• No results found

Bruikbaarheid van een sensor voor de meting van de hoeveelheid ventilatie in natuurlijk geventileerde stallen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Bruikbaarheid van een sensor voor de meting van de hoeveelheid ventilatie in natuurlijk geventileerde stallen"

Copied!
24
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

-. Z-J

(3)

SAMENVATTING

In een eerder stadium is door het Laborato-rium voor Agrarische Bouwkunde (L.A.B.) in Leuven een sensor ontwikkeld die ventilatie-hoeveelheden continu kan meten in mecha-nisch geventileerde stallen. Deze sensor kan onder die omstandigheden een meet-nauwkeurigheid behalen van 60 m3/h in het meetbereik van 200 tot 6000 m3/h. Doel van deze proef is te onderzoeken of deze sen-sor ook bruikbaar is voor natuurlijk geventi-leerde stallen. De verwachting was dat de sensor niet gevoelig genoeg zou zijn om een groot deel van de tijd een bruikbaar signaal te leveren. De sensor is eerst in een windtunnel opstelling gekalibreerd. Vervol-gens is deze sensor in een ventilatiekoker van een natuurlijk geventileerde biggenop-fokstal geplaatst. Hier zijn de meetgege-vens van een testperiode van totaal 13 dagen verzameld met een representatief buitenklimaat. Iedere seconde van de test-periode werden klimaatgegevens gemeten. Uit de resultaten blijkt dát de sensor tijdens meer dan 98% van de tijd een naar buiten gerichte luchtstroom heeft gemeten. Een dergelijke lu~htopbrengstmeting is alleen mogelijk in stallen met uitlaatkokers en niet bij een open nok. De uitlaatkokers moeten ook vormvast zijn. Tijdens de kalibratie in de windtunnel bleek dat de sensor een nauw-keurigheid van 20 m3/h heeft.

Dit is nauwkeuriger dan bij mechanische ventilatie omdat bij natuurlijke ventilatie de drukverschillen kleiner zijn. Het horizontaal dan wel vertikaal plaatsen van de sensor heeft een geringe invloed op de meetnauw-keurigheid, de verschillen zijn altijd kleiner dan 50 m3/h. Het signaal van de sensor in de stalopstelling kan voor 52% verklaard worden door temperatuurverschillen en windrichting en -snelheid. In de praktijk fluc-tueren drukverschillen over een ventilatieko-ker continu, terwijl in een windtunnel in een stabiele situatie wordt gemeten. Dit verschil kan wellicht, naast schommelingen in warm-teproduktie en tijdsvertragingen, een deel van de resterende 48% van het signaal van de sensor verklaren. Verder onderzoek is nodig om vast te stellen of deze sensoren ook bruikbaar zijn voor stallen met meerde-re ventilatieopeningen.

(4)

SUMMARY

In previous work a sensor has been develo-ped to measure continuously the ventilation rate through a mechanica1 ventilated buil-ding. The sensor allows measurement of the ventilation rate in an exhaust chimney (0.5 m diameter) with an accuracy of approximately 60 m3/h in a range from 200 to 6200 m3/h. Question arises whether this sensor might be applicable in natura1 venti-Iated buildings as well. The hypothesis was that the sensor might not be sensitive enough to produce a usefull signal during a substantial period of time. After the sensor had been calibrated in a laboratory test rig it was mounted in an exhaust chimney of a full scale natura1 ventilated pig house.

After calibration in laboratory conditions, the exhaust chimney with the sensor were mounted in a commercial pig house and relevant data were collected. A testing period of 13 days was selected in order to have a period with representative outside conditions. During this period the relevant variables expected to influence the output signal of the ventilation rate sensor were continuously monitored. It could be found that for 98% of the time of testing a relevant positive air flow rate was measured.

Such air flow rate measurements in natura1 ventilated livestock buildings are only possi-ble in buildings with a round ventilation chimney instead of an open ridge. The chimney has to be rigid and non-deforma-ble .

In such chimneys, the L.A.B.-air flow rate sensor showed an accuracy of zl 20 m3/h in a laboratory fan test rig over the range from 200 to 6000 m3/h when the pressure diffe-rences are low and between 0 and 10 Pa. The differente between a horizontal and a vertical position of the air flow rate sensor results in maximal output differences of zt 50 m3/h and can be neglected in practica1 applications. Further research is necessary to establish the applicability of the sensor in livestock buildings with more than two venti-lation openings.

(5)

1

INLEID1

INTRODUCTION

1 .l Belang van ventilatie

Het ventilatiesysteem wordt door verschil-lende auteurs beschouwd als de factor die controlerend inwerkt op andere klimaatsfac-toren in een dierlijke produktie-eenheid (1,2,3). Carpenter (1974) stelt dat het venti-latiesysteem zo belangrijk is omdat de luchttemperatuur en de luchtsnelheden er door bepaald worden (4). De complexiteit van het ventilatiesysteem schrijft hij toe aan de interacties tussen klimaatsfactoren en factoren zoals gebouwstruktuur, groeps-grootte, ziektekansen, enzovoort. Tevens kan het ontwerp van het ventilatiesysteem de grenzen van het beschikbare microkli-maat (temperatuur, luchtsnelheden,enz) rondom het dier vastleggen. Het doel van ventilatie wordt door Brute (1981) omschre-ven als de beheersing van gassenconcen-tratie, luchtvochtigheid en temperatuur van de stallucht (5). Om dit doel te realiseren, moet het ventilatiesysteem twee basisfunc-ties vervullen: ten eerste een efficiënte con-trole van de ventilatiehoeveelheid, ook wel luchtdebiet genoemd, en ten tweede een beheersing van het luchtbewegingspatroon (6,7). Het luchtbewegingspatroon vormt hierbij de schakel tussen het ventilatiesys-teem en het microklimaat rondom het dier (8). Reeds in 1908 schreef King dat er één factor van overwegend belang is voor een goede klimaatbeheersing in een dierlijke produktie-eenheid: het ventilatiedebiet (9). Onafhankelijk van het staltype en de uitrus-ting is het ventilatiedebiet de variabele die continu moet worden beheerst (10). De belangrijke invloed van het ventilatiedebiet op temperatuur, vochtigheid en gasconcen-tratie wordt aangehaald door verschillende auteurs (4,7,11,12). Ook de invloed van het luchtdebiet op de warmteverliezen van het gebouw wordt beschreven in de literatuur (13,14,15). Er wordt geschat dat de globale warmteverliezen op jaarbasis voor een vleesvarkensstal voor ongeveer 70% gebeuren door ventilatie. Tevens mag gesteld worden dat een luchtdebietbeheer-sing een noodzakelijke voorwaarde is om te komen tot de belangrijke luchtpatroonbe-heersing (16,17). Op basis van meetresulta-ten en observaties blijkt het luchtpatroon

een belangrijke rol te spelen in het ontstaan van de temperatuursgradiënten (6,8,12). Voor de beschrijving van dit proces is een experimentele formule bepaald welke aan-geeft of de binnenkomende luchtstroom in geval van een luchtinlaat bovenaan in een of meerdere zijwanden al dan niet zal neer-vallen op de dieren (8,17,18). Met een tracer-gas techniek werd op een schaalmo-del gepoogd het proces van niet-perfekte luchtmenging te analyseren doch dit heeft nog niet geleid tot modellen die bruikbaar zijn op reële systemen (16). Hiervoor is het immers nodig om het ventilatiedebiet conti-nu te kennen. Omdat het luchtdebiet niet continu gemeten kan worden, is in de prak-tijk de belangstelling gegroeid voor syste-men die de val van te koele lucht verminde-ren doordat de verse lucht op vloerniveau binnentreedt of zeer verdeeld via poreuze of geperforeerde plafonds de stal binnenkomt (19). Uit de literatuur kan dus duidelijk geconcludeerd worden dat het luchtdebiet door een dierlijke produktie-eenheid één van de meest belangrijke te regelen para-meters is.

