persoonlijke overwegingen en omstandigheden werd steeds meer 47 waarde gehecht. De Rechtbank Groningen oordeelde dat de beslissing om zich wel of niet te laten opereren bij de geleadeerde ligt en dat deze beslissing dermate persoonlijke is dat deze

gerespecteerd dient te worden. De operatie kon door andere niet met het ongeval verband houdende afwijkingen grote risico’s met zich meebrengen en het ondergaan daarvan kon dan ook niet van hem worden gevergd. Een slachtoffer dat bang is voor mogelijke complicaties en pijn is dus vrij om 48 van behandeling af te zien. Ook het feit dat het slachtoffer al meerdere operaties heeft ondergaan 49 als gevolg van het ongeval was een omstandigheid die meebracht dat de schadebeperkingsplicht niet zo ver kon strekken dat benadeelde zich wederom aan een operatie zou moeten onderwerpen. 50 Verder kan ook de leeftijd van het slachtoffer nog van groot belang zijn. Het feit dat een

hoornvliestransplantatie een geweldige verbetering voor het gezichtsvermogen mee zou kunnen brengen betekende niet dat deze operatie van een 67-jarige man kon worden gevergd. 51

De rechter blijft later benadrukken dat de keuze een persoonlijke is die dan ook zoveel mogelijk gerespecteerd dient te worden. Zo overwoog het hof in 2006 het volgende: ‘’In aanmerking

genomen dat iedere operatieve ingreep een inbreuk op de lichamelijke integriteit van de betrokken persoon met zich brengt en aan iedere operatie in meer of mindere mate een risico is verbonden, moet aan de gelaedeerde een aanmerkelijke ruimte worden gelaten zonder verlies van recht op schadevergoeding de mogelijke consequenties van een dergelijke ingreep af te wegen tegen het voortduren van zijn/haar klachten.’’ 52

Dan zijn er ook nog de situaties waarbij een slachtoffer met letselschade een bepaalde religieuze overtuiging aanhangt en daardoor een andere opvatting heeft over de medische behandeling. Denk

Rechtbank Dordrecht 5 maart 1941, ECLI:NL:RBDOR:1941:6.

46

Rechtbank Amsterdam 25 mei 1965, VR 1968, 101 (De Leeuw/ Tempo).

47

Rechtbank Groningen 20 februari 1976, VR 1980, 4 (Oldenhuis/Slager).

48

Hof Arnhem 9 maart 1982, ECLI:NL:GHARN:1982:AC0779 (Ruijssenaars/ Van der Meulen).

49

Rechtbank Arnhem 22 juni 1978, VR 1978, 117 (H.C. van der H./G.H.J.).

50

Rechtbank Amsterdam 24 oktober 1984, VR 1986, 60 (Dreseler/Van Rijn).

51

Hof Arnhem 23 mei 2006, ECLI:NL:GHARN:2006:AY5110 (Ziekenhuis Rijnstate) en Hof Arnhem 19 december

52

(19)

bijvoorbeeld aan Jehova’s Getuigen die geen bloedtransfusie willen ondergaan. Indien geoordeeld wordt over de redelijkheid van het handelen van het slachtoffer zou dit in strijd kunnen zijn met de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging zoals neergelegd in artikel 6 van de Grondwet. Zou de religieuze overtuiging gezien kunnen worden als een predispositie die voor rekening komt van de schade veroorzaker? Moet de dader zijn slachtoffer nemen zoals hij is en dus ook met religieuze opvattingen over medische behandelingen? Hoewel er uit de zojuist besproken jurisprudentie blijkt dat veel aspecten worden geobjectiveerd, is er ook al eens ruimte geweest voor de subjectieve overwegingen van het slachtoffer. Het niet ondergaan van een operatie uit persoonlijke angst daarvoor werd in een hiervoor behandelde uitspraak niet als schending van de

schadebeperkingsplicht gezien. Het vraagstuk is in Nederland nog onbeantwoord gebleven in de 53 rechtspraak, Schreuder bepleit echter overtuigend waarom religieuze overtuigingen het best behandeld kunnen worden als een met een predispositie gelijk te stellen omstandigheid. 54 4.4 Herstel voor vergoeding

Door deze terughoudende benadering lijkt het erop dat de focus voornamelijk ligt op vergoeding, terwijl doorgaans wordt aangenomen dat er eerst gekeken wordt of herstel mogelijk is. Keirse vraagt zich naar mijn mening terecht af of de principiële regel dat herstel voorrang heeft op vergoeding niet ook in de rechtspraktijk zoveel mogelijk moet worden nageleefd. Het is niet de 55 bedoeling dat het slachtoffer de schade in stand houdt of zelfs groter laat worden om daarvoor meer schadevergoeding te ontvangen. Het centrale uitgangspunt van ons schadevergoedingsrecht is dat het slachtoffer zoveel mogelijk in de voor het ongeval bestaande toestand moet worden

teruggebracht. In eerste instantie zal de focus liggen op fysiek of geestelijk herstel, daarna op 56 bijvoorbeeld terugkeer op het werk en het oppakken van het dagelijkse sociaal leven. Voor zover dit niet mogelijk is zal dan een schadevergoeding vast kunnen worden gesteld om de overgebleven schade te compenseren. Door de terughoudendheid in het aannemen van eigen schuld en een 57 schending van de schadebeperkingsplicht wordt herstel niet altijd aangemoedigd. In veel gevallen zal (gedeeltelijk) herstel wel mogelijk zijn maar is er voor het slachtoffer een reden om van behandeling af te zien. Deze benadering lijkt dus het uitgangspunt dat herstel voorrang heeft op vergoeding enigszins te ondermijnen.

