• No results found

Dwang, repressie en een therapeutische relatie tijdens de ondertoezichtstelling : ervaringen van adolescente meisjes omtrent de gezagsrelatie met hun gezinsmanager

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Dwang, repressie en een therapeutische relatie tijdens de ondertoezichtstelling : ervaringen van adolescente meisjes omtrent de gezagsrelatie met hun gezinsmanager"

Copied!
77
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Dwang, Repressie en een Therapeutische Relatie tijdens de Ondertoezichtstelling

Ervaringen van adolescente meisjes omtrent de gezagsrelatie met hun gezinsmanager

Masterscriptie Orthopedagogiek, Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen

Universiteit van Amsterdam L.N. Bethe Begeleiding: dhr. prof. dr. G.J.J.M. Stams

Begeleiding BJAA: dhr. M. Dinkgreve (tweede beoordelaar) Amsterdam, juli 2013

(2)

‘Jij kunt niet zo hier even mijn huis in komen en mij vertellen wat te doen. Niet van: ‘Ik ben hier om te helpen dus jullie gaan doen wat ik zeg’. (…) Dan zou ik haar dus vertellen dat zoiets niet kan. Ze kan niet iets over mij bepalen. Ik heb een vader, mijn ouders, die mij wat kunnen vertellen. Als mijn vader het me zou opleggen, dan zou ik er niks van zeggen. Dan zou ik het gewoon irritant vinden.’

Respondent F, 13 jaar

(3)

Inhoudsopgave Samenvatting blz. 3 Inleiding blz. 4 Methode blz. 9 Resultaten blz. 11 Discussie blz. 21 Literatuurlijst blz. 25 Bijlagen: 1. Verzoekbrief gezinsmanager blz. 28 2. Verzoekbrief pupil blz. 29 3. Interviewvragen blz. 30 4. Ruwe gegevens blz. 33 2

(4)

Pressure, Repression and a Therapeutic Relationship during a Care Order Abstract

In the present study, 7 adolescent girls aged 12 to16 years were interviewd about their experiences with their youth care workers during a care order by Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam. With the face-to-face interviews is examined whether these looked-after children experienced pressure, repression (inconsequent punishment) and a therapeutic relationship (working relation based on trust). The main aim of this study was to find out whether these three concepts are suitable in the authority role of a care worker. The results showed that repression is not compatible with a therapeutic relationship. Meanwhile, it does seem possible to use pressure during a care order and retain a therapeutic relationship, as long as the youth care worker acts in a responsive (warm, open) way.

Dwang, Repressie en een Therapeutische Relatie tijdens de Ondertoezichtstelling

Samenvatting

In deze studie zijn 7 adolescente meisjes van 12 tot en met 16 jaar geïnterviewd over hun ervaringen met hun gezinsmanager gedurende een ondertoezichtstelling bij Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam. Door middel van individuele interviews is onderzocht of deze onder toezicht gestelde kinderen dwang, repressie (inconsequent straffen) en een therapeutische relatie (werkrelatie gebaseerd op vertrouwen) ervaren. Het doel van dit onderzoek was om te achterhalen hoe deze drie begrippen zich verenigen binnen de gezagdragersrol van de gezinsmanager. De resultaten lieten zien dat repressie niet verenigbaar is met een therapeutische relatie. Dwang bleek daarentegen wel verenigbaar te zijn met een therapeutische relatie. Het is hiervoor belangrijk dat de gezinsmanager zich responsief (warm, open) opstelt.

(5)

Inleiding

Tijdens een ondertoezichtstelling (OTS) wordt een gezinsmanager toegewezen om ouders te helpen bij de verzorging en opvoeding van het kind. Het betreft een gedwongen maatregel die door de kinderrechter wordt ingezet wanneer een minderjarige zodanig opgroeit dat zijn zedelijke en/of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd. Van dreiging kan ook sprake zijn wanneer een kind ernstig probleemgedrag vertoont, zoals schoolverzuim of crimineel gedrag.

Vanaf het begin van een OTS moeten de ouders het gezag over hun kind formeel delen met een gezinsmanager. Zowel de ouders als het kind zijn dan verplicht om de hulp van de gezinsmanager te accepteren (Rijksoverheid, 2013). Dit wil echter niet zeggen dat de gezinsmanager in de ogen van de jongere dezelfde positie inneemt als de ouders. OTS-jongeren maken onderscheid tussen ouderlijk gezag enerzijds en professioneel gezag anderzijds (Reith, 2003).

In dit onderzoek delen zeven adolescente meisjes van Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (BJAA) hun ervaringen omtrent de gezags- en therapeutische relatie met hun gezinsmanager. Dit is het eerste onderzoek waarin nagegaan wordt in hoeverre dwang en repressie ervaren wordt door jongeren gedurende een OTS.

Aanleiding voor dit onderzoek is de nieuwe werkwijze Generiek Gezinsgericht Werken (GGW) binnen BJAA. Per april 2011 is de Deltamethode aangevuld met de Functional Family Parole Service (FFPS) methodiek. In deze nieuwe manier van werken wordt uitgegaan van de kracht van het gezin, waarbij een minimale machtsuitoefening van Bureau Jeugdzorg wordt nagestreefd. Door het gebruik van therapeutische methodieken in het voeren van gesprekken (reframing, motiverende gespreksvoering) krijgt het werk van de traditionele casemanager een meer therapeutisch karakter. De vraag die rijst is hoe dit therapeutische karakter past binnen de context van dwang die een gezinsmanager uitoefent tijdens een OTS.

Dwang uit zich in de structuur en controle die nodig zijn om grenzen te stellen (Van der Helm, 2011). Tijdens een OTS wordt met dwang de verplichting van een cliënt bedoeld om deel te nemen aan de geïndiceerde hulpverlening. Indien een cliënt dit niet doet, volgen er negatieve consequenties. In het vrijwillige kader dat vooraf kan gaan aan een OTS, wordt eveneens hulpverlening geïndiceerd, echter onder de noemer drang. Indien deze hulpverlening niet wordt opgevolgd dreigt een gedwongen maatregel (zie Parhar, Wormith, Derkzen & Beauregard, 2008).

(6)

De bedreigde opvoedingssituatie in het geval van een OTS komt voort uit handelen of nalaten, door onmacht of onwil, van ouders of verzorgers (PI Research & Van Montfoort, 2009). Niet de opvoeder komt onder toezicht te staan, maar het kind (Doek & Vlaardingerbroek, 2009).

In vergelijking met ouders worden professionele gezagsdragers minder vaak door jongeren gehoorzaamd, stelt Reith (2003) in een onderzoek naar gezagstoekenning. Daarnaast worden beiden niet op basis van dezelfde redenen gehoorzaamd. Adolescenten gehoorzamen hun ouders op basis van legitiem gezag (het hoort zo, dat je je ouders gehoorzaamt) en referentieel gezag (omdat mijn ouders veel voor mij betekenen). Het gezag van de ouders is daarmee meer onvoorwaardelijk van karakter dan het gezag van de gezinsmanager (Reith, 2003).

Adolescenten hebben respect voor ouderlijk gezag in het nemen van beslissingen op conventioneel (sociale afspraken) en moreel gebied (afspraken die van invloed zijn op het welbevinden van anderen). Ouderlijke bemoeienis wordt echter minder getolereerd bij beslissingen die adolescenten binnen de grenzen van hun persoonlijke domein beschouwen.

Wanneer jongeren het gezag van hun ouders wel toelaten op het gebied van persoonlijke beslissingen, dan wordt dit mede gedaan om rekening te willen houden met de wensen en gevoelens van ouders. Hoewel adolescenten hun autonomie willen versterken, laten ze dit niet ten koste gaan van de relatie met hun ouders. Ook in het geval van een problematische opvoedingssituatie staan kinderen doorgaans zeer loyaal tegenover hun ouders (Reith, 2003). Een adolescent beschouwt gehoorzaamheid hierin echter altijd als zijn of haar eigen keuze. Een dergelijke natuurlijke gezagsrelatie ontbreekt tussen het kind en de gezinsmanager.

Adolescenten refereren niet aan de wensen en gevoelens van professionele gezagdragers zoals zij bij hun ouders doen. De vraag die rijst is om welke redenen een adolescent naar een gezinsmanager luistert. Hoewel een OTS-jongere verplicht is om de hulp van de gezinsmanager te accepteren, wil dit niet zeggen dat hij of zij per definitie bereid is om mee te werken aan gedwongen hulpverlening en de daarbij opgelegde verplichtingen.

Reith (2003) stelt dat een gezinsmanager zijn of haar gezag ontleent aan het feit een verlengstuk van justitie te zijn. Dit betekent dat hij of zij eventuele besluiten af kan dwingen, iets waar de OTS-jongere zich bewust van is. Het toepassen van straf en het (inconsequent) uitoefenen van dwang waarbij geen uitleg wordt gegeven, de gevoelde oneerlijkheid in het gedrag van de gezaghouder, wordt repressie genoemd (Van der Helm, 2011).

(7)

Van der Helm (2011) waarschuwt ervoor dat een professionele gezagsdrager zich ondanks het gedwongen karakter van hulpverlening niet dient te laten leiden door repressie. Wil een professionele gezagsdrager meer dan gezag door repressie, dan moet hij zijn gezag met argumenten ondersteunen. De gezinsmanager dient daarbij de acceptatie van het gezag te vergroten door een jongere uit te leggen dat zijn of haar optreden in het belang van de jongere is. Het sociaal-cognitief functioneren van OTS-jongeren is volgens Reith (2003) veelal egocentrisch te noemen door de doorgaans autoritaire of verwaarlozende opvoedingsstijl van de ouders. Doordat er in de opvoeding minder ruimte is geweest voor uitleg, ervaart een OTS-jongere minder de consequenties van zijn gedrag voor anderen (Reith, 2003). Zodoende concludeert Reith (2003) dat een jongere die onder toezicht staat de gezinsmanager gezag toekent, omdat deze hiervoor de juiste argumenten gebruikt. De aan hem toegeschreven deskundigheid helpt om deze argumenten kracht bij te zetten. Een OTS-jongere overweegt daarbij de consequenties die de gezinsmanager stelt, wanneer hij of zij niet gehoorzaamt.