1.2 Behee rsing van latie in stallen

de

hoeveelheid

venti-Op basis van het effect van de klimaatbe-heersing in commerciële produktie-eenhe-den en de kennis omtrent het belang van het debiet ontstond de hypothese dat de huidige sturing van het luchtdebiet in funktie van de staltemperatuur weinig efficiënt is. Daartoe werd eerst nagegaan in welke mate met de huidige toegepaste regelaars het beoogde debiet gerealiseerd wordt. Door middel van metingen in praktijkstallen werd geen verband gevonden tussen het geme-ten luchtdebiet door een afdeling met vlees-varkens en de gemeten binnentemperatuur (20). Tevens bleek dat de relatie tussen stuurspanning naar de ventilator en gepro-duceerd luchtdebiet niet éénduidig is bij lage stuurspanningen. Het beoogde lucht-debiet werd dus niet gerealiseerd (20,21). In de praktijk komt het luchtdebiet in een mechanisch geventileerd gebouw tot stand door de gecombineerde werking van de temperatuurregelaar met de ventilator. De

(6)

vraag werd dan ook gesteld in hoeverre de huidige temperatuurregelaars in combinatie met de typische karakteristieken van een axiaalventilator wel een efficiënte luchtde-bietbeheersing toelaten. Daartoe werden regelaars en ventilatoren geïsoleerd in afzonderlijke laboratoriumopstellingen. Van vijf veel gebruikte handelsmerken van rege-laars werden telkens vier exemplaren getest bij verschillende posities van de instelpun-ten. In totaal werden 248 regelaarcurven en 12 verschillende ventilatortypes gemeten. Bij de regelaars werden verschillende afwij-kingen vastgesteld ten opzichte van de theoretische curve. Tevens werd aange-toond dat de gebruikelijke combinatie van deze regelaar met een axiaalventilator geen stabiele luchtbeheersing toelaat (20,21) in de mechanische geventileerde stallen. Voor mechanisch geventileerde stallen is daarom een meetsysteem ontwikkeld voor continu luchtdebietmeting (21,22,23,24); dit wordt ook wel een meetturbine of meetventilator genoemd. Meetventilator is in principe een onjuist woord, want een luchtdebietmeter is geen ventilator, al lijkt het daar uiterlijk wel op. Dit nieuw ontwikkelde meetsysteem werd geïntegreerd in de regelapparatuur voor mechanisch geventileerde stallen (21,25). Dit principe van continu luchtde-bietmeting door middel van een vrijdraaien-de meetturbine en terugkoppeling van dit meetsignaal voor debietsturing, wordt inmiddels gebruikt door verschillende pro-ducenten van klimaatregelapparatuur. Tot voor kort had dit meetprincipe een beperkte meetnauwkeurigheid van ongeveer 600 m3/h in een meetbereik van -1: 500 tot 6200 m3/h en dit bij drukken van 0 tot 100 Pascal (26). Door verbeteringen aan te brengen aan het meetsysteem kon recentelijk de meetnauwkeurigheid opgevoerd worden tot 60m3/h in een meetbereik van 200 tot 6200 m3/h en dit bij drukken van 0 tot 120 Pascal (27,28).

(7)
(8)

-3 METHODE

METHOD

3.1 Korte beschrijving van het meetsys-teem

3.1.1 Eisen waaraan het meetsysteem moet voldoen

Om tot een bruikbaar meetsysteem te komen voor continu Iuchtdebietmeting in

natuurlijk geventileerde gebouwen, moet het -meetsysteem aan een aantal voorwaarden voldoen. Aan het meetsysteem worden de volgende eisen gesteld:

- het werkt in de omgeving van een dierlijke produktie-eenheid: stof, vocht, agressieve _

duceerd luchtdebiet van maximaal 300 m3/h);

het is niet te zwaar (maximaal 3 kg) zodat een eenvoudige montage in de dakcon-structie mogelijk is;

het heeft een kleine tijdsconstante (kleiner dan 20 sec) zodat het meetsysteem bruik-baar is als sensor in een regelsysteem; de prijs moet laag zijn, zodat het bruik-baar is als regelsensor. Een prijs tot f 300,- maakt het systeem direct concure-rend met reeds op de markt zijnde meet-systemen.

gassen, grote temperatuursverschillen; - het blijft operationeel zonder ijkingen en is

onderhoudsarm gedurende een periode van 10 jaar;

- het laat toe het luchtdebiet te meten in een meetbereik van 0 tot 3000 m3/h met een voldoende nauwkeurigheid (beter dan 100 m3/h);

Op basis van de resultaten die behaald worden in mechanisch geventileerde gebouwen, lijkt het meetprincipe van een vrijdraaiende meetturbine eveneens bruik-baar bij natuurlijke ventilatie (22,23,24,29).

- het veroorzaakt een minimale drukval voor de luchtstroming (een verlies aan

gepro-z12 30 115 A A 120 33 59 -12

1

3.1.2 Positie van de debietsensor

In de eerste plaats moet opgemerkt worden dat dierlijke produktie-eenheden in de

prak-170 29

I I I 750

Figuur 1: Doorsnede en plattegrond van de gespeende biggenstal, waarin de stalproef is uit-gevoerd

Figure 1: Plan and cross-section of room for vveaned piglets where the field test was carried

(9)

tijk nooit volledig tocht- en lekvrij gemaakt (kunnen) worden. In de beschouwde opstel-ling wordt een luchtinlaat gebruikt in één zijde van het gebouw. Er is één enkele uit-laat voorzien, namelijk via de ventilatiekoker in het dak (zie figuur 1). In eerste instantie wordt dus aangenomen dat de lucht inder-daad de stal binnenkomt via de luchtinlaat en de stal verlaat via de trekschouw. Om de zekerheid te hebben dat het gehele ventila-tiedebiet gemeten kan worden in een der-gelijke opstelling, inclusief lekstromen, is het nodig om de meetsensor te plaatsen in de uitlaatopening van het gebouw (zie figuur 2). Er wordt daarom op het natuurlijk geven-tileerd gebouw een koker gebruikt in plaats van een open nok. Een dergelijke koker is identiek aan die voor mechanisch geventi-leerde gebouwen (diameter 46 cm, totaal-hoogte 100 cm). Tevens wordt er slechts aan één zijde van het gebouw een luchtin-laat gebruikt zodat er geen dwarsventilatie ontstaat. Opdat een naar buiten gericht luchtdebiet wordt gemeten met een dergelij-ke opstelling moet de lucht dus via de lucht-inlaat de stal binnenstromen om via de dak-koker de stal te verlaten. Een richtingsde-tectie van de luchtstroom is hierbij noodza-kelijk. De nodige voorzieningen zijn geno-men om de richting van de luchtstroom door de koker te detecteren. Dit gebeurt door

middel van twee naderingsschakelaars op de toerentalmeting van de meetturbine (24). Als lucht op eenzelfde moment binnen- en tevens buitenstroomt via de luchtinlaat wordt dit in een dergelijk proefopzet bijge-volg niet gedetecteerd.

