• No results found

Bedrijfseconomische factoren die de structurele ontwikkeling van de varkenshouderijbedrijven beinvloeden : discussienota

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Bedrijfseconomische factoren die de structurele ontwikkeling van de varkenshouderijbedrijven beinvloeden : discussienota"

Copied!
40
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

BEDRIJFSECONOMISCHE FACTOREN DIE DE STRUCTURELE ONT-WIKKELING VAN DE VARKENSHOUDERIJBEDRIJVEN BEÏNVLOEDEN

MEDEDELINGEN EN OVERDRUKKEN NO. 112

L

à*-i<9,

A

April 1974 'X d 2 Ö JOH! 1 9 7 ^

Discussienota opgesteld door een werkgroep bestaande uit medewerkers van:

Consulentschappen voor de Varkens- en Pluimveehouderij. Consulentschap in algemene dienst voor de Varkenshouderij. Landbouw-Economisch Instituut.

(2)

INHOUD

Biz. HOOFDSTUK I FACTOREN DIE DE ONTWIKKELING NAAR

VERDERE SPECIALISATIE STIMULEREN 7 § 1. Optimale grootte van de produktietakken -7

§ 2. Vereenvoudiging bedrijfsvoering 13 § 3 . Aankoop van grondstoffen 14 § 4. Afzet van eindprodukten 14 HOOFDSTUK II FACTOREN DIE DE ONTWIKKELING NAAR

VERDERE SPECIALISATIE TEGENWERKEN 16

§ 1. Het risico 16 § 2. Milieuproblemen 21 HOOFDSTUK IE FACTOREN DIE NIET DE RICHTING VAN DE

ONTWIKKELING BEÏNVLOEDEN, MAAR WEL HET TEMPO WAARIN DEZE PLAATS HEEFT

VERSNELLEN OF VERTRAGEN 24

§ 1. Kapitaalverlies 24 § 2. Te weinig grond 25 § 3. Financiering 25 HOOFDSTUK IV ANDERE FACTOREN DIE DE BESLISSINGEN

OMTRENT INVESTERINGEN IN BEDRIJVEN

KUNNEN BEÏNVLOEDEN 33 § 1. Sociale aspecten 33 § 2. Waardevastheid van de investeringen 34

§ 3. Mogelijkheden van bedrijfsopvolging 35

(3)

INLEIDING

De landbouwbedrijven hebben in de laatste 15 j a a r een ontwikkeling in de richting van grotere eenheden en specialisatie te zien gegeven.

In de varkenshouderij is in de periode 1960-1973 het aantal bedrijven met 50% verminderd en het aantal varkens meer dan verdubbeld. Het aan-tal varkens per bedrijf is daardoor meer dan verviervoudigd.

Tabel 1. Vermindering van het aantal bedrijven en uitbreiding van de produktie Jaar ., 1960 1965 1970 1971 1972 1973 Aantal varkens (x 1000) 1 1) 2 955 3752 5 650 2 2) 5 533 6158 6 233 6 209 Aantal bedrijven 1 1) 146 109 84 (x 1000) 2 2) 76 72 66 64

1) 1 : incl. de bedrijven, die kleiner zijn dan 10 sbe. 2) 2 : excl. de bedrijven, die kleiner zijn dan 10 sbe.

Een beperkt aantal bedrijven heeft zich geheel op de varkenshouderij gespecialiseerd.

In de vergadering van de bedrijfstakdeskundigen voor de varkenshou-derij kwam in 1972 de vraag aan de orde of een voortzetting van deze ontwikkeling verwacht kan worden waardoor het aantal varkens p e r b e -drijf zal blijven toenemen en e r meer gespecialiseerde bedrijven zullen ontstaan.

Naar aanleiding van deze vraag is een werkgroep gevormd bestaande uit:

H.J. Bisperink, (LEI gedetacheerd bij Consulent schap in Algemene Dienst voor de Varkenshouderij);

G. van Gorp, (Consulentschap voor de Varkens- en Pluimveehouderij voor Noord-Brabant en Zeeland);

J.H. Huiskes (Consulentschap in Algemene Dienst voor de Varkenshou-derij);

H. Klein Kranenberg (Consulentschap voor de Varkens- en Pluimveehou-derij voor Gelderland).

(4)

Deze werkgroep heeft een nota opgesteld die in de vergadering van bedrijfstakdeskundigen ter discussie is gesteld en die daarna met enkele medewerkers van het LEI is besproken. In deze nota i s tevens gebruik gemaakt van bijdragen ontvangen van J . Hoornweg (LEI) en J . Jansen (CVP Tilburg).

In de nota die nu als LEI-mededeling is verschenen zijn de gemaakte opmerkingen verwerkt. Bij de opzet van deze nota is ernaar gestreefd om de factoren die de ontwikkeling van de varkenshouderijbedrijven be-ïnvloeden zoveel mogelijk afzonderlijk te belichten. Dit onderwerp kan uit verschillende gezichtshoeken worden benaderd. In de praktijk wordt dit ook gedaan met het gevolg dat e r vele (soms tegenstrijdige) meningen zijn.

Deze nota laat ieder van deze gezichtspunten afzonderlijk tot zijn recht komen. Een conclusie is daarna nauwelijks mogelijk omdat het ge-wicht van de verschillende factoren mede van de omstandigheden afhan-kelijk i s .

(5)

HOOFDSTUK I

DE FACTOREN DIE DE ONTWIKKELING NAAR EEN VERDERE SPE-CIALISATIE STIMULEREN

§ 1 . De o p t i m a l e b e d r i j f s g r o o t t e

Op langere termijn gezien wordt de ontwikkeling bepaald door het streven naar de optimale grootte van de produktietakken op een bedrijf d.w.z. naar de laagst mogelijke kostprijs en de gunstigste inkomens-kansen. Als e r een open concurrentie is dan zal de produktie zich boven-dien op den duur verplaatsen naar de bedrijven met de laagste kostprijs. Zoals een rivier zijn bedding zoekt door de laagste gedeelten van een landschap heeft de produktie de neiging zich te verplaatsen naar bedrij-ven met een lage kostprijs. Dit proces is onafwendbaar maar het voltrekt zich vrij langzaam doordat er vele weerstanden zijn.

Een grafische voorstelling van de ontwikkeling van de kostprijs in r e l a -tie tot de grootte van de produk-tietak is de bekende kostenkurve:

kosten per eenheid

marginale kosten

gemiddelde '"kosten

(6)

Bij een kleine produktieomvang is de kostprijs hoog doordat de vaste kosten per eenheid dan hoog zijn.

Bij het groter worden van de produktietak wordt de kostprijs aanvan-kelijk lager. '

Bij het punt waar de marginale kosten (de bijkomende kosten van de laatste eenheid) gelijk zijn aan de gemiddelde kosten is de kostprijs het laagst.

De gemiddelde kosten hebben dan hun laagste punt bereikt en gaan bij groter worden van de produktietak weer stijgen. Het laagste punt in de kostenkurve is het bedrij f soptimum.

Een z e e r groot deel van de veehouderijbedrijven in Nederland heeft een produktieomvang die kleiner is dan het bedrijfsoptimum. Het streven naar vergroting van de produktieomvang kan hierdoor theoretisch worden verklaard.

Ervaringen bij het opstellen van begrotingen leren óns dat vergroting van een produktietak de rentabiliteit verbetert. Begrotingen voor een ge-zinsbedrijf ( 1 . — 1.5 vak) geven (als geen beperkingen .worden ingevoerd) veelal de grootste winstmogelijkheden voor gespecialiseerde bedrijven omdat dan de grootste omvang van een afzonderlijke produktietak bereikt wordt.

We kunnen dit voor de melkveehouderij illustreren met enkele gege-vens uit publikatiee van het LEI.

In de publikatie "Het melkveehouderijbedrijf in beweging" (no. 3.24 dd. september 1971) komt een tabel voor die het bedrijfsresultaat v e r -meld van bedrijven met verschillende omvang.

Tabel 2. Begrotingen van eenmans-, tweemans- en driemansbedrijven met ligboxenstal op eigendomsbasis

Aantal melkkoeien Aantal grootveeeen-heden/ha Kg. zuivere stikstof per ha Maaiperce ntage Aantal uren veehouder Aantal uren bedrijfs-verzorger/vreemde arbeidskracht Financiële resultaten Netto-overschot Arbeidsinkomen p e r arbeidskracht Kostprijs melk per

Eenmansbedrijf 8 u. werkd. 20 ha. 37 2,40 300 113 2438 200 '/• 1146 13482 10 u. werkd. 27,5 ha. 49 2,34 247 98 2880 240 2 735 20015 Tweemans-bedrijf 8 u. werkd. 40 ha. 68 2,20 282 123 2 300 2 300 ^ 9822 18 711 Driemans-bedrijf 8 u. werkd. 65 ha. 105 2,10 258 124 2 240 4480 26111 22144

(7)

Hieraan ontlenen we een berekening van de inkomensmogelijkheden van de uitbreidingen.

a. Als een eenmansbedrijf met een 8-urige werkdag wordt vergeleken met een bedrijf met een 10-urige werkdag:

meer uren 3120 - 2638 = 482

meer arbeidsinkomen f 6773, (nettooverschot f 3 881,, b e r e -kende arbeidskosten 482 x f 6,-) meer arbeidsink *fextra uur f 14,05

b . Als een eenmansbedrijf met een 10-urige werkdag wordt vergeleken met een tweemansbedrijf met een 8-urigé werkdag:

meer uren 4600 - 3120 = 1480 meer arbeidsinkomen f 15

967,-meerarbeidsinkyextrauur f 10,80

c . Als een tweemansbedrijf wordt vergeleken met een driemansbedrijf: meer uren 6720 - 4600 = 2120

meer arbeidsinkomen f 29 009,-meer arbeidsink/extra uur f 13,70

Een andere vrij recente publikatie van het LEI is: de invloed op de bedrijfsresultaten van verschillen in jongveebezetting per melkkoe (no. 3.33 dd. aug. 1972).

In deze publikatie komen begrotingen voor van bedrijven met een nor-male jongveebezetting en verschillende oppervlakte. We ontlenen hieraan gegevens over vergroting van een weidebedrljf 20-38 ha.

De uitbreiding van 39,6 mik tot 59,6 mik die hiermee samenhangt geeft een verhoging van de arbeidsbehoefte met 753 uur en een verhoging van het arbeidsinkomen met f 15 077,- . Voor dit gedeelte is het arbeids-inkomen per uur dus ongeveer f 20,-.

