• No results found

De economische ontwikkeling van de Nederlandse landbouw in de negentiende eeuw, 1800 - 1914

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De economische ontwikkeling van de Nederlandse landbouw in de negentiende eeuw, 1800 - 1914"

Copied!
491
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

I

o ? 9

DE ECONOMISCHE ONTWIKKELING

VAN DE NEDERLANDSE LANDBOUW

IN DE NEGENTIENDE EEUW

1800-1914

(2)

S T E L L I N G E N 1

Kostbare programma's voor 'family-planning' die uitsluitend trachten door het verspreiden van moderne anti-conceptiemiddelen het geboorte-cijfer in de Derde wereld te Verlagen, zijn tot mislukken gedoemd.

2

Een regering die inzake belangrijke politieke beslissingen als de plaat-sing van kruisraketten en de bouw van kerncentrales geen rekening houdt met de meermalen via enquêtes, massa-demonstraties en een brede maat-schappelijke discussie gepeilde en uitgesproken mening van de grote meer-derheid van de Nederlandse bevolking, ondermijnt het vertrouwen in de démocratie en brengt deze schade toe.

3

Een 'bijzondere' universiteit waarvan de studentenpopulatie en het we-tenschappelijk personeel grotendeels 'gewoon' is, is een anachronisme.

4

De uitvoering van ambtelijke plannen om 'ontwikkelingssamenwer-king' in een nieuw te vormen ministerie voor exportbevordering onder te brengen, dient afgewezen te worden.

5

Gezien de geringe waarde die aan de huidige accountantsverklaring met betrekking tot de jaarrekening van ondernemingen gehecht mag wor-den, verdient het aanbeveling het instituut van externe accountant op te heffen en de rijksaccountantsdienst met de dan vrijkomende mankracht en 'know how' uit te breiden, teneinde een werkelijk effectief instrument tegen belastingontduiking en andere vormen van 'witte-boorden-crimina-liteit' te creëren. De contrôle van de jaarrekening kan dan tevens door deze rijksaccountants gedaan worden.

V g l . P. L a k e m a n , Het gaat uitstekend. JÇwendel en wanbeleid in het

(3)

6

De opvallende ontwikkeling van de Groninger landbouw in de ne-gentiende eeuw moet in de eerste plaats begrepen worden als een proces waarbij de relatieve achterstand in de productiviteit en de intensiviteit ten opzichte van de landbouw in West-Nederland ongedaan wordt ge-maakt, en niet als een door het vroegtijdig doordringen van een 'modern-dynamisch cultuurpatroon' veroorzaakte bijzondere progressiviteit van de landbouwers in dit gebied.

V g l . E . W . Hofstee, Groningen van grasland naar bouwland

1750-1930. ( W a g e n i n g e n , 1985) e n d i t proefschrift, hoofdstuk

I X .

7

Voor de verklaring van de opkomst en het verval van het Hollandse handelskapitalisme in de 16e, 17e en 18e eeuw is onevenredig veel aan-dacht besteed aan de rol van de ondernemers, de kooplieden. Toekomstig historisch onderzoek zou zieh vooral moeten richten op de rol van de factor arbeid, in het bijzonder het ontstaan van een omvangrijk ruraal en stede-lijk proletariaat in de late Middeleeuwen en vroeg-moderne tijd en het gedeeltelijk opdrogen van deze arbeidsreserves in de eeuw van demografi-sche stagnatie en achteruitgang na 1650.

8

De vrijwel rimpelloze aeeeptatie door docenten en universitaire be-stuurders van een lange rij plannen van ambtenaren en ministers om het wetenschappelijk onderwijs en onderzoek grondig te reorganiseren, doet ernstig afbreuk aan de opvatting dat de wetenschappelijke vorming op-leidt tot mondigheid en zelfstandige kritische reflectie.

Stellingen bij J . L. v a n Z a n d e n , De economische ontwikkeling van de Nederlandse landbouw in

(4)

D E E C O N O M I S C H E O N T W I K K E L I N G V A N D E N E D E R L A N D S E L A N D B O U W I N D E N E G E N T I E N D E E E U W , 1 8 0 0 - 1 9 1 4

(5)

Promotor: dr. A. M . VAN DER WOUDE,

hoogleraar in de Agrarische Geschiedenis

Co-promotor: dr. H. K. ROESSINGH,

(6)

J A N L U I T E N VAN Z A N D E N

D E E C O N O M I S C H E O N T W I K K E L I N G

V A N D E N E D E R L A N D S E L A N D B O U W I N

D E N E G E N T I E N D E E E U W , 1 8 0 0 - 1 9 1 4 .

Proefschrift

ter verkrijging van de graad van doctor in de landbouwwetenschappen, op gezag van de rector magnificus, dr. C. C. Oosterlee,

in het openbaar te verdedigen op woensdag 22 mei 1985

des namiddags te vier uur in de aula

(7)

A B S T R A C T

V a n Z a n d e n , J . L. ( 1 9 8 5 ) , D e e c o n o m i s c h e o n t w i k k e l i n g v a n de N e d e r l a n d s e l a n d b o u w i n d e n e g e n t i e n d e e e u w , 1 8 0 0 1 9 1 4 / T h e e c o n o m i c d e v e l o p m e n t of agriculture i n the N e -therlands 1 8 0 0 - 1 9 1 4 . Published as doctoral thesis, Agricultural U n i v e r s i t y W a g e n i n g e n ; A . A . G . Bijdragen 2 5 ( I S S N 0 5 1 1 - 0 7 2 6 ) ; a n d b y H E S U i t g e v e r s B . V . , P . O . B o x 129, 3 5 0 0 A C U t r e c h t , the N e t h e r l a n d s ( I S B N 9 0 6 1 9 4 4 9 4 5 ) , 461 p , 131 tables, 9 figs, 1125 refs, 3 a p p , English s u m m a r y .

T h e d e v e l o p m e n t o f agricultural p r o d u c t i o n a n d p r o d u c t i v i t y is m e a s u r e d a n d e x -p l a i n e d w i t h reference to the theories o f ' m o d e r n e c o n o m i c g r o w t h ' caused b y s-pecializa- specializa-tion a n d technical c h a n g e (S. K u z n e t s ) , a n d o f ' t r a d i t i o n a l e c o n o m i c g r o w t h ' i n d u c e d b y p o p u l a t i o n g r o w t h ( E . Boserup). I n the first h a l f o f the c e n t u r y a process o f ' t r a d i t i o n a l e c o n o m i c g r o w t h ' took place; after 1850 this w a s g r a d u a l l y replaced b y a process o f ' m o d -ern e c o n o m i c g r o w t h ' . T h e forces b e h i n d this transition are analysed. Special a t t e n t i o n is p a i d to the eastern N e t h e r l a n d s , w h e r e a kind of 'peasant e c o n o m y ' w a s transformed i n t o a m o d e r n , m a r k e t oriented agriculture, a process w h i c h h a d b e e n rather n e g l e c t e d i n D u t c h historiography. T h e relation b e t w e e n t h e m o d e r n i z a t i o n o f t h e agricultural sector and c h a n g e s i n the social structure o f the countryside is analysed, s h o w i n g that after 1880 there w a s a c o n n e c t i o n b e t w e e n rapid e c o n o m i c g r o w t h a n d a n increase i n equality. Free descriptors: agricultural history, e c o n o m i c g r o w t h , p e a s a n t e c o n o m y , social struc-ture countryside.

English s u m m a r y o n p . 3 6 3 - 3 6 7 .

D i t proefschrift verschijnt tevens als A.A.G. Bijdragen 25 ( W a g e n i n g e n 1985). I S S N 0 5 1 1 - 0 7 2 6

e n als

deel X I I I i n d e reeks H E S S t u d i a Historica ( H E S U i t g e v e r s B . V . ; U t r e c h t 1985). I S B N 9 0 6 1 9 4 4 9 4 5

© 1985 L a n d b o u w h o g e s c h o o l , W a g e n i n g e n e n H E S U i t g e v e r s B . V . , U t r e c h t .

B e h o u d e n s u i t z o n d e r i n g d o o r d e W e t gesteld m a g z o n d e r schriftelijke t o e s t e m m i n g v a n d e r e c h t h e b b e n d e ( n ) o p h e t auteursrecht, c.q. d e uitgever v a n d e z e uitgave, d o o r d e recht-h e b b e n d e ( n ) g e m a c recht-h t i g d n a m e n s recht-h e m (recht-hen) o p te treden, niets uit d e z e u i t g a v e w o r d e n v e r v e e l v o u d i g d e n / o f o p e n b a a r g e m a a k t d o o r m i d d e l v a n druk, fotokopie, microfilm o f anderszins, h e t g e e n ook v a n toepassing is o p d e g e h e l e of gedeeltelijke bewerking. D e uitg e v e r is m e t uitsluitinuitg v a n ieder a n d e r uitgerechtiuitgd d e d o o r d e r d e n verschuldiuitgde v e r uitg o e -d i n g voor kopieren, als b e -d o e l -d i n artikel 17 li-d 2 , A u t e u r s w e t 1912 e n i n h e t K.B. v a n 2 0 j u n i 1974 (Stb. 351) e x artikel 16b A u t e u r s w e t 1912, te i n n e n e n / o f d a a r t o e i n e n buiten rechte o p te treden.

