• No results found

Enige gegevens over de rijstboorders Diatraea saccharalis (F.) en Rupela albinella cr. en hun parasieten; kweken van Diatraea saccharalis (F.) (leidoptera, crambidae) op een kunstmatig dieet

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Enige gegevens over de rijstboorders Diatraea saccharalis (F.) en Rupela albinella cr. en hun parasieten; kweken van Diatraea saccharalis (F.) (leidoptera, crambidae) op een kunstmatig dieet"

Copied!
30
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Landbouwhogeschool-Wageningen

CENTRUM VOOR LANDBOUWKUNDIG ONDERZOEK IN SURINAME

ENIGE GEGEVENS OVER DE RIJSTBOORDERS DIATRAEA SACCHARALIS (F.) EN RUPELA ALBINELLA CR. EN

HUN PARASIETEN

(onderzoekproject no. 60/1)

P.A. Goossens

Onderzoek verricht onder leiding van Drs. K.V/.R. Zwart

Verslag samengesteld onder toezicht van Dr. Ir. J. Ruinard

(2)

I IT H 0 IT D Biz. 1. Samenvatting 5 2. Voorwoord 5 3. Probleemstelling en methodiek . . . 5 4. Uitvoering 6 5. Resultaten . 6 5.1. Aantasting 6 5.2. Parasitering 8 6. Literatuur 11

(3)

- 5

1. SAMENVATTING

Uit het rijstgewas op het sawah-complex van het CELOS werden regelmatig planten genomen om aantasting door hoorders en het voorkomen van parasieten dezer hoor-ders te bestuderen. Aanvankelijk kwam alleen de witte hoorder voor in de planten. Later vestigde zich ook de bruine hoorder in de sawah's. De aantasting bedroeg uiteindelijk ongeveer 16% voor de bruine hoorder en 6% voor de witte hoorder.

Van de parasieten van de bruine hoorder was Agathis stigmaterus (Gress.) de enige algemeen voorkomende. Iphiaulax grenadensis (Ashm.), Spilochalcis sp. en Megaselia sp. werden zeer sporadisch gevonden. Van Les-kiopalpus diadema V/ied. werden slechts twee exemplaren aangetroffen.

Heterospilus sp. was in de maand oktober de belang-rijkste parasiet van de witte hoorder. In november werden voor het eerst cocons waargenomen van Campoplex nov. spec. "Ischnoceros" ibdominalis Cresson werd slechts enkele malen gevonden.

2. V00RV7Q0RD

Dit verslag handelt over enige praktijkwerkzaam-heden verricht door P.A. Goossens, student richting

plantenziektenkunde aan de Landbouwhogeschool te- Y/ageningen. Het werk vond plaats hij het Centrum voor Landbouwkundig

Onderzoek in Suriname in de periode begin september 1968 tot medio maart 1969. De leiding van hot onderzoek was in handen van Drs. K.Ï/.R. Zwart.

3. PROBLEEMSTELLING EN METHODIEK

Voor het ontwikkelen van een biologische bestrijdings-methode is het nodig te weten welke parasieten van een

plaaginsekt reeds voorkomen en wat zij kunnen bijdragen aan het in bedwang houden daarvan. Kennis hierover kan verkregen worden door planten uit het veld te onderzoeken op het voorkomen van aantasting. Door de gevonden plaag-insekten uit te kweken, kan men inzicht verkrijgen in de parasitering.

Deze methode werd gevolgd voor tv/ee rijstboorders, t.w. Diatraea saccharalis (F.) en Rupela albinella Cr., resp. de bruine en de witte hoorder.

VAN DINTHER (I960) noemde reeds als parasieten van de bruine hoorder in Suriname Agathis stigmaterus (Cress.), Iphiaulax grenadensis Ashm. en Metagonistylum minense

Tns. Heterospilus sp. was al bekend als parasiet van de witte hoorder.

(4)

6

-VAÏÏ BRÜSSEL en GCIÎI2LTES(1968) vermeldden Leskiopalpus (= Stomatodexia) diadema Wied., Agathis stigmaterus en

Llegaselia sp. als parasieten van D. saccharalis in suiker-riet.

4. UITVOERING

Voor het onderzoek stonden vier sawah's ter beschik-king, elk 20 m lang en 20 m breed. Ze v/aren met tussenpozen van ongeveer 1 maand beplant met bibit van 6 à 7 weken oud. Voor de vier sawah's worden achtereenvolgens de volgende rassen gebruikt: een onbekend SML-ras, V/ashabo (SML 56/5), Washabo en Tapuripa, (in afwisselende rijen), en Washabo

en Blue Bell (in afwisselende rijen). De plantdata waren achtereenvolgens 10 juni, 2 juli, 3 augustus en 2 september 1968. Gegevens over plantafstanden e.d. zijn te vinden in CELOS Kwartaalverslagen 6 en 7»

Planten werden uit het veld gehaald, waarna in de kweek-kamer alle stengels werden opengesneden. Van de gevonden rupsen werden alleen die van D. saccharalis uitgekweekt. Dit gebeurde door ze te plaatsen in een stukje rijststengel dat in een petrischaal werd bewaard op vochtig filtreerpapier. De rupsen werden voortgekweekt tot verpopping of het uittreden van een parasiet volgde. Alle gevonden poppen werden overge-bracht naar oen vlinderkooi. Voor de witte boorder werd alleen de stand van zaken op het moment van de monstername bekeken.

In sawah 1 werden veel planten uitgesneden vanaf 9 ok-tober 1968. Aanvankelijk werden de rupsen uit een aantal planten gezamenlijk uitgekweekt. Het aantal stengels werd in het begin bij benadering bepaald. Later werden de stengels van elke plant geteld en de gevonden hoorders afzonderlijk uitgekweekt. In do sawah's 2 en 3 werd slechts een gering aantal planten uitgesneden. Van sawah 4 werd in de periode 12 tot 26 oktober een hoek in zijn geheel afgesneden.

De grootte der monsters werd bepaald door de tijd die beschikbaar was voor het snijden. Een overzicht van de ver-kregen gegevens is te vinden in tabel 1.

5. RESULTATEN 5.1. AANTASTING

In de eerste sawah werden bij incidentele bemonsteringen tot 1 oktober zeer weinig rupsen van beide soorten gevonden. In de daaropvolgende maand kwam daar echter snel verandering in. In korte tijd bouwde zich de populatie op. Voor een groot aantal stengels werd een gemiddelde aantasting van 14-% ge-vonden wat de bruine boorder betreft. De aantasting door de witte boorder was 3j5/«» Deze percentages werden berekend door het aantal gevonden rupsen plus poppen te delen door het aantal stengels (doorgaans was per stengel slechts één rups of pop aanwezig).

(5)

7

-b û ri. d o - P P Pi o O - H O CQ Pi d o h ft c i CQ ft b û ri ri • H O 4 ^ CQ Pi d o •p ft ri ft d O <4 ft CQ o o •ri -p H O P i O • H t j CD

a

P d ,ri CQ d CN-O •=d- cvj CM H V Û K M > - O - C O O O L A H H CO I A O r A j & !+3 o d i H CD £ ! P' -O rf i CQ C M d • ü > o O n d ri Pi o - H - P b.0 H O ^ fH CD O ! CJ , Q ! (3 O i -P 14- o H H 'D m CD P* H p q o cd Cß d N ^ H •3-O H r A CD O C O r>-[ > - H O co <X> iX> LA-LA LA-LA o d ' ft • H Pt ^ « H Pi CQ O ft d d o , Q d r r i t o d H O H O -L A c O O H CM U D ^ - C M O C X ) C \ J <J- L > ~ H O - H H H H O J L A - O f A H r A t - A 0 0 H H CM 4 " • ^ C A O CM H O N A < h 0 0 O N ^ O d CQ \M Pt I o o | o ,o l is o I -^ o> ^ jhA o i MU i CD O • iS o i - ^ I o M CM O CQ d P i I 0 2 Pi o M o •§ b CMO-!

ä

O J C Û C M CM K " N U 3 O - K N O C N r A O J O H O H O - H H CM L A O r-A CM O O L A L A H H t - A c j - r A H L A CM O J <* O O -H CA 4" CM 4 0 4 -H I A CV] H H O J O ^0 H O J LA L A c D O H O CO c ö CM H K N O H O J H CM O H C v l O CD r A C A O C A O L A H <£> O O O Pi O - p Pi d H o Pi o 1 CQ ! -p ; d i d : H : ft: 1 O i o ! •H i ÏH ! O ; ft ; ra d Pi -P en T D •H Pi H -P ft CQ H H d d - P - P Pi a d d d d + 3 CQ d - P o b û P i cd Pi d Q CQ CQ ft H P1 CD Pi b û d Pi H a ) a> d d - P - P Pi CQ d d ^ d • H fi P i C Q - P O H N -p o o DÛ O Pi pi +3 O CQ H O bû Pi o -P CQ CQ •H CQ d P i Pi d o ft P i ft CQ - H ft ft o p i ca ft Pi - H H - P d d P i < c i ^ d d b û -P •H P1 CQ •H d H d Pi4o PI o Pi • H CQ d ft d CQ p " ^ P1 P i ft Pi H + 3 o d - H r M ft .D o O - P f 3 • H - H r & i r M H ft CQ d O O 4-3 h l r l ' O O Pi o ft ft o -p ft CQ d CQ -P P* O H bp ft Pi d Pi d a> CQ CQ ft: H PP i1 P I Pi o • P o • H CQ d P i d CQ M ft o p i CQ H CQ CD H bû o a bo O d fcO-P Pi o 4-3 CQ pi • H O 4^> CQ Pi •H CQ O P i ft CD O CQ Pi •H CQ P" H •H Ö r O f-.0 Pi H a; d d - P 4 J H CQ d , CD d ft^R d P1 « - i CQ ft O o u ft rD a - p d <D Pi O M H d d

(6)

8

-De sav/ah's 2 resp. 3 kunnen moeilijk beoordeeld worden aan de hand van het kleine monster. De percentages waren voor de bruine boorder 22 resp. 14, en voor de witte boorder 3

resp. 4.