Hierbij moet worden opgemerkt dat in deze publikatie de kosten van de grond op padhtbasis zijn berekend (f 200,- per ha). Als de kosten voor de grond worden gebracht op f 375,- per ha per jaar (berekend op eige-naarsbasis, rente voor het vermogen dat in de grond is vastgelegd 3 1/2%) dan wordt het arbeidsinkomen per uur dat uit de uitbreiding wordt verkregen ongeveer f 16,-.

Voor de akkerbouw ontlenen we een dergelijke vergelijking aan het LEI-rapport: optimale combinaties van grond, arbeid en kapitaal op ak-kerbouwbedrijven (publikatie 3.19 dd. februari 1971).

Deze begrotingen zijn gebaseerd op de omstandigheden in de Noord-Oost Polder.

Deze begroting gaat uit van gepacht land. Gaat men uit van eigenaars-lasten dan worden de jaarkosten voor de grond hoger. Bij de volgende vergelijking zullen we uitgaan van grondkosten van f 500,- per ha.

Uitbreiding van 30 naar 40 ha en van 1 naar 1,5 man geeft een verho-ging van het arbeidsinkomen met f 18 800,-.

In de uitgangssituatie is het arbeidsinkomen f 14 800,- per man. Voor de uitbreiding f 18 800,- voor 0,5 man.

(8)

Tabel 3 . Begrotingsresultaten bij gezamenlijke exploitatie van de oogst-werktuigen (de grond wordt gepacht voor f 310,- per ha)

1 man 1,5 man 2 man

Bouwplan in % aardappelen suikerbieten uien hakvruchten granen + overige Bedrijfsresultaten; opbrengsten arbeidskosten mechanisatie bewerkingskosten grond + gebouwen overige kosten totale kosten netto-overschot arbeidsinkomen

arbeidsinkomen bij grond-kosten van f 500,-/ha

30 ha 10 25 5 40 60 79500 13 000 22 800 35 800 19 900 16 300 72 000 7 500 20 500 14 800 40 ha 16 25 5 46 54 113 900 19500 23 300 42 800 23 800 25 600 92 200 21700 41200 33 600 50 ha 19 25 5 49 51 146 700 26 000 27 800 53 800 27 900 32 400 114100 32 600 58 600 49100 60 ha 10 25 5 40 60 159000 26 000 29200 55 200 31200 31700 118100 40 900 66 900 55 500 Uitbreiding van 40 naar 50 ha en van 1,5 naar 2,0 man verhoogt het

arbeidsinkomen met f 15 500,- voor 0,5 man. In de uitgangssituatie is het arbeidsinkomen f 22 400,- per man.

Uitbreiding van 40 naar 60 ha en van 1,5 naar 2,0 man verhoogt het arbeidsinkomen met f 21 900,- voor 0,5 man. In de uitgangssituatie i s het arbeidsinkomen f 22 400,- per man.

In al deze gevallen wordt in het gedeelte waarmee wordt uitgebreid de arbeid beter beloond dan in de uitgangssituatie.

Uiteraard zijn de uitkomsten van deze bedrijfsbegrotingen afhankelijk van het bouwplan dat met het oog op de kwaliteit van de grond kan worden toegepast. Op zandgronden met beperkte mogelijkheden voor het bouwplan zal men eerder het punt bereiken waarop de kosten van de grond zo sterk op het inkomen gaan drukken dat vergroting van het bedrijf door aankoop van grond uit het oogpunt van inkomensvergroting weinig aantrekkelijk i s . Hierbij kunnen we opmerken dat in de laatste jaren de teelt van snijmai's ook op lichte zandgronden een hoog saldo per ha mogelijk maakt.

Voor de varkenshouderij kunnen de bedrijfsresultaten voor verschil-lende produktieomvang worden ontleend aan de LE I-uitgave:

(9)

Tabel 4. Kosten en opbrengsten fokkerij (rentabiliteitsniveau 1969-1972)

Aantal fokzeugen 35 75 Kosten per j a a r (in gld.):

voer 26890 huisvesting en inventaris 3310

overige 5 760 totaal

Opbrengsten per jaar (in gld.) : biggen overige 35 960 42440 7 525 totaal 49 965 Arbeidsinkomen (gld.) 14 065 Arbeidsuren 1470 Inkomen per uur (gld.) 9,60

57 000 8 475 11280 76 755 87 460 16 350 103 810 27 055 2175 12,40 Door 40 zeugen meer te houden worden erop het bedrijf met 75

fokzeugen 705 arbeidsuren meer besteed. Het arbeidsinkomen uit de v a r kenshouderij is f 12 990, hoger. Per arbeidsuur dat meer aan de v a r -kens is besteed is het arbeidsinkomen f 18,46.

In tegenstelling tot de eerder vermelde gegevens over melkveehoude-rij en akkerbouw zijn de gegevens van de varkenshoudemelkveehoude-rij gebaseerd op gemiddelde boekhoudre sulfaten van bedrijven. Bij begrotingen gaat men van de kosten bij nieuwbouw uit. Zou men dit bij de varkenshouderij ook doen dan zou de arbeidsbehoefte lager zijn, de huisvestingskosten zouden echter belangrijk hoger zijn geweest. Het arbeidsinkomen per uur zou ongeveer op hetzelfde niveau liggen.

Voor de mesterij geeft Varkens 1972 materiaal om een gelijksoortige vergelijking op te zetten ( tabel 5).

Uit het voorgaande volgt dat het bedrijf met 500 mestvarkens 532 a r beidsuren meer besteedt dan het bedrijf met 175 mestvarkens. Het a r beidsinkomen is f 12 265, hoger. Per arbeidsuur dat meer aan de v a r -kens is besteed is het arbeidsinkomen f 2 3 , - .

Uit al de hier aangehaalde voorbeelden blijkt dat het arbeidsinkomen per uur of per arbeidskracht, dat berekend wordt voor het gedeelte waar-mee wordt uitgebreid, hoger is dan voor het gedeelte dat de uitgangssi-tuatie vormde.

Voor bedrijven met 1,2-1,4 arbeidskrachten, waar de belangrijkste produktietak de melkveehouderij is zal volgens tabel 2 een uitbreiding van de melkveehouderij wel kunnen concurreren tegen de uitkomsten van vrij kleine eenheden in de varkenshouderij, zoals die in de tabellen 4 en 5 zijn gegeven. De daling van de kostprijs van de melk toont aan dat bij de vergroting van het bedrijf het bedrijfsplan dichter bij het optimum is gekomen.

(10)

Tabel 5. Kosten en opbrengsten mesterij (rentabiliteitsniveau 1969-1972) A a n t a l m e s t v a r k e n s Kosten p e r j a a r (in gld.): biggen v o e r h u i s v e s t i n g en i n v e n t a r i s o v e r i g e t o t a a l O p b r e n g s t e n p e r j a a r (in gld.): s l a c h t v a r k e n s o v e r i g e totaal A r b e i d s i n k o m e n (gld.) A r b e i d s u r e n A r b e i d s i n k o m e n p e r u u r (gld.) 175 39 725 52 835 3 320 3 935 99 815 104 010 2 970 106 980 7 175 788 9,10 500 105 600 144480 11640 11400 273 120 286 800 5 760 292 560 19 440 1320 14,70

In publikatie 3.33 blijkt duidelijk de sterke concurrentiepositie die de uitbreiding op een melkveehouderijbedrijf kan innemen, vooral als de in-richting van het bedrijf zodanig is dat melken en veeverzorgen weinig tijd vragen.

Tabel 3 geeft een overzicht van een akkerbouwbedrijf met een inten-sief bouwplan. Uitbreiding van 1 naar 1,5 man geeft voor het gedeelte waarmee is uitgebreid een hoog arbeidsinkomen per man.

Voor de bedrijven met ruim één arbeidskracht, die als belangrijkste produktietak melkvee of akkerbouw hebben kan verwacht worden dat e r uit het oogpunt van optimale grootte van de eenheden motieven zijn die pleiten voor specialisatie. Weliswaar is in de varkenshouderij bij 40-50 fokzeugen of 200-300 mestvarkens reeds een redelijk efficiënte produk-tie mogelijk. Bij een moderne opzet van melkveehouderijbedrijven zal (als er uitbreidingsmogelijkheden zijn) in veel gevallen de voorkeur aan meer melkvee worden gegeven.

Er zijn ook bedrijven waar de varkenshouderij reeds de belangrijkste produktietak i s . Als dit zg. eenmansbedrijven zijn (1,2-1,4 arbeids-krachten) dan is hiernaast over het algemeen geen plaats voor een mo-dern melkveehouderijbedrijf. Het is niet mogelijk om met de beschik-baarheid van de helft van de arbeidstijd van één arbeidskracht een goede opzet voor een produktietak melkveehouderij te maken (de vaste kosten en de arbeidsbehoefte zijn relatief te hoog).

Hetzelfde geldt in wat mindere mate voor akkerbouw.

Een akkerbouw bedrij f met intensieve teelten en een eigen mechanisa-tie kan evenmin worden opgezet als hiervoor één arbeidskracht slechts voor de helft beschikbaar i s .

(11)

In dit verband kan een uitzondering worden gemaakt voor een varkens-houderij bedrijf in combinatie met een extensieve vorm van akkerbouw, die met behulp van loonwerk wordt bedreven en die heel weinig eigen a r -beid vraagt. Hier wordt de omvang van de varkenshouderij (wat ar-beid betreft) vrijwel niet door het grondgebruik beïnvloed.

Een bijkomend voordeel is de mogelijkheid om mest op het eigen be-drijf te gebruiken. In deze gevallen kan het grondgebruik als een zelf-standige eenheid worden gezien waarvan men zich kan afvragen of de kosten eruit komen (grondrente) en of het een goed beleggingsobject i s .

Over het algemeen kan gesteld worden dat op bedrijven waar 2500-3000 arbeidsuren p e r jaar beschikbaar zijn en waar meer dan 50 fokzeu-gen of 500 mestvarkens worden gehouden min of meer de neiging zal be-staan om de varkenshouderij zoveel uit te breiden dat vrijwel alle arbeid in de varkenshouderij besteed kan worden.

Dit geldt met name voor de fokkerij waar bij meer dan 50 fokzeugen slechts een beperkte hoeveelheid tijd overblijft voor andere produktietakkën. Voor mestvarkens is dit in mindere mate het geval omdat de a r -beidsaanspraken van 500 mestvarkens lager zijn zodat er meer ruimte overblijft voor een andere produktietak. Ook de verdeling van de arbeids-uren over de dag is bij melkkoeien/mestvarkens gunstiger dan bij melk-koeien/f okzeugen.