Van der Helm (2011) wijst daarnaast op het belang van de responsiviteit van de gezinsmanager in de relatie met een jongere. Met responsiviteit wordt het ondersteunend ingaan op de behoeften van de jongere bedoeld. De jongere dient niet kort gehouden te worden, maar er dient duidelijkheid en structuur geboden te worden. De gezinsmanager moet de communicatie open houden en ruimte aan een jongere geven om te leren. Zo zouden jongeren positief veranderen, minder gewelddadig worden en bovendien meer behandelmotivatie en empathie ontwikkelen (Van der Helm, 2011). Het gevoel dat een jongere de gezinsmanager kan vertrouwen, het ontvangen van complimentjes en het ervaren van steun bij problemen hoort hierbij.

Deze responsiviteit vormt een belangrijk element voor de opbouw van een therapeutische relatie. De therapeutische relatie kan worden omschreven als de emotionele band tussen een hulpverlener en een jongere. Deze komt tot stand wanneer een cliënt warmte, ondersteuning en vertrouwen ervaart. Deze emotionele band wordt in dit onderzoek aangehouden als definitie voor de therapeutische relatie. Naast deze emotionele band, wordt de therapeutische relatie doorgaans door onderzoekers aangevuld met de werkrelatie, waarin de overeenstemming over de opgestelde doelen centraal staat (Karver, Handelsman, Fields & Bickman, 2005).

Indien concrete werkdoelen in het plan van aanpak van de jeugdige worden opgesteld heeft dit een positief effect op de duur van een OTS (Stams, Top-van der Eem, Limburg, Van Vugt & Van der Laan, 2010). Dit opstellen van doelen levert volgens Koestner, Lekes en

(8)

Powers (2002) het beste resultaat op wanneer een opgesteld doel de persoonlijke interesses en waarden van een jongere reflecteert, dit wordt self-concordance genoemd. Daarnaast komt maximale vooruitgang tot stand wanneer de jongere zelf nadenkt over waarom dit doel wordt nagestreefd en hoe dit doel behaald kan worden. Door een jongere actief te betrekken wordt de intrinsieke motivatie vergroot, wat leidt tot een effectievere hulpverlening (Parhar et al.,

2008).

De therapeutische relatie wordt gezien als één van de belangrijkste algemene werkzame factoren binnen behandelingen (Karver et al., 2005; Van Yperen, Booy & Veldt, 2003). Een positieve therapeutische relatie is een voorspeller voor een succesvolle behandeling van kinderen en adolescenten (Karver et al., 2006). Voor 55 procent zou de kwaliteit van de therapeutische relatie toe te schrijven zijn aan kenmerken die te maken hebben met de unieke relatie tussen een jongere en de jeugdzorgwerker. Hierbij wordt gedacht aan ‘de klik’ tussen een behandelaar en een jongere (De Swart, 2011; 2013).

Deze ‘klik’ is vergelijkbaar met de ‘match’ waarnaar de gezinsmanager conform de GGW-methodiek dient te streven. In de eerste fase dient een gezinsmanager toe te werken naar een ‘match’, een ‘klik’ in de werkrelatie tussen de gezinsmanager en de cliënt. Dit ‘matchen’ wordt in de methodiek omschreven als ‘de techniek waarin de gezinsmanager doet wat de cliënt nodig heeft, zodat deze het gevoel gegeven wordt dat je bezig bent om de cliënt te respecteren en te begrijpen’ (Lamers, 2011).

Uit onderzoek van De Swart (2011, 2013) komt naar voren dat de therapeutische relatie voor 32 procent wordt bepaald door individuele eigenschappen van de hulpverlener. Het meest effectieve profiel volgens cliënten, jeugdzorgwerkers en overige deskundigen betreft een emotioneel stabiele, extraverte, veerkrachtige en vriendelijke persoonlijkheid. Belangrijke competenties betreffen het kunnen opbouwen van een warme en positieve relatie met de jongere en het creëren van een veilig en gestructureerd leefklimaat (De Swart, 2011).

Uit onderzoek van Van der Vlugt en De Jong (2005) blijkt dat onder toezicht gestelde meisjes veel behoefte hebben aan een gezinsmanager die goed luistert, vertrouwelijke gesprekken met ze voert en die zich goed kan inleven in wat meisjes hebben meegemaakt. Deze technieken zijn belangrijk voor het ontwikkelen en handhaven van de therapeutische relatie (Ackerman & Hilsenroth, 2003). Minder hulp en steun werd ervaren wanneer de gezinsmanager partij koos voor de ouders, minder rekening hield met de wensen en behoeften van de jongere of slecht bereikbaar was. ‘Het moet een beetje een vriendin zijn’ (Kroneman & De Jong, 2000).

(9)

De vertrouwelijke relatie tussen een gezinsmanager en een jongere lijkt in te druisen tegen een aantal professionele principes, zoals het betrachten van een zekere mate van emotionele distantie (De Swart, 2011). Bovendien blijkt uit onderzoek van Reith (2003) dat OTS-jongeren de gezinsmanager in eerste instantie niet zien als een vertrouwenspersoon, maar als iemand die allerlei praktische zaken regelt en contacten met iedereen onderhoudt. In deze optiek zou een gezinsmanager in de ogen van OTS-jongeren eerder gezien worden als een ‘casemanager’.

Met de invoering van de GGW-methodiek lijkt het accent verschoven te zijn van de Delta-methode casemanager naar een gezinsmanagement met een therapeutisch karakter. De vraag die rijst is in hoeverre deze therapeutische relatie tegen de grenzen van de gezinsmanager als gezagdrager aanloopt. De rechtvaardiging voor deze verschuiving lijkt te ontbreken wanneer de bevinding wordt meegenomen dat jongeren een professionele gezagdrager voornamelijk gezag toekennen omdat deze een verlengstuk van justitie is en de juiste argumenten gebruikt. Een jongere refereert immers niet aan de wensen en gevoelens van een professionele gezagdrager zoals deze bij zijn ouders doet. Met de hieruit voortvloeiende onderzoeksvragen zal meer inzicht worden verkregen in dit werkveld in de problematiek zoals hierboven geschetst.

De volgende onderzoeksvragen vloeien voort uit de literatuur: 1. In hoeverre ervaren adolescente meisjes ‘dwang’ tijdens hun OTS?

2. In hoeverre ervaren adolescente meisjes ‘repressie’ tijdens hun OTS?

3. In hoeverre ervaren adolescente meisjes een therapeutische relatie tijdens hun OTS? 4. In hoeverre worden dwang, repressie en een therapeutische relatie naast elkaar ervaren binnen de relaties van adolescente meisjes met hun gezinsmanager?

(10)

Methode Respondenten

Ten behoeve van het onderzoek leverde BJAA een lijst met namen van 75 gezinsmanagers, werkzaam in de regio’s Noord-Oost, Zuid-Oost, Centrum/West en Zaanstreek/Waterlanden. Deze gezinsmanagers waren allen minimaal drie maanden ingewerkt in de GGW-methodiek. Ten tijde van het onderzoek had iedere gezinsmanager minimaal één cliënt in zijn of haar caseload, met de criteria: vrouwelijke pupil in de leeftijd van 12 tot en met 16 jaar die minimaal drie maanden onder toezicht staat van BJAA. Gezien de beschikbare tijd heeft het onderzoek zich beperkt tot vrouwelijke adolescenten.

Door middel van een disproportioneel gestratificeerde steekproef is uit iedere regio random één gezinsmanager gekozen om deel te nemen aan het onderzoek. Indien de gezinsmanager, de pupil of de opvoeder niet instemde met het onderzoek, werd een volgende gezinsmanager uit de steekproef getrokken en benaderd.

Indien een gezinsmanager akkoord ging met het benaderen van de pupil (bijlage 1), werd een brief naar het woonadres van de pupil opgestuurd (bijlage 2). Vervolgens werd zeven dagen later telefonisch contact opgenomen met de pupil, waarbij zowel aan de pupil als aan de ouders/verzorgers toestemming werd gevraagd voor het houden van een interview.

In totaal zijn 21 gezinsmanagers benaderd met in totaal 31 pupillen die binnen de criteria vielen. Door 11 gezinsmanagers werd voor 16 pupillen geen toestemming gegeven. De reden voor de gezinsmanagers om een pupil niet deel te laten nemen aan het onderzoek betrof in 8 gevallen de bescherming van de desbetreffende pupil. Wanneer een pupil in een onstuimige periode zat achtten de gezinsmanagers op dat moment een interview niet wenselijk. In 3 gevallen gaf een gezinsmanager aan geen toestemming te geven omdat er mogelijk negativiteit of verzet bij ouders op zou worden geroepen. De overige pupillen hadden een gezinsmanager die, ondanks een e-mail-herinnering, niet reageerde op de vraag om deelname aan het onderzoek.

Van de in totaal 12 gezinsmanagers die toestemming gaven om 15 pupillen te benaderen, wilden 8 pupillen niet meewerken. In 4 gevallen werd geen reden opgegeven of de telefoon meteen opgehangen. In 3 gevallen werd aangegeven geen tijd te hebben door drukte op school of stage. In 1 geval werd aangegeven niet te willen praten over de OTS.

(11)

Het onderzoek richtte zich zowel op autochtone als op allochtone meisjes, echter betroffen alle respondenten van allochtone afkomst te zijn; minimaal één ouder van iedere respondent is niet in Nederland geboren. De respondenten waren van Dominicaanse, Ghanese, Marokkaanse, Surinaamse (twee keer), Thaise en Turkse afkomst. Een oorzaak voor de selectieve deelname van deze groep ligt in de oververtegenwoordiging van allochtone jongeren in de kinderbeschermingsmaatregelen (Van der Gaag & Speet, 2010). De kans om een allochtoon meisje in het onderzoek toegewezen te krijgen is daardoor bijzonder groot. De belangrijkste reden die autochtone meisjes opgaven om niet deel te nemen betrof de drukte door school of stage.