In sawah 4- werd omstreeks half november een groot aan-tal planten uitgesneden. Het betrof hier de rassen Washabo en Blue Bell. Het gemiddelde aantal stengels per plant was 34 voor Washabo en 9 voor Blue Bell. Laatstgenoemd ras be-zit de eigenschappen kort stro en vroogrijpheid. Uit dit oogpunt leent het zich al minder voor een vergelijking van de gevoeligheid voor boorderaantasting met het ras Y/ashabo. Het tijdstip van de monstername was overigens wel gunstig: de eerste rupsen hadden zich verpopt, doch er waren nog geen poppen uitgekomen. In de onderzochte hoek van sawah 4 waren de stengels van Washabo voor 16% aangetast door de bruine en voor 7% door de witte boorder. Blue Bell was voor 6%

aan-getast door D. saccharalis en eveneens voor 6% door R. albino11a Enkele extreem hoge aantastingspercentages per plant hadden als oorzaak dat er grote aantallen zeer jonge rupsjes (ie of 2e stadium) in werden aangetroffen. Een tweede bemonstering van sawah 4 vond ultimo december plaats.

De poppen van D. saccharalis werden aangetroffen op ta-melijk grote hoogte in de stengel zowel als vlak bij de wor-tels; reden waarom de stengels zo laag mogelijk werden afge-sneden. Poppen en rupsen in diapauze van R. albinella werden steeds dicht bij de basis van de stengel gevonden.'De rupsen van Diatraea en de actieve rupsen van Rupela bevonden zich zowel onder als boven in de stengel.

5.2 PARA3ITERING

De interpretatie van de parasiteringsgegevens is niet gemakkelijk. Op het moment van het uitsnijden der planten

wordt een goed beeld verkregen van soort en aantal der boorders, en eveneens van soort on aantal der parasieten die reeds in

de stengel te zien zijn. De totale aantasting en het aandeel van beide boorders daarin zijn vervolgens zonder moeite te bepalen. Het beeld van de parasitering daarentegen is in dat stadium niet volledig. Het moet nog aangevuld worden door het uitkweken der parasieten uit de gevonden boorders. Maar ook dan zijn niet alle problemen opgelost. In de eerste plaats zal er sterfte optreden onder de voort te kweken rupsen. Van de gestorven rupsen is niet bekend of zij al dan niet gepa-rasiteerd v/aren. Ten tweede bestaat vanaf het moment dat de rupsen uit het veld worden gehaald, voor deze niet langer

de mogelijkheid alsnog geparasiteerd te worden. Wanneer veel jonge larven in het monster voorkomen, kan het gevonden para-siteringspercentage daardoor sterk afwijken van het in het veld voorkomende. Deze beperkingen moeten uiteraard in acht worden genomen bij de beoordeling van de hierna volgende ge-gevens .

(7)

9

-Agathis stigmaterus (Cress.) bleck de meest voorkomende parasiet van do bruine boorder te zijn. Uit 506 rupsen van

sawah 1, waarvan er 87 stierven vóór v^rpopping resp. te voorschijn komen van een parasiet, werden 53 exemplaren van deze parasiet verkregen» Daarnaast werden bij het open-snijden van de planten al 23 cocons van de parasiet ge-vonden.

De in november onderzochte hoek van sawah 4 leverde 884 rupsen op, v/aarvan er bij het uitkweken 109 oen A.

stignaterus opleverden en 242 stierven. Verder worden, in de stengels reeds 77 cocons van deze parasiet gevonden alsmede 130 boorderpoppen. Men zou de vondst bij het uit-snijden opgebouwd kunnen denken uit drie componenten, te weten: a) rupsen die reeds verpopt zijn (niet

geparasi-teerd door A. stigmatcrus), b) rupsen die een cocon van de parasiet hebben opgeleverd (wol geparasiteerd), en c) rup-sen die nog als zodanig in de stengel aanwezig zijn.

Categorie c) moet dan door het uitkweken verdeeld v/orden in wel geparasiteerde, niet geparasiteerde, en voortijdig gestorven rupsen. Het parasiteringspercentage op deze wijze bepaald zou 17 zijn nl. 109 + 77 parasieten uit

884+130+77 boordcrindividuen.

De gevonden sluipwespen waren steeds van het vrouwelijk geslacht. Pas in de eerste v/eek van februari '69 werden

enige mannetjes aangetroffen, vliegend tussen maisplanten, waarbij zich ook vrouwtjes ophielden. In een kooitje

toonden zij geen belangstelling voor elkaar; er werd geen copulatie waargenomen.

Het gelukte do soort te vermeerderen door gebruik te maken van onbevruchte vrouwtjes. Rupsen werden gepresen-teerd in rijststengeltjes, later ook in maisstengels. De nakomelingen van deze onbevruchte vrouwtjes waren even-eens steeds van het vrouwelijk .geslacht.

A. stigmaterus werd ook gekweekt uit^bruine hoorders afkomstig van Wageningen (rijst) en Mariënburg (suikerriet).

Iphiaulax grenadensis A slim. (f am.Braconidae) werd éénmaal gevonden. Do gastheer v/as een bruine boorderrups uit sawah 1. Deze parasiet vertoont grote gelijkenis met de voorgaande.

Leskiopalpus (= Stomatodexia) diadema.Vied. T

(fam. ïachinidae) kwam voor in sawah 4. Er werden slechts twee exemplaren gevonden; zij zaten als pop in een aan-getaste rijststengel.

Spilochalcis sp. (fam. Chalcididae) werd gekweekt uit poppen van D. saccharalis. Geparasiteerde poppen vielen op door de abnormaal lange duur van het popstadium. £r werd een vijftal parasieten van deze soort uitgekweekt. De pop-pen waren afkomstig uit de sawah's 1 en 4. Op een totaal

van enige honderden poppen die in het veld werden verza-meld, is het parasiteringspercentage erg laag.

(8)

10

-Uit enkele D, saccharalis poppen verzameld in sawah 1 b/amen enige tientallen kleine maden, die na verpopping vliegen opleverden van waarschijnlijk Megaselia sp.

(fam. Phoridae). Ook uit rupsen van sawah 4- werden oen paar keer dergelijke larven gekweekt.

Begin oktober 1968 werden te Wageningen 3 tonnetjes aan-getroffen van de Amazonevlieg, Metagonistylum minense Tns.

(fam. Tachinidae). Eén ervan was reeds leeg. De andere twee leverden beide een ó* vlieg op. In de sawah's op het CEL0S-terrein werd deze parasiet van de bruine boorder niet ge-vonden.

Van R. albinella werd aanvankelijk (begin oktober) alleen de parasiet Heterospilus sp. (fam. Braconidae) gevonden. In de stengel \vas deze vaak te herkennen als een groep aan elkaar vastzittende kleine witte cocons. Het is een ectopa-rasiet, die in grote aantallen op éen rups kan voorkomen.

Het grootste aantal dat werd aangetroffen bedroeg 30 stuks. Gemiddeld waren er 12 parasieten per rups. De geslachtsver-houding bij deze wespen verschilt sterk van 1:1. Uit een

groot aantal individuen, verzameld in oktober en november 1968, werd berekend dat slechts 11% ervan bestond uit mannetjes.

Uit een geparasiteerde Rupela rups werden vaak uitsluitend vrouwtjes verkregen, nooit uitsluitend mannetjes. Gezien de regelmaat waarmee deze parasiet werd gevonden, is de betekenis voor de parasitering van R. albinella groot.

"Ischnoceros" abdominalis Cresson werd sporadisch gevonden in sawah 1; later, in november, tevens een exemplaar in sawah 4-, Deze parasiet behoort tot de fam. Ichneumonidae.

Campoplex nov. spec, (fam. Ichneumonidae) werd als cocon in aanzienlijke aantallen gevonden toen de planten van sawah 4-werden opengesneden. Door het uitkweken van enige hoorders werd vastgesteld dat het hier een parasiet van R. albinella betrof. De cocons zijn duidelijk te onderscheiden van die van Agathis stigmaterus; de laatste zijn nl. glanzend.