3.1.3 Principe van het meetsysteem In een dergelijke vrij grote uitlaatopening kunnen door drukverschillen vrij complexe turbulente luchtbewegingen optreden. Onder zulke voorwaarden is de luchtstro-ming in een dergelijke koker onderhevig aan belangrijke veranderingen inzake stromings-richting, grootte van de luchtsnelheid en het profiel van de luchtsnelheid over de uitlaat-opening. Daarom wordt een vrijdraaiende meetturbine gebruikt, die het hele oppervlak in de ronde uitlaatopening bestrijkt. In de literatuur is aangetoond dat het toerental van een dergelijke meetturbine afhangt van het luchtdebiet door de uitlaatopening en van het drukverschil over de uitlaatopening. Voor kleine diameters zijn oplossingen beschre-ven om de drukvariaties op het toerental te corrigeren (29,30). Voor grotere diameters (0,5 m) zijn oplossingen uitgewerkt voor mechanisch geventileerde stallen met een luchtdebietbereik van 200 tot 6000 m3/h en een drukbereik van 0 tot 120 Pa.(29,31)

Figuur 2: Positie van de luchtdebietsensor in de stal

Figure 2: Posifion of measuring device in room dwing field test

(10)

(figuur 3a en 3b). Recentelijk werd een

meetturbine ontworpen welke qua vorm, 3.2 Beschrijving van de ijkopstelling toerental, karakteristieken en lagering een

vrijwel drukonafhankelijke meting toelaat in In de bovenbedoelde opstelling van de het bovenvermelde meetbereik en dit met luchtdebietsensor zal het toerental onderhe-een nauwkeurigheid van 60 m3/h (26,27,28). vig zijn aan veranderingen in luchtdebiet en

BUITEN P buit. BINN Toere. 1200 4 0 0 2 0 0 0 - 2 0 0 - 4 0 0 IET P buit. >>> Pbínl

Figuur 3a: Invloed van het “back flow effect” op een meetturbine Figure 3a: Influence of back-flow effect on measuring device

Toerental {min rschíllen over tsectie van 8 mm WG 1000 2 0 0 0 3 0 0 0 4 0 0 0 5 0 0 0 6 0 0 0 3 luchtdebiet m /h

Figuur 3b: Karakteristieke kurve van een meetturbine bij verschillende drukverschillen over de meetsectie

Figure 3b: Characteristic curve of measuring device for different pressure gradients over

(11)

in drukverschillen over de koker. Opdat de debietsensor een juist luchtdebiet meet in

ventilator wordt gebruikt om electrische energie om te zetten in een toerental en ver-een vaste ventilatiekoker, wordt deze vooraf

geijkt in de koker bij verschillende

luchtde-volgens in beweging van lucht. Een vrij-bieten en drukverschillen. Er is een grote

draaiende meetturbine werkt juist andersom overeenkomst tussen dit meetprobleem

en ontvangt energie uit bewegende lucht en zet dit om in een toerental. De turbine-enerzijds en het bepalen van de

karakteris-tieken van axiale ventilatoren anderzijds. De

karakteristiek die het verband weergeeft tussen luchtdebiet, toerental van de meet-bepaling van het verband tussen het

toeren-tal, het geproduceerde luchtdebiet en het te

turbine en drukverschil over de uitlaatkoker, toont veel overeenkomsten met die van een overwinnen statische drukverschil van

axia-le ventilatoren vormt een vergelijkbaar

meet-axiaalventilator (zie figuur 3a). Om de ijking van de Iuchtdebietsensor uit te voeren probleem. Het is bekend dat het “back flow

effect” optreedt bij axiaal ventilatoren als het

wordt gebruik gemaakt van een genormeer-te overwinnen statische drukverschil

toe-de ijkopstelling waarmee luchttoe-debieten neemt. Dit leidt tot een karakteristiek

niet-gegenereerd kunnen worden bij verschillen-de drukverschillen over een ventilatiekoker lineair verband tussen toerental, luchtdebiet

en te overwinnen statisch drukverschil. Een

(figuur 4). Voor de meting van het luchtde-biet wordt in de ijkopstelling gebruik

Legende bij figuur 4 1 2 3 4 5 6 7 9 10

Computer met toetsenbord, scherm en floppy-disc voor sturing der meetopstelling en stockage der resultaten.

Parallel-gekoppelde meet- en stuurinterface voor digitale en analoge signalen.

Gelineariseerde en ontstoorde omzetting 0 tot 10 VDC naar 0 tot 220 VAC.

Verschildrukopnemer 0 tot 26 Pa met digitale aflezing en analoge

uit-w

ang (Furness control. eferentie-verschildru I,o (Furness control FC0 60P

nemer 0 tot 200 Pa met analoge uitgang

.

Vermo 200 k’&!

en en energiemeter met analoge uitgang, meetbereik 0 tot Keuzeschakelaar voor afscannen van 10 drukkanalen met digitale aanduiding.

Drie-kanaals digitale voltmeter. Digitaal estuurd akoestische melder. Stuureen eid voor luchtdebietregeling.Yl

l-! _

t-iguur 4: Kalibrati~-opstelling voor iu~htdebi~ten. .

Figure 4: Laboratory fan test rig Wh measuring range from 200 to 6200 m3/h

Transducer voor toerental en draairichting van het veldmeetsysteem. Transducer voor toerental testventilator.

14 Naderin sschakelaars. Licht

% 7 evoe ige sensor. Licht ron.

18, 19 en 20 Meetpunten voor verschildruk; statisch en dynamisch. “Windtunnel’‘-opstelling.

Drukkamer. Testventilator.

Diafragma voor luchtdebietregeling. Motor voor sturing diafragma. Positie-opnemer van het diafragma. Meetlens.

29 Verschildrukmeting over de meetlens. Hulpventilator.

Seriële data-overdracht naar grafische verwerkingseenheid (Tektro-nix 4052A).

in een meetbereik van 200 tot 6200 m3/h

(12)

gemaakt van meetflenzen, gebouwd vol-gens de Duitse DIN 1952 norm en de Belgi-sche Standaard NBN. De ijkopstelling is uit-gevoerd volgens de Britse Standaard BS 848 (31,32,33). Het principe van de ijkop-stelling is dat het luchtdebiet kan worden ingesteld met behulp van een centrifugaal ventilator (nr. 30 in figuur 4) terwijl een meetflens (nr. 27 in figuur 4) gebruikt wordt (met compensatie voor luchttemperatuur en -vochtigheid) om het juiste luchtdebiet te meten. Zo lang de eventuele tweede test-ventilator (nr. 23 in figuur 4) hetzelfde lucht-debiet produceert als de hoofdventilator nr. 30, is er geen drukverschil tussen de testkamer en de omgeving. Onder deze voorwaarden vangt de hoofdventilator alle drukverliezen door de ijkopstelling op. Zodra de testventilator een luchtdebiet pro-duceert dat hoger is dan dat van de hoofd-ventilator, zal de onderdruk in de testkamer toenemen. Zodoende is het in deze installa-tie mogelijk om de drukverschillen over de testkamer te variëren van 0 tot 120 Pa en dit voor elk luchtdebiet tussen 200 en 5000 m3/h. Omdat het steeds veel tijd vraagt om een toestand met een constant debiet en een constant drukverschil te realiseren is de gehele ijkopstelling geautomatiseerd en voorzien van de vereiste statistische proce-dures (figuur 4). De meetflens laat toe om het luchtdebiet te meten met een nauwkeu-righeid van 10 m3/h in het meetbereik van 200 tot 1500 m3/h en een nauwkeurigheid van 30 m3/h in het meetbereik van 1500 tot 5000 m3/h. Het toerental van de turbine wordt gemeten met behulp van een nade-ringsschakelaar met zes activeringspunten op de turbine. Dit systeem laat toe om het toerental te meten met een nauwkeurigheid van zl 5 omwentelingen per minuut De reproduceerbaarheid van vier experimenten om de karakteristiek van een ventilator of een meetturbine te bepalen is beter dan 3%. Omdat niet bekend was of de meet-nauwkeurigheid door stof of hoge lucht-vochtigheid zou worden be’invloed, is nadat de meetturbine een aantal maanden in een stal heeft gefunctioneert, deze wederom op de ijkopstelling doorgemeten. Er zijn geen duidelijke verschillen tussen beide ijkcurven gevonden,