Over de gezinsmanagers kan worden opgemerkt dat zij allen van het vrouwelijke geslacht zijn. Doordat het grootste deel van de gezinsmanagers vrouw is, is de kans dat een random toegewezen gezinsmanager vrouw is groot. Er is geen eenduidige reden gevonden voor het niet mee willen werken van de random toegewezen mannelijke gezinsmanagers.

Om de anonimiteit te waarborgen zijn de namen van de respondenten veranderd in een letter, de namen van de gezinsmanagers zijn allen vervangen door de fictieve naam ‘Aniek’.

Procedure

Het interview vond onder vier ogen plaats bij de pupil thuis, de tijdsduur liep uiteen van 20 tot 105 minuten. Voorafgaand aan het onderzoek werd gevraagd om toestemming om het interview met een recorder op te nemen. Na afloop werd aan de pupil gevraagd of zij een kopie van het uitgewerkte interview wenste te ontvangen. Als dank voor de medewerking ontving de pupil na afloop van het interview een cadeaubon naar keuze voor de H&M of de Free Record Shop.

Instrumenten

Het interview betrof een semigestructureerd interview. Er heeft een proefinterview plaats gevonden om de opgestelde interviewvragen te toetsen en aan te passen. De interviewvragen zijn onderverdeeld in twee topics. Het topic ‘therapeutische relatie’: ‘Zou je wat willen vertellen over het contact dat je hebt met (naam)? Je zei net al dat je hem/haar ongeveer (..) keer per (..) ziet. Wat bespreken jullie dan zoal met elkaar?’ En het topic ‘dwang en repressie’: ‘Zijn er met de komst van (naam) nieuwe regels in huis gekomen? Zou je wat

(12)

kunnen vertellen over de regels die werden opgelegd toen de gezinsmanager bij jullie in huis kwam?’

Analyse

Voorafgaand aan de analyse van de kwalitatieve gegevens zijn de op de voicerecorder opgenomen interviews letterlijk uitgetypt. Daarna zijn de antwoorden gecategoriseerd waardoor zij gebruikt konden worden voor het beantwoorden van de onderzoeksvragen.

(13)

Resultaten

1. In hoeverre ervaren adolescente meisjes ‘dwang’ tijdens hun OTS?

Van de 7 respondenten gaven 5 aan in enige mate ‘dwang’ te ervaren. Deze dwang lijkt onder de respondenten te kunnen worden ervaren in twee vormen. Enerzijds dwang voortkomend uit de algemene oplegging van de OTS, anderzijds dwang voortkomend uit de na te streven individuele doelen, die de gezinsmanager samen met de jongere in het gezinsplan heeft opgesteld .

Van de 7 respondenten gaven er 3 aan de afspraken en ‘bemoeienis’ van Bureau Jeugdzorg als een negatieve verplichting te ervaren. Het contact met de gezinsmanager hierin werd echter doorgaans niet als dwang ervaren: ‘De OTS was op zich wel een straf voor mij, ik ben blij als ik er vanaf ben. Maar dat heeft helemaal niks met Aniek te maken, want ik vind het fijn dat Aniek blijft vragen hoe het gaat. Maar heel dat Bureau Jeugdzorg gedoe, elke keer weer mijn verhaal vertellen en met een ander gezicht praten. Daar ben ik helemaal klaar mee’ (Respondent D).

Vier respondenten hebben de algehele betrokkenheid van Bureau Jeugdzorg niet als dwang ervaren. Eén respondent hierin zag in hoezeer zij hulp nodig had: ‘De OTS zie ik niet als iets dwingends. De gezinsmanager was er voor mij in een hele emotionele en moeilijke tijd. Ik ben heel blij met wat Bureau Jeugdzorg heeft gedaan’ (Respondent C). De overige respondenten hadden weinig contact met hun gezinsmanager: ‘Nee, ik vind het niet zo bijzonder. Zeker nu ik haar al drie maanden niet gesproken heb’ (Respondent G). ‘Ze komt niet echt voor mij’ (Respondent B).

Van de 7 respondenten gaven er 4 aan de opgestelde individuele doelen als dwang te ervaren. De twee respondenten die hierin geen dwang ervaren hebben, bleken geen individuele doelen in het gezinsplan opgesteld te hebben: ‘Ik merk eigenlijk niks van de OTS, ja om de drie maanden komt er een gezinsmanager langs’ (Respondent G).

De overige respondenten hadden gemiddeld 3 individuele doelen. Bij de meeste respondenten is een doel opgesteld dat zich richt op de schoolgang. Zo dienden 3 van de 5 respondenten iedere dag op tijd naar school te gaan en niet te verzuimen: ‘Mijn oma weet niet veel van de school in Nederland, dus die had niet door dat ik niet naar school ging of te laat kwam, zonder de gezinsmanager. Mijn gezinsmanager heeft het wachtwoord van mijn schoolrooster op internet. Als ik te laat ben zegt ze dat het niet meer moet gebeuren. Dat ik eerder moet opstaan’ (Respondent B)

(14)

Van de 5 respondenten hadden 4 het doel adequaat en respectvol gedrag te vertonen, zowel op school als richting ouders of opvoeders: ‘Ze zei dat ik beter naar mijn ouders moest luisteren. En ook dat ik mijn gedrag moest veranderen thuis en op school. (…) Als ze dan de volgende keer op bezoek kwam, controleerde ze bij mijn ouders of ik dat wel deed’ (Respondent E). ‘Ik moet aan mijn oma vertellen waar ik heenga, dat deed ik eerder niet. Ook hoe laat ik thuis terug moet zijn’ (Respondent B).

Er waren 3 respondenten die persoonlijke doelen opgesteld hadden, gericht op het uitbreiden van de persoonlijke verantwoordelijkheid, of juist het beperken hiervan: ‘Bureau Jeugdzorg vond dat ik teveel verantwoordelijkheid nam voor mijn moeder. De gezinsmanager wilde dat ik ging leren om een kind te zijn. Ik vond dat dit niet nodig was’ (Respondent C).

Door 3 respondenten werd dwang ervaren doordat ze van de gezinsmanager niet meer met specifieke leeftijdsgenoten mochten omgaan: ‘Ik mocht een tijdje niet met mijn nicht omgaan, omdat ze een slecht voorbeeld voor me was´ (Respondent B). ‘Op een gegeven moment mocht ik niet meer naar school in Amsterdam omdat ik daar het slechte pad op ging, door de invloed van de meiden daar. Toen moest ik van mijn gezinsmanager thuis blijven’

(Respondent D).

Tot slot werd door één respondent dwang ervaren op het domein van huisvesting. ´De gezinsmanager wilde dat ik ging leren om een kind te zijn. (…)Dus toen moest ik van haar naar Beter Met Thuis’ (Respondent C).

Hoewel veel respondenten op enige wijze dwang hadden ervaren, bleken 4 van de 7 respondenten slecht op de hoogte van hun eigen OTS en de machtspositie waarin hun gezinsmanager verkeert:

‘Ik weet eigenlijk niet of dat ik wel onder toezicht sta, ik weet niet goed wat het inhoudt. Nou ik weet wel dat Aniek mijn voogd is’ (Respondent D).

‘Mijn vader heeft volgens mij wel eens verteld dat ik onder toezicht sta, maar ik zou niet weten waarom of wat het betekent. Ik weet alleen dat ik daar ben geweest, bij Bureau Jeugdzorg op kantoor. (…) Maar ik weet niet, de gezinsmanager, ze stelde zich voor en ze vertelde me dat ze kwam om hier te kijken of alles goed gaat. Of er geen problemen zijn enzo. Er zijn wel problemen op school, maar daar gaat Bureau Jeugdzorg niet over’ (Respondent F).

Eén respondent meende zelfs niet onder toezicht te staan, volgens deze respondent staat haar broer onder toezicht: ‘Maar ik weet niet hoor, ik sta niet onder toezicht; mijn broer. (…)Nou ik kan me het eerste contact niet echt herinneren. Maar ze komt nu af en toe voor mijn broer.

(15)

Niet echt voor mij hoor. Ze helpt hem om begeleid te gaan wonen, maar dan spreekt de gezinsmanager mij alleen om even te vragen wat ik er van vind dat hij weggaat’ (Respondent B).

Tot slot ervaarde één respondent zelf de touwtjes in handen te hebben: ‘Ik ben klaar met haar, ik was boos op haar geworden. Ik ga helemaal niet meer naar haar afspraken toe’

(Respondent A).

(16)

2. In hoeverre ervaren adolescente meisjes ‘repressie’ tijdens hun OTS?

Eén van de respondenten die heeft aangegeven geen dwang te ervaren, illustreerde waarom dwang op basis van repressie voor haar niet zou gaan werken: ‘Ik zou niet willen dat het iemand is die gelijk de baas hier wordt. Het is gewoon, niet gelijk: ‘Ik ben hier om te helpen dus jullie gaan doen wat ik zeg’.(…) Jij kunt niet zo hier even mijn huis in komen en mij vertellen wat te doen.(…) Dan zou ik haar dus vertellen dat ze dus zoiets niet kan doen. Ze kan niet iets over mij bepalen’ (Respondent F).

Tevens sterkte deze respondent haar standpunt door te wijzen op haar ouders als gezagdragers, waar zij wel naar luistert: ‘Ik heb een vader, mijn ouders, die mij wat kunnen vertellen. Als mijn vader het me zou opleggen, dan zou ik er niks van zeggen. Dan zou ik het gewoon irritant vinden’ (Respondent F). Kenmerkend voor deze en drie andere respondenten, was het gebrek aan besef van de rol van gezinsmanager als ‘verlengde van justitie’. Respondent C reageerde eveneens verbaasd op de vraag of dat de gezinsmanager wel eens regels stelde: ‘Volgens mij mag een gezinsmanager je niet eens regels opleggen’ .