In de planten van sawah 1 die eind oktober werden bekeken, zaten al enkele lege cocons, op het oog identiek aan die

van Campoplex. Wellicht was deze parasiet toen al aanwezig. Van een betrekkelijk klein aantal wespen was iets meer dan de helft mannelijk. Toen in de tweede helft van december 1968 van sawah 4 een monster werd genomen, v/aren daar maar

weinig levende Rupela larven of poppen te vinden; daarentegen v/el veel cocons van Campoplex. Dit betekent dat veel van de

oorspronkelijk aanwezige witte hoorders geparasiteerd waren. Samen met Heterospilus sp. zal Campoplex nov. sp. waarschijn-lijk een aanzienwaarschijn-lijk deel van de hoorders onschadewaarschijn-lijk kunnen maken.

(9)

11

-6. LITERATUUR

BRUSSEL, E. W. van Sc P. SCHEMES, 1968. Onderzoekingen m.b.t. de biologische bestrijding van suikerriot-boorders in Suriname. I, Inventarisatie van parasieten van Diatraea saccharalis (F.) en Eodiatraea centrella

(Mösch) en het vaststellen van parasiteringsporcentages, Interne Rapporten van het Landbouwproefstation,

Paramaribo, Entomologisch Onderzoek Nr. 3. DINTHER, J.B.M, van, I960. Insect pests of cultivated

plants in Surinam. Landbouwproufstation Suriname, Bulletin 76.

(10)

Landbouwhogeschool-^ageningen

CENTRUM VOOR LANDBOUWKUNDIG ONDERZOEK IN SURINAME

HET KWEKEN VAN DIATRAEA SACCHARALIS (F.) (LEPIDOPTERA, CRAMBIDAE) OP EEN KUNSTMATIG DIEET

(onderzoekproject no. 68/8)

P. A. Goossens

Onderzoek verricht onder leiding van Drs. K.W.R. Zwart

Verslag samengesteld onder toezicht van Dr. Ir. J. Ruinard

(11)

I N H O U D B i z . 1 . S a m e n v a t t i n g 5 2 . Voorwoord . . . 5 3» Inleiding en probleemstelling • . • • 5 4» Uitvoering . . . • • • 6 5. Resultaten 20 6. Literatuur 23

(12)

5

-1. SAMENVATTING

Diatraea saccharalis (P.), de bruine rijstboorder, werd gekweekt op kunstmatige media. Ook werden in het

laboratorium rupsen gekweekt op stengels van rijst en mais. Op in stukken gesneden maisstengels bleken met weinig moeite grote aantallen rupsen te kunnen worden

opgekweekt.

Bij de bereiding van de kunstmatige media werd ge-bruik gemaakt van reeds bekende diëten» Daarnaast werden enkele nieuwe combinaties en ingrediënten beproefd.

Het medium met de beste resultaten bevatte bonenmeel, maispoeder, worteltjespoeder, brouwersgist, caseïne, as~ corbinezuur, agar en water. Als inhibitor waren' toegevoegd

methylparahydroxybenzoaat, sorbinezuur, streptomycinesul-faat en penicilline. Rupsen gekweekt op deze voedingsbodem hadden een vrij korte ontwikkelingsduur. De popgewichten waren hoog. Er werd een flink aantal eieren afgezet. De fertiliteit was echter niet zo goed als bij eieren van dieren gekweekt op mais of rijst.

2. VOORWOORD

Het navolgende behelst een verslag van een onderzoek, verricht door P.A. Goossens, student richting planten-ziektenkunde aan de Landbouwhogeschool te Wageningen, in het kader van zijn praktijktijd. Het werk werd uitgevoerd bij het Centrum voor Landbouwkundig Onderzoek in Suriname gedurende de periode 7 september 1968 tot medio maart 1%9» De leiding berustte bij Drs. K.W.R. Zwart. Tijdens diens werkbezoek aan Suriname werd nauw samengewerkt met Dr. Ir. J.B.M, van Dinther.

3. INLEIDING EN PROBLEEMSTELLING

Een van de belangrijkste plagen van rijst in Suriname is de bruine rijstboorder, Diatraea saccharalis (P.). Het is echter niet alleen de rijst die door dit insekt

wordt aangetast; andere waardplanten zijn bijv. mais, sor-ghum, suikerriet en diverse soorten wilde grassen. In

Suriname zijn rijst en suikerriet belangrijke gewassen, met een areaal van resp. circa 30.000 en 3.500 ha.

De chemische bestrijding van de bruine boorder wordt bemoeilijkt door het feit dat de opgroeiende rups zich in de stengel bevindt, en verder door de niet aan een bepaalde tijd gebonden vlucht van de imago's en daarmee het ver-schijnen van jonge larven. Ook gezien de bezwaren die tegen de chemische bestrijding in het algemeen kunnen worden aan-gevoerd, verdient het aanbeveling om voor deze plaag de mogelijkheden van een biologische bestrijding na te gaan.

(13)

6

-- Welke parasiet van de bruine boorder het meest in - aanmer-king komt om te worden vermeerderd en uitgezet, valt nog niet

te zeggen. In ieder geval zal er voor dit doel behoefte zijn aan grote aantallen rupsen. Het is dus zaak te beschikken over

een methode om op een gemakkelijke manier rupsen te kweken. Gebruik maken van de waardplant is meestal te arbeidsinten-sief wanneer het op grote schaal gebeurt. Meer kan verwacht worden van kunstmatige voedingsbodems, die sinds de jaren vijftig voor diverse soorten fytofage insekten, vooral Lepi-doptera, zijn ontworpen. Gepoogd zal dan ook worden voor Dia-traea saccharalis een geschikt medium te maken. Enkele eisen die aan een goed medium worden gesteld zijn:

i) redelijk groeitempo van de larven, ii) goede reproduktie van de imago's,

iii) het medium moet gemakkelijk te bereiden zijn. Er werden al eerder pogingen in het werk gesteld om D. saccharalis op een kunstmatig dieet te kweken. Het dieet dat PAN en LONG (1961) ontwikkelden, bevatte o.a. maispoeder. WONGSIRI en RANDOLPH (1962) vergeleken de biologie van D. sac-charalis op kunstmatig en natuurlijk dieet. Zij maakten ge-bruik van het tarwekiem-medium 2, dat door ADKISSON et al. (i960) werd opgesteld voor het kweken van Pectinophora gossypiella

(Saunders). Op Puerto Rico stelden WALKER et al. (1966) een medium samen, dat toepassing vond in een massakweek van D.

sac-charalis. Verder werd dit insekt ook nog gekweekt op het medium van Shorey en Haie en wel in Texas door BOWLING (1967). Van

de hier genoemde media y/erden er enige nagenoeg ongewijzigd beproefd. Het uiteenlopende succes dat sommige voedingsbodems hadden in verschillende gebieden wordt misschien veroorzaakt door het voorkomen van meerdere stammen van deze boorder.

Daarom werden ook enige nieuwe combinaties en andere ingre-diënten onderzocht op hun bruikbaarheid.

4. UITVOERING

4 . 1 . KWEEKTECIINIEKEN

4.1«1. Kweekruimte en ovipositiekooi

Het kweekwerk werd verricht in een daartoe ingerichte insektenkweekkamer. De ramen zijn voorzien van shutters en fijnmazig gaas. Er viel geen direct zonlicht in de kweek-ruimte. Ventilatie was er steeds voldoende, daar twee tegen-over elkaar liggende wanden grotendeels bestaan uit ramen. De temperatuur bedroeg gemiddeld 24 C 's nachts en 28 C over-dag. Op enkele hete dagen liep de temperatuur rond het mid-daguur op tot 32 C. De relatieve luchtvochtigheid was hoog. Er werd niet met kunstlicht gewerkt; de daglengte was onge-veer 12 uur.

De kweek startte met in het veld verzamelde poppen van Diatraca saccharalis. Het werk kon pas goed op gang komen na het verkrijgen van voldoende eieren. De vlinders werden

(14)

daar 7 daar

-toe gehouden in een kartonnen kooi, een koker waarvan de hoogte 30 cm en de diameter 23 cm bedroeg. De binnenkant van de koker was bekleed met dun papier. De bovenzijde was met papier dichtgemaakt. In de koker was nog een harmonika-vormig gevouwen vel papier aangebracht om meer vlinders plaats te kunnen verschaffen. Ventilatie was mogelijk door openingen tussen de onderkant en de tafel. De open onder-kant van de kooi werd geplaatst over een petrischaal met poppen. Om deze poppen tot het uitkomen goed te bewaren, was in de petrischaal een laag natte watten aangebracht, met daarover enkele schijven filtreerpapier. Uitgekomen vlinders zetten zich neer op het papier* Het afzetten van de eieren verliep zonder moeilijkheden; de vrouwelijke

vlinders accepteerden gemakkelijk het papier. Als eventuele voedselbron voor de imago's stond steeds een natte watten-prop ter beschikking, waarop een druppel honing was aange-bracht .

Voor het bepalen van de eiproduktie per* vrouwtje werd gebruik gemaakt van kleinere bekers, ongeveer 20 cm hoog en 10 cm in doorsnede. De gebruikte bekers waren geparaf-fineerd; voor voldoende ventilatie werd gezorgd door een opening die was dichtgeplakt met een stukje gaas. In elke beker werden een vrouwelijke en eon mannelijke vlinder bij elkaar gebracht zodra zij uit de pop waren gekomen. Tevoren werden mannelijke en vrouwelijke poppen apart bewaard.