Voor bedrijven met twee arbeidskrachten of meer wordt de neiging tot specialisatie kleiner omdat het hier mogelijk is om ook bij meer p r o -duktietakken tot eenheden te komen waarbij produktie tegen een lage kost-prijs mogelijk i s . Veelal zal wel een zekere v o r m van specialisatie per persoon worden toegepast.

Het aantal gespecialiseerde varkenshouderijbedrijven met meer a r -beidskrachten is beperkt.

Deze bedrijven met twee of drie arbeidskrachten zijn in sterke mate verbonden met de persoonlijke eigenschappen van de eigenaar.

Voor zeer grote bedrijven met een industriële opzet en een groot aantal arbeidskrachten is er onder de huidige omstandigheden weinig p e r s -pectief. Hiervoor zijn begrotingen gemaakt waaruit blijkt dat de arbeids-produktiviteit op deze bedrijven vrij laag is in verhouding tot die op ge-zinsbedrijven. Hiervoor zijn twee oorzaken:

l . h e t toepassen van een vijfdaagse werkweek;

2. e r zijn veel medewerkers met een specialistische taak en er is een vrij zware "top" nodig voor de coördinatie van het gehele bedrijf.

§ 2 . V e r e e n v o u d i g i n g v a n d e b e d r i j f s v o e r i n g

In het algemeen zal een bedrijf met één produktietak gemakkelijker te overzien en te beheren zijn dan een bedrijf met meer produktietakken. In hoeverre hieraan gewicht wordt toegekend hangt sterk van de omstan-digheden af.

Als de eigenaar van het bedrijf alleen verantwoordelijk is voor de be-drijfsleiding dan zal dit aspect veel belangrijker zijn dan in gevallen waarin de echtgenote of een ander gezinslid meewerkt en het toezicht op

(12)

bv. de varkenshouderij op zich kan nemen.

Voor bedrijven met een produktieomvang voor twee of meer arbeids-krachten zal specialisatie voordelen geven als êên man de gehele be-drijfsleiding verzorgt.

Bij samenwerking van twee gelijkwaardige partners zal het wellicht als een voordeel gezien worden dat iedere deelnemer voor een produk-tietak verantwoordelijk i s .

Als per persoon niet meer dan êên produktietak aanwezig is dan zal meer aandacht kunnen worden besteed aan de vakbekwaamheid.

§ 3 . A a n k o o p g r o n d s t o f f e n

Bij de aankoop van voer zullen voor gespecialiseerde bedrijven g r o -tere kortingen kunnen worden bedongen. Bij aankoop vàn 6 ton in bulk is de prijs per 100 kg ongeveer f 0,80 lager dan bij aankoop van 2 ton.

Overigens blijkt in de praktijk dat e r slechts een gering verschil is in voerprijs tussen de bedrijven van verschillende grootteklasse.

In de kostprijsberekeningen van het LEI in publikatie 3.32 worden de volgende voerprijzen gebruik voor mestvarkens (voorcalculatie 72/73):

20 - 100 mestvarkens f 40,60 100 - 250 mestvarkens f 40,40 meer dan 250 mestvarkens f

40,-In het verslag over 1971 van de varkensmesterijbedrijven in Noord-Brabant komen de volgende voerprijzen voor:

minder dan 150 mestvarkens f 39,47 150 - 300 mestvarkens f 39,01 300 - 500 mestvarkens f 39,11 meer dan 500 mestvarkens f 38,83

§ 4 . De v e r k o o p v a n e i n d p r o d u k t e n

Bij de verkoop van biggen kunnen grotere bedrijven belangrijke voor-delen hebben boven kleinere bedrijven. Dit blijkt uit de gemiddelde ge-gevens van varkenshouderijbedrijven.

Gemiddelden voor de boekjaren 1968/69 - 1970/71 gepubliceerd in Publikatie 3.32 van het LEI:

P e r verkochte big

kg opbrengst in gld. 5 2 0 fokzeugen 20,7 . 8 1 ,

-20 - 50 fokzeugen -20,6 82,10 meer dan 50 fokzeugen 20,8 84,30

(13)

Aan het verslag van vermeerderingsbedrij ven van Noord-Brabant 1972 ontlenen we:

Aantal bedrijven Opbrengst per big (gld.) 25 - 30 fokzeugen

meer dan 90 fokzeugen

59

62 77,-8 1 .

-Het gewicht van de verkochte biggen was hier niet vermeld.

De grotere v e r m e e r d e r a a r s kunnen een hogere prijs bedingen doordat het voor de mesters van grote betekenis is dat ze biggen van êên fokker kunnen betrekken.

Bij de afzet van slachtvarkens worden eveneens kleine verschillen in opbrengstprijs geconstateerd die samenhangen met de bedrijfsgrootte. Dit komt naar voren in de gemiddelden voor de boekjaren 1968/69-1970/71 gepubliceerd in Publikatie 3.32 van het LEI:

P e r kg geslacht gewicht 20 - 100 mestvarkens

100 - 250 mestvarkens meer dan 250 mestvarkens

f2,95 f2,95 f2,97 In het verslag over 1972 van de varkensmesterijbedrijven in Noord-Brabant komen de volgende opbrengstprijzen voor:

P e r kg geslacht gewicht minder dan 150 mestvarkens

150 - 300 mestvarkens 300 - 500 mestvarkens meer dan 500 mestvarkens

9:

f2,91 f2,93 f2,94 f2,95

(14)

HOOFDSTUK II

DE FACTOREN DIE DE ONTWIKKELING NAAR EEN VERDERE SPE-CIALISATIE IN DE VARKENSHOUDERIJ AFREMMEN

§ 1 . H e t r i s i c o

Een ondernemer in de landbouw heeft drie produktiefactoren tot zijn beschikking:

1. grond 2. kapitaal 3. arbeid

Het doel van een onderneming is om deze produktiefactoren zo goed mogelijk aan te wenden.

Daarbij wordt tevens gebruik gemaakt van produkten en diensten van andere bedrijven (kunstmest, veevoer, loonwerk).

Voor akkerbouw- en melkveehouderijbedrijven zijn de kosten voor grond, kapitaal en arbeid (de factorkosten) bijna de helft van de totale kosten.

De bijkomende kosten (non-factorkosten) bedragen gemiddeld ruim de helft van de kosten.

In de varkenshouderij is de situatie anders.

Op een bedrijf met 200 mestvarkens bedragen de factorkosten slechts 8% van de totale kosten. Bij 1000 mestvarkens is dit percentage nog l a -ger.

Dit betekent in de praktijk dat voor het besteden van f 25 000, a r -beidskosten per jaar voor f 300 000,- aan voer moet worden gekocht en voor f 200 000,- aan biggen. De door het bedrijf toegevoegde waarde (d.w.z. de inbreng van arbeid, kapitaal en grond) is klein in verhouding tot de totale kosten.

Op fokkerijbedrij ven is de toegevoegde waarde in verhouding tot de kosten wel groter dan in de mesterij, maar ook relatief klein in v e r g e -lijking met akkerbouw- en melkveehouderijbedrijven.

Een varkenshouder staat daarbij voor vele onzekerheden wat zijn op-brengsten betreft. We kunnen deze in twee groepen indelen:

a. r i s i c o ' s die verband houden met prijzen en die over het algemeen niet door de ondernemer kunnen worden beïnvloed;

b. r i s i c o ' s die verband houden met de produktie (het optreden van ziek-ten enz.).

De mogelijkheid om r i s i c o ' s op te vangen hangt samen met de toege-voegde waarde. Als de marge voor het inkomen klein is dan is ook de ruimte om r i s i c o ' s op te vangen klein. Een kleine terugval in de o p

(15)

brengsten leidt e r i m m e r s reeds toe dat e r geen inkomen wordt v e r k r e -gen voor arbeid en kapitaal.

Van bedrijven die bij het LEI in administratie zijn is de verdeling van kosten nagegaan. (Mededelingen en Overdrukken no. 95).

Tabel 6. Percentage van de brutokosten Varkens

fokzeug mestvarken fokken/mest.

F ac torkosten omvang arbeid rente tot.

40 fz 21 6 27 200 va 5 3 8 totaal 13 5 18 voed. 54 50 68 Non-factorkosten uitgangsmat. ov. 6 13 35 7 2 12 tot. 73 92 82

Door dit grote aandeel van de non-factorkosten hebben deze bedrijven een grote geldomzet. De bruto-opbrengst van een bedrijf is groot. Dit heeft tot gevolg dat fluctuaties in de opbrengsten (bv. door prijsverande-ringen) grote invloed op het inkomen hebben.

Het prijsrisico kan men benaderen door de jaarlijkse verschillen in opbrengstprij s te middelen en uit te drukken in procenten van de gemid-delde opbrengstprijs.

De stabiliteit van het inkomen wordt bepaald door het aandeel van de factorkosten en het jaarlijkse p r i j s r i s i c o .

De volgende tabel (welke is ontleend aan LEI-berekeningen) geeft hier-van een overzicht. .

Tabel 7. Beloningsaanspraken en p r i j s r i s i c o ' s (gemiddelden over 10 jaar)

Fokzeugen Mestvarkens Fokken/mesten 1) (II) in % van (I)

Beloning voor arbeid en kapitaal (I) 27% 8% 18% Jaarlijkse p r i j s r i s i c o ' s (II) 14% 6% 9% P r i j s r i s i c o t.o.v. beloningsaan-spraken 1) 50% 75% 50%

De gemiddelde jaarlijkse prijsmutaties zijn zo groot dat hiermee een belangrijk deel van de beloningsaanspraken ig gemoeid.

Voor de melkveehouderij en de akkerbouw zijn geen gegevens beschik-baar over de grootte van het r i s i c o . De factorkosten zijn, op deze bedrijven, relatief van grotere betekenis. De beloningsaanspraken voor d e p r o -duktiefactoren bedragen bijna 50% van de totale kosten.

(16)

Hierbij komt nog dat door de prijsgarantie het prijsrisico kleiner is dan in de varkenshouderij. Op grond hiervan kan worden gesteld dat de risico's in de grondgebonden produktietakken veel kleiner zijn dan in de varkenshouderij.

We kunnen ons afvragen hoe de risico's in de varkenshouderij kunnen worden opgevangen. Hierbij kan in de e e r s t e plaats worden gedacht aan een bedrijfsvoering die het mogelijk maakt om een saldo te bereiken dat boven het gemiddelde ligt.