Niet ‘kort houden’ maar uitleg bieden werd door de respondenten gewaardeerd: ‘Ze werd nooit echt boos, maar ze zei wel dat ze het niet goed vond. Dan zei ze dat ik ‘wat wijzer moest worden’ (Respondent E). ‘Wel boos maar niet met streng aankijken, ze heeft altijd een glimlach op haar gezicht. Niet van ‘het mag niet’. Niet met zo’n streng hoofd en een vingertje, altijd praten. Ik was best eigenwijs. Kort houden werkt sowieso niet voor mij, dat weet mijn gezinsmanager ook. (…)Nee ze heeft gewoon veel met mij gepraat. Echt serieus gepraat’ (Respondent D).

Door drie meisjes werd dwang ervaren waarin repressie een rol speelde. De volgende respondent noemde een voorbeeld van ervaren dwang, waaruit kenmerken van een repressief klimaat naar voren kwamen: ‘Ja eerst zei ze dat ik beter naar mijn ouders moest luisteren. En ook dat ik mijn gedrag moest veranderen thuis en op school. (…)Ze zei het op een strenge toon. Ze wilde dat ik het wel echt deed. Ze zei ook wel dat ik anders straf of huisarrest zou krijgen. Ze zou het niet goed vinden als ik niet zou luisteren. Als ze dan de volgende keer op bezoek kwam controleerde ze of ik dat wel deed. (…) Mijn ouders zouden dan straf of huisarrest uitvoeren, dus ik luisterde wel’ (Respondent E).

Het begrip kwam echter bij de respondent, wanneer de jongere in een later stadium van de OTS geen repressie ervoer en wel uitleg ontving: ‘Ze gaf later tijdens mijn uithuisplaatsing wel uitleg dat het belangrijk was voor een studie dat ik goed oplet in de klas,

(17)

en dat het moeilijk zou worden, dus ze gaf wel aan waarom en welke consequenties er zouden zijn, waardoor ik het beter begreep’ (Respondent E).

Leidend voor het wel of niet meewerken aan de doelen betroffen de in het vooruitzicht gestelde consequenties door de gezinsmanager. Voor drie respondenten bleek de strafconsequentie die niet gehoorzamen met zich meebracht een reden om naar een gezinsmanager te luisteren. Op repressieve wijze werd aan de cliënt duidelijk gemaakt dat zij zich diende te houden aan regels: ‘Ik kwam vaak te laat op school, mijn gezinsmanager ging me dan opbellen, zeggen dat het niet meer moet gebeuren. Dat ik eerder moet opstaan. Ze klonk bezorgd dan. (…) Ja ze vertelde dat ik leerplicht heb, en dat ik kan blijven zitten als ik steeds te laat kom. (…) Ik ben dan wel bang dat die leerplichtambtenaar komt, dus ik luister wel’ (Respondent B).

Repressie leek tevens te worden ervaren wanneer een respondent zich niet kon vinden in het opgestelde doel: ‘En Bureau Jeugdzorg vond dat ik teveel verantwoordelijkheid nam voor mijn moeder. Mijn gezinsmanager, ze wilde dat ik ging leren om een kind te zijn. Ik vind dat dit niet nodig was. Ik paste op mijn zusje en wilde er graag zijn voor mijn ouders. En het is mijn gedrag, dat kun je niet aanpassen. Dus toen moest ik naar Beter Met Thuis. Bureau Jeugdzorg vond dat ik daar aan moest werken’ (Respondent C).

(18)

3. In hoeverre ervaren adolescente meisjes een therapeutische relatie tijdens hun OTS?

De responsiviteit van de gezinsmanager speelde een belangrijke rol in de relatie met een jongere. Van de 7 respondenten lieten er 5 hun gezinsmanager responsieve eigenschappen toekomen. Zo gaven gezinsmanagers steun en complimenten en werd er inlevingsvermogen en belangstelling getoond: ‘Ik vertelde veel aan haar, in de gesprekken onder vier ogen (…) ik merkte dat ze zich kon inleven, in de gesprekken die we voerden’ (Respondent A).

‘Aniek zegt niet alleen ‘ik snap je’ maar ze snapt het ook écht. En ze legt het uit en ze probeert me te helpen’ (…)‘Aanmoedigen doet ze ook vaak; ‘het lukt je wel, kom op. Alles komt goed’. (…)Maar als ze me aanmoedigt komt het uit haar hart. Ondanks dat het haar werk is. Dat vind ik zo tof aan haar’ (Respondent C).

Daarnaast werd een positieve instelling getoond en werden belangrijke zaken door hen geregeld: ‘En het fijne is dat ze altijd heel blij is, zo zie ik haar altijd. En ze is altijd heel lief, ze vraagt altijd hoe het met me gaat. En als er wat is, kan ik het altijd aan haar vertellen. Aniek is er als ik thuis problemen heb en het gaat niet, als ik wil dat ze iets regelt’ (Respondent D).

‘Ik zou naar zangles gaan (…) maar eerst wilde ik niet echt gaan (…) en toen deed ze wel enthousiast enzo. (…) Ze heeft zangles uitgezocht, een proefzangles geregeld zodat ik eerst kon kijken hoe het was. (…) Ze heeft me ook voor pianoles opgegeven’ (Respondent B).

Responsiviteit uitte zich daarnaast door ondersteunend in te gaan op de behoeften van de jongere. Twee respondenten ervoeren een zeer beperkte betrokkenheid met hun gezinsmanager:

‘En ik spreek haar eigenlijk niet. Als we een gesprek met haar hebben is het meestal alleen met mijn vader. Dan zit ik met mijn broertje in de kamer hiernaast. En het gesprek is dan alleen met vader en gezinsmanager en mijn oma’(Respondent, F).

Betrokkenheid werd echter wel door deze respondent als wenselijk ervaren: ‘Soms zou ik wel ook met de gezinsmanager willen praten om te weten waar het over gaat ja, maar het is niet dat ik het moét weten perse. Waarom ik weg moet enzo. Maar ik wil wel weten waarom alles. Wat ik denk dat ze bespreken? Ja ze willen denk ik weten hoe het met mij gaat’ (Respondent, F).

De tweede respondent had wel direct contact met de gezinsmanager, zij voelde zich echter vaak buiten gesloten, doordat zij meerdere malen laat in kennis werd gesteld van beslissingen over haar welzijn: ‘Wat ik wel stom vond was dat ze altijd beslissingen over mij

(19)

neemt, die ik vervolgens als laatste hoor. Alle hulpverleners weten het, mij wordt het pas twee weken later verteld. (…)Dat gebeurde bijvoorbeeld toen ik een tijd naar Beter Met Thuis moest.’

In tegenstelling tot het bovengenoemde ervoeren de overige 5 respondenten wel een open communicatie en betrokkenheid: ‘De gezinsmanager heeft me goed uitgelegd waarom ik een OTS had en waarom ik uit huis moest op mijn 15e. (…) Toen nam mijn gezinsmanager me mee naar een 16+ instelling om daar eens te kijken. Ze zag direct aan mij dat het niks voor mij zou zijn. Ik zei ‘nou ik loop gewoon weg hoor als ik hier zou moeten zitten’. Toen zei de gezinsmanager; ‘Nou dan moeten we je gesloten plaatsen’ en toen zei ik; ‘Nou dan word ik helemaal gek, dat moet je doen als je me psychisch wil maken’. Ze zag gelukkig dat het echt niks voor mij was, dus toen stelde ze voor dat ik in mijn eentje in een huis begeleid zou gaan wonen’ (Respondent D).

De intensiteit van het contact verschilde onderling zeer, alle 7 respondenten ervoeren een vermindering aan contactmomenten naarmate de OTS voortduurde:

‘In het begin zag ik haar één keer in de twee weken. Later werd het minder, een keer in de drie maanden zo’ (Respondent A).

‘In het begin kwam ze echt veel op bezoek, drie keer per maand ongeveer. Nu in mijn pleeggezin eigenlijk bijna nooit meer. Ik woon hier nu drie jaar, ze is hier 5 tot 7 keer geweest. Toen ik haar twee weken geleden sprak, heb ik dan ook gezegd dat ik haar vaker wil zien. En toen zei ze wel dat ze vaker kon komen en het begreep. Ik was wel blij dat ze het goed vond, ik herkende haar gewoon niet meer toen ze binnenkwam’ (Respondent E).

Ondanks het verminderde contact werden de meeste gezinsmanagers wel bestempeld als zeer beschikbaar: ‘Aniek was wel altijd druk, maar als ik vroeg ‘heb je tijd?’, maakte ze het gewoon.(…) Ze zegt altijd; je kunt me altijd bellen als er iets is. Ze bleef rustig van 17:00 tot 19:00 uur zitten. Ze zou dan gewoon overwerken, als ik daar behoefte aan had. Ze zou ook niet zeggen ‘mijn werktijd is voorbij’ ze ging pas als ik klaar was. Zij regelde al vrij snel iemand van Spirit, om mee te praten. Contact onderhield ik ondertussen wel met Aniek, ongeveer eens in de maand. Ik zag haar in real-life of ik sprak haar via de whats-app of telefoon’ (Respondent C).

Een nieuwe wijze van communiceren tussen gezinsmanager en jongere diende zich aan met het gebruik van Smartphones. Gezinsmanagers onderhielden het contact met een jongere door het met de telefoon versturen van gratis tekstberichtjes via een internetverbinding; ‘whatsappen’: ‘Ik heb haar nu ook al een paar maanden niet gesproken.

(20)

Ze had me laatst wel gewhatsappt. Ze vroeg hoe het met me ging.(…) Ik zei dat het goed ging, daarna heeft ze niet meer gereageerd’ (Respondent A). ‘Ja ze stuurt me ook wel eens whatsappjes. Je kunt kort zeggen om er vanaf te zijn; ja het gaat goed’. Anderzijds is het laagdrempelig. Ik denk dat ik op whatsapp meer verhalen aan haar durf te vertellen dan live. (Respondent C). Via de mail vraagt ze ‘hoe gaat het’. Aan de telefoon zou ze daar ook bij vragen ‘waarom gaat het goed?’ (Respondent G).