PEREZ en LONG (1964) stelden vast dat gemiddeld slechts één copulatie plaatsvindt. Daarom werd bij elk vrouwtje slechts éé*n mannetje geplaatst.

De rupsen werden gekweekt in glazen buizen of in plas-tic bekertjes. De buizen waren in twee maten beschikbaar. Het glas vergemakkelijkt het observeren van de larven. Een wattenprop voorkomt uitdroging van de voedingsbodem en

ontsnapping van larven. De plastic bekertjes waren voorzien van een bijpassend deksel. Het dekseltje was geperforeerd en weer dichtgemaakt met een wattenprop om voldoende ven-tilatie te waarborgen. De bekertjes werden alleen in het begin gebruikt. Toen bleek dat rupsen vóór de verpopping een gaatje in het materiaal maken om als vlinder te kunnen ontsnappen, werd verder alleen met glazen buizen gewerkt.

4.1.2. Verlenging van ei- en popstadium door middel van koelen

Bij het in stand houden van een massakweek heeft men voortdurend een grote voorraad eieren, waarvoor op dat mo-ment mogelijk geen bestemming is. Teneinde na te gaan in hoeverre het mogelijk is om het uitkomen van de larven te vertragen, werden eilegsels tijdelijk bewaard in de koel-kast. De gemiddelde temperatuur hierin bedroeg +6 C. Ge-koeld werden eieren, die in verschillende stadia van ont-wikkeling waren. Om uitdroging in de koelruimte te voor-komen, werden de te koelen eieren bewaard in een glazen buisje met op de bodem vochtige watten. Na korte of lange tijd werden de eieren uit de koelkast gehaald. Genoteerd werden het aantal dagen dat nog nodig was voor de voltooi-ing van de embryonale ontwikkelvoltooi-ing en het percentage eieren dat een larve opleverde.

(15)

8

-Ook met poppen werden enige proeven gedaan. Zij werden op dezelfde manier in buizen opgeborgen en gedurende een be-paalde tijd in de koelkast bewaard.

4.1.3» Het kweken op rijst

De eerste rupsen die in het veld werden verzameld, werden in de kweekkamer uitgekweekt door gebruik te maken van korte stukjes rijststengel. Deze werden gesneden van verse planten, In elk stukje werd een boorderrups gestopt. De stengeltjes werden bewaard in Petrischalen, waarin tevens een schijf vochtig filtreerpapier lag om uitdroging te voorkomen. Om de 4 à 5 dagen werden de stengeltjes ververst. Bij het opensnij-den kon gemakkelijk vastgesteld woropensnij-den of de rups intussen

verveld was of verpopt. Rupsen werden dan in een nieuw stengeltje gestopt; de stengeltjes worden zodanig gesneden, dat zich aan het ene uiteinde een knoop bevond. De opening aan de andere kant werd door de rups snel dichtgemaakt met behulp van

spinsel en faeces. De wand van de stengel werd door de vreterij merkbaar dunner. Wanneer een rups tot verpopping overging, v/erd eerst een ontsnappingsopening gemaakt, nl. een rond of ovaal venstertje waar nog slechts een dun vliesje van de stengel over v/as.

Deze methode voldeed uitstekend voor kleine aantallen rupsen, die pas vanaf het tweede of derde stadium werden op-gekweekt. De mortaliteit was bij tijdig verversen van het

voedsel gering. Verliezen ten gevolge van het veelvuldig mani-puleren met de rupsen kunnen door voorzichtig werken tot een minimum beperkt worden.

Op ca. 20 cm lange stukken rijststengel, bewaard in

glazen flessen, werden eilcgsels van D. saccharalis geplaatst om te onderzoeken of het mogelijk was poppen te verkrijgen

zonder veelvuldig voedsel te verversen. Er werd volstaan met twee-, soms driemaal verversen der stengels, zodat de rupsen op een bepaald moment alleen 14 dagen oude rijststengels tot hun beschikking hadden. De kwaliteit was dan sterk achteruit-gegaan. De larven gingen weliswaar niet dood, maar vorderden

slechts langzaam met hun ontwikkeling. Op deze wijze verkregen poppen waren klein en licht van gev/icht, nl. gemiddeld 32 mg

(mannetjes) en 41 mg (vrouwtjes). De duur van het larvestadium kon kort zijn, maar was meestal langer dan 30 dagen.

De omstandigheden in het veld werden het dichtst benaderd door rupsen te kweken op groeiende rijstplanten in een kooi van gaas. Eilegsels werden, met het papier waarop ze waren af-gezet, bevestigd aan de bladeren van de planten. Tussen het uitkomen van de larven en het vinden van de eerste pop ver-liepen 26 dagen. De meeste larven verpopten zich na 1 maand.

De poppen die werden aangetroffen in levende rijst-planten werden gesekst en gewogen. Voor de mannelijke poppen leverde dit een gemiddeld gewicht op van 55 mg, voor de vrouwe-lijke van 99 mg.

Het popstadium duurde gemiddeld 7 dagen.

Voor het bepalen van de eiproduktie werden vlinders ge-bruikt die als pop een gewicht hadden tussen 100 en 110 mg.

(16)

9

-Dit in verband met de te verwachten correlatie tussen het popgewicht van het vrouwtje en het aantal te leggen eieren

(WIGGLESWORTH, I960). Gemiddeld legde elk vrouwtje 418 eieren. Hot eistadium duurde gemiddeld 5,5 dagen. Nagenoeg alle eieren (99^) kamen uit wanneer ze voldoende vochtig werden bewaard. Het tijdstip van uitkomen v/as gewoonlijk

's ochtends tot ongeveer 9 uur.

4.1.4. Het kweken op mais

Een andere waardplant van D. saccharalis die in aan-merking korrn; om er dit insekt op te vermeerderen is mais. Er werd gebruik gemaakt van stengels en kolven. Planten werden op het veld afgesneden en ontdaan van bladeren en

topgedeelte. De stengel werd verdeeld in stukken variërend van 10 tot 20 cm lengte. Deze werden gewassen om eventueel ongewenste insekten zoals mieren te verwijderen, en nage-zien op aantasting door D. saccharalis en Zeadiatraea lineolata (WLK.)* Het reeds voorkomen van deze boorders in het uitgangsmateriaal zou onjuiste conclusies in de hand werken.

. Wijdhalzige flessen van bruin glas, inhoud 1 of 2 liter, werden gevuld met delen van kolven of stukken

stengel. De eilegsels werden hierop geplaatst. De afslui-ting van de flessen moest ventilatie toelaten en tegelijk verhinderen dat larven de fles verlieten. Stukken papier en zwart plastic folie waren niet bestand tegen de larven; er werden gaatjes in gemaakt. De oplossing werd gevonden in houten stoppen met een doorboring, waarover een stuk gaas v/as geplakt. De mazen daarvan waren zo groot, dat larven van het eerste stadium er door konden passeren. Ge-durende de tijd dat deze larven nog buiten de stengels

vertoefden, werden de flessen daarom in het donker gehouden. De maisstengels bleven ongeveer twee weken goed. Daar-na moesten ze ververst worden. Gebeurde dit niet, dan

kwamen de larven uit de stengels. Rotting en vochtontwikkc-ling hadden het materiaal dan ongeschikt gemaakt. De sten-gels droogden niet uit. Schimmelontwikkeling trad niet veel op, eigenlijk alleen op bladscheden en op het snijvlak van de kolven. Verwijdering van de bladscheden is echter niet aan te raden, omdat de larven van het eerste stadium er

een gemakkelijke schuilplaats achter vinden en er mogelijk de eerste dagen van leven. Het minst geschikte deel van do stengel is de basis. Deze is het meest verhard on bij het

opensnijden worden er niet veel boorgangen in aangetroffen. Stukken van het zachtere bovenste stuk van de stengel zijn vaak helemaal uitgehold door de boorders. Kolven bleken niet geschikt wanneer de korrels hard gaan worden.

De ontwikkelingsduur der larven was gemiddeld 28 dagen indien de mais van goede kwaliteit was. Als oude maisstengel worden gebruikt, of het materiaal niet ververst werd na 2 weken, duurde de larvale groeiperiode langer en was de mor-taliteit hoger. De vijf larvale stadia vergden gemiddeld re.sp. 5, 5, 6, 6 en 6 dagen. In een klein aantal gevallen

werd bij op mais gekweekte rupsen een zesde stadium waarge-nomen. De gewichten der poppen bedroegen gemiddeld 46 mg

(mannetjes) en 103 mg (vrouwtjes). Per vrouwelijke vlinder werden gemiddeld 453 eieren afgezet, waarvan 91?o een larve opleverde na gemiddeld 6 dagen.

(17)

10

-4.2. 0V3RZICHT VAN DE GEBRUIKTE INGREDIËNTEN

1 ) Bruine bonen, Phaseolus sp., aanvankelijk gebruikt als intacte zaden, die voorafgaande aan de bereiding van het medium werden geweekt in water en daarna gekookt. Later werden bruine bonen in gemalen vorm gebruikt; zowel zaad-lobben als zaadhuid werden tot een fijn poeder vermalen. Er werden geen andere boonvariëteiten beproefd; Shorey en Hale vonden geen verschillen tussen de door hen. gebruikte

bonen, o.a. "pinto beans" en "lima beans".