Er zijn goede mogelijkheden voor bedrijven die een technisch r e s u l -taat weten te bereiken dat boven het gemiddelde ligt. Voor deze bedrij-ven heeft de relatief kleine toegevoegde waarde en de grote geldomzet die hiermee gepaard gaat tot gevolg dat er gemiddeld hoge inkomens kun-nen worden bereikt.

Een tweede mogelijkheid om de risico's in de varkenshouderij op te vangen is het aanhouden van r e s e r v e ' s . Hierbij kan men bij de financie-ring denken aan een zekere r e s e r v e aan kredietmogelijkheden. Als men bij het opnemen van leningen niet de uiterste mogelijkheden gebruikt dan zal men in een minder goed jaar een aanvullende lening kunnen opnemen. Verder kan er, als het bedrijf loopt, worden gereserveerd. Deze r e s e r -veringen zullen in de eerste plaats gevormd worden uit de berekende rente en de afschrijvingen. Daarnaast kan, als dit mogelijk is, uit het arbeidsinkomen gereserveerd worden.

Er zal nu worden aangegeven hoe deze reservevorming kan verlopen bij de volgende (wel wat theoretische) uitgangspunten.

Op een varkensmesterijbedrijf wordt f 482 000,- geinvesteerd (op f 322 000,- wordt afschrijving toegepast).

Er worden 3 situaties berekend nl. 25, 50 en 100% eigen vermogen. Afschrijving en aflossing in 15 j a a r (er wordt geen rekening gehouden met stijgende vervangingswaarde).

De inkomstenbelasting op de rente van het eigen vermogen en van het gereserveerde vermogen is 33%. Berekende rente 8% (netto-rente over eigen vermogen na aftrek van belasting 5%). Betaalde rente 8 1/2%. Op het (denkbeeldige) bedrijf worden in 15 j a a r geen nieuwe investeringen gedaan.

Op een dergelijk bedrijf zouden 1000 mestvarkens kunnen worden ge-houden. De totale kosten exclusief arbeid zijn per jaar (bij prijspeil 1973) ruim f 620000,-. De opbrengsten kunnen gemiddeld per jaar f 660 000,- zijn. Hieruit volgt dat het arbeidsinkomen f 40 000,- per jaar i s . De schommeling in de opbrengsten is gemiddeld 6% = f 44 400,-.

Hieruit volgt dat e r door een ongelukkige samenloop van omstandig-heden jaren kunnen zijn zonder arbeidsinkomen. De varkenshouder moet dan uit zijn reserveringen kunnen putten om dit j a a r te overbruggen of een aanvullende lening afsluiten. We nemen aan dat hij met f 20 000,- de-ze periode kan overbruggen. Hij heeft drie bronnen om liquide middelen te reserveren:

- de afschrijvingen - de berekende rente - het arbeidsinkomen

(17)

c p cj> S u CU > c CU bO • • H CU o o i H

8

S u 0) > 13 (0 • *4 « EP o m c CU bc o S ^ CU > ä CU bO •M CU eR i n CM co <M r-H co IN r - f eo CM r - l h c3 • rt i-s O O O C O H W M t - O O O l N ^ C O l O N C O i n o i c w o o ! H » m ^ i o o t O T i i » H i H C M C M T ^ a O ^ C O I N t O O O O i l N I t - C O l M 0 0 0 0 0 < f O C B O " * 0 0 ) H M O t - » e O t - ( M « O r H m i H C D C M t - T },O t - T j ( ( M i - l i - I I N l I N e O C O ^ T j t i n C O C D C - a O I 0 0 O M N O T | l H i o W N 0 1 I M t » < * O H H C g < f t . C 0 H C 0 9 > 3 > e 0 0 C 0 B i O ) O N i f l O ) l D M O S ) O W t - W H n o o o o N i o o o H o t o n t -H -H -H -H N N N n n W o o o o o o o o o o o o o o o t n i o i o i n t o i A t n t o t n i n i o i n i o i A i o Q O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O C O O O O O Q O co co co co co co co co co co co co co co co • " J i a o t - ^ t - t - o i r f i n o o i o H c - r t O i i o i o i a H o w n o < j i « [ - f l > H H i o e 3 0 0 < * N H N ^ O O B O O ) O ^ O I » H N ' J K O O O O C K f ^ O N t O C n e O l O riHHHNNMNn« ,i t - O J T j < t - i H o o e o c M e o 3 i e o a o o > > O S C M C O O i n C M C M O t - e O O O T f O O H M W ' J ' l O t C t - C O O H W ' * » iH TH I - I 1-1 iH T f t - O n t O W N l O O O H ^ t - O t D S i O H t - N t - N c o n o o ^ a ^ o o i o u j H ï i N t - w o o i t i a i i o o t o N n o o e o ^ T H L O i n o e o f r - c - o o o j c j s o i H i H H r i H H H H H H H H H N M C q » M O f f l < J l N N ^ ( N N ^ I O l O I > C O ' ^ « o o ' i ' ^ i - i o t D i n i N e o i o c o i n o o n ' j i ' ^ w H C B t - i n m t - H W f f l T i i ^ riWtOOlOOMO'f^'OfflNOOlfi H H N N n r f l f l i e ^ f f l O N t - f f l ^ t - ^ ( 8 l f t O O ^ < O t - M l > C O S ß | > C N I r H l O r H O O C ~ ( N e O O ' * T t < C M H w i n t - o n t - N t - n a t O T i i H H H N N W CO ^< in » 3 > N i n C 0 H " f t « O W ( 0 ! n N l O 0 0 T f t - t H T j ( E - i - ( T t < C » i - I T t < C - 0 ' * J < t - © H N N W * l f l l f l ( C t - l > 0 0 0 1 O O H r i i N n T j i i n œ t - c o a i o H N n ^ m

s

CU • M T > CU CQ

! |

CU bO o i n ~-i <u -o CU t l CQ a ca "g 2 S S j cu o w eS CU D . a CU CU T 3 (1) -O + bO & i n 3) C ca ca o G < a eu u CU - o c CU X, CU CU X ! u cS ai "—> CU

a>

tl o > % a <& > CD > U CU ca cu + bO > u A u ca < u CU •a a al > C CU « ? h CU cu CU u 0) 'S I H CM eo

(18)

Reserveringen uit het arbeidsinkomen zullen in jaren met een hoge varken spr ij s plaats kunnen hebben. In tabel 8 zijn de reserveringen uit het arbeidsinkomen buiten beschouwing gelaten. Er is een over-zicht gegeven van de bedragen die uit de afschrijvingen en ae berekende rente van het eigen vermogen opzij gelegd kunnen worden en van de t o -tale r e s e r v e die hieruit resulteert. Er is rekening gehouden met het feit dat over de ontvangen rente inkomstenbelasting moet worden betaald.

(Zie tabel 8 o p b l z . 1 9 .)

Als we aannemen dat over een ongunstige periode een bedrag van m i -nimaal f 20 000,- nodig kan zijn om liquiditeitsmoeilijkheden te voorko-men dan blijkt uit voorgaande berekeningen dat bij 25% eigen vermogen dit bedrag pas na 6 jaar beschikbaar is uit rente en aflossing.

Een gunstige financiële positie kan men slechts bereiken door r e s e r -veringen uit het arbeidsinkomen. Als dat niet mogelijk is blijft de liqui-diteitspositie vele jaren van dien aard, dat belangrijke risico's niet op-gevangen kunnen worden.

Bij 50% eigen vermogen of meer heeft men na enkele jaren een r e s e r -ve kunnen opbouwen die o-ver het algemeen voldoende zàl zijn om een minder gunstige periode te overbruggen.

Voor deze bedrijven betekent het weinig stabiele inkomen uit de v a r -kenshouderij dan nog nauwelijks een risico.

De onzekerheid is hier voor een belangrijk deel verbonden met de p e r -soon van de ondernemer.

Is hij in staat om met de varkenshouderij op zijn bedrijf een goed r e -sultaat in technisch opzicht te bereiken;

kan hij voldoen aan de eisen die aan zijn ondernemersschap worden g e -steld.

Werken met een belangrijk percentage geleend vermogen en een grote geldomzet per jaar stellen hoge eisen aan het financieel beheer. Het is een belangrijke vraag of men hier mentaal tegen opgewassen i s .

Als derde mogelijkheid voor het opvangen van r i s i c o ' s kan aan inte-gratie en contractproduktie worden gedacht.

We kunnen het begrip risico in drieën delen: afzetrisico (1) marktrisico^

<

prijsrisico (2) produktietechnisch risico (3)

1. Het afzetrisico kan men beperken door het afsluiten van eenvoudige leverings- afnamecontracten met duidelijke afspraken omtrent de aan-tallen te verhandelen biggen, respectievelijk slachtvarkens en de basis van prijsstelling met daarbij behorende toeslagen, afleveringskosten en betalingstermijn.

2. Het prijsrisico en in verschillende gevallen ook afzetrisico kan men trachten te beperken door het afsluiten van minimumprijsgarantiecon-tracten en/of integratieconminimumprijsgarantiecon-tracten.

(19)

contract-of beperken van dit risico; bij deze vraag rekening houdend met de soorten prijsgaranties zoals die in hoofdzaak in zwang zijn.

3 . Het produktietechnisch risico + marktrisico kan men beduidend beper-ken door het aangaan van zuivere loonmest- (en - f o k - ) contracten. Hierbij moet worden bedacht dat men zich in het algemeen een belo-ning voor eventuele goede resultaten laat ontgaan, terwijl meermalen de vergoeding van een zodanig niveau is, dat de beloning voor arbeid en huisvesting zeer matig genoemd kan worden.

§ 2 . E i s e n d i e g e s t e l d w o r d e n i n v e r b a n d m e t m i l i e u -f a c t o r e n

E r treedt concentratie op in de varkenshouderij. Gebieden met veel varkens trekken de varkens aan. De oorzaken hiervan zijn:

- de voerprijzen;

- betere biggen voorziening voor de mesters; - betere voorzieningen op allerlei gebied; - meer contacten met collega's.

De laatste tijd treedt een kentering op. Er komen steeds meer bezwa-ren tegen een te grote concentratie van varkens.

Bij een verdergaande schaalvergroting zoals die zich in de varkens-houderij doorzet ontstaan namelijk m.b.t. de milieubescherming een aan-tal knelpunten.

Als belangrijkste punt kan worden genoemd de produktie en aanwen-ding van grote hoeveelheden drijfmest.

Vooral in de'mesterij worden de stallen in toenemende mate toege-rust met roostervloeren.