Er is een driedeling zichtbaar in hoeverre respondenten een therapeutische relatie hebben ervaren. Enerzijds zijn er drie respondenten die spreken van een vertrouwensband die zij gedurende hun OTS hebben ervaren, een goede therapeutische relatie. Anderzijds zijn er twee respondenten die een wisselende vertrouwensband hebben ervaren met hun gezinsmanager. Tot slot hebben twee respondenten een minder goede therapeutische relatie ervaren.

De eerste drie respondenten waren te spreken over de gezinsmanager: ‘Ik vertrouw mijn gezinsmanager zeker. Ik heb niet veel vriendinnen die weten wat voor problemen ik heb’ (Respondent C).

‘Het is een vertrouwenspersoon, (…) geen vriendschap, maar het is ook niet echt formeel. (…) Ik kan dingen aan haar kwijt. Het klinkt grof misschien, maar gewoon (…) iemand waar ik naar toe kan, kan schreeuwen, kan uithuilen, kan lachen’ (Respondent D). Volgens de respondenten lagen de responsieve kenmerken van de gezinsmanager hier onder andere aan ten grondslag; ‘Haar uitstraling vind ik betrouwbaar. Ook door het lieve gezicht, de blik van Aniek. Hoe ze praat, haar houding’ (Respondent C).

‘We kunnen goed praten. Ze praat een beetje jonger, niet alsof ze met een volwassene praat’ (Respondent G). Daarnaast sterkte de vertrouwensband zich door het langdurige contact: ‘Ik vertrouw mensen niet snel, ik ben niet zo een open persoon, maar zij is er al zo lang iedere keer weer bij’ (…) Bij de rechtbank was Aniek er ook, ik vond het zo gek omdat het daar net leek alsof ze mijn tegenstander was’ (Respondent C).

Het vertrouwen werd tevens gevoed door het idee dat de gezinsmanager iets voor je kon doen: ‘En mijn vriendinnen kunnen niks aan mijn problemen doen. Als ik contact zoek met Aniek over problemen thuis ofzo, dan is het vaak even om mijn hart te luchten. Maar ook met het idee dat ze iets voor me kan betekenen’ (Respondent C).

Twee respondenten hebben een wisselende therapeutische relatie ervaren. De kwaliteit van deze werkrelatie leek af te nemen naarmate een gezinsmanager repressie toonde of zich niet voldoende responsief gedroeg. Respondent A. heeft in eerste instantie een therapeutische relatie ervaren, totdat de gezinsmanager in haar ogen steken liet liggen, zoals een slechte

(21)

beschikbaarheid: ‘Ik had een rechtszaak. Omdat ik verzuimde op school. Toen was ik er heen geweest, maar daar was ze niet bij. Ik weet niet precies waar de rechtszaak over ging. (…)Vervolgens belde ze me op donderdag op met dat ze vrijdag wilde afspreken omdat zij maandag op vakantie ging. Toen zei ik tegen haar ‘dat ga ik niet doen’. Niet binnen zo’n korte tijd opbellen omdat het jou uitkomt omdat je op vakantie gaat. Dus sindsdien heb ik gewoon.. ga ik niet meer naar haar afspraak toe, ik ben boos op haar’ (Respondent A).

Respondent E ervoer in eerste instantie een minder goede therapeutische relatie, door de repressie: ‘Ze zei het op een strenge toon. Ze zei ook wel dat ik anders straf of huisarrest zou krijgen. Als ze dan de volgende keer op bezoek kwam controleerde ze of ik dat wel deed. (…) Mijn ouders zouden dan straf of huisarrest uitvoeren, dus ik luisterde wel. (…) Ik vond haar heel erg streng. Ze zei heel veel dingen die ik goed moest doen, terwijl ik voor mijn gevoel niks fout deed’. Op een later moment ontving respondent E. meer uitleg en steun van haar gezinsmanager, de positie van de gezinsmanager leek in de ogen van respondent E. te veranderen: ‘Het contact met Aniek is nu wel te beschouwen als een soort vriendschap. Iemand die goed meehelpt en me ondersteunt’ (Respondent E).

De twee respondenten die een minder goede therapeutische relatie op basis van vertrouwen hebben ervaren schreven dit toe aan het oppervlakkige contact: ‘Afgelopen jaren heb ik haar ongeveer vijf keer in totaal gezien. Niet vaak. En ik spreek haar eigenlijk niet. Als we een gesprek met haar hebben voert zij het meestal alleen met mijn vader en mijn oma. Ik heb niet echt gesprekken met haar. (…) Dus ik heb niet echt een band met haar. Ik ben niet zo’n prater, maar als ik me echt rot voel en ik kan niet naar vrienden, tsja dan bel ik misschien wel de gezinsmanager, die kan er iets aan doen dan. De gezinsmanager is ook weer niet helemaal onbekend.(…) Niet alles zou ik vertellen. Misschien kleine dingetjes’ (Respondent F). ‘Als ik problemen zou hebben zou ik familie eerder bellen, niet mijn gezinsmanager.(...) Ik heb haar ook al een lange tijd niet gezien (Respondent B).’

Een interessante bevinding betrof de voorkeur die de respondenten toonden voor een gezinsmanager met overeenkomstige kenmerken als de jongere zelf. ‘Ik denk dat het klikt tussen mij en deze gezinsmanager omdat ze jong is, ik denk dat als er een oudere vrouw komt ik echt denk; wat moet ik jou nou vertellen, jij snapt mij toch niet’ (Respondent D). ‘Ik vertrouw Aniek meer dan die andere vrouw van Spirit, dit komt denk ik omdat Aniek wat jonger is’ (Respondent C). ‘Het verschil met de gezinsmanager is dat die vrouw van de leerstraf heel lief en leuk was, weet je wel (…) net als ik ook Surinaams enzo’ (Respondent A).

‘En ik zou ook geen man als gezinsmanager willen, ik zou als meisje niet open zijn naar een man. Net zoals dat ik me minder zou kunnen inleven naar jongens als ik

(22)

gezinsmanager was’ (Respondent D). ‘Maar tegenover een man zou ik niet open kunnen zijn. Alleen tegen mijn eigen vader’ (Respondent C).

(23)

4. In hoeverre worden dwang, repressie en een therapeutische relatie naast elkaar ervaren binnen de relaties van adolescente meisjes met hun gezinsmanager?

Door middel van onderstaande tabel is systematisch in beeld gebracht in hoeverre iedere respondent dwang, repressie en een therapeutische relatie ervaart.

Respondent A

Dwang

- OTS

- Doelen

OTS: Ja: ‘Ik moest steeds naar haar

toekomen in Diemen. (…) Elke keer weer die gesprekken’

Doelen: Nee: ‘Er zijn mij geen doelen of regels opgelegd, moet dat?’

Repressie

Vaak/soms/niet Niet: ‘Het enige wat ze blijft zeggen is; als je uit huis wil kan je mij bellen. Maar waarom moet ik uit huis? (…) Maar als ik zei: ‘maar dat wil ik niet’, dan luisterde ze daar ook wel naar.’

Therapeutische Relatie Goed/wisselend/minder goed

Wisselend: ‘Vroeger wel, toen praatte ik veel met haar en wilde ik alles aan haar vertellen’ (…) ‘En toen dacht ik: ‘Nee, ik wil jou niks meer vertellen.’ Ik word er helemaal moe van, ik heb ook een psychiater, die is tien keer beter dan haar.’

Respondent B

Dwang - OTS - Doelen

OTS: Nee: ‘Ze komt voor mijn broer.’

(24)

Doelen: Ja: ‘Er kwam een regel dat ik aan mijn oma moest vertellen als ik uit huis ging hoe laat ik terug kwam. Ik mocht een tijdje niet met mijn nicht omgaan en ik moest op tijd naar school.’

Repressie Vaak/soms/niet

Ja: ‘Ze vertelt dat ik leerplicht heb, dat ik kan blijven zitten als ik steeds te laat op school kom. (…) Ik ben wel bang dat er echt een leerplichtambtenaar komt’.

‘Ja ik mocht een tijdje niet met mijn nicht omgaan.. (…) Ik zou het niet weten waarom. (…) Ze vond dat mijn nicht een slecht beeld voor me was ofzo. Terwijl dat helemaal niet zo was.’

Therapeutische Relatie Goed/wisselend/minder goed

Minder goed: ‘Ik heb haar al lange tijd niet gezien (…) als er iets zou zijn ga ik eerder naar familie toe, ik zou niet Aniek bellen. (…) het is geen vriendschap.

Respondent C

Dwang - OTS - Doelen

OTS: Nee: ‘De OTS was geen straf, ik ben heel blij met wat BJ voor me heeft gedaan.’ Doelen: Ja: ‘De oplegging van Beter Met Thuis vond ik echter wel een straf. BJ vond dat ik teveel verantwoordelijkheid nam voor mijn moeder. (…) Dus toen moest ik naar Beter Met Thuis. Ik moest daar van BJ aan werken.’

Repressie Vaak/soms/niet

Soms: ‘Aniek heeft me heel goed uitgelegd waarom ik bij mijn moeder weg was (…) en waarom zij er was.’ Wel op gebied Beter met Thuis: ‘Ze wilde dat ik een kind leerde zijn. 23

(25)

(…) Ik moest me als een 12-jarige gedragen. Het is mijn gedrag, dat kun je niet zomaar veranderen.’

Therapeutische Relatie Goed/wisselend/minder goed

Goed: ‘Aniek zegt niet alleen ‘ik snap je’ maar ze snapt me ook echt. Ze legt het uit en probeert me te helpen. Ik kan altijd bij haar terecht. (…) Haar uitstraling is betrouwbaar, haar lieve gezicht, de blik, manier van praten, haar houding. (…) Ik kijk er naar uit dat ze langskomt.’