3 3l Opzet van het experiment

Eerst werd de luchtdebietsensor, gemon-teerd in een vormvaste metalen koker, geijkt onder laboratorium-omstandigheden door middel van bovenbeschreven ijkopstelling. Zo werd het verband bepaald tussen het toerental van de meetturbine en het luchtde-biet door de koker. Deze koker werd vervol-gens in de bestaande koker in het dak van de afdeling gemonteerd, terwijl de opening tussen beide kokers luchtdicht afgespoten werd. Er mag dus aangenomen worden dat de laboratorium-opstelling overeenkomt met de reële opstelling in de stal. Toch zijn er nog een aantal verschilpunten waarop dus getest moet worden. Zo wordt bij de kalibra-tie de koker horizontaal opgesteld terwijl hij in de stalopstelling verticaal gemonteerd is Daarom is nagegaan of er, onder laboratori-um omstandigheden, een verschil bestaat tussen de ijkkurve van een horizontale en een vertikale opstelling van de meetturbine. Het aanstroompatroon van de lucht naar de turbine is eveneens belangrijk bij de ijking van meetturbines. Tot op heden werden de meetturbines geijkt zoals dat voor mecha-nisch geventileerde stallen gebeurt, waarbij tevens een ventilator gebruikt werd. Nu moet in een koker zonder ventilator geijkt worden, wat leidt tot een gewijzigd driedi-mensionaal aanstroompatroon van de lucht. Bovendien heeft de afwezigheid van een ventilator bij de ijking tot gevolg dat er geen drukverschil aangelegd kan worden over de koker waarin de meetturbine gemonteerd is. De mogelijke invloed hiervan op de ijkkurve is onderzocht. Tenslotte dienen bij het opstellen van de ijkkurve voor gebruik in natuurlijk geventileerde gebouwen nog enkele opmerkingen gemaakt te worden. De ijkkurve die normaal wordt gebruikt, geldt vanaf een ondergrens van 200 m3/h. In natuurlijk geventileerde gebouwen is deze ondergrens wellicht belangrijker dan in mechanisch geventileerde gebouwen (zie doelstelling). Om de doelstellingen te kun-nen realiseren moet een duidelijke definitie gegeven worden van wat het “stilstaan van de meetturbine” betekent. Na ijking in de bovenbeschreven laboratorium-opstelling wordt de koker met meetturbine gemon-teerd in de koker van de proefafdeling. Het luchtdebiet door de koker ontstaat door een drukverschil als drijvende kracht. Indien gemeten luchtdebiet en drukverschil over

(13)

de koker binnen het bereik vallen van druk-verschil en luchtdebiet zoals gebruikt bij de ijking, mag aangenomen worden dat de ijk-kurve opgesteld onder

laboratorium-omstandigheden wellicht bruikbaar is in de stalopstelling. Zelfs als dit niet (helemaal) korrekt is, kan er toch nog worden nage-gaan in welke mate de meetturbine stilstaat. Het gebruik van een bijkomende kontrole-meting in de stal die even nauwkeurig is als de gebruikte meetturbine is niet zo eenvou-dig. Binnen de opzet van dit experiment met deze eerste metingen in een natuurlijk geventileerd gebouw is dit echter ook niet noodzakelijk.

3.4 Beschrijving van de meetopstelling in de stal

3.4.1 Stal

De stal waarin de metingen hebben plaats-gevonden is een stal voor gespeende big-gen, waarin all in-all out wordt toegepast. De stal is een afdeling in dwarsopstelling, dat wil zeggen de voergang staat haaks op de lengterichting van de stal. In figuur 1 is een doorsnede en een plattegrond van de stal gegeven. De afdeling heeft zes hokken, afmetingen 1,25 x 2,635 m, die ieder plaats bieden aan circa elf biggen. Boven de dich-te vloer is een klep aangebracht om val van koude lucht op de biggen te voorkomen. De roosters zijn van driekantstaal. De putdiepte is 45 cm. De hokafscheiding is bij de dichte vloer dicht uitgevoerd en bij het brede roos-tergedeelte is de hokafscheiding met spijlen uitgevoerd. Hiermee wordt getracht het mesten van de dieren op de roosters te laten plaatsvinden. Mocht dit onverhoopt niet lukken dan kan tussen de dichte vloer en de muur een smalle klep boven het noodrooster worden geopend. Dit nood-rooster is normaliter afgedekt. De dichte vloer van deze hokken is een zogenaamde bolle vloer met electrische vloerverwarming. Op de roostervloer is tegen de zijwand een droogvoerbak geplaatst. Tussen droogvoer-bak en voergang is een bijtnippel gemon-teerd voor wateropname. Tijdens de proef is de luchtinlaat aan de centrale gang gebruikt als ventilatieopening, evenals de ventilatie-koker die het verst van de centrale gang verwijderd is.

De andere beschikbare ventilatie-openin-gen, een tweede zij-inlaat, een tweede

koker en een verstelbare nokopening zijn tij-dens de proef gesloten. Deze tweede inlaat en de tweede koker zijn hermetisch afge-plakt. De open nok is dichtgetrokken maar niet extra afgedicht. Ook de deuren naar de naastgelegen afdelingen zijn niet extra afgedicht. Op deze wijze is de situatie van een bouwkundig goede varkenstal, zoals die onder praktijkomstandigheden voor zou kunnen komen, zo goed mogelijk nage-bootst.

De biggen worden opgelegd met een gewicht van circa 7,5 kg op een leeftijd van circa 26 dagen. Na een opfokperiode van circa 45 dagen worden de dieren, die inmiddels een gewicht van circa 25 kg heb-ben bereikt, uit deze stal naar elders afge-voerd. De stal wordt dan gereinigd en is klaar voor de volgende ronde. Tijdens de proefperiode van 23 april 1990 tot 18 mei 1990 is het gemiddeld gewicht van de die-ren toegenomen van 14 kg tot 25 kg. De gemiddelde voeropname per dier per dag is in de proefperiode toegenomen van 0,8 kg/dier/dag aan het begin van de voerperio-de tot 1,5 kg/dier/dag op het einvoerperio-de van voerperio-de proefperiode.