N o part of this b o o k m a y b e r e p r o d u c e d i n a n y form, b y print, photoprint, microfilm or a n y other m e a n s w i t h o u t w r i t t e n permission from t h e publisher.

(8)
(9)
(10)

VOORWOORD

Deze Studie vindt zijn oorsprong in het besluit van de vakgroep econo-mische en sociale geschiedenis van de subfaculteit geschiedenis van de Vrije Universiteit om een onderzoeksproject naar 'de transformatie van het platteland in een zieh industrialiserende samenleving- de Nederlandse landbouw 1750-1950' te beginnen. Begin 1981 ben ik aangetrokken om dit onderzoek te intensiveren, en in de daarop volgende période heb ik mögen profiteren van alle verkeriningen en voorbereidende onderzoe-kingen die de leden van de vakgroep hadden ondernomen. In het gesprek met hen - Peter Boomgaard, Erik Bloemen, Leo Douw, Wantje Fritschy en Marjan de Vries - is de probleemstelling van dit onderzoek in eerste instantie uitgewerkt. In het kader van dit 'landbouwproject' hebben de student-assistenten Joost Jonker en Esther Koch mij geholpen met de be-werking van enkele omvangrijke statistieken. Kasper Janse, die tijdelijk bij het project betrokken was, heeft ook belangrijke hulp geboden bij het bewerken van statistische bronnen.

Enkele coilega's hebben hoofdstukken van deze Studie kritisch voor mij gelezen en van commentaar voorzien. Paul Kiep kritiseerde een eerste versie van hoofdstuk IV, Peter Boomgaard en Jan de Groot gaven com-mentaar bij hoofdstuk II, en Jan Bieleman, Joost Jonker, Dirk van der Veen en Marjan de Vries hebben delen van het manuscript voor mij gele-zen. Judith Krook-Bottelier, Marion Gerbrands en José Hartman hebben delen van het manuscript uitgetypt. Piet Holleman tekende de grafieken en afbeeldingen. Al deze mensen ben ik hiervoor dank verschuldigd.

In het bijzonder wil ik mijn promotor prof. A. M. van der Woude en co-promotor dr. H. K. Roessingh bedanken. Ik heb zeer mögen profiteren van de grote kennis van H. K. Roessingh van de Nederlandse landbouw-geschiedenis in het algemeen en van die in Oost-Nederland in het bijzonder. Bovendien heeft hij als rédacteur van de A.A.G. Bijdragen mij voor talloze onnauwkeurigheden behoed en aan de helderheid van veel tekstgedeelten en tabellen bijgedragen. A. M. van der Woude heeft vanaf het begin het vrij ambitieuze onderzoeksproject om de economische ont-wikkeling van de landbouw kwan titatief te bepalen met veel enthousiasme begeleid en de résulta ten ervan steeds kritisch beoordeeld.

Tenslotte dank ik de Landbouwhogeschool te Wageningen die het mo-gelijk maakte dat deze Studie in de reeks A.A.G. Bijdragen werd opgeno-men.

(11)
(12)

I N H O U D

LrjST VAN TABELLEN LlJST VAN GRÄFTE KEN LlJST VAN AFBEELDINGEN

ENKELE GEBRUIKTE BEGRIPPEN EN TECHNISCHE TERMEN

D E E L I. I N L E I D I N G

I. INLEIDING EN PROBLEEMSTELLING 3 1.1. Probleemstelling 3 1.2. L a n d b o u w g e b i e d e n , provincies en regio's 6

1.3. l e t s over d e gebruikte b r o n n e n 9 I I . THEORETISCHE BENADERINGEN VAN VERANDERINGEN IN DE LANDBOUW . . . . 11

I L L I n l e i d i n g 11 11.2. T r a d i t i o n e l e e n m o d e r n e e c o n o m i s c h e groei 12

11.2.1. B e v o l k i n g s g r o e i e n d e i n t e n s i v e r i n g v a n d e l a n d b o u w . . . . 13 11.2.2. Structurele transformatie e n m o d e r n e e c o n o m i s c h e groei . . 16

11.3. Is O o s t - N e d e r l a n d r o n d 1800 e e n ' p e a s a n t - e c o n o m y ? 19 11.4. D e sociale structuur o p het platteland en d e m o d e r n i s e r i n g v a n d e

l a n d b o u w 2 5 I I I . LANDBOUW EN ECONORÖE IN NEDERLAND VÖÖR EN ROND 1800 3 0

U L I . Schets v a n l a n d b o u w e n e c o n o m i e , 1 5 0 0 - 1 8 0 0 3 0 I I I . 2 . D e structuur v a n l a n d b o u w e n e c o n o m i e rond 1800 41 D E E L I I . H E T M E T E N V A N D E O N T W I K K E L I N G V A N D E P R O D U G T I E , H E T I N K O M E N E N D E A R B E I D I N D E L A N D B O U W I V . ARBEID IN DE LANDBOUW 55 I V . 1. I n l e i d i n g v a n deel II 5 5 I V . 2 . H e t c o n c e p t arbeid 6 0 I V . 3 . D e m a n n e l i j k e b e r o e p s b e v o l k i n g 62

I V . 3 . 1 . D e m a n n e l i j k e beroepsbevolking: d e tellingen v a n 1849 tot

1909 62 I V . 3 . 2 . D e mannelijke b e r o e p s b e v o l k i n g in 1810 6 3

I V . 4 . D e vrouwelijke b e r o e p s b e v o l k i n g 6 7 I V . 5 . D e b e r o e p s b e v o l k i n g v a n kinderen (jonger d a n 16 jaar) 76

I V . 6 . V a n b e r o e p s b e v o l k i n g n a a r arbeidsinput 78

V . D E PRODUCTIE VAN DE LANDBOUW 8 3 V . l . H e t c o n c e p t p r o d u c t i e 8 3 V . 2 . D e p r o d u c t i e v a n d e a k k e r b o u w 85 V . 2 . 1 . D e o p p e r v l a k t e l a n d b o u w g r o n d 8 5 V . 2 . 2 . H e t g e b r u i k v a n h e t b o u w l a n d e n d e o o g s t o p b r e n g s t e n . . . 8 8 V . 3 . D e p r o d u c t i e v a n d e veehouderij 9 5 V . 3 . 1 . D e v e e s t a p e l 95 V . 3 . 2 . D e p r o d u c t i e v a n vlees 101 V . 3 . 3 . D e z u i v e l p r o d u c t i e 104

(13)

V . 3 . 4 . O v e r i g e p r o d u c t e n v a n d e veehouderij 108 V . 4 . D e p r i j z e n 109 V . 5 . D e r e s u l t a t e n 110 V I . H E T INKOMEN IN DE LANDBOUW 113 V I . 1. H e t c o n c e p t i n k o m e n 113 V I . 2 . D e l o n e n 114 V I . 3 . D e p a c h t p r i j z e n 118 V I .4. H e t m e t e n v a n d e factor kapitaal en d e rente e n afschrijving o p d e

bedrijfsinventaris 123 V I . 5 . D e r e s u l t a t e n 124 V I I . D E OROEI VAN PRODUCTIE EN INKOMEN, EENEERSTE ANALYSE 127

V I I . 1 . D e b e t r o u w b a a r h e i d v a n d e s c h a t t i n g e n v a n p r o d u c t i e en i n k o m e n . 127

V I I . 2 . D e a a n b o d z i j d e : d e groei v a n p r o d u c t i e e n productiviteit 132 V I I . 3 . D e vraagzijde: d e t o e n a m e v a n d e b i n n e n l a n d s e c o n s u m p t i e en d e

e x p o r t e n 138

D E E L I I I . A N A L Y S E E N I N T E R P R E T A T I E

V I I I . DETRANSFORMATIE VAN DE LANDBOUW IN OOST-NEDERLAND, 1 8 0 0 - 1 8 8 0 . . . 145

V I I I . 1. I n l e i d i n g 145 V I I I . 2 . S t u w e n d e k r a c h t e n 146 V I I I . 3 . D e o n t b i n d i n g v a n d e m a r k e g e n o o t s c h a p p e n 152 V I I I . 4 . D e t o e n a m e v a n d e p r o d u c t i e e n d e productiviteit, 1 8 1 0 - 1 8 5 0 . . . 166 V I I I . 5 . T r a g e r e , m a a r v o o r t g a a n d e g r o e i , 1 8 5 0 - 1 8 8 0 185 V I I I . 6 . Conclusie 197 I X . D E LANDBOUW IN DE KUSTPROVINCIES EN ZUID-NEDERLAND, 1 8 0 0 - 1 8 8 0 . . . . 2 0 0

I X . 1. D e kustprovincies tussen 1800 e n 1850, s t a g n a t i e of h e t b e g i n v a n e c o n o m i s c h e groei? 2 0 0 I X . 2 . S t a g n a t i e i n d e l a n d b o u w i n d e kustprovincies, 1 8 0 0 - 1 8 5 0 2 0 4 I X . 2 . 1 . D e a k k e r b o u w 2 0 4 I X . 2 . 2 . D e veehouderij e n d e l a n d b o u w a l s g e h e e l 2 1 3 I X . 3 . A k k e r b o u w e n veehouderij in d e kustprovincies, 1 8 5 0 - 1 8 8 0 . . . . 2 2 0 I X . 3 . 1 . D e groei v a n d e e x p o r t e n 2 2 0 I X . 3 . 2 . D e veehouderij 2 2 4 I X . 3 . 3 . D e a k k e r b o u w 2 2 9 I X . 4 . E e n s c h e t s v a n d e l a n d b o u w i n Z u i d - N e d e r l a n d , 1 8 0 0 - 1 8 8 0 . . . . 2 3 8