Daartegenover staat echter dat de terughoudendheid bij de toerekening aan de gelaedeerde wegens het achterwege laten van schadebeperkende maatregelen goed is te verdedigen. Het is immers door de onrechtmatige gedraging van de veroorzaker dat het slachtoffer komt te verkeren in een situatie die schadebeperking noodzakelijk maakt. De laedens is de hoofdpersoon in het civiele

Rechtbank Amsterdam 25 mei 1965, VR 1968, 101 (De Leeuw/ Tempo).

53

Schreuder 2014.

54

Keirse, TVP 2002, nr. 3.

55

HR 5 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BE9998 (Medische kunstfout).

56

Onbekend 2015.

(20)

aansprakelijkheidsrecht, de gelaedeerde veeleer lijdend voorwerp. Dit betekent dat aan het gedrag van de gelaedeerde geen al te hoge eisen mogen worden gesteld. ‘’Niet snel durft men aan iemand 58 die fysiek of geestelijk letsel lijdt, te verwijten dat hij zelf onvoldoende bijdraagt aan zijn

herstelproces. Het ervaringsfeit dat geen twee personen op dezelfde wijze reageren op vergelijkbare letselschade, de verwonding en de gevolgen ervan op dezelfde wijze verwerken of zich op dezelfde wijze inspannen voor herstel, speelt daarbij ongetwijfeld een belangrijke rol.’’ Ook uit de 59

besproken rechtspraak blijkt dat de keuze voor behandeling of schadebeperking een zeer

persoonlijke is die dan ook in beginsel gerespecteerd dient te worden. Het is dus goed te verdedigen dat de autonomie hier soms kan leiden tot een hogere vergoeding ook al is herstel nog mogelijk. 4.5 Conclusie

In artikel 6:101 BW over eigen schuld kan een schadebeperkingsplicht worden gelezen. Deze houdt in dat het slachtoffer de verplichting heeft om de schade zo beperkt mogelijk te houden, voor zover dit redelijkerwijs van hem verlangd mag worden. Degene die een onrechtmatige daad begaat die bestaat uit het veroorzaken van letsel is in beginsel aansprakelijk voor alle schade ook al ligt deze buiten de normale lijn der verwachtingen. Dat de reactie en schade van het slachtoffer wordt teweeggebracht door een persoonlijke predispositie maakt dan ook niet uit, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld dat het slachtoffer heeft nagelaten alles in werk te stellen wat redelijkerwijs van hem verlangd kan worden in het kader van zijn herstelproces. Bij de

weigering van medische ingrepen kan worden geconcludeerd dat de rechter slechts marginaal toetst. Er wordt telkens gekeken of de benadeelde in redelijkheid tot zijn afweging heeft kunnen komen. Zo ja, dan houdt de weigering geen schending van de schadebeperkingsplicht in. Verder wordt rekening gehouden met de risico’s van de behandeling, de kans van slagen, de vooruitzichten, de gezondheidstoestand, de medische geschiedenis en de leeftijd van het slachtoffer. De beslissing om zich wel of niet te laten opereren is zeer persoonlijk en ligt dan ook bij het slachtoffer en dient dus gerespecteerd te worden. De principiële regel dat herstel voorrang heeft op vergoeding lijkt door deze benadering niet altijd te worden nageleefd, maar dit is goed te verdedigen nu het slachtoffer alleen in deze situatie die schadebeperking noodzakelijk maakt terecht is gekomen door een onrechtmatige gedraging van de dader. Indien er sprake is van een predispositie kunnen dus ook gevolgen buiten de normale lijn der verwachtingen aan de schade veroorzaker worden toegerekend ook indien deze mede het gevolg zijn van een persoonlijke predispositie van het slachtoffer.

HOOFDSTUK 5 - VERKEERS- EN VEILIGHEIDSNORMEN 5.1 Ruime causale toerekening

Nieuwenhuis 1998, p. 161.

58

Keirse, TVP 2002, nr. 3.

(21)

In het kader van de toerekening wordt door de Hoge Raad onderscheid gemaakt tussen gevallen waarin verkeers- of veiligheidsnormen overtreden zijn en gevallen waarin de onrechtmatigheid in overtreding van andere normen bestaat. Bij de overtreding van verkeers- en veiligheidsnormen wordt veel ruimer toegerekend en dit is te verklaren door te kijken naar de aard van dergelijke normen. Over het algemeen zullen ze zijn opgesteld met het oog op het voorkomen van bepaalde ongevallen en indien overtreding juist tot die schade leidt die beoogd was te voorkomen wordt dat de veroorzaker zwaar aangerekend. Bij overtreding van dergelijke normen moet in het algemeen 60 met dood en letsel rekening gehouden worden, hoe dat in het concrete geval dan precies tot stand komt is van ondergeschikt belang. 61