3.4.2 Meetsysteem

De tijdens de meting vastgelegde groothe-den zijn:

- de binnentemperatuur - de buitentemperatuur - de windsnelheid - de windrichting

- het kooldioxyde gehalte van de stallucht - de hoogte van de klep in de zijopening - de draairichting van de sensor

- het toerental van de sensor

- het statisch drukverschil over de sensor De gegevens werden vanaf de sensoren gemeten door een datalogger, Datataker 1001, die de gegevens via modems continu doorgaf aan een PC, waar de gegevens werden vastgelegd. Voor temperatuurmetin-gen is gebruik gemaakt van thermokoppels vervaardigd uit koper/konstantaan, fabrikaat Thermo Electric, type MTS-50321 -T-150-10000. Het gemeten spanningsverschil wordt door de gebruikte datalogger gecorri-geerd voor potentiaalverschillen over kon-nectors, etc. door de spanning tevens te meten van een nul-referentie spanning. De koude-las compensatie wordt verkregen via een monolitische absolute

(14)

Ier, fabrikaat National Semiconductor, type LM335, die op de achterwand van de data-logger is gemonteerd. De thermokoppel-spanning wordt gelineariseerd en omgere-kend in een temperatuur. De linearisatiefout bedraagt tussen -3OOC en 100°C minder dan 0,5OC. Het kooldioxyde gehalte van de stallucht is gemeten met behulp van een infrarood spectrometer, fabrikaat Horiba, type Priva 250E. Het meetbereik bedraagt 0 tot 3000 ppm. De nauwkeurigheid bedraagt volgens leveranciersspecificaties 15% van de volle schaaluitslag, de stabiliteit is 10% van de volle schaaluitslag over drie maan-den Er wordt een analoog uitgangssignaal gegeven van 0 tot 5 Volt. Met behulp van kalibratiegassen wordt dit via een tweede orde polynoom berekening omgezet in een kooldioxide concentratie. De windsnelheid wordt gemeten met een cupanemometer met inductieve opnemer, fabrikaat Lam-brecht, type 14691. Via een D/A omvormer (Lambrecht 1495W35) wordt dit signaal als 0 tot 20 mA signaal doorgegeven aan de datalogger. De meetonnauwkeurigheid bedraagt tot 1,5 m/s circa 5%, daarboven ongeveer 0,2 m/s. De windsnelheid is, even-als de windrichting, gemeten op 10 m hoog-te boven maaiveld op een afstand van 25 m Noord-Oost van de proefstal. De windrich-ting wordt gemeten met een Lambrecht

1466NFlOOO windrichtingsgever. Een Rixen windri~htingsomvormer zet dit signaal om in een 0-20 mA signaal. De hoogte van de klep in de inlaat wordt gemeten door een potentiometer met een 0 tot 10 Volt uitgang. Via meting van klepstand in minimum- en maximumstand met corresponderende gemeten spanningen wordt de klepstand omgerekend in cm opening. Het toerental van de meetturbine wordt gemeten met TTL-compatible pulstellers; in een D/A omzetter wordt dit omgezet in een 0-5 Volt spanning die door de datalogger wordt gemeten. De draairichting van de meetturbi-ne wordt gemeten door het signaal van twee asymmetrisch geplaatste inductieve sensoren met elkaar te vergelijken. De sen-sor met opnemers werd ontwikkeld op het Laboratorium voor Agrarische Bouwkunde van de Katholieke Universiteit Leuven. De drukval over de koker is gemeten door druk-sensoren van het type Furness-control low-pressure transducer FCO40, met een meet-bereik van 0 tot 250 Pa. De lineariteit van deze sensoren is beter dan 0,5% en de

nauwkeurigheid bedraagt ongeveer 1 Pa. De meetfrequentie bedroeg één meting per seconde voor het vastleggen van toerental en draairichting van de sensor. Deze gege-vens zijn in een later stadium (programma PV-KUL5.BAS) omgerekend tot gemiddeld positief toerental en gemiddeld negatief toe-rental over perioden van 120 metingen, dat wil zeggen tot gemiddelde waarden per twee minuten. Tevens is het percentage stil-stand, het percentage in positieve richting draaien en het percentage in negatieve richting draaien berekend over elke periode van twee minuten. De windsnelheid, wind-richting, kooldioxyde concentratie, tempera-turen en klepstand zijn iedere twee minuten vastgelegd als gemiddelde waarde over een periode van twee minuten.

(15)

4 RESULTATEN

RESULTS

4.1 Meetresultaten op de kalibratiestand Het verband tussen het toerental van de tur-bine en het luchtdebiet, in een ijkopstelling zoals boven beschreven met ventilator type Siemens ZCC, is weergegeven in figuur 5. Zoals te zien is, is dit verband slechts in zeer kleine mate afhankelijk van het druk-verschil. Met een goede correlatie (R* = 0,995) leidt dit tot een gemiddelde afwijking van 60 m3/h voor een debietbereik van 200 tot 5000 m3/h en dit voor een bereik van drukverschillen van 0 tot -120 Pa. Een aldus bepaalde ijkkurve maakt de meetturbine bruikbaar voor mechanisch geventileerde stallen. Voor natuurlijk geventileerde stallen daarentegen is vooral voldoende nauwkeu-righeid vereist in de lage debieten en bij lage drukverschillen tot 10 Pa. Daarom werd de ijkkurve bepaald met vijf herhalingen van het meetexperiment binnen het bereik van 200 tot 500 m3/h bij een drukverschil van 0 tot 10 Pa. In figuur 6 is deze ijkkurve gege-ven Op een totaal van 174 observaties werd zo het toerental van de turbine als

funktie van het debiet vastgesteld met een standaardafwijking van 10,4 omwentelingen per minuut op het toerental en van 29,0 m3/h op het luchtdebiet (R* = 0,995). De meetresultaten met een horizontaal en een vertikaal geplaatste sensor zijn weergege-ven in figuur 7.

E3ij de metingen in de stal wordt rekening gehouden met deze afwijkingen bij het meten (Delta1 op figuur 8) en met de afwij-kingen bij de verwerking van deze gege-vens (Delta 2 op figuur 8) volgens de methode beschreven door Doebelin (34). Zodoende resulteert de meetnauwkeurig-heid van de meetturbine in de waarde van &29 m3/h (zie figuur 8).

In een dergelijke ijkopstelling zonder venti-lator is het aanstromingspatroon van de lucht anders, maar zijn de drukverschillen ook kleiner. Figuur 6 geeft aan dat daarbij een meetnauwkeurigheid wordt gehaald van ongeveer 20 m3/h.

Zoals hierboven is aangehaald wordt tevens nagegaan of er een verschil bestaat, onder laboratorium omstandigheden, tussen een

800.0 700.0 E 600.0 s 500.0 2l--w 400.0 6 300.0 e 200.0 0.0 ( I I I I 1 I 1 1 1 200 400 600 800 ~ 0 0 0 1 2 0 0 1 4 0 0 1 6 0 0 1 8 0 0 2 0 0 0 2 2 0 0 DEBIET (m3/h) --+ 0 mmwk .-.++... 2 mmwk --X-- 4 mmwk --E+ 6 mmwk ++ 8 mmwk DIKST 1 0 mm wk

Figuur 5: Toerental van de nieuwe LAB-meetturbine ais functie van het luchtdebiet bij drukverschillen van 0 tot 120 Pa over de meetsectie

Figure 5: Rotation speed of the new LAB-air flow rate sensor as function of air flow rate and for pressure gradients from 0 to 120 Pa

(16)

TOERENTAL (Vmin) TOERENTAL (Vmin) ru Cd -b 0 0 0 0 0 0 00 0 0 t 0 A 0 0 CD 0 0 cm3

Eio

iso

-4 -L 3 00 23-0 -0 ci 0 0 P 0 0 l I I I I I I I b_ l I aL_ 0 CD 0

(17)

plaar gebruikt in de proefopstelling werd daartoe vooraf uitgebalanceerd. De geme-ten verschillen tussen horizontale en vertika-le opstelling bedroegen nooit meer dan 50 m3/h bij gelijke tegendruk en gelijk toe-rental. De hoofdbedoeling van dit experi-ment is om na te gaan in welke mate deze meetsensor toelaat luchtdebieten te meten in een natuurlijk geventileerde afdeling. Daartoe wordt het stilstaan van de meettur-bine gedefinieerd als een uitgangssignaal kleiner dan 0,Ol Volt of met andere woorden een toerental kleiner dan één omwenteling per minuut.