2) Maispoeder werd bereid uit de stengels van maisplanten. De planten waren nog niet in het generatieve stadium toen ze verzameld werden. Het poeder werd gemaakt bij de afde-ling Agrarische Technologie van het Landbouwproefstation. De bewerking bestond uit voorzichtig drogen bij lage tem-peratuur (45 C) en malen. De uitlevering was ca. 25$.

3) Rijstplantpoeder, bereid op dezelfde manier als het mais-poeder, uit stengels en bladeren van rijstplanten* De planten werden genomen uit sawah 3, die op dat moment nog niet

bloeide, ongeveer 2 maanden na het planten van de bibit. Uitlevering 22$.

4) Y/orteltjespoeder, uit de wortels van Daucus carota L. ge-maakt door ze te drogen en te malen. Deze worteltjes v/aren geïmporteerd als diepvriesprodukt. De uitlevering bedroeg 10$. Om eventuele ontleding van caroteen en achteruitgang in vitaminengehalte tegen te gaan, werden dit poeder en de poeders van bruine bonen, mais- en rijstplanten in het donker bewaard in een koele kamer.

5) Rijstslijpsel, een produkt van de rijstverwerkende indus-trie, een fijn poeder dat voedzame bestanddelen uit de rijstkorrel bevat.

6) Brouwersgist, in de handel als droog poeder dat rijk is aan eiwitten en B-vitaminen.

7) Caseïne, voornamelijk bestaande uit eiwitten; kan dus een belangrijke leverancier van aminozuren zijn.

8) Suiker (rietsuiker). 9) Cholinechloride.

10) Ascorbinezuur (vitamine C) in zuivere vorm.

11) Agar, gebruikt in de vorm van poeder, tevens beschikbaar als snippers.

12) Zoutzuur, verdund tot 1 N., werd eenmaal gebruikt om de pH van het medium te beïnvloeden.

13) Water; geen gedestilleerd water, maar water uit het water-leidingsysteem werd gebruikt; dit is ijzerhoudend.

14) Middelen ter voorkoming van schimmel- en bacterie-ontwikkeling! methylparahydroxybenzoaat (nipagine), sorbinezuur, penicilline, streptomycinesulfaat, dimanin A, kopersulfaat, formaldehyde.

(18)

11

-4.3. KUUSTMATIG MEDIUM 1

De belangrijke componenten van medium 1 (tabel J) werden reeds elders toegepast in kunstmatige voedingsbodems voor D. saccharalis. BOWLING (1967) gebruikte een voedingsbodem voor het kweken van de bruine boorder en Spodoptera

(= Laphygma) frugiperda (J.E. Smith), waarin bonen een be-langrijk aandeel hadden. Maispoeder en worteltjespoeder werden door WALKER (1966) met succes gebruikt voor het kweken van D. saccharalis.

De bruine bonen werden een nacht lang geweekt in water. De volgende dag werden ze gekookt en met behulp van een

vleesmolen gemalen. Brouwersgist, ascorbinezuur, methylpara-hydroxybenzoaat en strcptomycinesulfaat werden met 250 ml

water in een bekerglas gemengd. Vervolgens werd de agar, opgelost in 125 ml water van 40 C, toegevoegd en met behulp van een handmixer grondig gemengd met de overige bestand-delen.

Het goed gemengde medium werd door een trechter gegoten in een polytheun spuitfles. Vanuit do fles werd het dik

vloeibare medium gespoten in buizen of bekertjes. De glazen buisjes hadden een lengte van 7 cm, een diameter van 2 cm

en een inhoud van 17 ml. Zij werden doorgaans gevuld met een laag medium van 2 cm, gewicht 8 gf volume 6 ml. De

plas-tic bekertjes (hoogte 4 cm, diameter boven 4 cm, inhoud 25 ml) Tabel 1. Samenstelling medium 1

ingrediënten bruine bonen maispoeder worteltjespoeder brouwersgist ascorbinezuur agar methylparahydroxybenzoaat streptomycinesulfaat water totaal 70 20 10 15 1,5 6 1 0,5 375 499 gew. fo 4,0 2,0 3,0 0,3 1,2 0,2 0,1 75,2 100,0 werden voorzien van 5 g medium. Bekertjes en buisjes bleven 1 à 2 dagen open om het medium vast te laten worden an

overtollig water te laten verdampen. Gedurende die tijd waren ze met vellen papier afgedekt om luchtinfectie zoveel mogelijk te voorkomen.

Hot opbrengen van de larven geschiedde met een fijn penseel. In elke buis en beker werden drie rupsjes gezet. De jonge larven waren diezelfde dag uit het ei gekomen. Hun ouders waren opgegroeid in rijst. De buisjes werden af-gesloten met een prop watten, de bekertjes met een bijpas-send dekseltje. Een uitsparing in het dekseltje, opgevuld

(19)

12

-door een propje watten, moest zorgen voor voldoende ventilatie. Aanvankelijk kropen de larven rusteloos rond over medium, glaswand en wattenprop. Wanneer ze tenslotte met de vreterij begonnen, dan was dat vaak in de ruimte tussen medium en glas-of bekerwand, ontstaan door inkrimping van het medium. Na een week trad reeds in ernstige mate bederf van het medium op. De kleur van het medium veranderde, het voedsel ging onaan-genaam ruiken en er deed zich hier en daar gasontwikkeling voor.

Op de vierde dag vonden reeds vervellingen plaats naar het tweede stadium. Na acht dagen werd door enkele rupsen al het derde stadium bereikt. Veel van de buisjes en bekers werden toen opgeruimd vanwege het snel om zich h.een grijpende boderf.

In de buisjes die werden bewaard vond ondanks het ongun-stige milieu toch een bevredigende groeiplaats. De eerste poppen werden waargenomen na 19 dagen. De daaropvolgende dagen ging ook nog een aantal rupsen tot verpopping over. De gemiddelde duur van de larvale ontwikkeling bedroeg 23 dagen. Het gemiddelde popgewicht was 49 mg (mannetjes) rosp. 68 mg (vrouwtjes). De mortaliteit in de buisjes die tot het einde zijn bewaard, was 54$. Alle poppen werden in de koelkast opgeslagen, om t.s.t. voldoende exemplaren te hebben voor het bepalen van het aantal eieren per vrouwelijke vlinder.

De later uit deze poppen gekomen vlinders zetten echter geen eieren af.

4.4. KUNSTMATIG MEDIUM 2

De samenstelling van medium 2 (tabel 2) gelijkt op die van medium 1 wat betreft de voedingsstoffen.

Op de eerste plaats werd er gezocht naar een betere houd-baarheid. Om dit te bereiken werden enige nieuwe inhibitors toegevoegd, te weten dimanin A en kopereulfaat. Om de pH van het medium te verlagen, en dus het medium ongeschikter te maken als substraat voor schimmels, werd 1 N. zoutzuur toe-gevoegd.

Tevens onderging de methode van bereiden enige wijzi-gingen. Het water werd gekookt, en na afkoelen tot 90 C werd er de agar in opgelost. Verder werden maispoeder, gist en worteltjespoeder al roerende toegevoegd. Bij 70 C werden de

overige ingrediënten aun hut mengsel toegevoegd, en als laatste het verdunde zoutzuur. Voor dit medium zijn uitsluitend be-kertjes gebruikt. Zij werden voor gebruik gedesinfecteerd in alcohol 96fo, De larven veerden direct na het uitkomen op het medium gezet met behulp van een penseel dat regelmatig werd ontsmet in verdunde dettol (desinfectans). Voor elk bekertje werden drie larven gebruikt.

De groei der larven verliep zeer traag. Het eerste larvestadium duurde gemiddeld langer dan 10 dagen. Na veer-tien dagen waren er nog geen larven in het derde stadium.

Na 24 dagen waren nog steeds veel eerste-stadium-larven aan-wezig, verder tweede-sta,dium-larven en weinig larven van het dorde stadium. De larven hadden niet de neiging om te gaan

(20)

13

-boren in hot medium. Meestal bevonden ac zich op de wand van de beker of op hot medium.

De eindbeoordeling vond plaats na 43 dagen. Er werden veel larven van het derde stadium gevonden, matig veel van het tweede en ZCJT weinig van het vierde. Op dat monent waren er dus geen poppen of verpoppingsrijpe larven aan-wezig. Verdere gegevens over popgewichten en ovipositie ontbreken dan ook. Ka zes weken was het medium nog in zeer goede staat; er was geen bederf, het rook vers en het was nog voldoende vochtig.

Tabel 2. Samenstelling medium 2 "Thg'r e dTeHtën" ~~ bruine bonen maispoeder worteltjespoeder brouwersgist ascorbinezuur caseïne agar

methyl parahy dr oxyb enz oaat streptomycinesulfaat dimanin A kopersulfaat water 1 N. zoutzuur totaal 100,00 4.5. KUNSTMATIG MEDIUM 3

Medium 3 (tabel 3) bevatte naast de ingrediënten van

medium 2 nog enkele aanvullende bestanddelen die voorkomen in het tarwe-kicm-medium van ADKISSON et al. (I960). Enige inhibitors werden weggelaten en vervangen door strep-tomycinesulfaat en penicilline. De bereiding geschiedde door de tot 70 C afgekoelde agaroplossing uit te gieten over de andere ingrediënten, die in een bekerglas reeds met water gemengd waren. Alles werd grondig gemengd fon verdeeld over buisjes en bekertjes. Per buis en per bekertje werd 6 gram medium gebruikt.