Het al eerder genoemde Aangereden hartpatiënt-arrest is een van de eerste en bekendste arresten als het gaat om de overtreding van een verkeersnorm met verstrekkende gevolgen. Na een aanrijding tussen een bromfietser met een hartziekte en een tractor overlijdt de bromfietser door een hartaanval als gevolg van emotie na de aanrijding. Het hof rekent de dood niet aan de tractorbestuurder toe omdat ook iemand met coronaire trombose slechts zelden zal overlijden ten gevolge van een aanrijding zoals deze. De Hoge Raad is het hier echter niet mee eens en overweegt daartoe het volgende: ‘’Dat toch naar van algemene bekendheid is, aanrijdingen met dodelijke afloop herhaaldelijk voorkomen; dat een verkeersdeelnemer daarom rekening dient te houden met een dergelijke afloop, ook bij een aanrijding als de onderhavige ten gevolge van het niet voorrang geven door de berijder van een tractor aan de berijder van een bromfiets; dat daaruit voortvloeit dat de dader, die een dergelijke verkeersfout maakt, in beginsel aansprakelijk is voor het dodelijk gevolg, ook al valt de wijze, waarop in een bepaald geval het overlijden van het slachtoffer is ingetreden, aan te merken als zelden voorkomend, of als liggend buiten de lijn van de normale

verwachtingen.’’ 62

Een kop-staart-botsing in 1969 veroorzaakt nekletsel bij het slachtoffer wat na jarenlange klachten in arbeidsongeschiktheid resulteert. Deze schade wil het slachtoffer verhalen bij degene die schuld heeft aan de aanrijding, maar feitelijk wordt vastgesteld dat het uitblijven van herstel vooral het gevolg is van een persoonlijke predispositie van het slachtoffer in verband met zijn

persoonlijkheidsstructuur. Zowel de rechtbank als het hof hadden moeite met het causale verband en rekenden de gevolgen grotendeels toe aan het slachtoffer als zijnde eigen schuld. De Hoge Raad oordeelde echter dat het uitblijven van herstel niettemin als gevolg van de daad aan de dader moet worden toegerekend en greep terug naar eerdere overwegingen uit het Renteneurose-arrest. ‘’Het Hof heeft ten onrechte de persoonlijkheidsstructuur van het slachtoffer van de moeilijkheden in diens privé-leven aangemerkt als omstandigheden die aan het slachtoffer moeten worden

toegerekend en op die grond de vergoedingsplicht verminderd door de schade te verdelen over het slachtoffer en de dader. Voor zulk een verdeling is slechts plaats onder bijzondere omstandigheden,

Boonekamp, in: GS Schadevergoeding.

60

Drion 1987, p. 32.

61

HR 21 maart 1975, ECLI:NL:PHR:1975:AC5560 (Aangereden hartpatiënt-arrest).

(22)

bijvoorbeeld indien het slachtoffer van zijn kant zich - mede in aanmerking genomen zijn persoonlijkheidsstructuur en zijn privé moeilijkheden- onvoldoende inspant om een bijdrage te leveren aan het herstelproces.’’ 63

Ook later bleef de Hoge Raad deze zeer ruime toerekening aanhouden. Toen Sulmann met zijn auto stond te wachten voor een rood verkeerslicht werd hij van achteren aangereden door een bij

Winterthur verzekerde auto. Hoewel het eerst leek mee te vallen zakte Sulmann kort na het uitstappen in elkaar. Hij kreeg last van postwhiplashklachten en heeft jaren niet gewerkt ondanks dat er op papier geschikte functies voor hem bestonden. De Hoge Raad oordeelt dat er bij een onrechtmatige daad als deze, het schenden van een verkeersnorm, ook de daaruit voortvloeiende inkomensschade van het slachtoffer moet worden toegerekend aan de dader. Ook wanneer het slachtoffer als gevolg van het ongeval moeilijker werk kan vinden kan voor diens rekening en risico komen. 64

5.2 Veiligheid gaat voor

Korver ondergaat in het Juliana Ziekenhuis een kaakoperatie onder narcose. Na de operatie ligt hij in een speciale uitslaapkamer waar hij door het maken van een abrupte beweging uit bed is gevallen aangezien het bed niet was voorzien van opstaande randen of andere beveiliging. Hij houdt er een gebroken sleutelbeen en een blind rechteroog aan over. Het ziekenhuis betoogt dat een dergelijk ongeval zeer onwaarschijnlijk is en dat de gevolgen al helemaal niet te overzien waren. De Hoge Raad is echter duidelijk en benadrukt de ruime causale toerekening bij letselschade als gevolg van een overtreding van veiligheidsnormen: ‘’Het ziekenhuis is tekortgeschoten in het nemen van maatregelen in het belang van de veiligheid van de patiënt, en zij heeft derhalve een

veiligheidsnorm geschonden, hetgeen meebrengt dat ook letsel dat buiten de normale lijn van de verwachtingen ligt, aan de overtreder van die norm wordt toegerekend.’’ 65

De Heel/Korver is een van de bekendste arresten als het gaat om de overtreding van

veiligheidsnormen. Hoewel de Hoge Raad heel duidelijk maakt dat ook letsel wat buiten de normale lijn der verwachtingen ligt kan worden toegerekend, ging het daar niet om een predispositie van het slachtoffer. In een arrest over een bedrijfsongeval op Aruba oordeelde de Hoge Raad echter wel over het schenden van een veiligheidsnorm in combinatie met een predispositie van het slachtoffer. Werknemer Joe wordt geraakt door een stuk vallend ijzer en loopt hierbij letsel aan zijn knie op. Sindsdien heeft hij zoveel pijn en last van zijn knie dat hij zijn werk niet meer kan uitoefenen en lijdt hij inkomensschade. Hoewel vaststaat dat de werkgever tekort is geschoten in de naleving van zijn zorgplicht wijst het hof de vordering af omdat er geen causaal verband zou bestaan. De

klachten van Joe zijn van voornamelijk psychische oorsprong en door zijn persoonlijke

predispositie is zijn psychische reactie afwijkend en is zijn herstelproces verstoord. De Hoge Raad

HR 4 november 1988, ECLI:NL:PHR:1988:AB8920 (ABP/Stuyvenberg).