Respondent D

Dwang - OTS - Doelen

OTS: Ja: ‘De OTS wel, ik ben blij als ik er vanaf ben. (…) Heel dat BJ-gedoe. Elke keer weer mijn verhaal vertellen en met een ander gezicht praten’.

Doelen: Ja: ‘Ik mocht niet meer naar een school omdat ik het slechte pad op ging door de meiden daar.’

Repressie Vaak/soms/niet

Niet: ‘Kort houden werkt sowieso niet voor mij, dus ze heeft veel met me gepraat.’ Therapeutische Relatie

Goed/wisselend/minder goed

Goed: ‘Ze is altijd heel lief (…) als er wat is kan ik het aan haar vertellen. Ik vertrouw haar. Iemand naar wie ik toe kan om te schreeuwen, kan uithuilen, kan lachen.’

Respondent E

Dwang - OTS - Doelen

OTS: Ja: ‘Ze controleerde me via mijn ouders.’

Doelen: Ja: ‘Ze zei heel veel dingen die ik goed moest doen. Ze zei dat ik beter naar 24

(26)

mijn ouders moest luisteren, dat ik mijn gedrag moest veranderen.’

Repressie Vaak/soms/niet

Eerst vaak: ‘Ze zei ook wel dat ik anders straf of huisarrest zou krijgen. Dat besprak ze dan met mijn ouders die mij dan straf zouden geven. (…) Ik vond het eigenlijk wel oneerlijk. (…) Ze zei dat ik naar school moest gaan omdat het anders moeilijk zou worden voor een studie.’

Later niet:

‘Ze zei later waarom ze mijn voogd was en waarom ik steun nodig had, toen begreep ik haar beter’.

Therapeutische Relatie Goed/wisselend/minder goed

Wisselend: ‘Eerst vond ik haar eigenlijk heel streng en helemaal niet aardig. Nu vind ik haar nog wel een beetje streng, maar ook aardig ze snapt me en nu begrijpt ze me wel goed’

Respondent F

Dwang - OTS - Doelen

OTS: Nee: ‘2/3 jaar geleden kwam BJ, maar de laatste keer dat ik haar zag is ook al weer maanden geleden. Ik heb niet echt gesprekken met Aniek.’

Doelen: Nee: niet opgesteld.

‘Er zijn wel problemen op school (…) en mijn vader vindt me wel brutaal. Maar daar doet BJ niks mee.’

Repressie Vaak/soms/niet

Niet: Geen dwang, geen repressie.

Therapeutische Relatie Goed/wisselend/minder goed

Minder goed: ‘Ik heb niet echt contact met haar (…) ik heb niet echt een band met haar.

(27)

Ik zou haar in geval van nood misschien kleine dingetjes vertellen’.

Respondent G

Dwang - OTS - Doelen

OTS: Nee:

‘Nee, ik vind het niet zo bijzonder. Zeker nu ik haar al drie maanden niet gesproken heb, ik merk niet echt dat er een OTS is. En ik heb die OTS al jaren.’

Doelen: Nee: niet opgesteld. Repressie

Vaak/soms/niet

Niet: Geen dwang, geen repressie.

Therapeutische Relatie Goed/wisselend/minder goed

Goed: ‘We kunnen wel goed met elkaar praten. Ze kan zich echt inleven.

(28)

Discussie

Aanleiding voor dit onderzoek betreft de nieuwe werkwijze Generiek Gezinsgericht Werken (GGW) binnen BJAA. De vraag die centraal staat is hoe het therapeutische karakter past binnen de context van dwang die een gezinsmanager uitoefent tijdens een OTS.

De volgende onderzoeksvragen zijn hierbij opgesteld: 1. In hoeverre ervaren adolescente meisjes ‘dwang’ tijdens hun OTS? 2. In hoeverre ervaren adolescente meisjes ‘repressie’ tijdens hun OTS? 3. In hoeverre ervaren adolescente meisjes een therapeutische relatie tijdens hun OTS? 4. In hoeverre worden dwang, repressie en een therapeutische relatie naast elkaar ervaren binnen de relaties van adolescente meisjes met hun gezinsmanager?

Uit de resultaten komt naar voren dat vrijwel alle respondenten in enige mate dwang hebben ervaren. Dit kan dwang zijn die voortkomt uit de algemene oplegging van de OTS en dwang voortkomend uit de na te streven individuele doelen, die de gezinsmanager samen met de jongere in het gezinsplan heeft opgesteld.

Dit komt overeen met de bevindingen van Van der Helm, Stams en Van der Laan (2011), die concluderen dat in iedere opvoedsituatie regelmatig sprake is van dwang. Wanneer de intensiteit van het contact met de gezinsmanager laag was en geen individuele doelen voor de jongere waren opgesteld, werd geen dwang ervaren. De vraag is echter of men in een dergelijke situatie nog wel van een ‘opvoedsituatie’ kan spreken.

Ondanks de dwang werd door de meeste respondenten op enig moment een therapeutische relatie met de gezinsmanager op basis van responsiviteit en vertrouwen ervaren.

Dat een therapeutische relatie ervaren kan worden ondanks het gedwongen kader, sluit aan op de bevindingen van Van der Helm (2011), die al eerder stelde dat dwang op zichzelf niet de verklarende factor is voor negatieve uitkomsten. Van der Helm (2011) vond in dit onderzoek dat indien dwang uit zou lopen in repressie, het behandelklimaat negatief beïnvloed zou worden. Deze repressie, voortkomend uit in het vooruitzicht gestelde consequenties, zoals huisarrest of de komst van de leerplichtambtenaar, werd slechts door een deel van de respondenten ervaren. In lijn met de bevindingen van Van der Helm (2011) bleek dat deze respondenten in mindere mate een therapeutische relatie ervoeren. Indien er al een langere periode geen contact was tussen de gezinsmanager en de jongere, was er eveneens in mindere mate sprake van een therapeutische relatie.

(29)

Alle gezinsmanagers waren ten tijde van het onderzoek minimaal drie maanden ingewerkt in de nieuwe methodiek GGW. Het effect van de methodiek is echter nog niet zichtbaar in de resultaten, aangezien de interviews zich hebben gericht op de gehele duur van een OTS. De resultaten zijn zodoende niet direct te koppelen aan de methodiek. Wel kan aan de hand van de resultaten nagegaan worden of er een rechtvaardiging is voor de verschuiving, als gevolg van de invoering van GGW, naar het gezinsmanagement met een therapeutisch karakter.

Uit dit onderzoek komen geen aanwijzingen naar voren dat de gezagsrelatie van de gezinsmanager wordt aangetast door het bestaan van een therapeutische relatie. Sterker gesteld, de gezagsrelatie lijkt juist ondersteund te worden door de therapeutische relatie. Indien een jongere begrip had voor een opgesteld doel waarin persoonlijke interesses en waarden werden gereflecteerd, werd meer motivatie ervaren. In het geval van deze self-concordance en in het geval van intensief contact met een responsieve gezinsmanager, werd een therapeutische relatie ervaren.

Dwang lijkt zodoende goed samen te gaan met een therapeutische relatie. Er mag bovendien verwacht worden dat de therapeutische relatie en de aanvaarding van het gezag er toe bij zullen dragen dat een jongere meer behandelmotivatie ontwikkelt voor de geïndiceerde hulpverlening (Van der Helm, 2011) en deze met betere resultaten afrondt.

Indien inconsequent beperkingen werden opgelegd, werd de therapeutische relatie aangetast. Ook wanneer een jongere niet de autonomie kreeg om mee te denken over de opgestelde doelen werd wel repressie en een verminderde therapeutische relatie ervaren. Repressie gaat zodoende niet goed samen met een therapeutische relatie. Gezinsmanagers zouden daarom in het geval van dwang ervoor moeten waken geen repressieve middelen te gebruiken.

Gezag wordt door jongeren in eerste instantie niet geaccepteerd vanwege het vertrouwen in de gezinsmanager en in het verlengde hiervan de therapeutische relatie. Gezag wordt geaccepteerd door de argumenten die de gezinsmanager hanteert in aansluiting op de taak die hij of zij heeft toebedeeld gekregen vanuit het justitiële kader waarin de OTS wordt uitgevoerd (Reith, 2003).

Gezag wordt eerder geaccepteerd indien de opgestelde doelen aansluiten bij de beleving van de respondent. De aanbeveling die hieruit naar voren komt is de jongere meer zeggenschap te geven in het opstellen van doelen. De motivatie van een jongere wordt vergroot door de doelen in samenwerking met de jeugdige (Parhar et al., 2008) en zo concreet mogelijk op te stellen (Stams et al., 2010). Hiermee wordt het gezag van de gezinsmanager vergroot en een alternatief voor repressie geboden.

(30)

Slechts gedeeltelijk werd in dit onderzoek teruggevonden dat een gezinsmanager zijn of haar gezag ontleent aan het feit een verlengstuk van justitie te zijn. De helft van de respondenten bleek niet goed op de hoogte van de functie van de gezinsmanager, de concrete invulling van de OTS of van de eigen betrokkenheid hierin. Meerdere respondenten bleken niet op de hoogte van het justitiële kader en de daarmee samenhangende ‘macht’ van een gezinsmanager. De aanbeveling komt hieruit naar voren jongeren op leeftijdsadequate wijze uit te leggen, zo nodig herhaaldelijk, wat de functie van de gezinsmanager inhoudt.

Daarnaast ligt een aanbeveling voor de gezinsmanagers in het onderhouden van continu en stabiel contact. Deze begrippen vormen een basisvoorwaarde voor de opbouw van een therapeutische relatie (De Swart, 2011). Uit dit onderzoek bleek dat meerdere respondenten vaak al maanden geen gezinsmanager gezien of gesproken hadden.