X . DEMODERNISERINO VAN DE LANDBOUW IN DEPERIODE 1 8 8 0 - 1 9 1 4 2 4 6

X . l . D e agrarische crisis e n het herstel, e e n schets 2 4 6

X . 2 . D e k u n s t m e s t 2 5 2 X . 3 . D e f a b r i e k s m a t i g e z u i v e l p r o d u c t i e 2 6 3 X . 4 . D e c o o p e r a t i e v e b e w e g i n g e n d e o n t w i k k e l i n g v a n h e t k r e d i e t w e z e n . 2 7 3 X . 5 . D e l a n d b o u w o p d e z a n d g r o n d e n i n O o s t - e n Z u i d - N e d e r l a n d . . . 2 8 1 X . 6 . D e l a n d b o u w i n d e overige l a n d b o u w g e b i e d e n 2 9 2 X . 7 . D e t u i n b o u w 3 0 5 X . 8 . C o n c l u s i e 3 1 3 X L D E SOGIALE STRUCTUUR OP HET PLATTELAND EN DE MODERNISERING VAN DE

LANDBOUW . 3 1 5 X I . l . I n l e i d i n g 3 1 5 X I . 2 . D e sociale structuur o p het p l a t t e l a n d a a n h e t b e g i n v a n d e 1 9 e e e u w . 3 1 6

(14)

X I . 3 . Proletarisering en (verdere) polarisatie, d e période 1 8 0 0 - 1 8 8 0 . . . 3 2 5 X I . 4 . De-proletarisering e n d e groei v a n het kleinbedrijf, 1 8 8 0 - 1 9 1 4 . . . 3 3 1

X I . 5 . H e t o v e r z i c h t v a n d e g e h e l e e e u w 3 3 7 X I I . DE L A N D B O U W E N D E O N T W I K K E L I N G V A N D E N A T I O N A L E ECONOMIE, 1 8 0 0 - 1 9 1 4 . 3 4 6 X I I . 1. S a m e n v a t t i n g v a n h e t v o o r a f g a a n d e 3 4 6 X I I . 2 . D e bijdragen a a n d e groei v a n d e n a t i o n a l e é c o n o m i e 3 5 2 X I I . 3 . D e l a n d b o u w i n d e t w i n t i g s t e e e u w 3 6 0 SUMMARY 3 6 3 A P P E N D I C E S I. G e g e v e n s o v e r d e i n - e n u i t v o e r v a n l a n d b o u w p r o d u c t e n 3 6 9 II. G e g e v e n s over het a a n t a l l a n d b o u w b e d r i j v e n , 1 8 0 7 - 1 9 1 0 3 7 5 I I I . S c h a t t i n g e n v a n h e t n a t i o n a a l i n k o m e n v a n N e d e r l a n d , 1 8 2 0 - 1 9 1 0 3 7 8 N O T E N 3 8 5 V E R A N T W O O R D I N G G R A F I E K E N , A F B E E L D I N G E N E N T A B E L L E N 4 2 5 A R C H I E V E N 4 4 3 A A N G E H A A L D E L I T E R A T U U R 4 4 5 TLJDSCHRIFTEN E N REEKSEN 4 6 1

(15)
(16)

L I J S T VAN T A B E L L E N

2.1. Arbeidsbehoefte e n opbrengst per hectare v a n enkele gewassen i n d e B o m m e

-lerwaard omstreeks 1830 ( e x c l u s i e f g r o n d b e w e r k i n g i n b r a a k j a a r ) 15 3 . 1 . Beroepsstructuur i n T w e n t e e n het gehele p l a t t e l a n d v a n Overijssel volgens

d e tellingen v a n 1795 e n 1811 (in procenten) 3 6 3.2. Bevolkingsdruk, p r o d u c t i e per h e c t a r e e n arbeidsproductiviteit in N e d e r l a n d

i n 1810 42 3.3. Structuur v a n de beroepsbevolking op het platteland v a n zes provincies, o m

-streeks 1810 (in p r o c e n t e n ) 4 3 3.4. D e v l e e s c o n s u m p t i e p e r hoofd v a n d e bevolking, omstreeks 1810 ( i n k g ) . . . . 4 5

3.5. B e d e e l d e n a l s p e r c e n t a g e v a n d e b e v o l k i n g in vijf provincies, 1807 47 3.6. Prijzen v a n (ongebuild) roggebrood volgens de broodzetting i n 1826 e n de

n o m i n a l e e n reele l o n e n in drie provincies (in guldens) 5 0 4.1. M a n n e l i j k e beroepsbevolking i n d e l a n d b o u w volgens d e beroepstellingen v a n

1 8 4 9 t o t l 9 0 9 ( i n d u i z e n d e n ) 6 3 4.2. Mannelijke b e r o e p s b e v o l k i n g in de l a n d b o u w o p het platteland rond 1 8 1 0 . . . 6 5

4.3. S c h a t t i n g v a n de mannelijke beroepsbevolking in d e l a n d b o u w i n 1810 (in

d u i z e n d e n ) 67 4.4. V r o u w e l i j k e beroepsbevolking i n d e l a n d b o u w volgens d e beroepstellingen

v a n 1849 tot 1909 (in d u i z e n d e n ) 6 8 4.5. V r o u w e l i j k e w e r k b o d e n volgens d e g e g e v e n s v a n d e personele belasting,

1 8 0 7 - 1 8 9 6 ( i n d u i z e n d e n ) 70 4.6. Arbeidsters en dagloonsters i n de l a n d b o u w , 1849 en 1909 (in d u i z e n d e n ) . . . 71

4.7. Structuur v a n d e a g r a r i s c h e beroepsbevolking i n 1909 (in procenten) 72 4.8. Sexe-ratio's i n d e agrarische sector (aantal v r o u w e n per 100 m a n n e n ) ,

1 8 4 9 - 1 9 0 9 72 4.9. S c h a t t i n g e n v a n d e vrouwelijke beroepsbevolking in d e l a n d b o u w , 1 8 1 0 - 1 9 1 0

(in d u i z e n d e n ) 75 4 . 1 0 . Beroepsbevolking v a n kinderen (jonger d a n 16 jaar) i n d e l a n d b o u w volgens

d e beroepstellingen v a n 1 8 4 9 - 1 9 0 9 (in d u i z e n d e n ) 76 4 . 1 1 . R e l a t i e v e l o n e n v a n m a n n e n , v r o u w e n e n kinderen i n 1898 ( l o o n v a n m a n n e n

= 100) 79 4 . 1 2 . T o t a l e beroepsbevolking en arbeidsinput in de l a n d b o u w i n zes provincies

e n N e d e r i a n d , 1 8 1 0 - 1 9 1 0 ( i n d u i z e n d e n p e r s o n e n e n m a n j a r e n ) 81 5.1. D e oppervlakte l a n d b o u w g r o n d in N e d e r l a n d , omstreeks 1820 tot 1910 (in

d u i z e n d e n hectare) 86 5.2. D e oppervlakte l a n d b o u w g r o n d e n de v o o r d e g r o n d b e l a s t i n g a a n g e g e v e n

o n t g i n n i n g e n i n d e landprovincies, 1 8 2 5 - 1 8 8 0 (in d u i z e n d hectare) 87 5.3. S c h a t t i n g e n v a n d e oppervlakte l a n d b o u w g r o n d in N e d e r l a n d , 1 8 1 0 - 1 8 5 0

(in d u i z e n d hectare) 88 5.4. Gebruik v a n het b o u w l a n d i n de zes geselecteerde provincies, 1 8 1 2 / 1 3 en

1 8 5 1 / 6 0 (in p r o c e n t e n v a n d e totale oppervlakte g r a n e n , p e u l v r u c h t e n e n

aardappelen) 91 5.5. O o g s t o p b r e n g s t e n per hectare v a n g r a n e n , p e u l v r u c h t e n e n a a r d a p p e l e n in

d e zes geselecteerde provincies, 1 8 1 2 / 1 3 en 1 8 5 1 / 6 0 ( i n h l ) 9 2 5.6. E e n vergelijking v a n d e voor menselijke c o n s u m p t i e beschikbare h o e v e e l h e

-d e n rogge en t a r w e volgens -de s c h a t t i n g e n v a n -de o o g s t o p b r e n g s t e n e n volgens

d e accijns o p het g e m a a l , omstreeks 1 8 1 0 e n 1 8 4 6 / 5 5 ( i n m i l j o e n k g ) 9 3 5.7. O o g s t o p b r e n g s t e n per hectare v a n g r a n e n e n a a r d a p p e l e n volgens het l a n d

b o u w v e r s l a g (de o p g a v e n v a n burgemeesters) e n v o l g e n s d e s k u n d i g e l a n d

(17)