63

HR 11 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0895 (Winterthur).

64

HR 3 januari 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1611 (De Heel/ Korver).

(23)

is het hier niet mee eens en stelt dat het van groot belang is dat de werknemer lichamelijk letsel heeft opgelopen ten gevolge van een ongeval dat te wijten is aan de schending van zijn werkgever van een rechtsnorm welke ertoe strekt de werknemer tegen het gevaar van letsel te beschermen. Dat de schade van de werknemer niet in de normale lijn der verwachtingen ligt doet niets af aan de toerekening aan de werkgever. Het feit dat het medisch tekortschieten van de artsen in combinatie met de door diens persoonlijke predispositie bepaalde psychische reactie van de werknemer tot verstoring van het herstelproces heef geleid maakt dit niet anders. Door de aard van de geschonden norm wordt er dus ook hier zeer ruim aan de schadeveroorzaker toegerekend. 66

5.3 Conclusie

Uit de besproken rechtspraak blijkt dat er erg soepel wordt omgegaan met het causaliteitsvereiste in het geval er verkeers- of veiligheidsnormen zijn overtreden. Het condicio sine qua non-verband wordt doorgaans als minimum vereiste gezien en in het geval van letsel door schending van verkeers- of veiligheidsnormen is dit voor aansprakelijkheid vaak al voldoende. De ruime 67

toerekening is goed te verklaren als we kijken naar de aard van dergelijke normen. Ze zijn opgesteld om bepaalde gevaarlijkheden of ongevallen te voorkomen. De schade die door overtreding wordt geleden was juist hetgeen waartegen beoogd was te beschermen met de opgestelde normen en die schending wordt de veroorzaker dan ook zwaar aangerekend. Door deze soepele omgang met het causaliteitsvraagstuk kunnen ook gevolgen die ver buiten de lijn der verwachtingen optreden makkelijk aan de veroorzaker worden toegerekend. Dit geldt ook indien er sprake was van een persoonlijk predispositie die een grote rol speelt bij het optreden van de schade.

HOOFDSTUK 6 - WERKGEVERSAANSPRAKELIJKHEID 6.1 Lichamelijke klachten

Uit artikel 7:658 BW blijkt een bijzondere zorgplicht voor de werkgever voor de veiligheid van zijn werknemers die in de rechtspraak bijzonder streng wordt uitgelegd. Ook zit er een bijzonder 68 aansprakelijkheidsregime in het artikel wat de positie van de werknemer verder versterkt. 69 Wanneer vaststaat dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade heeft geleden, zal de werkgever moeten stellen en zo nodig bewijzen dat hij alle maatregelen heeft genomen en alle aanwijzingen heeft gegeven die redelijkerwijs nodig waren om de schade te voorkomen. Dit betekent uiteraard niet dat de werkgever moet garanderen dat de werknemer geen 70

HR 8 februari 1985, ECLI:NL:PHR:1985:AG4961 (Renteneurose-arrest).

66

Kolder, TVP 2015, nr. 2.

67

HR 17 december 2004, ECLI:NL:HR2004:AR3290 (Hertel/Van der Lugt).

68

Lindenbergh & Schneider, TAP 2009 3/3, p. 22-32.

69

HR 20 september 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2142 (Pollemans/Hoondert).

(24)

schade lijdt, maar de zorgplicht wordt ruim opgevat en er is dus niet snel aan voldaan. Door deze bijzondere benadering bij werkgeversaansprakelijkheid wordt er ook een andere invulling gegeven aan het predispositie leerstuk. Indien er schade is en er een norm is overtreden volgt in beginsel aansprakelijkheid, tenzij de werkgever kan aantonen dat er een andere oorzaak bestond. Meer specifiek kan de werkgever aantonen dat hij de schade ook indien hij de maatregelen wel had genomen, niet had kunnen voorkomen. 71

Dat dit erg lastig is voor de werkgever blijkt uit de rechtspraak. In 2009 raakte een werknemer gewond tijdens sloopwerkzaamheden. Bij het loshakken van een tegelrand sneed deze door de handschoen heen en raakte de linker middelvinger van de werknemer. Door een collega werd er een pleister op de vinger geplakt en de werknemers zijn verder gegaan met de sloopwerkzaamheden. Later is een infectie ontstaan en is hij ook meermalen aan de vinger geopereerd. Uiteindelijk

ontstaat er vanuit de wond aan de vinger een toenemend dystrofisch beeld en belandt de werknemer in een rolstoel. Zijn gehele zenuwstelsel is ontregeld wat hem ernstig invalide en bovendien