Jaarproduktie van drijfmest bij een omvang van 1000 mestvarkens 1000 x 1,5 m3 = 1500 m3 drijfmest

100 zeugen 100 x 2,8 m3 = 280 m3 drijfmest

Afhankelijk van grondsoort, grondgebruik en tijdstip van uitrijden kan de hoeveelheid drijfmest die per ha wordt aangewend, variëren.

Ofschoon bepaalde gewassen zoals bv. mais wellicht hoge giften ver-dragen moet men met de jaarlijks terugkerende giften gemiddeld over de jaren een bepaald maximum niet overschrijden. Wellicht zou hiervoor 35 misschien 40 ton aangehouden kunnen worden.

Om voortdurend gebruik van de drijfmest op het eigen bedrijf moge-lijk te maken is dan nodig:

40-45 ha voor een mestvarkenshedrijf met 1000 dieren 7-8 ha voor een bedrijf met 100 zeugen

Vooral op grote mesterijbedrijven met relatief weinig grond zal p r o -duktie en aanwending van de mest snel problematisch worden. Er moet dan afzet van mest plaatsvinden naar bedrijven met beschikbare grond in

(20)

de eigen omgeving of op verdere afstand. In sommige gebieden van ons land is reeds een dergelijke situatie aanwezig.

De vorig jaar opgerichte Brabantse Mestbank bemiddelt in de afzet en transport van stapelbare mest vanuit gebieden met een mestoverschot (Zuid-Oosten) naar gebieden met een mesttekort (Westelijke akkerbouw gebieden).

Sinds enige tijd worden met subsidies van Overheid en Bedrijfsleven ook ervaringen opgedaan met drijfmesttransport over grotere afstanden. Volgens voorlopige berekeningen zullen de transportkosten + f 8,- per m3 bedragen als de afstand 50 km is. Andere methoden van mestverwer-king waarmee op het ogenblik proefsgewijs ervaringen worden opgedaan zijn:

a. beperking van de hoeveelheid door beluchten en indikken van de drijf-mest in daarvoor te bouwen bassins;

b. verbranden; c. dumpen.

Voor individuele bedrijven kan aankoop van extra grond onder bepaal-de omstandighebepaal-den perspectief biebepaal-den om bepaal-de afhankelijkheid bij het kwijtraken van de mest te verminderen.

Wat moet 1 ha opbrengen als deze in een bedrijfsplan wordt opgeno-men met het oog op de mestafzet?

Voor een antwoord op deze vraag gaan we uit van een grondprijs van f 10 000,- per ha en een gebruik van 35 ton mengmest.

Als 35 ton mengmest via de mestbank over grote afstanden moet wor-den vervoerd dan zijn de kosten f 280,-. Voor de bemesting van 1 ha op het eigen bedrijf kan (mits de verkaveling niette ongunstig is) op f 50,-kosten worden gerekend. Het voordeel bij de mestafzet is f 230,-.

Het zal van de omstandigheden op het bedrijf afhangen welke eisen men moet stellen aan de financiële opbrengst van aan te kopen bouwland.

Als het aankoop bedrag wordt geleend en de kosten (inclusief grond-lasten) in het eerste jaar 12% zijn dan wordt wellicht de eis gesteld dat de liquide middelen in het eerste jaar niet verminderen. De berekening is dan:

Kosten 1 ha grond in eerste jaar f 1 200,-Besparing afzetkosten mest f 230,-Noodzakelijk saldo f

970,-Bij de beoordeling van dit saldo kan er rekening mee worden gehouden dat reeds een ruime bemesting is gegeven. De bruto-opbrengsten worden verminderd met de kosten van zaaizaad/pootgoed, loonwerk, aanvullende bemesting, ziektebestrijding.

De financiële r e s e r v e van een bedrijf kan echter ook zo groot zijn dat de liquiditeit in het eerste jaar geen probleem vormt. Bij de aankoop van grond krijgt dan veel meer het aspect van belegging van vermogen de aandacht. Voor grond die als beleggingsobject wordt gekocht zal men wel-licht genoegen willen nemen met een direct rendement van het vermogen

(21)

Rente eigen vermogen + grondlasten f 500,-Besparing afzet mest f 230,-Noodzakelijk saldo f

270,-Bij deze wijze van benadering is de aankoop van grond (zelfs bij een vrij laag saldo) al voordelig.

Hierbij moet worden opgemerkt dat in deze berekening is uitgegaan van de kosten van mestafzet van f 8,- per ton als men niet over eigen grond beschikt.

Er zijn nog nauwelijks bedrijven bekend waar de kosten voor de mest-afzet nu al f 8,- per ton bedragen. Het is echter niet denkbeeldig dat bij een verdere concentratie van de varkenshouderij deze situatie zou kun-nen ontstaan. Dan zal er bij de grote varkenshouderijbedrijven ( en met name op de bedrijven die over r e s e r v e s beschikken) een grote vraag naar grond ontstaan.

We kunnen ons verder afvragen of de nadelen van de concentratie in de varkenshouderij in bepaalde gebieden waar de mestafzet f 12,- per varken per jaar zou kosten opwegen tegen de voordelen van de concen-tratie zoals lage voederprijzen, goede biggen voorziening en afzet van mestvarkens.

In de gebieden met veel varkens kan bv. de prijs van het voer onge-veer f 3 , - per 100 kg lager zijn dan in gebieden met weinig varkens. Dit betekent een voordeel voor de varkensrijke gebieden van f 2 1 , - per mest-varken per j a a r . Het vervoer van drijfmest over een grote afstand kost f 12,- per varken per j a a r . Het nadeel van hét mestprobleem kan dan ten dele de neiging tot concentratie in de varkenshouderij afremmen. Uiter-aard betekenen de hogere kosten voor de afzet van mest een verzwakking van de concurrentiepositie ten opzichte van gebieden met lage voerprij-zen en geen moeilijkheden met de afzet van mest.

(22)

HOOFDSTUK III

FACTOREN DIE NIET DE RICHTING VAN DE ONTWIKKELING BEÏN-VLOEDEN, MAAR DIE WEL HET TEMPO VERSNELLEN OF VERTRA-GEN

§ 1 . K a p i t a a l v e r l i e s d o o r o m s c h a k e l i n g

Als betere produktiemethoden beschikbaar komen dan zullen deze zich in het algemeen slechts geleidelijk een plaats veroveren. Dit geldt vooral voor methoden waarvan de toepassing veel investeringen vraagt.

Bij de gebouwen zien we dat verouderde gebouwen nog lang in gebruik blijven.

Een bedrijfseconomische begroting voor het juiste tijdstip van v e r -vangen omvat de volgende elementen.

Bestaande toestand Nieuwbouw Totaal saldo f Totaal saldo f

Onderhoud en verzekering Afschrijving f

gebouwen f _, , . Rente f Onderhoud en

verzekering

Arbeidsinkomen + v e r

-goeding voor gebouw f Arbeidsinkomen f Bij deze berekening is aangenomen dat het oude gebouw geen r e s t -waarde heeft en ook niet voor andere doeleinden nuttig gemaakt kan wor-den.

Veelal wordt de extra arbeid die in wat oudere gebouwen besteed moet worden nog goed betaald als men hier tegenover stelt de kosten voor r e n -te en afschrijving van de nieuwe schuur.

Eenzelfde soort berekening kan worden toegepast als het afstoten van bv. een te kleine eenheid varkens in overweging wordt genomen.

Voorbeeld:

Een bedrijf houdt 100 mestvarkens. Men vraagt zich af of de 500 uur die dit vraagt niet beter bij de melkveehouderij kan worden gevoegd. De varkensstal zal dan niet meer gebruikt kunnen worden. De stal verliest dan zijn waarde. Voor de vergelijking die nu gemaakt moet worden, kun-nen de huisvestingskosten voor de varkenshouderij gedeeltelijk vervallen.

(23)

blijven en bij het arbeidsinkomen worden opgeteld. Arbeidsinkomen 100 x f 35,-. = f 3 500,-Berekende huisvestingskosten (exclusief

onderhoudskosten) = f 2 500,-Bijdrage voor vergoeding van arbeid

en huisvesting f 6 000,-Dit is per uur f

12,-Vervanging van de varkens door koeien brengt direct voordeel, als het marginale inkomen/uur van het melkvee hoger is dan f 12,-. Dit zal niet altijd zo zijn en dan kan vervanging uitgesteld worden tot de varkens-schuur moet worden vernieuwd.

Bij berekeningen van deze aard worden vergeleken: - opbrengst minus variabele kosten van de bestaande situatie

en

- opbrengst minus volledige kosten van de eventuele vervanging Geleidelijke vervanging van oud door nieuw is op grond van dit soort berekeningen in veel gevallen de meest economische weg. Hierbij speelt echter ook het aspect van de stijging van de bouwkosten waardoor het voordelig kan zijn in gebouwen te investeren ponder dat berekend kan worden dat het bij de huidige prijzen bedrijfseconomisch voordeliger i s . (Zie hoofdstuk IV).

§ 2 . E r i s t e w e i n i g g r o n d b e s c h i k b a a r o m d e m e l k v e e -h o u d e r i j of d e a k k e r b o u w u i t t e b r e i d e n

De beperkte oppervlakte cultuurgrond werkt vertragend op de ontwik-keling naar een optimale bedrij f sgrootte in de melkveehouderij en de akkerbouw.

Door de grote vraag naar grond zijn de grondprijzen hoog.

Vanouds is een te kleine oppervlakte cultuurgrond de oorzaak geweest van het ontstaan van gemengde bedrijven. Door nieuwe technische moge-lijkheden neemt de oppervlakte, die nodig is voor een gespecialiseerd bedrijf dat op grondexploitatie is gebaseerd, steeds toe.

§ 3 . De f i n a n c i e r i n g

Met name bij jonge ondernemers en ontwikkelingsbedrijven is de v e r -mogenspositie nogal eens van dien aard dat de financieringsmogelijkhe-den en lasten een remmende invloed hebben op het bedrijfsontwikkelings-tempo, terwijl ook de ontwikkelingsrichting mede door de vermogens-positie bepaald kan worden. Zo kan als voorbeeld genoemd worden de relatief lagere vermogensbehoefte bij een investering in de

(24)

zeugenhou-derij.

Bij de financiering van een voorgenomen investering komen steeds de volgende aspecten naar voren:

1. het financiële weerstandsvermogen van het bedrijf; 2. de liquiditeit van het bedrijf;

3. de kosten van de financiering.