Pas uitgekomen larven werden de volgende dag op de

voedingsbodem geplaatst. Het waren nakomelingen van dieren die op rijst waren gekweekt. In elke buis en elk bekertje

kwamen 4 larven. Hoewel er op werd toegezien dat alle larven bij het overbrengen op de voedingsbodem terecht kwamen, waren vele na korte tijd elders in buis of be-kertje beland. De zeer be^weeglijke jonge larven kropen in de rechtopstaande buisjes naar boven tot ze de wat-tenprop bereikten. Door de buisjes om te keren en ze te verduisteren met behulp.van zwart folie werd getracht

(21)

14

-aan deze bewegingen een einde te maken. Na 3 dagen werden nog levende larven op de wattenprop gezien; dit betekent dat zij zich toch nog af en toe verplaatsten en van het medium aten. Zonder voedsel leeft een larve van het eerste stadium niet langer dan 2 dagen.

De gemiddelde duur der larvale ontwikkeling bedroeg 38 dagen, als volgt verdeeld over de vijf larvestadia: 7, 6, 8, 8 en 9 dagen. Het laatste stadium duurde vrij lang. Het grootste

deel van deze tijd werd gebruikt voor het maken van een

ver-poppingsruimtc. Vaak werd deze aangelegd tegen de wand van buis of bekertje. Paecaal materiaal werd naar buiten afgevoerd en kwam op het medium te liggen. Voor de gemiddelde gewichten der poppen werd gevonden 57 mg (mannetjes) en 93 mg (vrouwtjes). Het popstadium duurde 8 dagen. Sr werden per vrouwelijke vlin-der gemiddeld 308 eieren gelegd. Van de eieren kwam 92fo uit.

De structuur van het medium was goed. Er werd intensief in geboord. Er trad in het geheel geen schimmelgroei of ander bederf op. Het medium was tot het einde voldoende vochthoudend. Tabel 3» Samenstelling medium 3

ingrediënten bruine bonen maispoeder worteltjespoe brouwersgist caseïne suiker ascorbinezuur cholinechlori agar der de mothylparahydroxybenzoaat streptomycine penicilline sorbinezuur formaldehyde water totaal sulfaat i g 30 15 5 7 4 1 1

o,

3 1

o,

o,

o,

o,

190 258, 2 5 3 2 3 5 ! gew. fo 11,6 7 5,8 1,9 2,7 1,5 0,4 0,4 0,1 1,2 0,4 0,2 0,1 0,1 0,1 73,5 100,0 4.6. KUNSTMATIG MEDIUM 4

De samenstelling van medium 4 (tabel 4) gelijkt op die van het voorgaande. De bruine bonen waren nu beschikbaar als meel. Het aandeel van maispoeder en gist in het medium werd verminderd. Cholinechloride en suiker werden weggelaten. Formaldehyde werd niet meer toegepast als inhibitor.

(22)

15

-De a g a r werd. opgelost in w a t e r v a n 90 C« A l s m i x e r werd gebruikt een toestel met m e n g b e k o r en rotor. De vaste bestanddelen werden hierin g e b r a c h t . Nadat de agaroplossing w a s afgekoeld tot ongeveer 70 C, w e r d deze in de m e n g b e k e r

g e g o t e n . Het mengen v a n de relatief grote hoeveelheid droge stoffen met de agaroplossing verliep moeizaam» Het medium w a s tenslotte dik v l o e i b a a r . Het overbrengen in de buizen met een spuitfles ging met minder moeilijkheden gepaard, daar intacte zaadhuiden v a n de bruine bonen niet m e e r v o o r k o m e n . E r werd een groter formaat buis g e b r u i k t : lengte 10 cm, doorsnede 2,5 cm. Per buis werd ongeveer 1 4 g medium g e b r u i k t .

Larven, waarvan de ouders gekweekt w a r e n op m a i s , w e r -den direct n a het uitkomen op het medium g e z e t . Er werd

gewerkt met verschillende aantallen larven per b u i s . Een deel v a n de buizen kreeg 4, een ander deel 8 l a r v e n . De

buizen w e r d e n afgesloten met een wattenprop en de eerste week in het donker gehouden onder zwart f o l i e .

De tijd nodig voor de ontwikkeling v a n larve tot pop was korter dan bij de voorgaande m e d i a . Gevonden werd een gemiddelde ontwikkelingsduur v a n 32 dagen, en wel 5, 6, 7, 7 en 7 dagen v o o r de onderscheiden stadia. De popgewichten w a r e n h o o g ; mannelijke poppen w o g e n gemiddeld 59 m g ,

vrouwelijke 1 1 2 . De vrouwtjes legden gemiddeld 394 eieren;

9 4 ^ h i e r v a n kwam x\±t. De houdbaarheid v a n dit medium bleek

uitstekend te zijn; er was in het geheel geen bederf.

De mortaliteit van de rupsen was 13fo in de buizen met

v i e r larven. Deze sterfte trad voornamelijk op in het eerste stadium. De dode larven waren te vinden op de w a t t e n p r o p . In de buizen met acht larven was de sterfte 5 3 $ . Veel r u p

-sen stierven in liet laatste stadium door kannibalit sme,

Tabel 4. Samenstelling medium 4 ingrediënten bonenmeel m a i s p o e d e r w o r t e l t j e s p o e d e r brouwersgist caseïne ascorbinezuur a g a r methylparahydroxybenzoaat sorbinezuur streptomycinesulfaat penicilline w a t e r totaal 275,0 gew. °/o 35 " " 10 5 10 1 0 , 5 3 0 , 2 0 , 1 0 , 2 209 1 2 , 7 3 3,64 1,82 3 , 6 4 0 , 3 6 0 , 1 8 1,09 0 , 3 6 0 , 0 7 0 , 0 4 0 , 0 7 7 6 , 0 0 100,00

(23)

16

-4.7. KUNSTMATIG MEDIUM 5

Medium 5 (tabel 5) bevat precies dezelfde ingrediënten als dat van BOWLING (1967), en in dezelfde verhouding. De

"pinto- beans" zijn echter vervangen door meel van bruine bonen. Dit medium lijkt aantrekkelijk omdat het uit weinig componenten is samengesteld.

Bij de bereiding werden alle vaste bestanddelen, uitge-zonderd de a

water van 60

ar, met behulp van een mixer gemengd in 100 ml C. De agar werd bij 90 C opgelost in 87,5 ml water, Toen de oplossing was afgekoeld tot ongeveer 70 C, werd deze i'n de mengbeker gebracht en gemengd met de overige bestand-delen. Nog warm werd het medium overgebracht in buizen, per buis circa 16 gram medium. Het verdelen van het medium over de buizen ging gemakkelijk, daar het met de gebruikte hoeveel-heid water dun vloeibaar v/as. Als gevolg van de afwezighoeveel-heid van maispoeder was de kleur van het medium gelig» De geur was at ,ngenaam.

Na één dag drogen aan de lucht werden de larven er op ge-plaatst, en wel 6 larven per buis. Met een spatel werden enkele gleuven in het medium gemaakt om de larven meer moge-lijkheden te bieden ergens met hun vreterij te beginnen. Aan-vankelijk werden de buizen in het donker gehouden door ze te bedekken met zwart folie; dit om verspreiding van de jonge larven over glaswand en wattenprop tegen te gaan.

De groei der rupsen verliep uiterst langzaam. Het eerste stadium vergde bij de meeste dieren al meer dan 10 dagen.

'Rupsen van de volgende stadia boorden niet diep in de voedings-bodem, maar bleven dicht bij het oppervlak. De sterfte was groot, ook in de stadia 2 en 3. Toen na 9 weken de stand van

zaken werd opgenomen en de proef werd afgesloten bleek dat nog slechts 25^ van de individuen in leven was. Er trad in het

geheel geen bederf op bij dit medium. Het ongunstige resultaat is waarschijnlijk te wijten aan de slechte structuur van het medium.

Tabel 5. Samenstelling medium 5 ingrediënten bonenmeel brouwersgist ascorbinezuur agar methylparahydroxybenzoaat sorbinezuur formaldehyde water totaal gew.

50 7,5 0,75

3

0,5 0,25 0,5 187,5 250,0 . 20,0 3,0 0,3 1,2 0,2 0,1 0,2 75,0 100,0

(24)

17

-4.8. KUNSTMATIG MEDIUM 6

Voor medium 6 (tabel 6) zijn zoveel mogelijk dezclde ingrediënten gebruikt als door WALKER et al. (1966). Mais~ poeder, worteltjespoeder en gist vormen de belangrijkste bestanddelen. Als inhibitor zijn gebruikt methylparahydroxy-benzoaat, streptomycinesulfaat en formaldehyde.