5.8. H e t a a n d e e l v a n het j o n g v e e (jonger d a n 2 jaar) in d e totaal g e t e l d e r u n d v e e

-stapel, 1 8 0 7 - 1 9 0 3 (in p r o c e n t e n ) 9 6 5.9. S c h a t t i n g e n v a n d e o m v a n g v a n de veestapel in N e d e r l a n d , 1 8 1 0 - 1 9 1 0 (in

d u i z e n d stuks) . 100 5.10. D e p r o d u c t i e ( = slacht + export) v a n v e e i n v e r h o u d i n g tot d e totale

veesta-pel, 1 8 1 0 - 1 9 1 0 (in d u i z e n d stuks en procenten) 101 5 . 1 1 . S c h a t t i n g e n v a n de v e r h o u d i n g tussen d e productie v a n vee e n de totale

vee-stapel, 1 8 1 0 - 1 9 1 0 (in procenten) 102 5.12. G e g e v e n s over het s l a c h t g e w i c h t v a n h e t v e e , 1 8 1 0 - 1 9 1 0 (in kg) 103

5.13. G e g e v e n s over de melkgift per koe ( i n s t a n d a a r d l i t e r s p e r j a a r ) , 1 8 1 0 - 1 9 1 0 . . . 105 5.14. D e p r o d u c t i e en c o n s u m p t i e v a n z u i v e l p r o d u c t e n e n d e c o n s u m p t i e v a n vlees

per hoofd v a n d e bevolking, 1 8 1 0 - 1 9 1 0 106 5.15. S c h a t t i n g e n v a n het w o l g e w i c h t per v a c h t (in k g ) , 1 8 1 2 / 1 3 - 1 9 1 0 108

5.16. G e m i d d e l d e marktprijzen v a n tarwe, rogge, haver, k o o l z a a d e n a a r d a p p e l e n

i n verschillende marktplaatsen, 1 7 8 6 / 1 8 0 3 (in guldens per hi) 109 5.17. D e ontwikkeling v a n de prijzen v a n d e belangrijkste l a n d b o u w p r o d u c t e n ,

1 8 1 0 - 1 9 1 0 ( g e m i d d e l d e 1 8 4 5 / 5 4 e n 1 8 7 5 / 8 4 = 100) 110 5.18. D e bruto-productie v a n de l a n d b o u w , 1 8 1 0 - 1 9 1 0 (in prijzen v a n

1 8 4 5 / 5 4 - 1 8 7 5 / 8 4 e n m i l j o e n e n guldens) I l l 6.1. H e t agrarisch i n k o m e n i n N e d e r l a n d volgens de Staatscommissie v a n 1927,

1 9 0 9 / 1 2 (in miljoen g u l d e n s e n procenten) 113 6.2. Z o m e r d a g l o n e n e n j a a r l o n e n v a n mannelijke arbeiders volgens verschillende

enquêtes, 1 8 1 9 - 1 9 1 2 115 6.3. L o n e n b e t a a l d bij de h o e v e ' D e n Vaargeleijnshoek' te C a d z a n d , 1 7 7 7 - 1 8 5 7 ( i n c e n t e n ) 116 6.4. S c h a t t i n g e n v a n d e g e m i d d e l d e z o m e r d a g l o n e n i n d e N e d e r l a n d s e l a n d b o u w , 1 8 1 0 - 1 9 1 0 ( i n c e n t e n ) 117 6.5. J a a r l o n e n v a n i n w o n e n d personeel in t w e e G r o n i n g e r bedrijven ( 1 8 2 4 - 1 9 1 4 ) , i n guldens 118 6.6. B r u t o - p a c h t w a a r d e v a n d e cultuurgrond volgens de kadastrale s c h a t t i n g e n ,

omstreeks 1820 e n 1880 (in g u l d e n s per hectare) 119 6.7. D e o n t w i k k e l i n g v a n de pachtprijzen in d e verschillende provincies e n l a n d

-b o u w g e -b i e d e n , 1881 / 8 5 - 1 9 1 2 (indices 1881 / 8 5 = 100) 121 6.8. G e g e v e n s o v e r d e o n t w i k k e l i n g v a n d e pachtprijzen i n verschillende streken,

1 8 1 0 - 1 9 1 0 (indices 1820 = 100) 122 6.9. S c h a t t i n g e n v a n de g e m i d d e l d e pachtprijzen v a n h e t b o u w - e n w e i l a n d ,

1 8 1 0 - 1 9 1 0 (in guldens per hectare) 122 6.10. S c h a t t i n g e n v a n het i n k o m e n i n d e l a n d b o u w , 1 8 1 0 - 1 9 1 0 (in miljoen

gul-dens) 125 6 . 1 1 . D e v e r h o u d i n g tussen d e g e m i d d e l d e pachtprijs en h e t g e m i d d e l d e z o m e r d a g -l o o n (aanta-l w e r k d a g e n n o d i g v o o r h e t p a c h t e n v a n één h a b o u w - e n wei-l a n d ) , 1 8 1 0 - 1 9 1 0 126 7.1. H e t i n k o m e n i n e n d e p r o d u c t i e w a a r d e v a n de l a n d b o u w i n 1910 (in miljoe-n e miljoe-n guldemiljoe-ns) 129 7.2. D e v e r h o u d i n g tussen h e t i n k o m e n i n e n d e p r o d u c t i e v a n de l a n d b o u w ,

1 8 1 0 - 1 9 1 0 (in l o p e n d e prijzen en miljoenen guldens) 130 7.3. A a n t a l l a n d b o u w b e d r i j v e n (met tenminste 1 paard) e n de g e m i d d e l d e

pro-ductie per bedrijf (in d u i z e n d guldens) , 1 8 1 0 - 1 9 1 0 131 7.4. Productie per m a n j a a r en per hectare, 1 8 1 0 - 1 9 1 0 (in c o n s t a n t e prijzen en

i n guldens) 133 7.5. S c h a t t i n g v a n de productiviteitsparameter i n de C o b b - D o u g l a s productie-functie v o o r de l a n d b o u w , 1 8 1 0 - 1 9 1 0 135 7.6. D e groei v a n de p r o d u c t i e v a n de l a n d b o u w gesplitst i n de t o e n a m e v a n d e p r o d u c t i v i t e i t e n d e t o e n a m e v a n d e i n z e t v a n p r o d u c t i e f a c t o r e n , 1 8 1 0 - 1 9 1 0 . . 136 7.7. D e o n t w i k k e l i n g v a n d e b i n n e n l a n d s e c o n s u m p t i e v e v r a a g n a a r en v a n de

(18)

Importen e n e x p o r t e n v a n agrarische p r o d u c t e n , 1 8 1 0 - 1 9 1 0 (in constante

prijzen e n miljoen guldens) 139 7.8. W a a r d e v a n d e i n v o e r e n d e uitvoer v a n d e belangrijkste l a n d b o u w p r o d u c t e n ,

1 8 1 0 - 1 9 1 0 (in c o n s t a n t e prijzen en miljoen guldens) 140 8.1. K e n g e t a l l e n v a n d e e c o n o m i s c h e o n t w i k k e l i n g v a n d e l a n d b o u w i n O o s t

-N e d e r l a n d , 1 8 1 0 - 1 8 5 0 166 8.2. S c h a t t i n g e n v a n h e t i n k o m e n v a n boeren en keuters rond 1 8 1 0 (en 1880),

(in guldens) 167 8.3. G e g e v e n s over het gebruik v a n h e t b o u w l a n d e n d e oogstopbrengsten i n O v e r

-ijssel, 1 8 1 2 / 1 3 171 8.4. G e w a s k e u z e in D r e n t e in 1838; z o m e r r o g g e , knollen en spurrie e n a a r d a p p e

-len als p e r c e n t a g e v a n d e oppervlakte w i n t e r r o g g e i n 2 9 g e m e e n t e n 172 8.5. O o g s t o p b r e n g s t e n p e r hectare e n zaaizaadfactoren volgens d e e n q u ê t e s v a n

1 8 1 2 / 1 3 174 8.6. O o g s t o p b r e n g s t per hectare in het arrondissement D e v e n t e r in 1812 175

8.7. K a d a s t r a l e schatting v a n d e opbrengst e n d e exploitatiekosten v a n h e t b o u w

-land in R o l d e , omstreeks 1820 176 8.8. P a c h t w a a r d e v a n h e t b o u w l a n d i n O o s t - N e d e r l a n d volgens d e kadastrale

schattingen, omstreeks 1820 176 8.9. O o g s t o p b r e n g s t e n v a n rogge o p t w e e stukken b o u w l a n d v a n d e boerderij v a n

J . D . te W i n k e l t e Winterswijk, 1 8 2 5 / 2 9 - 1 8 5 0 / 5 4 ( g e m i d d e l d e n p e r j a a r ) . . . 178 8.10. O o g s t o p b r e n g s t e n e n zaaizaadfactoren in h e t rivierkleigebied volgens d e

enquêtes v a n 1 8 1 2 / 1 3 181 8 . 1 1 . Groei v a n d e bruto-productie v a n d e l a n d b o u w in O o s t - N e d e r l a n d , 1 8 1 0 - 1 8 5 0 e n 1 8 5 0 - 1 8 8 0 ( i n p r o c e n t e n ) 187 8.12. O o g s t o p b r e n g s t p e r hectare v a n rogge, 1 8 5 1 - 1 8 9 0 ( i n h l ) 188 8.13. I n k o m s t e n e n U i t g a v e n v a n d e Stenderinkboer bij H e n g e l o ( G e l d . ) , g e m i d -d e l -d p e r j a a r , 1 8 5 1 - 1 8 7 9 (gul-dens) 190 9.1. K e n g e t a l l e n v a n d e e c o n o m i s c h e ontwikkeling v a n d e l a n d b o u w i n d e kust-provincies, 1 8 1 0 - 1 8 5 0 2 0 4 9.2. O o g s t o p b r e n g s t p e r hectare i n Friesland e n Z - H o l l a n d , 1813—1851/60 (in h l ) . . 2 0 5