4.2 Meetresultaten in de stal

In de periode van 5 mei 1990 tot en met 18 mei 1990 werd in bovenbeschreven meet-opstelling een totaal van 6288 waarnemin-gen gedaan van de variabelen toerental en draairichting van de meetturbine, buiten- en binnentemperatuur, windsnelheid en -rich-ting, CX$-concentratie, openingstoestand van de Inlaatklep en drukval over de ventila-tiekoker. Daarbij werd één gemiddelde waarde van 120 waarnemingen per 2 minu-ten geregistreerd (oorspronkelijk 745.560 waarnemingen). Dit komt dus overeen met een totale periode van intensieve metingen van ongeveer 12.576 minuten of ongeveer 9

SPIYNNING ( V o l t ) O M V O R M - E L E C T R O N I C A spanning = 0.00817 + 0.02488 x Frekw. R2 = 0 . 9 9 2 3 = 0.1341 f r e k w e n t i e = toerental/10 f TOERENTAL (Toeren/min) IJKKURVE TOERENTAL = 0.3572 x DEBIET - 2.7470

R2 = 0.9953 61 = 10.37 62 = 28.94

IJKSTAND 2 1 5 m3/h

dagen, verspreid over de periode van 5 tot 18 mei 1990. Daarnaast werd de meetturbi-ne operatiomeetturbi-neel gehouden in de stal in de perioden van half december 1989 tot half januari 1990, van april 1990 tot juli 1990 en van juli 1991 tot september 1992. Dit om eventuele informatie te verzamelen inzake mogelijke problemen met betrekking tot lagering, betrouwbaarheid, verloop van de ijkkurve, vastlopen enzovoort.

In tabel 1 worden de meetresultaten van de intensieve meetperiode van 9 dagen samengevat. Hieruit blijkt dat voor deze gehele meetperiode de meetturbine gedu-rende meer dan 98% van de tijd een positief luchtdebiet heeft gemeten (toerental groter dan 1 omw/min) en dus een positieve draai-richting heeft gehad. Uit de 120 metingen per 2 minuten werden procentuele tijdspe-riodes van “omgekeerd draaien” en “stil-stand” berekend. De sensor heeft geduren-de 0,4% van geduren-de testperiogeduren-de een luchtgeduren-debiet in de tegenovergestelde richting (van buiten naar binnen) gemeten en gedurende slechts 0,85% van de tijd heeft de turbine stil gestaan (tabel 1). De maximaal gemeten tijdsduur van een dergelijke periode van stil-stand bedroeg 120 seconden. De relatief grote standaardafwijkingen van stilstand en omgekeerd draaien worden verklaard door

Figuur 8: Bronnen van meetonnauwkeurig-heden bij het gebruik van een meetturbine

Figure 8: Sources of inaccuracies in meas-urements vvith the air flow ra te sensor

(18)

tabel 2 waarin de frequentieverdelingen van deze variabelen worden weergegeven. In tabel 2a wordt de frequentieverdeling weer-geven van het percentage stilstand voor alle waarnemingen waarbij de turbine minstens

1 seconde/2 minuten heeft stilgestaan (208 waarnemingen van de originele 6286). In tabel 2b wordt hetzelfde gedaan voor wat betreft het omgekeerd draaien. Tabel 2c geeft de frequentieverdeling van het positief gemeten toerental.

Gedurende meer dan 80% van de duur van de meetperiode werden debieten gemeten van minder dan 500 m3/h zodat het dus geen hoge en eenvoudig meetbare luchtde-bieten waren. Zoals tabel 3 weergeeft zijn de correlaties tussen enerzijds luchtdebiet en anderzijds buiten- en staltemperatuur, windsnelheid en windrichting belangrijk. Het is logisch dat het temperatuursverschil tus-sen binnen-en buitentemperatuur invloed op het luchtdebiet heeft. Tevens is het te ver-wachten in een gebouw met een luchtinlaat aan één zijde dat windrichting en -snelheid een sterke invloed hebben op het luchtde-biet. In een statistisch lineair model waarbij het toerental van de meetturbine voorspeld wordt als functie van de windsnelheid en -richting, het temperatuurverschil tussen bin-nen en buitenlucht en de positie van de inlaatopening bedroeg R* 052. Dit betekent dat 52% van de variatie in luchtdebiet kan toegeschreven worden aan de actuele waarden van binnen en buitentemperatuur, windsnelheid en windrichting en klepstand. De rest van de gemeten variatie kan

waar-schijnlijk toegeschreven worden aan niet meetbare in- en uitgaande luchtstromen, de varierende warmteproduktie en tijdsvertra-gingen.

De vergelijking van het statistisch lineair model is:

RPM=a*WS+b*DT+c*IP+d*WD*+e Hierbij is

RPM = toerental meetturbine (omw/min) w s = windsnelheid (m/s)

DT = binnentemperatuur - buiten-temperatuur (OC)

IP = inlaat positie (hoogte in cm) W D = Windrichting (graden vanaf Noord) Voor de waarden van de parameters (a...e) werden volgende schattingen berekend: a =-17,05 b = 20,77 C = -1,39 d = 20,96 voor noordenwind = 99,13 voor oostenwind = 21,78 voor westenwind -- 0 voor zuidenwind e = -2,75

Uit dit model blijkt dat de globale invloed van het temperatuurverschil (Tbinnen-Tbui-ten) een positief effect heeft op de luchtop-brengst. De invloed van de windsnelheid is negatief. Dit is opmerkelijk, maar dit effect moet in relatie tot de windrichting bekeken worden. De windrichting heeft een sterke invloed op de gemeten luchtopbrengst.

Tabel 1: Gemeten resultaten meetturbine en klimaat in de stal Table 1: Measured parameters dwing the field test

Parameter Eenheid Gemiddeld StDev. ’ Mln. Max.

Positief toerental rpm Negatief toerental rpm Omgekeerd draaien %tijd/2min Positief draaien %tijd/2min

Stilstand %tijd/2min Windsnelheid m/s Windrichting OC vanaf N Staltemperatuur OC Buitentemperatuur OC CO,concentratie PPm 155,4 49,i 0 291,l 0,04 0,68 0 23 0,44 37 j 0 84,2 98,6 8 79 0 100 0 8 2’45 6 61 0 100 1 51 0 8 7 205’ 85 0 354’ 23,2 34 T 16,5 30,6 13,8 5 3 1797 717’ 4,1 31,2 740 4272

(19)

Tabel 2a: Frequentieverdeling van het percentage stilstand binnen die metingen waar de meetturbine minstens 1 seconde stilstond over de meting van 2 minuten

Table 2a: Frequency distribution of standstill within samples with at least 1 second standstill

over the 2 minute samples

< 20% 20-40% 40-60% 60-80% >80%

% van de tijd

Tabel 2b: Frequentieverdeling van het percentage omgekeerd draaien binnen die metingen waar de meetturbine minstens 1 seconde omgekeerd draaide over de meting van 2 minuten