De agaroplossing werd als eerste in de nog lege meng-beker gebracht. De overige stoffen werden successievelijk hieraan toegevoegd; met tussenpozen werd de mixer inge-schakeld. De grote hoeveelheid maispoeder maakte veel water noodzakelijk. Wanneer minder water wordt gebruikt, ontstaat er een medium met grote viscositeit, dat niet door een trechter in de spuitfles kan worden gegoten. Tijdens de bereiding daalde de temperatuur tot ongeveer 60 C. Het medium werd overgebracht in grote buizen in een hoeveelheid van ongeveer 18 gram per buis.

De oorsprong van de voor dit medium gebruikte larven was verschillend. De helft van de buizen ontving larven waarvan de ouders waren gekweekt op mais. Voor de overige buizen werden larven gebruikt, waarvan de oudergeneratic was gekweekt op medium 3. In elke buis werden 5 larven

geplaatst.

De gemiddelde ontwikkelingsduur bedroeg voor beide behandelingen 41 dagen. Voor de larven afkomstig van mais werden verder de volgende gegevens genoteerd: gewicht van de mannelijke poppen gemiddeld 42 mg, dat der vrou-welijke poppen 89 mg; aantal eieren gelegd per vrouwtje

316: pare mtage uitgekomen eieren 85; morta-gemiddeld

liteit van de rupsen 27*^. Voor de andere groep (tweede generatie op eun kunstmatig diept) worden gevonden: • gemiddeld gewicht van de mannelijke resp. vrouwelijke poppen 38 mg resp. 86 mg; gemiddeld aantal eieren per

vrouwtje 290 waarvan d6?° uitkwam; mortaliteit tijdens het opkweken van de rupsen 31%«

Tabel 6. Samenstelling medium 6 ingrediënten maispoeder worteltjespoeder brouwersgist caseïne ascorbinezuur agar me thylparahydroxy streptomycinesulf formaldehyde water totaal benzoaat aat g 30 15 22,5 1,5 0,4 3 0,4 0,1 0,3 280 353,2 g e w . fo 8,49 4,25 6,37 0,43 0,11 0,85 0,11 0,03 0,08 79,28 100,00

(25)

- 18

De gebruikte hoeveelheid inhibitors bleek niet voldoende om schimmelgroei te verhinderen. In verscheidene buizen ont-stond een laagje schimmel tussen de wand van de buis en het

medium. De larven werden echter niet merkbaar gehinderd door de schimmelgroei.

4.9. KUNSTMATIG MEDIUM 7

Medium 7 (tabel 7) gelijkt in samenstelling enigszins op het door PAN en LONG (1961) ontwikkelde medium voor D.

saccharalis. Aangezien geen autoclaaf beschikbaar was, werden meer fungiciden gebruikt. Maispoeder en suiker zijn

procen-tueel belangrijke ingrediënten. Agar wordt gebruikt in een hoeveelheid van .ca. 16 g per kg medium; dit is meer dan in

de vorige media.

De vaste bestanddelen werden in de mengbeker van de mixer gemengd met de helft van het te gebruiken water dat tot 70 C was opgewarmd. Daarna werd de agaroplossing hierover uitgegoten. Door deze extra hoeveelheid oplossing werd het medium gemakkelijk vloeibaar. Het kon gemakkelijk met de spuitfles over de buizen verdeeld worden. De buizen werden gevuld met 15 g medium.

De jonge larven die na één dag op de voedingsbodem werden geplaatst, waren nakomelingen van een generatie die op rijst gekweekt was. In elke buis werden 5 larven gezet. De buizen werden gedurende de eerste week in het donker gehouden.

De ontwikkeling van de rupsen ging traag (gemiddeld 40 dagen), er werd niet intensief geboord en de sterfte was groot. Het medium was vrij hard. De gemiddelde popgewichten waren 39 mg (mannetjes) en 91 mg (vrouwtjes). Het gemiddeld aantal eieren per vrouwtje was 274, het percentage uitgekomen eieren 80. Het eistadium duurde gemiddeld 7 dagen.

Tabel 7. Samenstelling medium 7 ingrediënten! maispoeder brouwersgist suiker caseïne cholinechloride agar methylparahydroxybenzoaat sorbinezuur streptomycinesulfaat water totaal

_g_

gew. % 18

4

9

2

0,2

4

0,5 0,2 0,1 210 248,0 7,25 1,61 3,63 0,81 0,08 1,61 0,20 0,08 0,04 84,69 100,00

(26)

19

-4.10. KUNSTMATIG M22IUM 8

In medium 8 (tabel 8) worden rijstslijpsel en rijst-plantpoeder gebruikt. Deze vervangen het maispoeder en bo-nenmeel uit sommige van de vorige media.

Bij de bereiding werd wederom de hoeveelheid water verdeeld in twee gelijke delen. Het ene deel werd gebruikt

om er de agar in op te lossen, in het andere werden de

overige ingrediënten reeds voorgeraengd. Tenslotte werd alles bij elkaar gevoegd en met de mixer grondig gemengd. Het medium was zeer viskeus; het overbrengen in de buizen verliep moeilijk. In elke buis zat ongeveer 14 g medium.

Larven, afkomstig van de kweek op maisstengels,

werden op de voedingsbodem gezet zodra ze waren uitgekomen. Er werden 6 larven per buis gebruikt. De buizen werden

aanvankelijk in het donker gehouden.

De groei der larven begon goed, na 3 dagen vonden reeds de eerste vervellingen naar het tweede stadium plaats. Tijdens hot derde en vierde stadium trad grote sterfte op. Van de larven die tot verpopping kwamen, was de gemiddelde ontwikkelingsduur ongeveer zes weken. Ge-middelde popgewichten waren 45 mg (mannetjes) en 87 mg

(vrouwtjes). Het gemiddeld aantal eieren per vrouwelijke vlinder was 267, het percentage uitgekomen eieren 79.

4.11. KUNSTMATIG Ï.ÏEDIUM 9

Naast rijstslijpsel en rijstplantpoeder werd in medium 9 ook bruine bonenmeel gebruikt. Gist werd uit deze voedings-bodem weggelaten.

De bereiding geschiedde op dezelfde manier als bij medium 8. Er werd 12 g medium in elke buis gedaan. Deze

voedingsbodem was met de gebruikte hoeveelheid water goed vloeibaar.

De larven waren afkomstig uit eieren van de massa-kweek op maisstengels. Er werden slechts 4 larven in elke buis gebracht.

Tabel 8. Samenstelling medium 8 ingrediënten wortelt jespoedor rijstplantpoeder rijstslijpsel brouwersgist ascorbinezuur agar methylparahydroxybenzoaat sorbinezuur streptomycinesulfaat water totaal g 5 13 30 5 0,5 3,5 0,4 0,2 0,1 200 257,7 gew. io 1,94 5,04 11,64 1,94 0,1-9 1,36 0,16 0,08 0,04 77,61 100,00

(27)

20

-Tabel 9» Samenstelling medium 9 ingrediënten bonenmeel rijstplantpoeder rijstslijpsel ascorbinezuur agar me.thylparahydroxybenzoaat sorbinezuur streptomycinesulfaat penicilline water totaal g 15,0 10,0 20,0 0,5 3,0 0,4 0,3 0,2 0,2 200,0 249,6

gew.

6,0 4,0 8,0 0,2 1,2 0,2 0,1 0,1 0,1 80,1 100,0

Het eerste larvestadium duurde slechts kort, doch de sterfte in dit stadium was groot. Gemiddeld duurde het larve-stadium ruim 6 weken. Mannelijke poppen bereikten een gemid-deld gewicht van 47 mg, vrouwelijke van 94 mg. Het gemidgemid-deld aantal eieren per vrouwtje bedroeg 253« Daarvan kwam slechts

69?o uit.

5. RESULTATEN aie tabel 10.

Pogingen om D. saccliaralis te kweken op delen van rijst-planten leidden niet tot een bruikbare methode. De snelle achteruitgang in kwaliteit van de stengels maakte veelvuldig verversen noodzakelijk. Bleef dit achterwege, dan werd een grote sterfte onder de rupsen waargenomen.

Het gebruik van maisstengels was een acceptabele manier om de bruine boorder op grote schaal te kweken. Wanneer het uitgangsmateriaal niet te oud was, groeiden de larven er

voor-spoedig op. Echter is de houdbaarheid van maisstengels niet zodanig dat er geen verversing nodig is. Gedurende de ont-wikkeling van ei tot pop kon worden volstaan met éénmaal

over-brengen van de rupsen op verse stengels.

Het koelen van eieren bleek slechts gedurende korte tijd mogelijk. Voor eieren die spoedig nadat ze gelegd waren in de koelkast werden gebracht, was deze periode het kortst. Na enige dagen was het embryo bij deze lage temperatuur dood en vond

geen verdere ontwikkeling plaats. Eieren die zich al in het

zwartkopstadium bevonden, verdroegen de koudebehandeling beter. Deze konden tot 10 dagen gekoeld worden, waarna ze bij hogere

temperatuur vlot uitkwamen. Werden ze nog langer bewaard dan trad grote sterfte op van de nog niet uitgekomen larven.