9.3. Kostenstructuur v a n grote eigenerfde l a n d b o u w b e d r i j v e n i n Z e e l a n d , rond

1 8 1 0 - 1 8 1 8 (in p r o c e n t e n v a n d e totale kostprijs) 2 1 0 9.4. O n t w i k k e l i n g v a n d e relatieve prijzen v a n rogge, tarwe, boter e n kaas in

N e d e r l a n d , 1 8 0 0 / 0 9 - 1 8 5 0 / 5 9 ( 1 8 0 0 / 0 9 = 100) 2 1 4 9.5. A a n t a l r u n d e r e n e n aantal m e l k k o e i e n per hectare grasland in d e

belangrijk-ste weideprovincies, 1 8 1 0 - 1 8 8 0 2 1 5 9.6. P e r m a n e n t e e n tijdelijke b e d e e l d e n d o o r instellingen v a n huiszittende a r m e n

o p h e t platteland en i n d e Steden v a n N e d e r l a n d als p e r c e n t a g e v a n d e

bevol-k i n g aldaar i n 1 8 5 0 - 5 1 2 1 6 9.7. T o t a a l aantal b e d e e l d e n (door instellingen v a n huiszittende armen) als

per-c e n t a g e v a n d e bevolking, 1 8 0 7 - 1 8 5 0 2 1 8 9.8. K e n g e t a l l e n v a n d e e c o n o m i s c h e o n t w i k k e l i n g v a n d e l a n d b o u w i n d e

kust-provincies, 1 8 5 0 - 1 8 8 0 2 2 0 9.9. B i n n e n l a n d s e productie e n c o n s u m p t i e v a n v e e k o e k e n , 1 8 1 0 - 1 9 1 0 ( i n m i l j o e n

kg) 2 2 6 9.10. O p b r e n g s t e n v a n het bedrijf v a n d e Beemsterboer K . P. K r a m e r ,

1 8 4 8 / 5 0 - 1 8 8 1 / 8 5 (in guldens e n procenten) 2 2 7 9 . 1 1 . O n t v a n g s t e n e n u i t g a v e n v a n t w e e boerderijen v a n + 3 0 h a o p T e x e l , 1837

e n 1886 (in guldens) 2 2 9 9.12. O o g s t o p b r e n g s t e n p e r hectare v a n d e belangrijkste a k k e r b o u w g e w a s s e n i n

d e kustprovincies, 1 8 5 1 - 1 8 9 0 ( i n h l ) 2 3 0 9.13. H e t areaal g r o e n v o e d e r g e w a s s e n e n braak in d e kustprovincies, 1 8 6 6 / 7 0 e n

1 8 8 1 / 9 0 (in ha) 231 9.14. S t o o m g e m a l e n i n N e d e r l a n d , 1 8 6 2 - 1 8 8 4 2 3 6

(19)

9.15. K e n g e t a l l e n v a n d e e c o n o m i s c h e o n t w i k k e l i n g v a n de l a n d b o u w i n Z u i d

-N e d e r l a n d , 1 8 1 0 - 1 9 1 0 2 4 0 9.16. O o g s t o p b r e n g s t e n per hectare v a n d e belangrijkste g e w a s s e n i n Z u i d N e d e r

-l a n d , 1 8 1 2 / 1 3 - 1 8 7 1 / 8 0 ( i n h -l ) 241 9.17. G e m i d d e l d e p a c h t w a a r d e v a n h e t b o u w l a n d i n d e k a n t o n s v a n N - B r a b a n t

volgens de kadastrale s c h a t t i n g e n v a n omstreeks 1820 (in g u l d e n s per h a ) . . . 2 4 3 10.1. K e n g e t a l l e n v a n de e c o n o m i s c h e o n t w i k k e l i n g v a n de l a n d b o u w i n drie regio's

e n i n N e d e r l a n d als geheel, 1 8 8 0 - 1 9 1 0 247 10.2. R e l a t i e v e prijzen v a n l a n d b o u w p r o d u c t e n , 1 8 7 5 / 7 9 - 1 9 1 0 / 1 4 (indices

1 8 8 0 / 8 4 = 100) 2 4 9 10.3. O o g s t o p b r e n g s t e n per hectare v a n d e belangrijkste a k k e r b o u w g e w a s s e n ,

1 8 7 1 / 8 0 - 1 9 1 1 / 1 5 ( i n h l ) 2 4 9 10.4. O p p e r v l a k t e i n g e n o m e n d o o r verschillende a k k e r b o u w g e w a s s e n ,

1871 / 8 0 - 1 9 1 1 / 1 5 (in d u i z e n d hectare) 2 5 0 10.5. D e o m v a n g v a n d e v e e s t a p e l , 1 8 7 1 / 8 0 - 1 9 1 3 (in d u i z e n d stuks) 251

10.6. I n v o e r s a l d i v a n (kunst)meststoffen, 1 8 8 0 / 8 4 - 1 9 1 0 / 1 4 (in miljoen kg) 2 5 4 10.7. A a n t a l landgebruikers d a t kunstmest verbruikt als p e r c e n t a g e v a n h e t totaal

aantal landgebruikers i n g e d e e l d n a a r grootte-klassen, omstreeks 1888. . . . 255 10.8. K u n s t m e s t g e b r u i k i n t w e e g e m e e n t e n ( P r i n c e n h a g e e n E e n r u m ) , omstreeks

1888 2 5 6 10.9. G e m i d d e l d verbruik v a n kunstmest (excl. g u a n o ) in d e l a n d b o u w g e b i e d e n ,

1895 (in k g per ha) 2 5 9 10.10. D e o n t w i k k e l i n g v a n d e prijs v a n kunstmeststoffen, 1 8 7 5 / 7 9 - 1 9 1 0 / 1 4 (indices

1 8 7 5 / 7 9 = 100) 261 10.11. Gebruik v a n d e m e l k d o o r b o e r e n i n w e i d e g e b i e d e n , omstreeks 1888 (boeren

die alleen boter o f (ook) kaas m a k e n , d a n w e l d e melk v e r k o p e n als p e r c e n t a g e

v a n h e t totaal aantal boeren) 2 6 4 10.12. H e t p r o c e n t u e l e a a n d e e l v a n d e fabrieksmatige zuivelproductie i n d e totale

z u i v e l p r o d u c t i e i n d e 11 provincies, 1 8 9 5 - 1 9 1 0 2 6 7 10.13. H e t a a n t a l boterfabrieken per provincie, 1 8 9 5 - 1 9 1 2 272 10.14. G e m i d d e l d per zuivelfabriek verwerkte m e l k (in miljoen liters), 1 8 9 5 - 1 9 1 2 . . 2 7 3

10.15. V e r h o u d i n g tussen h e t aantal l e d e n v a n c o ö p e r a t i e v e a a n k o o p v e r e n i g i n g e n e n b o e r e n l e e n b a n k e n e n het totaal aantal landgebruikers m e t t e n m i n s t e 1

ha, i n p r o c e n t e n , 1 8 9 3 - 1 9 2 0 2 7 7 10.16. I n k o m s t e n e n u i t g a v e n v a n (model)boerderijen o p de z a n d g r o n d e n ,

1 8 8 0 - 1 9 1 0 (in guldens) 2 8 5 10.17. I n k o m s t e n e n u i t g a v e n v a n boerenbedrijven i n Z e e l a n d , omstreeks 1815 e n

1905 (in guldens, berekend per 100 ha) 2 9 9 10.18. H o o i o o g s t v a n blijvend grasland i n k g per hectare i n d e belangrijkste v e e h o u

-derijprovincies ( u i t s l u i t e n d d e e e r s t e s n e d e ) , 1 8 9 1 / 1 9 0 0 - 1 9 1 1 / 1 5 3 0 0 10.19. I n k o m s t e n e n productie v a n h e t bedrijf v a n d e Beemsterboer K . P. K r a m e r ,

1 8 7 6 / 8 0 - 1 9 1 1 / 1 5 3 0 2 10.20. D e oppervlakte t u i n b o u w g r o n d (voor d e m a r k t e n v o o r e i g e n gebruik),

1 8 8 9 - 1 9 1 2 (in hectare) 3 0 6 10.21. M i d d e n p r i j z e n v a n g r o e n t e n e n fruit o p d e A m s t e r d a m s e markt, 1 8 5 1 - 1 9 0 4

(indices 1 8 6 0 / 6 9 = 100) 3 0 9 10.22. O o g s t o p b r e n g s t e n per hectare b o o m g a a r d i n N - H o l l a n d e n m i d d e n p r i j z e n

v a n appels e n peren o p d e A m s t e r d a m s e markt, 1 8 5 4 - 1 8 6 5 3 1 0 11.1. D e verdeling v a n het v e e b e z i t o p h e t p l a t t e l a n d rond 1807 (aantal h u i s h o u