Pas na verloop van tijd kan de therapeutische relatie bijdragen aan de aanvaarding van het gezag dat de gezinsmanager uitoefent. De vraag is echter of het tijdsbestek voor het opbouwen van de gewenste therapeutisch relatie voldoende verenigbaar is met de huidige caseload van een gezinsmanager. De FFPS-methodiek schrijft een normering van 15 tot 18 gezinnen voor (Lamers, 2011). Hermanns (2004) stelt dat met een caseload van minimaal 15 gezinnen de aandacht voor het individuele kind echter moeilijk te waarborgen is.

Overige aanbevelingen

Uit de interviews met respondenten blijkt een waardering voor responsiviteit van gezinsmanagers. Meerdere respondenten gaven aan behoefte te hebben aan een vertrouwelijke band met hun gezinsmanager op wie ze ieder moment terug kunnen vallen. Dit is in lijn met de bevindingen van Van der Vlugt en De Jong (2005), die al eerder stelden dat onder toezicht gestelde meisjes veel behoefte hebben aan een gezinsmanager die goed luistert, vertrouwelijke gesprekken met ze voert en die zich goed kan inleven in wat meisjes hebben meegemaakt.

Tevens bleek dat respondenten een voorkeur toonden voor een gezinsmanager met overeenkomstige kenmerken als de jongere zelf. In het licht van de bevindingen van De Swart (2011, 2013) zou het aanbeveling verdienen jongeren toe te wijzen aan een gezinsmanager met eenzelfde geslacht of etniciteit. Aangezien deze onderzoeker stelt dat 32 procent van de therapeutische relatie bepaald wordt door individuele eigenschappen van de hulpverlener, en zelfs voor 55 procent door relatiespecifieke kenmerken, zou een dergelijke toewijzing een

(31)

versnelde ‘klik’ of ‘match’ kunnen bewerkstelligen. De haalbaarheid van het voorstel is echter te betwijfelen.

Een andere aanbeveling betreft onderzoek naar het gebruik van nieuwe communicatiemiddelen. ‘Email’ en ‘whatsapp’ worden door gezinsmanagers ingezet om het contact met een jongere te onderhouden. De vraag is echter of deze wijze van communiceren niet met meer terughoudendheid dient te worden ingezet. Doordat het contact vaker plaatsvindt wordt weliswaar voldaan aan de basisvoorwaarde van continu contact voor de opbouw van een therapeutische relatie (De Swart, 2011). Respondenten merken echter op dat zij gemakkelijk sociaalwenselijke antwoorden kunnen geven en gezinsmanagers vaak niet doorvragen naar hoe het echt met de jongere gaat. Dit doorvragen door de gezinsmanager wordt als zeer wenselijk beschouwd (Van der Vlugt & De Jong, 2005). De kwaliteit van het contact lijkt zodoende minder waard te zijn. Meer onderzoek zou mogelijk leiden tot de aanbeveling dit contact niet ter vervanging maar als aanvulling op het (face-to-face) contact tussen gezinsmanager en jongere in te zetten.

Beperkingen

Een eerste beperking van het onderzoek betreft de generaliseerbaarheid. De hoge non-respons heeft gezorgd voor een selecte groep respondenten. Daarnaast zijn enkel vrouwelijke gezinsmanagers betrokken. De respondenten bestrijken een heterogene groep allochtone meisjes met uiteenlopende achtergrond, woonplaats en leeftijd. Omdat er geen verschillen uit het onderzoek te herleiden zijn naar een gezinsmanager binnen een specifieke regio, wordt aangenomen dat de ervaren werkwijze een goed beeld geeft van het werk van de vrouwelijke gezinsmanager binnen BJAA. De resultaten uit dit onderzoek zijn zodoende tot op zekere hoogte generaliseerbaar naar allochtone meisjes van 12 tot en met 16 jaar, die onder toezicht gesteld staan van een vrouwelijke gezinsmanager van BJAA, en die net als de gezinsmanager welwillend zijn om mee te werken aan een kwalitatief onderzoek.

Een tweede beperking richt zich op de werving van gezinsmanagers. Het onderzoek was afhankelijk van de bereidheid onder gezinsmanagers om mee te werken. In eerste instantie was deze zeer gering. Om deze bereidheid zodoende te creëren ontving iedere toegewezen gezinsmanager een korte uitleg over het onderzoek. De mogelijkheid bestaat dat gezinsmanagers op basis van deze kennis hebben besloten wel of niet deel te nemen. Hierdoor kunnen resultaten, zoals de ervaren repressie onder respondenten, positiever uit zijn gevallen.

(32)

Slotconclusie

Aan de hand van dit onderzoek kan worden vastgesteld dat het gezag van een gezinsmanager meer wordt geaccepteerd in het geval van een therapeutische relatie. Meer onderzoek dient echter uit te wijzen in hoeverre een therapeutische relatie met de gezinsmanager haalbaar is, waar eventueel grenzen liggen en in hoeverre het gezag van de gezinsmanager kan worden versterkt.

(33)

Literatuurlijst

Ackerman. S.J. & Hilsenroth. M.J. (2003) A review of therapist characteristics and

techniques positively impacting the therapeutic alliance. Clinical Psychology Review, 23, 1–33.

Doek, J.E., & Vlaardingerbroek, P. (2009). Jeugdrecht en jeugdzorg; Elsevier Juridisch. Gaag, R. van der & Speet, B. (2010). Verschillen tussen allochtone en autochtone cliënten.

Jeugd en Co Kennis, 4, 34-42.

Helm, G.H.P. van der (2011). First do no harm: Living group climate in secure juvenile correctional institutions (proefschrift). Amsterdam: Vrije Universiteit

Helm, G. H. P. van der, Stams, G. J. J. M., & Laan, P.H. van der (2011). Measuring Group climate in a forensic setting. The Prison Journal, 91, 158-177.

Hermanns, J. (2004). Effectieve hulp in het kader van een dwangmaatregel. In: H. Baartman, D. Graas, R. de Groot en Tj. Zandberg (Eds). Wie maakt de dienst uit. Macht en onmacht in opvoeding en hulpverlening. 105-114. Utrecht: Uitgeverij Agiel. Karver, M. S., Handelsman, J. B., Fields, S., & Bickman, L. (2005). A theoretical model of

Common Process Factors in Youth and Family Therapy. Mental Health Services Research, 7(1), 35-51.

Karver, M.S., Handelsman, J.B., Fields, S. & Bickman, L. (2006). Meta-analysis of therapeutic relationship variables in youth and family therapy: The evidence for different relationship variables in the child and adolescent treatment outcome literature.

Clinical Psychology Review, 26, 50-65.

Koestner, R., Lekes, N., & Powers, T.A. (2002). Attaining Personal Goals: Self-Concordance

(34)

Plus Implementation Intentions Equals Success. Journal of Personality and Social Psychology, 83, 231–244.

Kroneman, M. & B. Jong de. (2000). Ze hadden moeten vragen: ‘wat zit je dwars?’: Jongeren over hun hulpverleners. 0-25, 5, 16-20.

Lamers T. (2011) Het kan Anders. Een narratief onderzoek bij BJAA. Hoe geven

professionals in de jeugdzorg inhoud aan een andere manier van gezinsgericht werken? Trots in Beeld / Extra. Verkregen op 29-05-2013 op

http://www.bjaa.nl/sites/default/files/Trots_in_Beeld_FFPS.pdf

Lodewijks, H.P.B. (2007). Interventies bij jongeren in justitiële behandelinrichtingen: de stand van zaken. Tijdschrift voor Psychotherapie, 33, 82-101.

Parhar, K. K., Wormith, J. S., Derkzen, D. M., & Beauregard, A. M. (2008). Offender coercion in treatment: A meta-analysis of Effectiveness. Criminal Justice and Behavior, 35, 1109 – 1135.

PI Research & Van Montfoort (2009). Handboek Deltamethode Gezinsvoogdij: de nieuwe methode voor de uitvoering van de OTS. Duivendrecht/Woerden: PI Research/Van Montfoort.

Reith, W.J.M. (2003). Moraal & Gezag: Argumentaties van jongeren met een ondertoezichtstelling (proefschrift). Universiteit Utrecht

Rijksoverheid, (2013). Verkregen op 17 maart 2013 op

http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/kindermishandeling/vraag-en-antwoord/wat isondertoezichtstelling.html

Stams, G.J.J.M., Top-van der Eem, M., Limburg, S., Vugt, E.S. van & Laan, P.H. van der (2010). Implementatie en doelmatigheid van de Deltamethode Gezinsvoogdij :

Onderzoek naar de invloed van de Deltamethode Gezinsvoogdij op het verloop van de ondertoezichtstelling. Amsterdam: Kohnstamm Instituut

(35)

Swart, J.J.W. de (2011). De professionele jeugdzorgwerker: Kenmerken van

jeugdzorgwerkers in relatie tot kwaliteit van de jeugdzorg. Amsterdam: Vrije Universiteit

Swart, J.J.W. de (2013). The Therapeutic Relationship in Residential Youth Care. Manuscript submitted for publication

Vlugt, I. van der & Jong, I. de (2005). Verkeerde afslag? Eerdere ervaringen met steun en hulp van civielrechtelijk geplaatste jongeren in de JJI. Een praktijkgericht onderzoek. Utrecht: Transact en Collegio.

Yperen, van T., Booy, Y., & Veldt, van der M. C. (2003). Vraaggerichte hulp, motivatie en effectiviteit jeugdzorg. Utrecht: NIZW Jeugd.

(36)

Bijlage 1

Verzoek tot medewerking Gezinsmanager Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam Beste ‘…’

Mijn naam is Loulou Bethe, ik ben 23 jaar en student Forensische Orthopedagogiek aan de Universiteit van Amsterdam.

Op dit moment ben ik bezig met een onderzoek voor mijn masterscriptie. In mijn scriptie richt ik me op adolescente meisjes die onder toezicht staan van Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam. Mijn scriptiebegeleider heeft mij hiervoor in contact gebracht met Marc

Dinkgreve. Deze heeft mij vervolgens jouw naam gegeven. Graag zou ik nu via deze weg je medewerking willen vragen aan mijn afstudeeronderzoek.