Table 2b: Frequency distribution of negative airflow within samples with at least 1 second

negative airflow over the 2 minute samples

57,7 16,8 13,5 7 2f 4,8

< 20% 20-40% 40-60% 60-80% >80%

% van de tijd 84,7 94 9 31) 2 0r 0 8Y

Tabel 2c: Frequentieverdeling van het positieve toerental over alle metingen

Table 2c: Frequency distribution of rotational speed of sensor for al/ measurements

0-50 50-100 100-150 1 5 0 - 2 0 0 >200 totaal

% van de tijd 6 5? 9 5Y 21,5 44,8 17,7 100,o

Zoals tabellen 1 en 4 weergeven, waren de buitentemperaturen, de windsnelheden en -richtingen tijdens de meetperiode niet zoda-nig dat de meetsensor werd bevoordeeld in deze beoordeling. Met een gemiddelde windsnelheid van 2,4 m/s (standaarafwijking van 1,i m/s), ten opzichte van een gemid-delde van 3,8 m/s (standaardafwijking van

1,8 m/s) in een standaardjaar, kan niet

gesteld worden dat er uitzonderlijk hoge, dus gemakkelijke of bevoordelende, wind-snel heden waren bij deze experimenten. Ook de buitentemperatuur met een gemid-delde van 13,8OC veroorzaakt minder ther-miek door de koker dan in een standaard-jaar met gemiddeld IOOC.

Tabel 3: Correlaties tussen de meetvariabelen

Table 3: Correlation coefficients for measured variables

%

stil-stand

% positief r Pm r Pm wind- wind- inlaat T T c**

draaien Pos neg snel- rich- stal buiten

heid ting % omgekeerd draaien % positief draaien rpm positief rpm negatief windsnelheid windrichting inlaathoogte T binnen T buiten 0,33 -0,68 0,85 -0,33 0,15 0,09 0,02 0,lO OJI 0,43 -0,47 -0,ll -0,09 -0,18 -0,16 -0,19 -0,19 -0,32 -0,37 -0,04 -0,41 -0,49 0,09 0‘04 -0,oo 0,06 0,07 0,44 0,37 -0,15 0,oz 0,64 -0,25 -0,221 -0,69 -0,58 0,83 0,15 -0,20 -054 0,09 0,Ol -0,14 -0,54 0,82 0,73 19

(20)
(21)

5 CONCLUSIES

CONCLUSIONS

Er werd nagegaan in welke mate een lucht-debietsensor, ontwikkeld voor mechanisch geventileerde gebouwen, bruikbaar is voor natuurlijke ventilatie. Hiervoor werd in een experimentele opstelling bepaald hoeveel procent van de tijd deze luchtdebietsensor een bruikbaar signaal oplevert.

- De doorlopen meetperiode van 5 tot 18 mei 1990 mag beschouwd worden als repesentatief inzake klimatologische omstandigheden. Tijdens deze testperio-de werd continu een bruikbare meting en goede werking geregistreerd, en een positief draaien van de meetturbine gedu-rende 98% van de testperiode.

- Een vandaag praktisch haalbare en nauw-keurige luchtdebietmeting in een natuurlijk geventileerde stal is slechts realiseerbaar mits kokers gebruikt worden in plaats van de in de praktijk veel gebruikte open nok. Bovendien is een voldoende nauwkeurige en vormvaste constructie vereist.

- In een dergelijke koker geeft de L.A.B.-luchtdebietsensor, gemonteerd zonder ventilator, onder laboratorium omstandig-heden, een meetnauwkeurigheid van 20 m3/h in een meetbereik van 200 tot 6000 m3/h voor drukverschillen van 0 tot 10 Pa. - Het verschil tussen een horizontale en een

vertikale opstelling van de luchtdebietsen-sor bedraagt maximaal 50 m3/h en is dus voor gebruik in de praktijk verwaarloos-baar

- In verder onderzoek moet worden nage-gaan hoe de dwarsventilatie bij meerdere ventilatieopeningen eventueel door mid-del van een tweede sensor gemeten kan worden.

(22)

LITERATUUR

REFERENCES

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

Guss S.B. and Grout A.R., 1973. Effects of housing on the health of dairy cows. National Dairy housing Conf. ASME Publ. SP-01-73, febr. 1973, 120-127. Brute J.M., 1975. The open ridge as a ventilator in livestock buildings. Farm Building, R&D studies no. 7 en 8, november 1975,8 pp.

Clark J.A. and Cena K., 1981. Monito-ring the house environment. In: Environ-mental aspects of housing for animal production. Clark J.A., Butterworths, London, 309-330.

Carpenter G.A., 1974. Ventilation of buil-dings for intensively housed livestock. In : Heat loss from animals and man. Mon-teith J.L. and Mount L.E., Butterworths, London,331-350.

Brute J.M., 1981. Ventilation and tem-perature control criteria for pigs. In: Environmental aspects of housing for animal production. Clark J.A., Butter-worths,London, 129-216.

Randall J.M. and Battams V.A., 1979. Stability criteria for airflow patterns in Livestock Buildings. J. Agric. Engng. Res., 24, 361-374.

Randall J.M., 1981. Ventilation system design. In Environmental aspects of housing for animal production, Clark J.A., Butterworths, London, 351-369. Randall J.M., 1975. The prediction of airflow pattern in livestock buildings. J. Agric. Engng. Res., 20, 199-215. King F.H., 1908. Ventilation for dwelling, rural school and stables. Madison Wis. Published by the author.

Esmay M.L., 1969. Principles of animal environment. The AVI Publishing Com-pany Inc., Westport, Connecticut, pp. 325 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

Reece F.N. en Harwood F.W., 1974. The role of ventilation. Transactions of the ASAE, 17,4,714-716.

Boon CR., 1978. Airflow patterns and temperature distri bution in a experimen-tal piggery. J. Agric. Engng. Res., 23,

129-139.

Buffington D.E. en Skinner TC., 1976. Simulating energy consumption in heating, cooling and ventilating animal structures. ASAE-paper no.76-4529, 21 PPB

Surbrook T.C.,Esmay M.L. en Bickert W.G., 1979. Control of effectiveness and energy comparison for animal housing ventilation and heating systems, ASAE-paper no. 79-4526, 12pp. Cole G.W.,1981. Predicting building air temperature using the steady state energy equation. Trans. ASAE, 24, 4, 1035-1040.

Barber E.M. and Ogilvie J.R., 1982. Incomplete mixing in ventilated airs-paces. Part 1. Theoretical considera-tions. Can. Agric. Engng., 24, 1, 25-29. Barber E.M., Sokhansony S., Lampman W.P. and Ogilvie J.R., 1982. Stability of airflow patterns in ventilated airspaces. ASAE paper no. 82-4551, 10 pp. Leonard J.J, and MC Quitty J.B., 1985.

Criteria for control of cold ventilation air jets. ASAE paper no. 85-4014, 19 pp. Klooster, CE. van ‘t en A. Hoofs, 1989. Vergelijking tussen twee plafondventila-tie-systemen en werkgangventilatie bij mestvarkens. Proefverslag P1.37, Rosmalen, 24 pp.

Berckmans D., Vranken E., Geers R., Goedseels V., 1988. Efficiency of clima-te control equipment in pig houses, Falm Building Progress, 93, July 1988, 15-22.

(23)

21 Berckmans D. and Goedseels V., 1986. Development of new control techniques for the ventilation and heating of live-stock buildings. J. of Agric. Engng. Res., 33, 1-12.

22 Berckmans D., Goedseels V., 1983. Luchtdebietmetingen bij middel van meetturbines voor wandopstellingen in dierlijke produktie-eenheden. Rapport in het kader van een onderzoeksover-eenkomst AVEVE N.V.-Labo Agrarische Bouwkunde, juni 83, pp. 23.