(28)

21 --P 3 ^ P CD w fcO cö P.;T3 o II d CD r c j W CD • -ja -P Ä W CD CD CD 'd H CÖ Ö t> O d CD !> o T j 1 -~> hO ö Ö H •H 'T) - P - P > d CD CD S CD û£ H a -p cc! m * o H rH CD rQ EH cri

a

o-> co o-U3 <o S> CD CD h û hû CD CD hû hfl II LA 4" K> CM H LIA 4 " CM O 4 " H I A 4 - < X > C O O O O U 3 C O L>-4-4 L>-4-4; H H H f O L>-4-4 L>-4-4; GL>-4-4;N • • • • cö cd cö cö o o o o K \ C M > -U \ u 3 CvJ fcD OJ Cf) -3" D» D - H C M K M A O - C M O C M H W I A O -4 " r-l H VD 4 " CO cö cö cd o o Ü 0-CTM>- cX>0-CM hO O LA LA CM CN rH r A O L>-CO CO C^ CO 4 " 00 C3> H 4 - et- KA CTN 4 - 0 0 -O-CO hO CM O LA CO rH LT\ H KA H * £ > C 0 C 0 C ^ O H C 0 C 0 ^ O c D L A o\co «- a CV, VO O LA CO O H O-CO CO C^OM>-C0 CO CT 4 - CM 4 " CO UO L A L A H C O " Ö KA (£) ^ V Û U 3 4 - 4 " O I l ! I LA CO I I l£> rH VD CD r-l O-A I I I hD OJ 4 " 4 " <£> CM LAUD L>-L>-L>-OC0 CJNCM 4 " 4 " LA LA H C M KA H L A H O O " faD H KA VO 0 4 - U D O CO C M rH C O D - C £ ) C O C Ö O > C U C O L > - K A KA H; lACT^ CO CM I A r-cA uo O K A c O KA v£> 4 -^ A KA O CO 4 - 1 1 1 1 1 4 ^ I I A I I hû O KA CO ON LA rH KA 4 - CO O^cO CM I I I I I LA 4 - U 3 I I I co CD n3 CD ' - P •H d •rs^-N d -P CD d d f-i ' o n - j cö CD -P -H j> W h o CD O O^-s rQ M H TJ CD r Q hf> •H ri ? CD,0 !> d CÖ CD CD CD O U rH d W CO £ H ><& ' U CO cö fcO rH d CO CD P , H CD cö W -P > Ö -P W O H P O - H cö cö -H -P £ CÖrH H -P CD CD Ö rH rH d -P O CÖ CÖ ra cö +3 a -P +3 Ö CÖ H O CO h o •P cö hûW hflrd rb d •H ftH CM o a P H P h - H CD r c i ~ t> cö -p CD CO Ti U -P P O d --P r d • H • CD a faß r d t J ' d d CD r A 4 - L A r-i. hO hû a a t o CO CD CD •l~3 T O +3 . p CD ^ Ö d • O p cö >d cö U r H ^ ' a > f-i a - P -p CD 3 & & r d -H O Ü •Xi -H -H -P CÖ l î is • H + 3 CD CD CD m bû hû -P ft P( ft •H O O O •H P i P I ft cö • P H O CD - P

S

o M • d a a CD CD a >d hûhû H CD ^ - >

Ö CD P 0 U -H H CD r d 0 -H CÖ H 0 -P CO fi-H CD CD a O H SAM P rJ o p cd h Q r d -P • - H • a d a CD CD fc0?R h£ •H -d CD a • H CD

fi

-d d c f A CQ -H •H Tp CÖ CD - P a a d hû H CD CD CD CD i d i i a Ö f l T J Cö CÖ CD > > O hû hû hû •H -H II 4J -p co co hû a a o o ••> W W -P cö cö O CD C4 d r H CD CD 10 H H II CÖ CÖ rH rH M

(29)

22

-Gekoelde poppen leverden na 5 weken soms nog een vlinder op die er normaal uitzag. Het aantal eieren dat gelegd werd door vlinders uit langdurig gekoelde poppen bleef steeds be-neden de maat. Koeling gedurende een korte tijd werd echter zonder schade doorstaan.

De bereiding der media leverde geen grote problemen op. Bij het kweken in buizen moet het medium voldoende vloeibaar zijn om het in de buizen te kunnen spuiten. Dit wordt bereikt door de hoeveelheid water aan te passen. Door de vrij ruwe

grondstoffen die soms gebruikt werden (zoals het maispoeder), ontstaat gemakkelijk een dikke brij die niet of nauwelijks kan worden uitgegoten. De hoeveelheid agar nodig om het medium juist voldoende vastheid te geven zonder de larven te verhinderen

er hun boorgangen in te maken, bleek 12 à 14 gram per kg voe-dingsbodem te zijn. De media droogden onder de heersende om-standigheden niet uit.

Zonder toevoeging van schimmelwerende stoffen zou steeds snel bederf optreden in de voedingsbodems. Een combinatie van

methylparahydroxybenzoaat, sorbinezuur en streptomycinesulfaat, toegepast in een hoeveelheid van 0,3 à 0,4 gew.%, bleek meestal

voldoende om schimmelgroei tegen te gaan. Daarnaast werd steeds gezorgd voor goed gereinigd glaswerk. Gedurende de tijd dat de voedingsbodems moesten drogen, werden ze zorgvuldig met papier afgedekt.

De meting der kopkapsels voor het bepalen van de lengte van elk stadium gebeurde met behulp van een meetoculair. De

lengte van de rupsen werd niet gemeten, omdat dit aan de le-vende dieren niet voldoende nauwkeurig kan geschieden. Het seksen van de poppen gebeurde met een binoculair aan de hand van kenmerken aan het abdomen. De afmetingen van de poppen geven meestal reeds een aanwijzing over het geslacht. liet ge-wicht werd bepaald aan de net uitgekleurde poppen. In de loop van het popstadium heeft nl. een langzame daling van het pop-gewicht plaats, ook wanneer ze op vochtige watten bewaard worden. De gegevens over ovipositie werden verkregen door een paar vlinders apart in een kooitje te houden. In de eerste

nacht werd het wijfje bevrucht, en in de tweede nacht werden de meeste eieren afgezet. Na de derde nacht worden practisch geen eieren meer gelegd. De levensduur der vlinders was ge-middeld 4,5 dagen. De vlinders konden beschikken over voedsel

in de vorm van honing; het staat echter niet vast of ze hier-van gebruik maakten. De grootte der eispiegels varieerde hier-van

twee tot ruim honderd eieren; het merendeel bevatte tussen ie twintig en de veertig eieren. Eieren die niet uitkwamen, waren meestal wel bevrucht; er zat dan een dode larve in.

De beste resultaten werden verkregen met medium 4. De ontwikkelingsduur was hier het kortst. Dit is van belang wan-neer vele generaties achter elkaar moeten worden gekweekt. De popgewichten en eiproduktie waren hoog. Dode larven werden sporadisch op het medium gevonden; gewoonlijk bevonden deze zich op de wattenprop. Om kannibalisme tegen te gaan mogen er niet te veel larven in een buis zitten. Gerekend moet dan worden op ca. 5 g medium per rups. Deze hoeveelheid is niet

(30)

23

-6. LITERATUUR

ADKISSON, P.L. et al., I960. A wheat germ medium for

rearing the pink bollworm. J. Econ. Ent., 53 : 759-762, BOWLING, C.C., 1967. Rearing of two lepidopterous pests of

rice on a common artificial diet. Ann. ent. Soc. Am., 60 : 1215-1216.

PAN, Y.S. & W.H. LONG, 1961. Diets for rearing the sugarcane borer. J. econ. Ent., 5_4 : 257-261.

PEREZ, R. & W.H. LONG, 1964. Sex attractant and mating be-haviour in the sugarcane borer. J. econ. Ent., 57, : 688-690.

WALKER, D.W. et al., 1966. Improved xenic diets for rearing the sugarcane borer in Puerto Rico. J. econ. Ent., _59 : 1-4.

WIGGLESWORTH, V.B., I960. Nutrition and reproduction in insects. Proc. Nutr. S o c , 13 : 18-23«

WONGSIRI, T. & N.M. RANDOLPH, 1962. A comparison of the biology of the sugarcane borer on artificial and natural diets. J.econ. Ent. 55 : 472-473.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

aantal mogelijkheden waarbij de voorstemmen van die partij doorslaggevend zijn voor de meerderheid mi totaal aantal mogelijkheden waarbij die partij voorstemt.. Wanneer er sprake

FUTURE PROSPECTS MOLECULAR HYBRIDIZATION IN ANTI-INFECTIVE DRUG DISCOVERY INFECTIOUS DISEASES MOLECULAR HYBRIDIZATION RESEARCH HIGHLIGHTS... INFECTIOUS DISEASES

Archive for Contemporary Affairs University of the Free State

Die functies zouden breder zijn dan die bestemmingen en bovendien kunnen er in het omgevingsplan ook nog omgevingswaarden, regels voor activiteiten en beoorde- lingsregels

Het gunstigst liggen de opbrengsten bij stikstofcijfers van k tot 7« Het is niet te verwachten dat de stikstofcijfers op deze vrij zware grond tijdens de teelt veel hoger

Deze brochure vervangt dus niet de informatie die u van uw behandelend arts reeds kreeg en die rekening houdt met uw.

[r]

Niet alleen worden er beleidsdocumenten - gericht op de integratie van vrou- wen in ontwikkeling - gemaakt door de VN en haar gespecialiseerde organisa- ties zoals de FAO, de ILO,