Voor het verantwoord "rond" krijgen van een financiering moeten de twee volgende vragen zonder meer positief beantwoord kunnen worden: a. zijn voldoende zekerheden aanwezig (dus verhouding eigen/vreemd

vermogen) voor overwaarde en risico-opvang;

b. blijft e r een voldoende verteerbaar inkomen over dat ook voldoende ruimte biedt voor het opvangen van de opbrengstrisico's na voldaan te hebben aan de financieringsverplichtingen.

Vóór verschillende in hoofdstuk I genoemde gespecialiseerde bedrijfs-typen zullen de totale vermogensbehoefte en het minimum percentage eigen vermogen voor een 1-mans en een 2-mans bedrijf worden uitge-werkt op basis van gemiddeld geihvesteerd vermogen.

Als uitgangspunt voor het eigen vermogen zal in deze reeks gelden het maximum aan vreemd vermogen dat middels gangbare kredietvormen kan worden aangetrokken.

(25)

a. Eenmansveehouderijbedrijf, 20 ha met ligboxenstal waarbij grond en gebouwen g e -heel eigendom zijn.

Gemiddeld geïnvesteerd vermogen Financiering

Grond (verkoopwaarde à f 10 /ha) f200 000,Gebouwen 60% nieuwwaarde f 5 1 8 4 0 , -Veestapel (36,9 melkkoeien à f 2 0 0 0 , ( i n c l . jongvee) f 7 4 0 0 0 , -Werktuigen (60% nieuwwaarde) f 26 640,-Totaal vastgelegd £ 352 480,-Bedrijfskapitaal f 10 520,-Totale investering f363 000,-Hypotheek: grond gebouwen Overdracht veestapel Overdracht werktuigen Blanco crediet (rek. cour.) Eigen vermogen (47%) f 107 200,-f 34 730,-f 27 750,-f 13 320,-f 10 f 170 f363

000,-Een tweemansbedrijf met 40 ha en ligboxenstal gensbehoefte en financiering:

Gemiddeld geïnvesteerd vermogen

geeft het volgende beeld van v e r m o

-Financiering Grond (verkoopwaarde) f 400 Gebouwen (60% nieuwwaarde) f 115 000,-Veestapel (67,7 melkkoeien à f 2 0 0 0 , i n c l . jongvee) f 1 3 5 4 0 0 , -Werktuigen (60% nieuwwaarde) f 45 000,-Totaal vastgelegd f685 400,-Bedrijfskapitaal . f 20 600,Totale investering f 7 0 6 0 0 0 , -Hypotheek: grond f214 400,-gebouwen f 77 100,-Overdracht veestapel f 51000,-Overdracht werktuigen f 22 500,-Blanco krediet (rek. cour.) f 10 000,-Eigen vermogen (47%) f 331000,f 7 0 6 0 0 0 , -b. Eenmansakkerbouwbedrijf, 30 ha met inschakeling van loonwerker

Gemiddeld geïnvesteerd vermogen Financiering Grond (verkoopwaarde à f 10 /ha f300 Gebouwen (60% nieuwwaarde) f 107 000,-Machines (60% nieuwwaarde) f 35 Totaal vastgelegd f442 Bedrijfskapitaal f 17 500,-Totale investering f460 000,-Hypotheek: grond gebouwen Overdracht machines Oogstkrediet Eigen vermogen (43%) f 1 6 0 800,-f 71700,-f 17 750,-f 11250,-f 1 9 8 500,-f460 000,-27

(26)

Een tweemansbedrijf van 60 ha met gezamenlijke exploitatie van de oogstwerktuigen geeft de volgende vermogensbehoefte en financiering:

Gemiddeld geïnvesteerd vermogen Financiering

Grond (verkoopwaarde) f 600 Geh. (60% nieuwwaarde) f 112 000,-Machines (60% nieuwwaarde) f 88 Totaal vastgelegd f 800 200,Bedrijfskapitaal f 3 1 8 0 0 , -Totale investering f832 000,-Hypotheek : grond gebouwen Overdracht machines Oogstkrediet Eigen vermogen (45%) f 3 2 1 6 0 0 , -f 75 000,f 4 4 1 0 0 , -f 20 300,f 3 7 1 0 0 0 , -f832 000,-c. Gespecialiseerd fokzeugenbedrijf, eenmansbedrijf, 100 gemiddeld aanwezige zeugen

(118 zeugen capaciteit)

Gemiddeld geihvesteerd vermogen Financiering

1 ha grond f 12 Gebouwen (60% nieuwwaarde) f 114 Zeugenstapel f 60 000,-Totaal vastgelegd f 186Bedrijfskapitaal f 5 000,Totaal investering f 1 9 1 0 0 0 , -Hypotheek (60%. grond + gebouwen) Fokzeugen krediet (en evt. B.F.) Eigen vermogen (40%) f 75 600,-f 40 000,-f 75 400,-f 191000,-d. Gespecialiseerd mestvarkensbedrijf, eenmansbedrijf, 1000 gemiddeld aanwezige

var-kens (1140 varvar-kens capaciteit)

Gemiddeld geihvesteerd vermogen Financiering

1 ha grond f 12 Gebouwen (60% nieuwwaarde) f 180 Varkensstapel f 1 6 0 Totaal vastgelegd f 3 5 2 Bedrijfskapitaal f 10 Totaal investering f 362 000,-Hypotheek (60% grond + gebouwen) Mestvarkenskrediet Eigen vermogen (35%) f 115 f 120 f 127 f362 000,-e. Gesloten varkenshouderijbedrijf, eenmansbedrijf, gemiddeld aanwezig 62 zeugen en

385 mestvarkens

Gemiddeld geihvesteerd vermogen Financiering

1 ha grond f 12 Gebouwen (60% nieuwwaarde) f 140 Varkensstapel f 99 Totaal vastgelegd f 251 Bedrijfskapitaal f 8 Totaal investering f 259 000,-Hypotheek (60%. grond + gebouwen Fokzeugenkrediet (evt. B^F.) Mestvarkenskrediet Eigen vermogen (37%) f 91f 25 000,f 46 0 0 0 , -f 97 000.-f259

(27)

000,-Uitbreiding van de varkensbedrijven tot respectievelijk tweemansfok-bedrijf, tweemansmestvarkensbedrijf en tweemans gesloten bedrijf geeft een verdubbeling van de vermogensbehoefte. De totale bedragen op basis van 60% nieuwwaarde voor gebouwen en inrichting worden dan:

tweemansfokzeugenbedrijf f382 tweemansmestvarkensbedrijf f 724 tweemans gesloten bedrijf f518

000,-Voor verschillende aspecten van vermogensbehoefte en vermogens-voorziening kunnen rangorden gemaakt worden t.a.v. de mogelijkheden van realisering van de verschillende bedrijfstakken uit oogpunt van fi-nanciering.

a. Totale vermogensbehoefte eenmansbedrijf 1. Fokzeugen f 1 9 1 0 0 0 , -2. Gesloten varkenshouderij f 259 3. Mestvarkens f 362 4. Melkvee f 363 5. Akkerbouw f 460

000,-b. Minimaal eigen vermogen voor eenmansbedrijf (bij maximaal gebruik van kredietruimte) 1. 2. 3 . 4 . 5 . Fokzeugen Gesloten v a r k e n s h o u d e r i j M e s t v a r k e n s Melkvee Akkerbouw f 75 4 0 0 , - (=40%) f 97 0 0 0 , - (= 37%) f 127 0 0 0 , - (=35%) f 170 0 0 0 , - (=47%) f 1 9 8 5 0 0 , - (=43%)

Hierbij is nog geen rekening gehouden met de financiële verplichtingen en de invloed hiervan op het verteerbaar inkomen.

Op het eenmansmelkveebedrijf is deze invloed als volgt: Beschikbaar uit netto-overschot en berekend loon

ondernemer f 13482,-Berekende rente gem. 5,15% (incl. grond à 3 1/2%) f 15 623,-Berekende afschrijving gebouwen 3% f

2592,f 3 1 6 9 7 , -Rente en aflossingsverplichtingen (hypotheek 8 1/4 + 3%;

veestapel 9 + 10%; werktuigen 9 + 20%; rek.cour. 9% f 26 002,-Verteerbaar inkomen (zonder aftrek ink. bel. e.d.) f 5 695,-Uitgaande van het vrij lage rentabiliteitsniveau (zie tabel 2) zou voor het overhouden van een verteerbaar inkomen van ten minste f 25 het percentage eigen vermogen moeten toenemen tot + 75% (+ f105 000,-meer eigen vermogen; in totaal + f 275 000,-).

In de voornoemde rentabiliteitsberekeningen is uitgegaan van een melkgift per koe van 4400 kg en een melkprijs van 38 cent/kg. Deze gegevens zijn bepaald aan de lage kant voor een modern melkveehou-derijbedrijf bij de huidige prijzensituatie.

(28)

Bij een verhoging tot 4800 kg melk met een opbrengst van 42 cent per kg, kan het arbeidsinkomen stijgen tot + f 18 500,-. Om in de eerste jaren toch een verteerbaar inkomen van ten minste f 25 000,- te hebben zal het eigen vermogen niet tot 75% maar tot ruim 54% moeten toene-men, (het eigen vermogen is dan + f 197 000,-, dit is f 27 000,- hoger dan aanvankelijk berekend).

Voor het eenmansakkerbouwbedrijf kan een soortgelijke berekening worden opgezet:

Beschikbaar uit netto-overschot en berekend loon

ondernemer f22 000,-Berekende rente + berekende afschrijving gebouwen f 18

f40 960,-Rente en aflossingsverplichtingen (hypotheek 8 1/4 + 3%;

machines 9 + 20%; rek. cour. 9%) f 32 316, Verteerbaar inkomen (zonder aftrek ink. bel. e.d.) f 8 644,-Voor het overhouden van een verteerbaar inkomen van ten minste f 25 000,- zou het eigen vermogen moeten toenemen met f 117 377,-en daarmee stijg377,-en tot bijna 69%, of wel + f 315 000,-.

Rekening houdend met een iets gunstiger rentabiliteit door p r i j s s t i j -ging, dan was aangenomen in voornoemde akkerbouwpublikatie, zou het eigen vermogen toch nog + f 100 000,- hoger moeten zijn om een verteerbaar inkomen van f 25 000,- te behalen. Het eigen vermogen beloopt dan nog 65% van de totale investering (+ f 298 500,-).