-d e n s -d a t tenminste 1, 5 , 1 0 r u n -d e r e n e n / o f 1 paar-d in bezit heeft als p e r c e n t a g e

v a n h e t totaal aantal h u i s h o u d e n s o p het platteland) 3 1 7 11.2. G e g e v e n s over de m a t e v a n ongelijkheid v a n de v e r d e l i n g v a n h e t r u n d v e e

-b e z i t e n het grondge-bruik o v e r d e p l a t t e l a n d s -b e v o l k i n g rond 1807 3 1 9 11.3. H o o f d e n v a n h u i s h o u d e n s v a n de agrarische b e r o e p s b e v o l k i n g i n g e d e e l d n a a r

(20)

11.4. Arbeidsexploitatiestatus v a n d e agrarische b e v o l k i n g i n G r o n i n g e n rond 1862

(in procenten) 3 2 6 11.5. Grondgebruikers i n d e l a n d b o u w g e b i e d e n v a n Friesland, 1 7 9 3 - 1 9 1 0 3 2 7

11.6. T o t a l e agrarische b e r o e p s b e v o l k i n g gedeeld d o o r h e t aantal boerderijen (met

tenminste 1 paard) , 1 8 1 0 - 1 9 1 0 3 2 8 11.7. H o o f d e n v a n h u i s h o u d e n s v a n d e agrarische b e r o e p s b e v o l k i n g i n g e d e e l d n a a r

het p a a r d e b e z i t in G e l d e r l a n d e n D r e n t e (in procenten) : . . 3 2 9 11.8. A a n t a l loonafhankelijken als p e r c e n t a g e v a n h e t totaal aantal in d e l a n d b o u w

w e r k z a m e m a n n e n (ouder d a n 16 jaar) volgens de beroepstellingen v a n

1 8 8 9 - 1 9 0 9 3 3 2 11.9. A a n t a l landgebruikers n a a r grootte-klassen i n N e d e r l a n d , 1 8 8 3 - 1 9 1 0 (in

dui-z e n d e n ) 3 3 3 11.10. V e r d e l i n g v a n d e l a n d b o u w g r o n d over de verschillende grootteklassen l a n d

-gebruikers (percentage v a n de l a n d b o u w g r o n d i n gebruik bij d e z e

grootte-klassen), 1910 3 3 4 11.11. G e m i d d e l d aantal p a a r d e n per l a n d b o u w b e d r i j f (met tenminste 1 paard) e n

het g e m i d d e l d aantal runderen per r u n d v e e h o u d e r i n 1807 e n 1910 3 3 7 11.12. R u n d v e e h o u d e r s i n g e d e e l d n a a r het aantal r u n d e r e n dat m e n bezit, rond

1807 e n i n 1910 3 4 0 11.13. V e r d e l i n g v a n d e l a n d b o u w g r o n d over de verschillende grootteklassen l a n d

-gebruikers (percentage v a n d e l a n d b o u w g r o n d i n gebruik bij d e z e

grootte-klassen) in G e l d e r l a n d i n 1807 e n 1910 3 4 2 11.14. D e v e r h o u d i n g tussen het aantal h u i s h o u d e n s m e t p a a r d e n e n / o f r u n d v e e e n /

of varkens e n / o f grondgebruik e n h e t totaal aantal h u i s h o u d e n s o p het

platte-l a n d in 1910 (in procenten) 3 4 4 12.1. D e t o e n a m e v a n het agrarisch e n het nationaal i n k o m e n (in miljoen guldens)

en d e relatieve productiviteit v a n d e l a n d b o u w , 1 8 2 0 - 1 9 1 0 3 5 3 12.2. D e ontwikkeling v a n d e arbeidsproductiviteit i n d e l a n d b o u w , i n de T w e n t s e

textielnijverheid en in de n a t i o n a l e é c o n o m i e , 1 8 1 0 - 1 9 1 0 (indices 1910 =

100) 3 5 4 12.3. I n v o e r e n uitvoer v a n l a n d b o u w p r o d u c t e n i n constante en l o p e n d e prijzen,

1 8 1 0 - 1 9 1 0 (in miljoen guldens) 3 5 6 12.4. G r o e i v o e t e n v a n d e productie, de arbeidsinput e n d e arbeidsproductiviteit

i n d e l a n d b o u w e n het reële i n k o m e n per hoofd v a n d e bevolking,

1 8 1 0 - 1 9 7 6 / 8 0 (in procenten) 3 6 2 A . l . Uitvoersaldi e n invoersaldi v a n l a n d b o u w p r o d u c t e n , 1 8 0 2 1 9 1 3 ( g e m i d d e l -d e n per jaar) 372 A . 2 . A a n t a l l a n d b o u w b e d r i j v e n m e t tenminste 1 p a a r d , 1 8 0 7 1 9 1 0 (in d u i z e n -den) 3 7 7 A . 3 . G e m i d d e l d e d a g l o n e n i n de l a n d b o u w e n de industrie, 1 8 2 0 - 1 9 1 0 ( i n c e n t e n ) . 3 7 9 A . 4 . S c h a t t i n g e n v a n h e t l o o n - , kapitaal- en w i n s t i n k o m e n in N e d e r l a n d ,

1 8 2 0 - 1 9 1 0 (in miljoen guldens) 3 8 0 A . 5 . Indices v a n de o n t w i k k e l i n g v a n h e t prijsnivo i n N e d e r l a n d e n de b u u r l a n d e n ,

(21)
(22)

L I J S T VAN G R A F I E K E N

8.1. Prijzen v a n p r o d u c t e n e n inkopen v a n d e S t e n d e r i n k - b o e r , 1 8 5 1 - 1 8 7 9 193 9.1. N e d e r l a n d s e u i t v o e r v a n p r o d u c t e n v a n de veehouderij, 1 8 3 8 - 1 8 8 0 221 9.2. Prijzen v a n p r o d u c t e n v a n de veehouderij o n t v a n g e n d o o r Beemsterboer K.

P . K r a m e r , 1 8 4 8 - 1 8 8 5 2 2 3 10.1. E x p o r t e n v a n verse g r o e n t e n ( 1 8 4 6 - 1 9 1 3 ) en middenprijzen v a n kool o p d e

A m s t e r d a m s e markt ( 1 8 5 1 - 1 9 0 4 ) 308 12.1. Arbeidsproductiviteit en arbeidsinput in de l a n d b o u w en het reëel i n k o m e n

per hoofd in N e d e r l a n d , 1 8 1 0 - 1 9 7 6 / 8 0 (indices 1910 = 100;

semi-logaritmi-s c h e semi-logaritmi-s c h a a l ) 361

L I J S T VAN A F B E E L D I N G E N

1.1. L a n d b o u w g e b i e d e n in 1910 volgens d e D i r e c t i e v a n d e L a n d b o u w 7 10.1. K u n s t m e s t g e b r u i k i n d e N e d e r l a n d s e l a n d b o u w g e b i e d e n i n 1895 ( g e m i d d e l d

aantal k g kunstmest per h a cultuurgrond) 2 5 7 11.1. G e m i d d e l d aantal p a a r d e n per l a n d b o u w b e d r i j f in 1807 (naar

belastingdistric-ten) 3 2 2 11.2. G e m i d d e l d aantal p a a r d e n per l a n d b o u w b e d r i j f in 1910 (naar l a n d b o u w g e b i e

(23)
(24)

E N K E L E G E B R U I K T E B E G R I P P E N EN T E C H N I S C H E T E R M E N

Arbeidsinput d e totale arbeid in d e l a n d b o u w g e w o g e n n a a r d e e c o n o m i s c h e 'waarde' e r v a n

a a n de h a n d v a n d e relatieve l o n e n v a n m a n n e n , v r o u w e n e n kinderen ( g e w o g e n in manjareri), zie hoofdstuk I V . 2 .

Arbeidsproductiviteit bruto-productie per manjaar, zie V I I . 2 .

Autoconsumptie h e t deel v a n d e agrarische productie dat d o o r d e h u i s h o u d e n s v a n l a n d b o u

-wers zelf w o r d t g e c o n s u m e e r d , zie V . 1.

'Cash Crop' product d a t d e l a n d b o u w e r speciaal (of in hoofdzaak) voor d e m a r k t p r o d u

-ceert en dus niet bestemd is v o o r a u t o c o n s u m p t i e .

Commercialisatie d e t o e n a m e v a n het deel v a n d e agrarische productie d a t de markt passeert,

z i e l l . 2 . 2 .

Groei m o d e r n e e n traditionele e c o n o m i s c h e groei, zie I I . 2 .

Grondproductiviteit bruto-productie per h e c t a r e c u l t u u r g r o n d ( b o u w - e n w e i l a n d ) , zie

V I I . 2 .

Innovatie technische of organisatorische v e r n i e u w i n g die in het productieproces of d e

orga-nisatie v a n d e productie toegepast k a n w o r d e n (bijv. kunstmest e n coöperatie), z i e l l . 2 . 2 .