23 Berckmans D., Goedseels V., 1984. Fre-kwentie-debietrelaties in het debiet-meetsysteem van de Enecom-R/821 X regelapparatuur. Rapport AVEVE-LAB onderzoeksovereenkomst, jan. 84, pp* 11.

24 Berckmans D., 1986. Method to meas-ure the ventilating rate in (livestock) buil-dings. Proceedings of the Int. Seminar on Indoor Air Flow Measurements, Dec. 86,Supported by the National Fund of Scientific Research Belgium, Leuven, pp, 18.

25 Berckmans D., Goedseels V., Geers R., 1986. Development of a controller for livestock buildings based on an air flow rate measurement device. Proc. of the First European Symposium on Air Con-ditioning and Refrigeration, 5-6 Nov. Brussels, Belgium, 61-68.

26 Leontios S., 1989. Onderlinge vergelij-king van luchtdebietmeetsystemen voor agrarische toepassingen. Eindverhan-deling voorgedragen tot het behalen van de graad van Landbouwkundig Ingenieur, Katholieke Universitei Leu-ven, pp. 133.

28 Berckmans D., Vandenbroeck Ph., Goedseels V., 1991. Sensor for conti-nuous measurement of the ventilation rate in livestock buildings. Indoor Air 3:323-336.

29 Lee W.F.Z., Fisher H.W. , Montag D.R., 1981. Development of a selfchecking gas turbinemeter. In : Flow, its meas-urement and control in science and industry, Vol. 2 by W.W. Durgin, Instru-ment Society of America, 453-469. 30 Lee W.F.Z., Blakeshee D.C., White R.V.,

1982. A self-correcting and self-chec-king gas turbine meeter. Journal of Fluids Engng., Vol. 104, 143-149. 31 British Standard B5 848 : Part 1, 1980.

Fans for general purpose. Part 1. Methods of testing performance. British Standards Institution, pp. 69.

32 NBN 688 Nl,1966. Debietmeting van flu’ida door drukvalapparaten. Alge-meen Belgisch Instituut voor Normalisa-tie, pp.32.

33 DIN1952, DN 681-12:352.57,1971. Durf-IuBmessung mit negormren Dusen, Blenden und Venturid~sen. Deutscher Normenauss~hu~,Berlin,ppl4.

34 Doebelin E.O., 1966. Measurement Sys-tems. New York, McGraw Hill, 772~~.

27 Berckmans D., Vandenbroeck Ph., Goedseels V., 1991, Sensor for conti-nuous ventilating rate measurement in livestock buildings - Integration in the control system. ASAE Summermeeting Albuquerque, New Mexico, June 23-26. ASAE-paper no.914031, pp 21.

(24)

REEDSEERDERVERSCHENENPROEFVERSLAGEN

PUBLISHED RESEARCH REPORTS

Proefverslag P 1.68

“Meten van klimaat in varkensstallen” Proefverslag P 1.69

“De koude vergisting van varkensmest” Proefverslag P 1.70

“Een vergelijking van methoden om het stof-gehalte van de lucht in de varkensstallen te vergelijken”

Proefverslag P 1.71

“Onbeperkte voedering van vleesvarkens via een brijbak of via een droogvoerbak met drinkbakjes”

Proefverslag P 1.72

“Invloed van voerstrategie van biggen tij-dens de opfok op mesterijresultaten en slachtkwaliteit”

Proefverslag P 1.73

“Metalen driekantroosters in vleesvarkens-hokken met bolle vloeruitvoering”

Proefverslag P 1.74

“Zeven interviews: Investeringsbeslissingen door varkenshouders”

Proefverslag P 1.75

“Het effect van twee-fasen-voedering op de technische resultaten van zeugen in verge-lijking met één-fase-voedering”

Proefverslag P 1.76

“Kwaliteit van vleesvarkens met een hoog aflevergewicht”

Proefverslag P 1.77

“Mechanische mestscheiders als mogelijke schakel in de mestbewerking op bedrijfsni-veau”

Proefverslag P 1.78

“Klauwgezondheid bij varkens” Proefverslag P 1.79

“De invloed van een graanrijk voer op de mesterijresultaten, slachtkwaliteit en vlees-kwaliteit bij vleesvarkens”

Proefverslag P 1.80

“De invloed van gezondheidsstoornissen bij gespeende biggen op de mesterijresultaten en slachtkwaliteit”

Proefverslag P 1.81

“Het effect van de uitvoering van de zeu-genbox in het kraamopfokhok op de pro-duktieresultaten van zeugen”

Proefverslag P 1.82

“Het effect van vloertype in het kraamopfok-hok op de produktieresultaten van zeugen” Proefverslag P 1.83

“Vergelijking van 1 ,0, 1,3 en 1,4 m lengte dichte vloer in kraamopfokhokken”

Proefverslag P 1.84

“Een vergelijking tussen zes typen kraam-opfokhokken aan de hand van technische resultaten van zeugen en de uitval van big-gen”

Proefverslag P 1.85

“Waterdamp in varkensstallen met dieps-trooisel”

Exemplaren van proefverslagen kunnen worden verkregen door f 15,- per verslag over te maken op postgirorekeningnummer 51.73.462 ten name van het Proefstation voor de Varkenshouderij, Lunerkampweg 7, 5245 NB ROSMALEN, onder vermelding van het gewenste verslagnummer.

U kunt zich ook abonneren op het periodiek PRAKTIJKONDERZOEK VARKENSHOUDE-RIJ. U ontvangt dan 6 keer per jaar een periodiek met daarin de resultaten van het onderzoek. U heeft dan de mogelijkheid om onderzoeksverslagen gratis te bestellen. Bovendien ontvangt u de jaarverslagen van de regionale proefbedrijven en het Proefsta-tion gratis. U kunt zich hierop abonneren door f 45,- over te maken op postgiroreke-ningnummer 51.73.462 ten name van het Proefstation voor de Varkenshouderij, Lunerkampweg 7,5245 NB ROSMALEN, onder vermelding van POV, Nieuw abonne-ment

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

This article investigates the representation of “dulle Griet” by the seventeenth- century artists David II Teniers and David III Ryckaert in the context of Catholic Flanders.. In

In this chapter the introduction, research question, research objectives and research hypothesis have been discussed. The literature overview will be discussed in chapter 2 and 3

The decrease in the Eu 2+ emission intensity can therefore be attributed to the energy transfer between the Eu 2+ and Yb 3+ ions through cooperative quantum cutting energy. transfer [

kwelderzones onder druk door toenemende dominantie van Zeekweek (Elytrigia atherica). Beide ontwikkelingen zijn ongunstig voor het behalen van Natura2000 kwaliteitsdoelen. De

• Bespreek de voedingskeuze voor uw baby met de vroedvrouw op de materniteit. Zij zal u voorbereidende informatie (brochures en

Team Integraal Waterbeheer Centrum Water&amp;Klimaat Alterra-WUR.. Bij redelijk goed ontwaterde zandgronden met een gemiddeld laagste grondwaterstand van 1, 20 m en

Aan de hand van een tweetal bedrijfsbegrotingen volgens de werkwijze van het Proefstation voor de Rundveehouderij is een vergelijking gemaakt tussen twee bedrijven met elk

Tabel 7: Totaalleven per bedrijf bij wel en niet schermen, A- en C- sortering met en zonder handling op inzetdatum 28 april. 0.01) korter houdbaar dan van amïere bedrijven. Lely en