volledig arbeidsongeschikt maakt. De werkgever vindt dat er onvoldoende verband bestaat tussen het niet voldoen aan zijn zorgplicht en de uiteindelijke schade van de werknemer. Het ligt volgens hem niet in de normale lijn der verwachtingen dat een kleine snijwond aan een vinger tot volledige invaliditeit leidt. De rechter oordeelt echter dat bij aansprakelijkheid voor letsel de gevolgen van een persoonlijke predispositie van degene die het letsel heeft opgelopen in het algemeen als een gevolg daarvan aan de aansprakelijke partij moet worden toegerekend. Dat geldt ook als die

gevolgen daardoor ernstiger en langer van duur zijn dan in de normale lijn der verwachtingen ligt. 72 Een werkneemster van de Sociale verzekeringsbank stelt RSI te hebben opgelopen door haar werkzaamheden als dossier behandelaar. De bank vindt niet dat kan worden vastgesteld dat de klachten als gevolg van haar werkzaamheden zijn ontstaan. Er werd een beroep gedaan op het Nefalit-arrest waarin de proportionele aansprakelijkheid werd toegepast. Er kon daar niet worden 73 vastgesteld of de schade was veroorzaakt door de normschending van de werkgever of door

omstandigheden die voor risico van de benadeelde zelf komen. Het te vergoeden bedrag door de werkgever werd verminderd met de mate waarin de aan de werknemer toe te rekenen

omstandigheden tot diens schade hadden bijgedragen. In deze zaak gaan echter zowel het hof als de Hoge Raad niet mee met een dergelijke benadering. De door SVB ingeroepen medische en

persoonlijke predispositie van de werkneemster is geen alternatieve oorzaak van de schade die deels in de risicosfeer van de benadeelde ligt. Met dergelijke omstandigheden kan hooguit bij de

schadebegroting nog rekening gehouden worden. Hoewel het op het eerste gezicht misschien 74 tegenstrijdig lijkt dat de Hoge Raad hier dan weer niet meegaat met een proportionele benadering,

HR 10 december 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA3837 (Fransen/Pasteur ziekenhuis).

71

Hof ’s-Hertogenbosch 22 december 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:5328 (Bescherming handschoenen).

72

HR 31 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU6092 (Nefalit/Karamus).

73

HR 7 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1717 (Beeldschermwerk).

(25)

valt dit toch ook wel te verklaren. Het jarenlang roken zoals bij Nefalit/Karamus was een duidelijke alternatieve oorzaak en deze kon mogelijk ook zelfstandig ontstaan. Er kon slechts niet met

zekerheid worden vastgesteld of de longkanker het gevolg was van het roken, de blootstelling aan asbest of een combinatie van beiden. In het geval dat iemand een wat meer kwetsbare constitutie heeft zoals hier het geval was, waardoor een ongeval eerder of een meer schadelijk effect heeft, blijft de oorzaak van de schade nog steeds gelegen in het ongeval of in de blootstelling aan een gevaarlijke situatie. Het hebben van een bijzondere aanleg is ten eerste niet iets waar de 75

werknemer zelf iets aan kan doen in tegenstelling tot het bijvoorbeeld jarenlange roken en ook iets wat zich in de meeste gevallen pas uit als gevolg van een ongeval. Dit maakt dat indien het ongeval is toe te rekenen aan de werkgever ook de gevolgen die door een persoonlijke predispositie worden veroorzaakt voor zijn rekening kunnen komen.

Lastiger wordt het wanneer een werknemer naast fysieke schade ook last krijgt van psychische klachten. Een werknemer die werkzaam was als magazijnmedewerker overkwam twee keer hetzelfde arbeidsongeval, een jerrycan viel vanaf een stelling op zijn hoofd en bovenlichaam. De werknemer liep hierdoor licht fysiek letsel op, maar is na het tweede ongeval toch volledig arbeidsongeschikt geraakt. Het hof oordeelde dat er sprake was van een predispositie van de

werknemer waardoor hij op somatische wijze reageert en de klachten verergert. Er werd daarom om een aanvullend deskundigenbericht verzocht over de vraag of de arbeidsongeschiktheid ook zou zijn ontstaan als de ongevallen niet hadden plaatsgevonden. De neuropsycholoog oordeelde dat er sprake was van een ernstige psychische reactie op licht letsel. De aanhoudende lichamelijk klachten zouden niet toe te schrijven zijn aan een fysieke oorzaak maar eerder aan een psychische stoornis. Er kon niet worden uitgesloten dat de werknemer ook zonder de ongevallen op enig moment arbeidsongeschikt zou zijn geraakt. Het hof beperkte de looptijd van de schade door te oordelen dat werknemer als gevolg van een dergelijk life-event met eenzelfde psychische reactie zou hebben gereageerd rond zijn 55e levensjaar. Hoewel de beslissing van het hof wellicht voor sommigen het rechtsgevoel bevredigde, kon het volgens de Hoge Raad niet in stand blijven. Het hof had 76

onvoldoende gemotiveerd waarom de schadevergoeding werd beperkt vanaf 55 jaar. Er kon door de deskundigen niet met zekerheid vastgesteld worden of de persoonlijke predispositie van de

werknemer zich ook zonder de ongevallen zou openbaren en daarmee had het hof heel zwaar

moeten motiveren waarom daar bij de uitspraak wel vanuit werd gegaan. Wel is duidelijk te zien dat het bij psychische klachten al lastiger wordt voor de rechter aangezien het vaak moeilijk te duiden of aan te tonen klachten zijn. Hier zal ik nog verder naar kijken als het gaat om de burn-out problematiek die steeds meer op is gekomen.