Input elke e c o n o m i s c h e bijdrage a a n het productieproces, te o n d e r s c h e i d e n in d e p r o d u c

-tiefactoren (arbeid, kapitaal) e n d e toeleveringen a a n d e l a n d b o u w (veevoer, kunstmest).

Manjaar zie arbeidsinput.

Marginale productie d e extra-productie verkregen door de inschakeling v a n een extra

een-heid v a n e e n b e p a a l d e productiefactor.

'Peasant' over het a l g e m e e n relatief kleine e n w e i n i g gecommercialiseerde boer die in

hoofdzaak v o o r d e c o n s u m p t i e v a n h e t eigen h u i s h o u d e n produceert e n vrijwel uitsluitend gebruik m a a k t v a n arbeid v a n dit h u i s h o u d e n , zie I I . 3 .

'Peasant-economy' s a m e n l e v i n g (of omvangrijk deel ervan) w a a r i n 'peasants' als

sociaal-e c o n o m i s c h sociaal-e g r o sociaal-e p dsociaal-e grotsociaal-e msociaal-esociaal-erdsociaal-erhsociaal-eid v o r m sociaal-e n , zisociaal-e I I . 3 .

Productie, netto- en bruto- zie V . 1.

Productiefunctie functie die d e relatie weergeeft tussen de inzet v a n productiefactoren

(ar-beid, kapitaal) e n het resultaat hiervan, de productie, zie V I I . 2 .

Productiviteit d e v e r h o u d i n g tussen d e p r o d u c t i e (het resultaat v a n h e t productieproces)

e n d e totale inzet v a n productiefactoren (als h e t w a r e d e kosten v a n het productie-proces); de productiviteit n e e m t toe als m e n m e t dezelfde productiefactoren m e e r k a n produceren; zie V I I . 2 .

Proletarisering h e t proces waarbij (een deel van) d e b e v o l k i n g (van h e t platteland) de

toe-g a n toe-g tot (atoe-grarische) p r o d u c t i e m i d d e l e n verliest e n v o o r h e t l e v e n s o n d e r h o u d vol-ledig afhankelijk w o r d t v a n l o o n a r b e i d .

Specialisatie h e t uitbreiden v a n d e p r o d u c t i e v e activiteiten w a a r i n d e l a n d b o u w e r relatieve

v o o r d e l e n heeft e n h e t afstoten v a n de activiteiten w a a r i n hij g e e n v o o r d e l e n heeft, z i e l l . 2 . 2 .

Structurele transformatie v o o r t g a a n d e integratie v a n d e l a n d b o u w in het marktverkeer d o o r

specialisatie e n commercialisatie, zie I I . 2 . 2 .

'Subsistence1 zelf-voorzienend (activiteiten die gericht zijn o p d e zelf-voorziening v a n h e t

h u i s h o u d e n v a n de l a n d b o u w e r ) .

Zelf-exploitatie bereidheid v a n 'peasants' (en l a n d b o u w e r s in het 'gezinsbedrijf) o m ten

b e h o e v e v a n h e t v o o r b e s t a a n v a n h e t bedrijf e e n b e l o n i n g voor de arbeid te a c c e p -teren die ligt b e n e d e n het l o o n o p d e arbeidsmarkt, zie I I . 3 .

(25)
(26)

Deel I

I N L E I D I N G

(27)
(28)

I. I N L E I D I N G E N P R O B L E E M S T E L L I N G

1.1. PROBLEEMSTELLING

De roi van de landbouw in het op gang komen van het procès van

'mo-derne economische groei'1 is de laatste twin tig jaar sterk in de

belangstel-ling van de beoefenaren van de ontwikkebelangstel-lingseconomie en de economische

geschiedenis gekomen.2 In de jaren vijftig en het begin van de jaren zestig

van deze eeuw, toen men systematisch over dit procès begon na te denken, werd 'moderne economische groei' nog zonder meer gelijkgesteld aan in-dustrialisatie en urbanisering. Vanaf halverwege de jaren zestig kwam er echter een duidelijke kentering in dit denken, mede onder invloed van de over het algemeen teleurstellende resultaten van de 'geforceerde'

indus-trialisatie in de landen van de derde wereld.3 Dit resulteerde in een

toene-mende aandacht voor (onder meer) de landbouw - vaak werd de stagne-rende ontwikkeling van deze sector in de ontwikkelingslanden als een

ern-stig knelpunt in het procès van economische groei gezien.4 Tegelijkertijd

kreeg binnen de ontwikkelingseconomie het vraagstuk van de verdeling van het inkomen meer aandacht, tegenover de eenzijdige nadruk op de groei hiervan in de jaren vijftig en zestig. Aangezien in de ontwikkelings-landen de grootste armoede zieh op het platteland en in de landbouw bevindt, werd ook vanuit deze invalshoek de agrarische sector een grotere

rol toebedacht in de ontwikkeling van de économie.6

Vanuit deze invalshoeken ben ik een Studie naar de economische

ont-wikkeling van de Nederlandse landbouw in de 19e eeuw begonnen.6 De

probleemstelling die in deze Studie centraal Staat is de vraag naar de relatie tussen de ontwikkeling van de agrarische sector en het op gang komen van het procès van 'moderne economische groei' - de voortdurende stijging van de produetie en het inkomen per hoofd van de bevolking. Nu kan men met deze brede vraag nog allerlei kanten op. Men kan alle aandacht richten op de relatie tussen de landbouw en de ontwikkeling van de rest van de économie; men stelt dan de vraag naar de 'bijdragen' van de landbouw aan de industrialisatie en/of de groei van de tertiaire

sector centraal.7 Een wat andere benadering is dat men het op gang komen

van dit procès van economische groei in de agrarische sector zelf centraal stelt; wanneer begon in deze sector, waarin in Nederland 30 tot 44% van de beroepsbevolking actief was, de produetie en de produetiviteit belang-rijk toe te nemen? In deze Studie is vooral voor deze tweede benadering gekozen, onder meer vanuit de Stelling dat 'bijdragen' aan de industrialisa-tie slechts mogelijk zijn als de landbouw zelf in Staat is om de produetiviteit

te vergroten.8 Toch zal steeds weer blijken dat er een zeer nauwe

samen-hang bestaat tussen de ontwikkeling van de agrarische sector en van de économie als geheel, zodat ook de eerste benadering van de probleemstel-ling, de vraag naar de 'bijdragen' aan de industrialisatie, op vele plaatsen

(29)

aan de orde wordt gesteld.9

De samenhang tussen de ontwikkeling van de agrarische sector en de ontwikkeling van de rest van de économie is zo sterk - omdat de landbouw afhankelijk is van de vraag naar agrarische producten uit de Steden, omdat de groei van de agrarische beroepsbevolking mede bepaald wordt door de ontwikkeling van de werkgelegenheid in de secundaire en de tertiaire sector - dat de kwantitatieve Studie van de agrarische sector het mogelijk maakt om de ontwikkeling van de nationale économie in grote lijnen te analyseren. Stelt men immers de vraag naar de rol van de landbouw in het op gang komen van het procès van 'moderne economische groei', dan is het van belang te weten wanneer dit procès op gang komt. Deze vraag is helaas voor Nederland in deze période, ondanks veel discussie erover, nog niet op bevredigende wijze beantwoord. De opvattingen van historici omtrent het beginpunt van de 'moderne economische groei' lopen uiteen

van de jaren 1825/30, na 1850, rond 1870 tot zelfs rond 1890.10 Aan de

hand van talrijke kwantitatieve gegevens, die voor een belangrijk deel nog niet eerder zijn gebruikt voor deze doeleinden, zal ook op deze vraag wor-den ingegaan.

Zoals in het voorgaande is aangegeven, Staat in deze Studie de analyse van de groei van de productie en de productiviteit van de landbouw cen-traal. Nu kende Nederland in de 19e eeuw een flink aantal landbouwgebie-den - streken waarin ongeveer hetzelfde type landbouwbedrijf werd uit-geoefend - waar tussen grote verschillen in het nivo van de productiviteit bestonden (naast talrijke andere verschillen in de structuur van de land-bouw). Dit betekent dat een analyse van de ontwikkeling van de (ar-beids) productiviteit op nationaal nivo slechts een beperkte geldingskracht kan hebben, en bij voorkeur aangevuld moet worden met analyses van de groei van de productie en de productiviteit in de verschillende land-bouwgebieden. Om dit voor alle streken en alle landbouwgebieden op een bevredigende wijze te doen, is vrijwel onmogelijk. Inperking van het onderzoeksterrein is dus noodzakelijk.