Voor de varkenshouderijbedrijven krijgen we de volgende beelden: Fokvarkensbedrijf:

Beschikbaar uit berekend arbeidsinkomen f 26 250,-Berekende rente f 15 280,-Berekende afschrijving gebouwen f 7

600,f 4 9 1 3 0 , -Rente en aflossingsverplichtingen (hypotheek 8 1/4 + 4%;

fokzéugen krediet 9%) f 12 860,-Verteerbaar inkomen (zonder aftrek ink. bel. e.d.) f 36 270,-Mestvarkensbedrijf:

Beschikbaar uit berekend arbeidsinkomen f 26 250,-Berekende rente f 2 8 960,-Berekende afschrijving gebouwen f 12

000,-f 67 210. Rente en aflossingsverplichtingen (hypotheek 8 1/4 + 4%;

mestvarkenskrediet 9%) f 24 890, Verteerbaar inkomen (zonder aftrek ink. bel. e.d.) f42 320,

(29)

Gesloten bedrijf fokzeugen + mestvarkens:

Beschikbaar uit berekend arbeidsinkomen f 26 380,-Berekende rente f20 720,-Berekende afschrijving gebouwen f

9330,-f 5 6 430. Rente en aflossingsverplichtingen (hypotheek 8 1 / 4 + 4%;

fokzeugen en mestvarkenskrediet 9%) f 17 540, Verteerbaar inkomen (zonder aftrek ink. bel. e.d.) f 38 890,-Vanwege het feit dat het melkveebedrijf en het akkerbouwbedrijf een aanzienlijke investering hebben in grond, waarop niet wordt afgeschre-ven, terwijl dit niet het geval is voor de varkenshouderijbedrijafgeschre-ven, geven de financiële verplichtingen van de varkensbedrijven bij een normale rentabiliteit geen enkele moeilijkheid t.a.v. het verteerbare inkomen (De t e r m "verteerbaar inkomen" is wat misleidend omdat hieruit nog belastingen en premies betaald moeten worden, alsmede ook een reservering voor te weinig afschrijving en voor groei). Wanneer men voor de varkenshouderijbedrijven het voorbehoud " n o r -male rentabiliteit" wat gaat afzwakken en stelt dat door de grotere risico gevoeligheid van de varkenshouderij, ondernemers in deze b e -drijfstak een jaar zonder arbeidsinkomen moeten kunnen overbruggen, zal het eigen vermogen tenminste f 40 000,- hoger moeten zijn dan de begrotingen aangeven. Op deze wijze is practisch gesproken een vol-doende buffer aanwezig voor risico-opvang, (verlies arbeidsinkomen + restant van verteerbaar inkomen + kredietreserve).

c. Rekening houdend met de hiervoor gemaakte opmerkingen kan de vol-gende rangorde gemaakt worden voor het minimum eigen vermogen dat nodig is voor het verkrijgen van een verteerbaar inkomen in de e e r s t e jaren, r e s p . voor het inbouwen van een kredietreserve om een jaar zonder inkomen te overbruggen:

1. Fokzeugen f 95 400,- (=50%) 2. Gesloten varkenshouderij f 117 000,- (= 45%) 3. Mestvarkens f147 000,- (=41%) 4. Melkkoeien f 197 000,- (= 54%) 5. Akkerbouw f 2 9 8 5 0 0 , - (=65%)

d. Toename totale vermogensbehoefte bij groei naar tweemansbedrijf 1. Fokzeugen + f 1 9 1 0 0 0 , - (=+100%)

2. Gesloten varkenshouderij + f 259 000,- (= + 100%) 3 . Melkvee + f343 000,- (= + 94%) 4 . Mestvarkens + f362 000,- (=+100%) 5. Akkerbouw + f372 000,- (= + 81%)

Een tweemansfokzeugenbedrijf en een tweémans gesloten varkenshou-derijbedrijf zijn goed uitvoerbaar t.a.v. financiering en verteerbaar inkomen. Voor het zeugenbedrijf is een groei naar een tweémans g e -sloten bedrijf zeer goed mogelijk.

(30)

Het melkveehouderijbedrijf kan als gespecialiseerd bedrijf uilgroeien naar een tweemansbedrijf (met daarbij weliswaar relatief iets gemak-kelijker, maar toch nog moeilijke financiering), of een tak varkens-houderij er bij nemen.

Een tweemansmestvarkensbedrijf vergt z e e r veel vermogen; een uit-bouw van het mestvarkensbedrijf naar een tweemans gesloten bedrijf lijkt niet alleen uit hoofde van financiering eerder aan te bevelen. Ook passen mestvarkens wel naast melkvee of akkerbouw. Het tweemans-akkerbouwbedrijf is relatief gunstiger dan het eenmansbedrijfstype. Uitbouw naar een tweemansbedrijf met een eenheid varkens zou uit oogpunt van financiering en milieu zeer goed passen, maar maakt de bedrijfsgebondenheid groter.

(31)

HOOFDSTUK IV

ANDERE FACTOREN DIE DE BESLISSINGEN OMTRENT INVESTERIN-GEN IN BEDRIJVEN KUNNEN BEÏNVLOEDEN

§ 1 . S o c i a l e a s p e c t e n

De sociale aspecten van een bedrijf hangen samen met:

a. de gebondenheid aan het bedrijf, de mogelijkheden om vrije dagen of vakantie te nemen en aan de moeilijkheden die bij het optreden van ziekte ontstaan;

b. de aard van het werk en de persoonlijke waardering daarvan; c. de maatschappelijke waardering van de betreffende produktietak.

De gebondenheid aan het bedrijf is voor veehouderijbedrijven een veel belangrijker knelpunt dan voor de akkerbouw. Wellicht kunnen er ook bin-nen de veehouderij nog verschillen worden geconstateerd. Bedrijven met biggenproduktie geven de grootste bedrijfsgebondenheid, daarna melkvee en ten slotte mestvarkens. Deze onderlinge verschillen zijn echter niet zo belangrijk.

Veel belangrijker is het verschil tussen eenmansbedrijven en bedrij-ven met meer arbeidskrachten. De sociale aspecten pleiten sterk voor een bedrijf met meer arbeidskrachten. Een tweemansopzet kan worden bereikt door:

- samenwerking (bv. in een maatschap); - betaalde arbeid.

In het kader van de bedrijfsopvolging kan er tijdelijk sprake zijn van twee arbeidskrachten op een bedrijf. In § 3 van dit hoofdstuk komen we hierop terug.

Er zijn echter ook bedrijven waarbij twee gelijkwaardige partners samenwerken. In deze samenwerkingsvormen zal men weleens kiezen voor een bedrijf met meer produktietakken.

Ieder van de deelnemers heeft dan nog een zo groot mogelijke zelf-standigheid. Men kan zich echter afvragen of dan het voordeel van de samenwerking groot genoeg is om het samenwerkingsverband in stand te houden.

In de gevallen waarbij er een betaalde arbeidskracht is zal de bedrijfs-leiding waarschijnlijk door één man worden verzorgd. In dit geval gaat voor het bedrijf met meer arbeidskrachten de voorkeur uit naar een drijf met één produktietak (vrij extensief bouwlandgebruik buiten be-schouwing gelaten).

Wat de aard van het werk betreft zijn er uiteraard verschillen in p e r -soonlijke waardering. Wellicht staan akkerbouw en melkveehouderij wat hoger gewaardeerd dan de varkenshouderij. Met name de mesterij heeft

(32)

wel enkele minder prettige kanten bv. het stalklimaat, de eentonigheid van de arbeid en de afhankelijkheid van andere bedrijven bv. ten aanzien van de kwaliteit van de biggen die worden aangevoerd.

Een nog meer discutabel punt is de maatschappelijke waardering van een produktietak. In sommige gedeelten van het land is nog wel iets blij-ven hangen van de grotere waardering die men daar vroeger had voor akkerbouw en rundveehouderij. Er zijn echter ook gebieden waar deze verschillen niet spelen. Bij de moderne ontwikkeling van de bedrijven zal de maatschappelijke waardering ook beïnvloed worden door de wijze waarop een bedrijf geleid wordt en de financiële mogelijkheden die het voor de betrokken ondernemer biedt.

§2. Waardevastheid van de investeringen

Bij de beslissingen omtrent investeringen in grond en gebouwen zal veelal ook rekening worden gehouden met de waardevastheid van het ob-ject.

a. Grondprijzen

De prijs van landbouwgrond wordt door vraag en aanbod bepaald. Vragers zijn:

- beleggers

- boeren van wie het bedrijf is aangekocht of onteigend voor woning-bouw, wegen etc.

- boeren op te kleine bedrijven die willen vergroten.

De hoge grondprijzen die we de laatste 10 jaar gekend hebben zijn niet veroorzaakt door beleggers. De gepachte oppervlakte is na 1959 met 5% afgenomen.

Boeren die door onteigening een groot bedrag ineens gebeurd hebben zijn bereid een hoge prijs voor een ander bedrijf té betalen.

Een veel grotere categorie v r a g e r s vormen de bestaande bedrijven die uit willen breiden en die bereid zijn om voor een beperkte opper-vlakte een hoge prijs te betalen.

b. Gebouwen

De melkveehouderij zit in een ontwikkeling waarbij voor de bedrijven die een grupstal hebben de economische veroudering van de gebouwen snel verloopt.

Voor de varkenshouderij kunnen we uit boekhoudgegevens afleiden dat de economische veroudering van gebouwen vrijwel uitsluitend betrek-king heeft op de arbeidsbesteding. In de technische resultaten van de varkenshouderij is er weinig verschil tussen oude en nieuwe gebou-wen.

Economische verouderin&door .afname van de^rbeid^ljehoefte zal, naarmate de arbeidsbehoefte afneemt, van geringere betekenis wor-den.

(33)

Rekenvoorbeeld:

Thans: Mestvarken/jaar Fokzeug/jaar

arbeidsuren 2 25 arbeidskosten f 16,- f

200,-huisvestingskosten f 4 0 , - f 250,-Als we aannemen dat over een bepaalde periode de arbeidsbehoefte met 50% daalt, de arbeidslonen met 100% stijgen en de bouwkosten 50% stijgen dan worden de berekeningen voor nieuwbouw:

Mestvarken/jaar Fokzeug/jaar

Arbeidsuren 1 12,5 Arbeidskosten f 16,- f

200,-Huisvestingskosten f 6 0 , - f 375,-Arbeid + huisvesting f 76,- f 575,-In de thans gebouwde schuur zouden de arbeidskosten echter hoger zijn:

Arbeidskosten f 32,- f 400,-Blijft over voor opbrengst

oude schuur f 4 4 , - £ 175,-Hieruit kunnen we afleiden dat e r veel zou moeten veranderen in de prijsverhoudingen om de economische waarde van een gebouw, dat thans modern wordt opgezet, tot nul te laten dalen.