6.2 Een burn-out

In 1993 kreeg een werknemer tijdens een gesprek te horen dat er bedenkingen waren omtrent zijn functioneren. De combinatie van zijn psychische gesteldheid met het feit dat hij werd overvallen

Alt, ArbeidsRecht 2007/56.

75

Dungen, van den, BB 2016/33.

(26)

door dit gesprek, heeft ervoor gezorgd dat hij daarna arbeidsongeschikt is geraakt. De vraag rees of er nog wel causaal verband kon worden aangetoond tussen het gedrag van de werkgever en de door de werknemer geleden schade. De Hoge Raad overwoog dat de werkgever het gevaar dat de labiele psychische gesteldheid van werknemer tot het voortduren en verergeren van diens na dat gesprek ingetreden arbeidsongeschiktheid zou leiden heeft verhoogd en dat nu dit gevaar zich heeft

verwezenlijkt, de door werknemer deswege geleden schade als gevolg van het bedoelde gedrag van werkgever aan deze moet worden toegerekend. 77

Toch leek de onduidelijkheid bij stress gerelateerde klachten groter. Een burn-out kan voortkomen uit vele omstandigheden, bijvoorbeeld door werk maar ook door privé omstandigheden en de een kan veel beter met bepaalde situaties omgaan dan de ander. Toen de Hoge Raad in 1998 een oordeel dat er geen vergoeding gekregen kon worden voor psychische schade als gevolg van onvoldoende begeleiding en een onheuglijke bejegening op grond van artikel 7:658 BW in stand liet, raakte zowel de rechtspraak als de literatuur verdeeld. De Hoge Raad liet daar namelijk in het midden of 78 het artikel wel kon worden toegepast indien er psychisch letsel optrad als gevolg van andere zaken, zoals bijvoorbeeld overbelasting. In 2005 kwam er echter duidelijkheid, artikel 7:658 BW kon ook 79 betrekking hebben op psychisch letsel. De aard van het letsel was niet bepalend voor de toepassing van het artikel, maar de vraag of een zorgplicht als bedoeld was geschonden. 80

Toch was het Hof ’s-Gravenhage in twee zaken van mening dat de werkgever niet aansprakelijk was voor de burn-out klachten van een werknemer omdat het casual verband ontbrak. Omdat er sprake was van een volstrekt normale werksituatie kon indien een specifieke werknemer niet tegen die werkdruk bestand was, niet gezegd worden dat zijn stressklachten door die werkzaamheden waren veroorzaakt. De werkgever voerde aan dat talloze werknemers in vergelijkbare functies en onder vergelijkbare werkzaamheden geen enkele klachten hadden en dat deze specifieke werknemer de enige was die gezondheidsklachten heeft ontwikkeld, het hof ging hier in mee. Deze benadering 81 was lastig te passen in veel van de overige besproken uitspraken. Hier werd schade die buiten de normale lijn der verwachtingen ligt dus niet toegerekend aan de werkgever. De kritiek was dan ook groot; zou het vatbaarder zijn voor een burn-out niet gewoon als een predispositie moeten gelden die voor rekening komt van de veroorzaker? 82

Een jaar later lijkt het hof dan ook enigszins op de bevindingen terug te komen. Een werknemer melde zich ziek wegens psychische klachten en ook na hervatting van werkzaamheden in een

HR 1 juli 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1032 (Haaglanden-Nuts/Hofman).

77

Vegter, TVP 2005, nr. 2.

78

HR 30 januari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2562 (Chubb Lips/Jansen).

79

HR 11 maart 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR6657 (ABN AMRO BANK).

80

Hof Gravenhage 16 februari 2007, ECLI:NL:GHSGR:2007:BA0761 (Nieuwenhuys/ABN AMRO), Hof

’s-81

Gravenhage 27 april 2007, ECLI:NL:GHSGR:2007:BA6359 (Dooms/Dow Benelux). Hoogeveen & Klein Gunnewiek, ArbeidsRecht 2010/17.

(27)

andere functie viel hij weer uit. Daarna heeft hij niet meer gewerkt en werd er volgens een arts vastgesteld dat er sprake was van een burn-out syndroom. Ook werd er vastgesteld dat de werknemer een dwangmatige persoonlijkheid had. Het hof zag deze dwangmatige

persoonlijkheidstrekken als een predispositie die in combinatie met de omstandigheden uiteindelijk heeft geleid tot de arbeidsongeschiktheid. Zodanige predispositie staat echter in beginsel aan het recht op volledige schadevergoeding niet in de weg. Er lijkt meer gezocht te worden naar een 83 benadering waarheid er onderscheid wordt gemaakt tussen predisposities, waarvan de gevolgen in beginsel wel voor rekening van de werkgever komen en privé oorzaken, waarbij dat in beginsel niet het geval is. 84