Met mijn onderzoek probeer ik meer te weten te komen over de gezagsrelatie en de

therapeutische relatie die adolescente meisjes ervaren in relatie tot hun gezinsmanager tijdens een ondertoezichtstelling. Hierbij wil ik specifiek achterhalen in hoeverre meisjes dwang (straf, strenge regels) en repressie (oneerlijke en inconsequente regels die worden toegepast zonder uitleg) ervaren. Ook wil ik inzicht verkrijgen in de mate waarin meisjes een

vertrouwelijke therapeutische relatie met hun gezinsmanager ervaren. Het doel van dit onderzoek is het verkrijgen van meer inzicht in de leefwereld van adolescente meisjes die onder toezicht zijn gesteld. In het mooiste geval levert het handvatten op voor het werk van de gezinsmanager in de praktijk!

Voor mijn onderzoek interview ik adolescente meisjes, in de leeftijd van 12 tot en met 16 jaar. Volgens mijn informatie staat op dit moment bij jou ‘…’ van ‘...’ jaar onder toezicht en graag zou ik haar interviewen. Uiteraard is het van belang dat het meisje vrijwillig mee wil werken aan het onderzoek. Het onderzoek zal ongeveer 45 minuten in beslag nemen en ik zal het meisje thuis bezoeken, op een voor haar geschikt moment. Ik hoop dat ik op je

medewerking kan rekenen! In principe betekent dit enkel dat ik van jou je goedkeuring ontvang om je cliënt te benaderen.

Graag ontvang ik je reactie op deze mail (loulou.bethe@student.uva.nl).

Uiteraard ben ik ook bereikbaar op dit mailadres of telefonisch voor eventuele vragen over het onderzoek.

Met vriendelijke groet, Loulou Bethe

(37)

Bijlage 2

Verzoek tot medewerking Pupil Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam

Beste ‘…’

Mijn naam is Loulou, ik ben 23 jaar en ik studeer Forensische Orthopedagogiek aan de Universiteit van Amsterdam. Op dit moment zit ik in het laatste jaar van mijn studie en om af te mogen studeren moet ik een onderzoek doen. Ik heb er voor gekozen om onderzoek te doen naar de ‘band’ tussen gezinsmanagers en onder toezicht gestelde jongeren bij Bureau

Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam. Hierbij richt ik me op meiden in de leeftijd van 12 tot en met 16 jaar.

Omdat jij vast wel een mening hebt over je gezinsmanager ‘…’ (misschien ben je er

hartstikke blij mee óf misschien kan zij zichzelf nog op heel veel manieren verbeteren) zou ik je graag kort willen interviewen. Ik ben namelijk heel erg benieuwd naar wat jij van je

gezinsmanager vindt!

Met jouw interview kan ik helpen om de kwaliteit van Bureau Jeugdzorg te verbeteren. Je naam zal niet genoteerd worden en ook je gezinsmanager zal niet te weten komen wat je over hem/haar gezegd hebt. Wel zal het totale onderzoek uiteindelijk te lezen zijn voor de

gezinsmanagers, zodat zij wat kunnen leren over het omgaan met meiden van jouw leeftijd, en zo dus leren van jouw ervaring!

Komende week zal ik telefonisch contact met je opnemen. Denk er tot die tijd even over na of je me zou willen helpen. Als je nu al weet of je wel of niet mee wil doen dan mag je me bellen. Als je meehelpt ontvang je bovendien een cadeautje in de vorm van een Free Record Shop- of H&M-bon van tien euro!

Groetjes en hopelijk tot binnenkort!

Loulou Bethe

(38)

Bijlage 3

Semigestructureerd interview Interview-handleiding.

NB: Enkel zwarte tekst uitspreken, dit zijn de beginvragen per topic.

1. Klaarzetten twee stoelen schuin tegenover elkaar. Pen en papier klaarleggen, opnameapparatuur testen en klaarleggen.

2. Wanneer de te interviewen persoon aanwezig is op gemak stellen. Denk aan (smalltalk) het weer/de reis etc.

3. Mezelf voorstellen. Uitleggen dat ik een onderzoek doe voor mijn studie:

Fijn dat je tijd wil vrijmaken om met mij te praten. Ik zal eerst vertellen waar het interview over gaat. Het gaat over de band (relatie) die jij hebt ervaren met je

gezinsmanager tijdens je ondertoezichtstelling. Ook ben ik benieuwd naar hoe je ervaart dat je thuis naar de regels van hem of haar moet luisteren.

De antwoorden die je hierin aan mij geeft zijn niet goed of fout, ik ben benieuwd naar jouw mening.

Alles wat je mij vertelt wordt vertrouwelijk behandeld, en er wordt dus ook niets doorverteld aan je gezinsmanager. Ik maak een opname zodat ik thuis het interview beter kan uitwerken, maar als ik dit heb gedaan wis ik de opname. Mag ik hiervoor je toestemming? Als alle interviews zijn uitgewerkt maak ik er een verslag van. Hierin kunnen uitspraken van jou worden opgenomen, maar daar kun jij niet in worden herkend. Al met al zal het interview ongeveer 45 minuten duren.

Ik heb pen en papier bij me om aantekeningen te maken zodat ik zelf de lijn van het gesprek kan vasthouden. Heb je tot zover vragen?

Indien eventuele vragen beantwoord: Dan zou ik nu graag beginnen met het interview. Feitelijke gegevens en algemene vragen:

1. Wat is je geboortedatum?

2. Hoelang sta je op dit moment onder toezicht?

3. Heb je een man of een vrouw als gezinsmanager gekregen? Wat is zijn/ haar naam? 4. Zou je me wat willen vertellen over hoe jullie huishouden is opgebouwd?

Broertjes/zusjes/ met wie woon je hier in huis? Inleidend:

Zou je me wat kunnen vertellen over waarom je onder toezicht gesteld bent/ waarom er bij jullie een gezinsmanager in huis kwam?

Voor specifieke problemen? Verduidelijking/Doorvragen indien nodig; Wat ging er aan vooraf? Wat vond je er van dat er een gezinsmanager in huis zou komen? Zou je ook wat willen vertellen over de eerste keer dat je (naam) zag? Hoe was het contact. Hoe stelde gezinsmanager zich voor? Vertelde gezinsmanager waarom hij/zij bij jullie langs kwam? Wat

(39)

vond je van die uitleg. Hoe ervaarde je op dat moment de komst van de gezinsmanager?

Topic 1 ‘Responsiviteit’ en de ‘Therapeutische Relatie’

Hoeveel contact had je vanaf dat moment met de gezinsmanager?

Verduidelijking/Doorvragen indien nodig; Hoe vaak kwam de gezinsmanager over de vloer? Zocht je zelf contact met de gezinsmanager, of hij/ zij met jou? Hoe vaak gebeurde dit? Telefonisch of in real-life?

Zou je wat willen vertellen over het contact dat je hebt met (naam)

Je zei net al dat je hem/haar ongeveer (..) keer per (..) ziet. Wat bespreken jullie dan zoal met elkaar?

Waarover zocht de gezinsmanager contact met de jongere? En waarvoor zocht de jongere contact met de gezinsmanager? Verduidelijking/Doorvragen indien nodig. Uitvinden in hoeverre het meisje meer de gezagdragersrol noemt of juist de vertrouwensband). Daarvan eventueel volgorde topics af laten hangen.

Kan (naam) zich voor je gevoel goed inleveren in wat je hebt meegemaakt? Houdt (naam) voor je gevoel rekening met je wensen en je behoeften? Waaruit blijkt dat?

Zijn je ouders meestal in de buurt of hebben jullie ook tijd apart?

Staat (naam) ervoor open om je problemen aan te horen en je hiermee te helpen? Ervaar je op een bepaalde manier dat (naam) je steunt? Waarbij? Wat vind je hiervan? (complimentjes, aanmoedigingen (niet noemen!)

Zou je soms ook meer steun willen ontvangen? Wanneer?

Heb je het gevoel dat (naam) voldoende tijd voor je vrijmaakt? Wat vind je hiervan? Altijd bereikbaar?

Hoe zou jij het contact beschrijven tussen jou en (naam)?

Verduidelijking/doorvragen indien nodig; In hoeverre zou jij het contact tussen jou en (naam) beschrijven als een soort van vriendschap? Waarom wel/niet? Wat zoek je in een vriendschap? Heb je het gevoel dat je je problemen kwijt kunt bij (naam)? Waarom wel/niet?

Heb je het gevoel dat je hem/haar kan vertrouwen?

Heb je het gevoel dat de gezinsmanager probeert je te respecteren en te begrijpen? Voel je je veilig bij (naam)?

Zie je (naam) als een soort van ‘regelmanager’ die ervoor zorgt dat praktische dingen geregeld worden?

Zie je het als iemand die thuis vertelt wie wat moet doen? De lakens uitdeelt? Hoe zie jij (naam) vooral?

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Based on these find- ings at low temperature, we predict that increasing the doping concentration of the p-type layer to at least one order of magnitude higher than the n-type

Dat betekent dat het effect niet dadelijk voelbaar zal zijn op de pijn en zwelling van de gewrichten of de andere klachten die hiermee samengaan.. Om die reden is het meestal

This part of the chapter outlined the findings of the empirical research that was initiated in order to compare how educators and parents perceive parent

Personal correspondence of a general nature; letters with regard to the Anglo-Boer War (1899-1902) and the establishment of the Children's Home in Langlaagte for war orphans..

These spectral data were compared to four models for the production of γ-ray spectra assuming a single-zone leptonic model: (1) radiation-reaction-limited first-order Fermi

Veertig jaar later noteerde hij als prominente herinneringen aan die conferentie zijn ontmoeting met Karl Popper en gesprekken met allerlei significi die tot zijn

Daaruit kan worden afgeleid dat de voor slachtoff ers belangrijkste informatie niet of meestal niet beschikbaar is, zoals de mate waarin een belangenbehartiger voor zijn

When at the end of this period the ventricular pressure falls below the aortic pressure level, the aortic valve is closed by the starting back flow from