Verwachtingen omtrent verdere verhogingen van de bouwkosten kun-nen de ontwikkeling in de varkenshouderij stimuleren.

§ 3 . M o g e l i j k h e d e n v a n b e d r i j f s o v e r n a m e

Ten aanzien van de overnamemogelijkheden bij een bedrij f soverdracht zijn met name de volgende punten van belang:

a. taxatiewaarde van het bedrijf: grond, gebouwen, levende en dode in-ventaris;

b. het gevormde eigen vermogen van de overnemer bestaande uit behaald inkomen en eventueel r e e d s verkregen schenkingen of boedeldelen; c. de mate waarin het bedrijf schulden vrij te maken is in een periode

van 25 à 30 jaar; d. de groei van het bedrijf.

ad. a. In het hoofdstuk vermogensbehoefte en financiering is de totale vermogensbehoefte voor de verschillende bedrij fstypen gebaseerd op basis van verkoopwaarde van grond en levende have en een doorsneewaarde van gebouwen en werktuigen op 60% van de nieuw-waarde.

Hetzelfde geldt dan ook voor het minimum eigen vermogen.

(34)

Wanneer men uit hoofde van familierelaties de taxatie van de grond f 1000,- per ha lager opneemt dan de e e r d e r berekende waarde, de taxatie voor gebouwen en werktuigen houdt op 60% van de nieuwwaarde en de levende have ook op het oorspronkelijke be-drag, wordt de vermogensbehoefte voor het eenmansbedrijf bij de verschillende typen als volgt:

1. Totale vermogensbehoefte: 1. Fokzeugen f190 2. Gesloten varkenshouderij f258 3. Melkkoeien f343 000,4. Mestvarkens f 3 6 1 0 0 0 , -5. Akkerbouw f430 000,-2. Minimaal eigen vermogen voor eenmansbedrijf:

1. Fokzeugen f 95 2. Gesloten varkenshouderij f 116 3. Mestvarkens f 1 4 8 4. Melkkoeien f 185 000,-5. Akkerbouw f 279500,-ad. b. Eigen vermogen van de overnemer.

Wanneer de adspirant varkenshouder na zijn opleiding begint met werken zal hij over geen of slechts weinig eigen vermogen be-schikken. Hij hoeft uiteraard ook niet direct volledig voor zich zelf te beginnen. Op veel bedrijven waar een zoon thuis komt werken wordt zijn arbeid in het bedrijf geabsorbeerd zonder dat dit tot uiting komt in een duidelijk verhoogd bedrij f sinkomen. Het is echter juist de periode van het samenwerken van vader en zoon waarin zonder al te veel moeite een flinke groei kan worden ge-realiseerd.

De basis waarop een adspirant-opvolger op het bedrijf begint mee te werken kan men zich op verschillende manieren indenken; on-dermeer:

- volledig in loondienst op CAO-loon;

- in loondienst op CAO-loon + een zeker percentage van "winst" (voordeel: opvolger meer in resultaat geïnteresseerd); - in maatschapsverband (bezwaar: indien de adspirant-opvolger

later toch een andere richting kiest, is liet moeilijker om de zaak weer terug te leiden naar de oorspronkelijke ondernemer). Het voert in dit verband te ver om uitvoerig op het grote com-plex van de specifieke mogelijkheden en moeilijkheden van be-drijfsopvolging in te gaan. Hiertoe willen we o.a. verwijzen naar

(35)

de publikatie "Als de opvolger aantreedt" van d r s . W. Broex en d r s . B. Veltman en LEI-rapport 2/3.2 "De financiële positie van beginnende landbouwers in Friesland, Gelderland en Noord-Bra-bant".

Naast de voornoemde werkwijzen willen we nog een mogelijkheid noemen, die zich met name leent voor een bedrijfstakveredelings-landbouw, namelijk een bedrijfsuitbreiding op naam van de zoon om later de overname te vergemakkelijken. Het hiermee v e r k r e -gen inkomen mag hij volledig houden omdat hij daarnaast op het bedrijf van zijn vader werkt.

Als illustratie zal een voorbeeld worden uitgewerkt van een uit-breiding met mestvarkens.

Bouw van een mestvarkens schuur voor 300 stuks; investering f 76500,-. Het gehele bedrag wordt geleend van de bank onder hypotheekstelling + borgstelling van B.F. of vader. De varkens en het voer worden gefinancieerd met mestvarkenskrediet. Bezet-tingsgraad 85%; arbeidsinkomen per jaar/varken f 37,25. Bij een afschrijving van de stal in 20 j a a r en een aflossingsplan voor z o -wel de lening voor de stal als het varkenskrediet van eveneens 20 jaar, verder een berekende rente van 8% over 60% van de stal-investering en 8% van f 170,- per gem. aanwezig varken en een betaalde rente van 8,5%, ontstaat het volgende beeld van v e r m o -gensvorming.

Tabel 9. Vorming van eigen vermogen door een opvolger (in gld.) Jaar start 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Bedrag lening stal + varkens 120 000 114000 108 000 102 000 96 000 90 000 84000 78 000 72 000 66 000 60 000 Arbeids-inkomen 9 500 9 500 9 500 9 500 9 500 9 500 9 500 9 500 9 500 9500 Bet. rente + aflossing - (ber. rente + afschr.) 5 235 4 725 4 215 3 705 3195 2 685 2175 1665 1155 645 Rente res. vorig jr. 7 % 0 198 413 673 966 1294 1659 2 058 2 488 2 960 Belasting eigen ondern. 1437 1706 1981 2 284 2 578 2 897 3 290 3 741 4093 4526 Totale reser-ve 2 828 5 897 9 614 13 798 18491 23703 29397 35 549 42 289 49578

Wanneer de bedrijfsovernemer gedurende 10 j a a r voor een be-perkte werktijd aldus voor eigen rekening heeft gewerkt en de ove-rige tijd op het bedrijf van zijn vader heeft gewerkt, waarvoor hij dan verder naar beschikbaarheid een evenredig percentage CAO-loon geniet, zou hij bij gehele bedrijfsovername na 10 j a a r uit

(36)

eigen onderneming een half afgeloste varkensstal en levende have in eigendom hebben en bovendien een r e s e r v e van + f 50 000,-. P e r saldo staat dus tegenover de varkensstal en de levende have nog een vreemd vermogen van + f 10 000, indien de gevormde r e s e r -ve in mindering wordt gebracht op de nog uitstaande schuld. ad. c. Mate waarin het bedrijf schuldenvrij te maken i s .

Het is bij bedrijfsovername door een zoon van belang dat het over te nemen bedrijf niet reeds voor de overname zeer zwaar belast i s . Immers dit bemoeilijkt de positie van de overnemer en is on-bevredigend voor degene die het bedrijf overdoet omdat hij bij de overdracht de beschikking moet kunnen krijgen over een in de loop der jaren vrijwel steeds in het bedrijf gespaarde r e s e r v e welke als een vorm van pensioenvoorziening moet worden gezien. Wanneer iemand gedurende + 30 j a a r een bedrijf voor eigen r e k e -ning drijft, zal hij door aflossen van de startschuld een reserve in het bedrijf kunnen opbouwen. Daarnaast zullen mogelijk opnieuw üitbreidingsschulden gemaakt worden. De vraag is echter of het bedrijf, uitgaande van een normale rentabiliteit, de mogelijkheden biedt om naast een goed verteerbaar inkomen deze r e s e r v e op te bouwen.

De tabellen 8 en 9 en pagina 31 laten zien dat bij varkenshouderij dit (uitgaande van de rentabiliteit in het verleden) weinig moeilijkheden zal geven. In de bodem gebonden sectoren is dit r e s e r v e -ringsproces langduriger van aard. Bij de vereiste voorwaarden t.a.v. eigen vermogen is een voldoende reservering in al de p r o -duktietakken mogelijk binnen een tijd van 25 à 30 j a a r .

ad. d. De groei van het bedrijf.

Een bedrijf dat leeft, bouwt aan zijn toekomst.

Ook in de varkenshouderij is dit een uitspraak die volkomen op-gaat.

In de varkenshouderij ziet men meerdere bedrijven met een storm-achtige ontwikkeling. Toch kan men zich afvragen of deze stappen wel steeds voldoende weloverwogen plaatshebben en men zich niet te veel heeft laten drijven door een korte periode van gunstige om-standigheden of beïnvloeding van buiten af. De volgende punten mogen hierbij ter illustratie en overweging dienen:

- voor een "blijvend" bedrijf is een bescheiden jaarlijkse groei steeds gewenst

- op veel bedrijven komt deze groei met tussenpozen schoksgewijs tot stand

- de "groeischokken" zijn meermalen de oorzaak van liquiditeits-en financieringsmoeilijkhedliquiditeits-en

- het verdient overweging om "groeiplannen" op langere termijn te maken (bv. 6 jaar) met bijbehorende globale bouwplannen, waarvan men bv. om de twee jaar een stuk gaat realiseren

(37)

wanneer men boven een door een jonge ondernemer over te ne-men omvang uitgroeit (hooguit een tweemansbedriji) kan het aanbeveling verdienen om een afzonderlijke tweede bedrijfseen-heid te creBren. Hierbij doet het niet ter zake of deze tweede eenheid tot dezelfde bedrijfstak behoort.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Al met al zijn het dus de ondernemende winkeliers die het winkelcentrum Amstelplein hebben gemaakt wat het nu is: een knus winkel- en koopcentrum met een gevarieerd winkelaanbod

De Ronde Venen – Een misselijk- makende ‘grap’ over Coen Moe- lijn, geschreven op twitter door po- litiek verslaggever Ferry Mulder uit Mijdrecht, heeft voor veel

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

In de regel doet zich in binnenlandse verhoudingen geen economisch dubbele belastingheffing over de rente voor omdat zowel de ontvangen als de betaalde groepsrente tegen een effectief

Teken in Excel de groeigrafiek van het voorbeeld op pagina 1 Lees uit de grafiek af na hoeveel tijd het aantal bacteriën 200 is.. Teken in excel de groeigrafiek van het voorbeeld

Er is bedrijfseconomisch eerst van winst (ondernemerspremie) sprake zodra er een voordelig verschil bestaat tussen opbrengst en kostprijs, waar­ bij in de kostprijs ook de

Professor van Rietschoten behandelt de vraag of een belasting geheven naar de „winst” , voor zover deze berekend wordt over de rente van eigen vermogen, al dan

Indien de opbrengst de kostprijs dekt en er geen lasten buiten de kostprijs uit de opbrengst behoeven te worden bestreden, zal de gecal­ culeerde vergoeding voor