6.3 Undercover in Nederland

Het programma Undercover in Nederland wordt aansprakelijk gesteld door eiser die vindt dat hij onrechtmatig in beeld is gebracht als handelaar in gestolen bromfietssloten. Naast in zijn goede eer en naam te zijn aangetast heeft eiser als gevolg van de onrechtmatige publicatie ook PTSS

opgelopen en is hij arbeidsongeschikt geraakt. Eiser vordert dan ook vergoeding van medische kosten, verhuiskosten, een bedrag aan verlies arbeidsvermogen en vergoeding van verdere materiële en immateriële schade. Volgens de rechtbank bestaat er een causaal verband tussen het onrechtmatig handelen van SBS en de geleden schade en is SBS dus aansprakelijk. Wel oordeelt de rechtbank dat SBS bij het handelen een zekere mate van zorgvuldigheid heeft getoond. Het verwijt dat kan

worden gemaakt is dat het vermoeden van schuld niet is getest door wederhoor toe te passen, het handelen is dus onrechtmatig maar de mate van verwijtbaarheid betrekkelijk gering. Bij deze specifieke onrechtmatige daad is het naar ervaringsregels te verwachten dat een dergelijke onrechtmatige publicatie leidt tot een aantasting van de eer en goede naam. PTSS en ernstige depressie met daaruit voortkomende arbeidsongeschiktheid is geen te verwachten gevolg van een onrechtmatige publicatie als deze. Eiser doet een beroep op het renteneurose-arrest en stelt dat dergelijke niet te verwachten gevolgen ook voor rekening van SBS moeten komen. De rechtbank gaat hier niet in mee en is van mening dat de mate van verwijtbaarheid in beide gevallen niet overeen komt. De rechtbank gaat uit van een betrekkelijk geringe verwijtbaarheid en de schending van een gewone zorgvuldigheidsnorm. De gestelde schade is grotendeels niet het redelijkerwijs te verwachten gevolg van de onrechtmatige publicatie en wordt daarom afgewezen. Ook wordt opgemerkt dat er geen werkgever-werknemer relatie bestond en SBS dus niet bekend kon of moest zijn met de psychische gesteldheid van eiser. De rechtbank acht de zaak onvoldoende vergelijkbaar met zaken waarin letselschade ook werd toegerekend als het een weinig voorzienbaar gevolg betrof, samenhangend met een bijzondere psychische gesteldheid en wijst alleen een vergoeding toe voor de aantasting van eer en goede naam. Een belangrijk verschil tussen de besproken jurisprudentie en het onderhavige geval is dat er tussen SBS en eiser geen met de relatie werkgever-werknemer vergelijkbare relatie was. Immers het gaat om een eenmalig zakelijk contact van zeer korte duur. De

Hof ’s-Gravenhage 18 januari 2008, ECLI:NL:GHSGR:2008:BC7681 (Kunst Ecoservice).

83

Vegter, TVP 2004, nr. 3.

(28)

psychologische predispositie die tot een veel heftiger reactie op geleden onrecht heeft geleid dan normaal is, kon SBS dan ook niet bekend zijn. 85

6.4 Conclusie

De werkgever heeft op grond van artikel 7:658 BW en Arbowetgeving een bijzondere zorgplicht voor de arbeidsomstandigheden en ingeval deze is geschonden en er schade is ontstaan wordt het causale verband in beginsel aangenomen. In geval van letselschade wordt deze toets makkelijk doorstaan, ook schade die ver buiten de lijn der verwachtingen ligt door een persoonlijke predispositie van de werknemer wordt aan de werkgever toegerekend. Uit de rechtspraak kan worden afgeleid dat een predispositie slechts voor risico van de werknemer komt indien en voor zover die predispositie als zelfstandige oorzaak van de ingetreden schade moet worden beschouwd. Een zwakkere constitutie van een werknemer die tot klachten zou kunnen leiden, maar welke klachten zich tot het ongeval niet hebben geopenbaard, komt voor rekening en risico van de

werkgever. Ondanks een wat onzekere start lijkt de rechtspraak nu aan te nemen dat ook het aanleg hebben voor een burn-out in beginsel het recht op volledige schadevergoeding niet in de weg staat. Wel is er ruimte om rekening te houden met de predispositie bij de berekening van de 86 omvang van de schade; schadeberekening betreft immers vooral het vergelijken van de goede kansen met de kwade kansen en een predispositie zal zorgen voor een lagere ‘goede kansen-lijn’. 87

HOOFDSTUK 7 - ONGELUKKIGE SAMENLOOP VAN OMSTANDIGHEDEN 7.1 Huis-, tuin- en keukenongelukjes

Een vrouw staat bij de bushalte om afscheid te nemen van haar dochter, zij blokkeert daarbij de ingang. Er wordt gevraagd of ze de weg vrij wil maken waarop ze een stap achteruit doet. Met deze stap stoot zij tegen een andere mevrouw aan die valt en haar heup breekt. De vraag was of deze gedraging als onrechtmatig kon worden aangemerkt, is het zomaar achteruit stappen te beschouwen als het nemen van meer risico dan verantwoord was? De Hoge Raad overwoog dat daar geen sprake van was en oordeelde dat er zich een ongelukkige samenloop van omstandigheden had

voorgedaan. Een andere bekende casus in dit kader is die van de zusjes Jansen die tijdens een 88 verhuizing een kast de trap op tillen. Monique maakt een verkeerde beweging waardoor de onderarm van Wendy bekneld raakt. Ze loopt ernstige verwondingen op en uiteindelijk moet haar onderarm geamputeerd worden. De Hoge Raad stelt dat er sprake is geweest van een ongelukkige samenloop van omstandigheden; de gedraging van Monique maakte de kans op het ongeval niet zo

Rechtbank Amsterdam 6 juni 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:3957 (SBS Broadcasting).

85

Van der Kolk, Letsel & Schade 2013, nr. 1.

86

Hoogeveen & Klein Gunnewiek, ArbeidsRecht 2010/17.

87

HR 11 december 1987, ECLI:NL:HR1987:AC2266 (Val bij bushalte).

(29)

waarschijnlijk dat zij de te betamen maatschappelijke zorgvuldigheid heeft geschonden en ze is dan ook niet aansprakelijk op grond van onrechtmatig daad. 89

In beide gevallen is de gedraging misschien niet de meest zorgvuldige, maar zijn de gevolgen buiten proportioneel voor de geringe kwalijkheid van de handeling en spreekt de rechter daarom van een ongelukkige samenloop van omstandigheden zonder aansprakelijkheid aan te nemen.

7.2 Een vage grens

In een later arrest over werkgeversaansprakelijkheid leek door de Hoge Raad een andere maatstaf te worden aangelegd. Medewerker was in dienst als horeca verkoopmedewerker bij een restaurant in Amsterdam. In het restaurant werd een zware oven geïnstalleerd die bij het monteren ervan enkele centimeters moest worden opgeteld om hem van de houten pallet op de gewenste plek te krijgen. Werknemer heeft op verzoek van zijn baas geholpen bij deze klus, maar melde zich een paar weken later ziek met rugklachten. Een neuroloog heeft een hernia geconstateerd en ook na twee operaties is de pijn gebleven. De werknemer heeft in de procedure aangevoerd dat zijn hernia het gevolg is van het tillen van de oven. Werkgever betoogde dat er geen causaal verband bestond tussen het tillen van de oven en de hernia en dat het optillen niet buitenproportioneel zwaar of gevaarlijk was. Het hof oordeelde dat er sprake was geweest van een ongelukkige samenloop van omstandigheden waarbij een bij de werknemer bestaande predispositie voor rugklachten zich als dan niet versneld heeft geopenbaard. De Hoge Raad ging hier niet in mee en overwoog dat het een feit van algemene bekendheid is dat het met de hand tillen van een zodanig gewicht door iemand tot wiens normale werkzaamheden dit niet behoort, een serieus gevaar kan opleveren voor het ontstaan van rugletsel. 90 Volgens de Hoge Raad kwam in een aanleg slechte rug hier dus niet voor risico van de werknemer, maar de scheidslijn is enigszins vaag. Bij de eerder besproken rechtspraak komt niet aan bod dat 91 er een eventuele aanleg is die voor de uitzonderlijke gevolgen heeft gezorgd, het wordt afgedaan als een ongelukkige samenloop van omstandigheden. Nu hier wel een medisch aantoonbare

predispositie bestond lijkt er geen ruimte meer te bestaan om aan te nemen dat er sprake was van een ongelukkige samenloop van omstandigheden. Het onderscheid lijkt dus meer te liggen in het al dan niet aantonen van een predispositie, wat de werkelijke grens onduidelijk maakt. Wel kan ook hieruit worden geconcludeerd dat veel waarde wordt gehecht aan de overtreden norm en de aard van de gedraging. Daar het bij de bushalte en bij de verhuizende zusjes ging om relaties in de privésfeer en ook om moeilijk verwijtbare gedragingen, heeft een werkgever een vergaande zorgplicht en kan van hem dus meer verwacht worden.

7.3 Conclusie

Uit de klassieke huis-, tuin-, en keukenongevallen jurisprudentie blijkt dat de rechter door de geringe kwalijkheid en duidelijke ongelukkige samenloop van omstandigheden geen

aansprakelijkheid aanneemt. De gedragingen maken de kans op een ongeval niet zo waarschijnlijk

HR 2 mei 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5784 (Verhuizende zusjes).

89

HR 27 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ6717 (Kalai/Antoine Petit).

90

Alt, ArbeidsRecht 2007/56.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor vergoeding komt slechts in aanmerking schade die in zodamg ver- band Staat met de gebeurtenis waarop de aansprakehjkheid van de schul- denaar berust, dat zij hem mede gezien

De vordering tot rectificatie kan op grond van het tweede lid van artikel 6:167 ook ingesteld worden indien de publikatie niet als onrechtmatige daad is toe te rekenen aan

noodzakelijke voorwaarde voor aansprakelijkheid jegens derden op grond van meewerken aan wanprestatie of onrechtmatige daad dat er sprake moet zijn van bekendheid of

aansprakelijkheid - zoals bij mededaderschap - niet geheel gecorri- geerd kan worden door interne verrekening, indien zij niet in het tegenbewijs slagen.. zij niet

het gevaar van de geestelijk gestoorde voor derden en de waarschijnlijkheid dat dit gevaar zich zal verwezenlijken (met als subfactoren: de aard van de geestesziekte,

VAN ONRECHTMATIGE DAAD VAN WOLFSBERGEN De behandeling van de onrechtmatige daad der overheid in hoofdstuk VI (p.112-128) van het boek van Wolfsbergen bestaat uit de bespre- king

uitgesproken) bedoelmg van de wetgever was By gebreke van duidelykc aanwijzingcn daaromtrent zal het vaak neerkomen op de vraag of de schade is 'of the kind which the Statute is

Van verschillende zijden is gewezen op de onbevredigende consequenties van dit standpunt Op wel heel eenvoudige wijze zou de bank zo de actio Pauhana kunnen pareren, hoe nadelig de