In de eerste plaats is gekozen voor een vrij diepgaande Studie van het landbouwgebied dat gedurende de 19e eeuw de meest interessante en diep-gaande ontwikkeling doormaakt — een ontwikkeling die wel enige parallel-len vertoont met de ontwikkeling van de landbouw in de ontwikkelingslan-den - te weten de landbouw op de zandgronontwikkelingslan-den van Oost-Nederland (Drente, Overijssel, Gelderland). In dit gebied trof men rond 1800 nog een min of meer 'peasanteske' économie aan, waarin de mate van commerciali-satie en specialicommerciali-satie nog betrekkelijk gering was, in tegenstelling tot de al zeer moderne landbouw in de kustprovincies. In de loop van de 19e eeuw verändert de économie en de landbouw van Oost-Nederland diep-gaand; de landbouw wordt zeer markt-georiënteerd en belangrijke indus-triecentra ontstaan. De transformatie van de landbouw gaat samen met een snelle groei van de productie en de productiviteit, zelfs in een période

(30)

In de tweede plaats wordt de ontwikkeling van de landbouw in Oost-Nederland vergeleken met de ontwikkeling van de landbouw in de kust-provincies, waar deze (en de économie als geheel) rond 1800 al meer mo-derne karaktertrekken vertoonde. Hiertoe zijn drie kustprovincies, Gro-ningen, N-Holland en Zeeland, geselecteerd, provincies die alle weer een eigensoortige ontwikkeling doormaken. Relatief weinig aandacht is be-steed aan Zuid-Nederland (Limburg en N-Brabant) en de overige provin-cies. Wel is steeds gepoogd om in grote lijnen de ontwikkeling van de ver-schillende regio's met elkaar te vergelijken.

Het laatste dement van de probleemstelling betreft de vraag naar de verdeling van de resultaten en de nadelige gevolgen van de 'moderne

eco-nomische groei' (of het ontbreken ervan). Ging de modernisering van de

landbouw samen met een Sterke polarisatie van de sociale structuur en een toenemende ongelijkheid op het platteland, zoals sommige theoretici voorspellen? Of leidde dit tot versterking van de positie van de arbeiders op het platteland en van het kleine gezinsbedrijf? Op deze vragen zal met

name voor de geselecteerde landbouwgebieden worden ingegaan.1 2

Het is van belang hier ook enkele inperkingen van het onderzoeksterrein aan te geven. Zo is er weinig aandacht besteed aan de bosbouw, een onder andere in Oost-Nederland niet onbelangrijke tak van landbouw, en wordt de ontwikkeling van de tuinbouw siechts in grote lijnen aangegeven. Bin-nen de akkerbouw en de veehouderij Staat de economische ontwikkeling van het eigenlijke landbouwbedrijf centraal, wat betekent dat grotendeels wordt voorbijgegaan aan de ontwikkeling van de landbouworganisaties, de landbouwpolitiek van de overheid, de ontwikkeling van het landbouw-onderwijs, enz.. Historici hebben al relatief veel werk gemaakt van deze

'institutionele' landbouwgeschiedenis.13 Uit dit werk kan bovendien

ge-concludeerd worden dat zeker tot omstreeks 1880 de invloed van deze instituties op het eigenlijke landbouwbedrijf gering was, wat onder meer

werd veroorzaakt door de grote sociale kloof tussen heren en boeren.1 4

De nadruk op de economische ontwikkeling van het landbouwbedrijf bete-kent ook dat ik gepoogd heb niet dieper op landbouw-technische zaken in te gaan dan noodzakelijk is; als econoom ben ik onvoldoende deskundig op dit terrein.

Samenvattend worden in deze Studie de antwoorden gezocht op de vol-gende vragen:

- hoe ontwikkelt zieh de produetie en de produetiviteit van de Nederlandse landbouw in de 19e eeuw? Om deze vraag te beantwoorden is een uitgebreid histo-risch-statistisch onderzoek gedaan ten einde de produetie en de produc-tiefactoren van de landbouw in deze période te meten; in deel II wordt hiervan verslag gedaan.

- hoe is de ontwikkeling van de produetie en de produetiviteit te verklaren? En,

wan-neer vindt er de overgang plaats van 'traditionele' naar 'moderne' eco-nomische groei? Deze begrippen en de methoden van analyse worden

(31)

in de hoofdstukken II en VII uitgewerkt; de feitelijke analyse vindt men in de hoofdstukken VIII, IX en X.

- hoe is de relatie tussen de modernisering van de landbouw en veranderingen in de sociale structuur op het platteland? Deze vraag wordt in hoofdstuk Xl

onder-zocht.

- hoe is de relatie tussen de economische ontwikkeling van de landbouw en de groei van de gehele volkshuishouding in de 19e eeuw? Dit vraagstuk zal vooral in hoofdstuk XII aan de orde worden gesteld.

- deze vragen zijn in het bijzonder voor de ontwikkeling van de landbouw op de zandgronden van Oost-Nederland gesteld, waarbij onder meer wordt

in-gegaan op de overgang van een (tot op zekere hoogte) 'peasanteske' economie naar een moderne, geheel op de markt gerichte economic Deze overgang zal met name in hoofdstuk VIII centraal staan.

Een theoretische uitwerking van deze vragen vindt men in hoofdstuk II. Hier zal nog slechts kort worden ingegaan op de in deze Studie gebruik-te brennen en op de verschallende regio's en landbouwgebieden die zijn onderscheiden.

1.2. LANDBOUWGEBIEDEN, PROVINGIES EN REGIO'S

Onder een landbouwgebied wordt in deze Studie verstaan een Streek (vaak een vrij groot aantal gemeenten) waarin, door vrij gelijke na-tuurlijke en economische omstandigheden de landbouw op een

betrek-kelijk uniforme wijze wordt uitgeoefend.16 Bij deze omstandigheden kan

men onder meer denken aan de bodemgesteldheid, de bevolkingsdruk, de aanwezigheid van Steden en/of een goede infrastructuur en dergelijke. Door veranderingen in deze omstandigheden (bijv. door verveningen of bevolkingsgroei) kunnen veranderingen in de grenzen en/of het karakter van de landbouwgebieden optreden.

In 1910 onderscheidde de Directie van de Landbouw de volgende

groe-pen landbouwgebieden (zie afbeelding 1.1) :1 6

- het gemengde bedrijf of de zandgronden in Oost- en Zuid-Nederland (in Drente, Overijssel, Gelderland, Utrecht, N-Brabant en Limburg); - de veenkoloniale akkerbouw in de veenkolonien van Groningen en

Drente;

- het weidebedrijf op de veen- en kleigronden in Friesland, Holland, Utrecht en de kop van Overijssel;

- het akkerbouwbedrijf op de zeeklei in Groningen, Friesland (kleibouw-streek), Zeeland, westelijk N-Brabant en enkele delen van Holland (Z-Hollandse eilanden, Haarlemmerrneer etc.);

- het gemengde bedrijf op de rivierklei en de lössgronden van Gelderland, Utrecht en Zuid-Limburg;

- de tuinbouw-gebieden in Zuid- en Noord-Holland. 6

(32)

m (2)

iSSSsS^l Zeeklei met akkerbouw en gemengd bedrijf

IIIIIIIIUH11 Rivierklei met gemengd bedrijf te."* Weidestreken Zandgronden ^TOOËCI Veenkolonien Tuinbouwgebieden A F B E E L D I N G 1 . 1 . D e zes g r o e p e n v a n l a n d b o u w g e b i e d e n i n 1 9 1 0 v o l g e n s d e Directie v a n d e L a n d b o u w : ( 1 ) m e e s t karakteristieke g e b i e d e n v a n iedere g r o e p ,

(33)

Zoals uit de opsomming blijkt vindt men in vrijwel alle provincies meer-dere typen landbouwgebieden. Dit probleem zal ons, omdat veel brennen alleen gegevens per provincie bevatten, nog vaak parten speien. In de

Studie van de ontwikkeling van de landbouw op de zandgronden van

Oost-Nederland is vaak gewerkt met gegevens van de provincies Drente, Over-ijssel en Gelderland, gegevens die ook beinvloed worden door de ontwikke-ling van de veenkoloniale akkerbouw (Drente), het weidebedrijf (Over-ijssel) en de landbouw op de rivierkleigronden (Gelderland). Hoewel de zandgronden in deze provincies steeds duidelijk domineren, moet dit toch leiden tot de nodige voorzichtigheid met het doen van uitspraken op grond

van de gegevens per provincie.17

Bij het gebruik van de gegevens van de kustprovincies speelt dit pro-bleem een minder grote rol; hier zijn namelijk drie provincies geselecteerd (Zeeland, N-Holland en Groningen) waarin een type landbouwgebied sterk domineert, namelijk het weidebedrijf in N-Holland, het akkerbouw-bedrijf in Zeeland en (in mindere mate) in Groningen. Deze laatste provin-cie is overigens ook geselecteerd omdat er over de ontwikkeling van de

landbouw in dit gebied veel te doen is geweest in de literatuur.1 8

Daarente-gen is in deze Studie zeer weinig aandacht besteed aan de ontwikkeling van de landbouw in Utrecht, een provincie waarin drie typen landbouw-gebied naast elkaar bestaan. Ook de ontwikkeling van de landbouw in Zuid-Nederland krijgt relatief weinig aandacht, wat het gevolg was van de gekozen probleemstelling waarin ten eerste de transformatie van de landbouw op de zandgronden van Oost-Nederland en ten tweede een ver-gelijking tussen dit gebied en de fundamenteel andere landbouw in de

kustprovincies centraal Staat.1 9

Zoals in het voorgaande is aangegeven zijn landbouwgebieden geen sta-tische eenheden, maar veranderen zij, en de grenzen ervan, met de ontwik-keling van de landbouw. Een duidelijk voorbeeld hiervan is de veenkolo-niale akkerbouw die, in het voetspoor van de grote verveningen in Zuid-oost-Groningen en Oost-Drente, grotendeels in de loop van de 19e eeuw is ontstaan. Ook bestaan er rond 1800 nog grote verschillen tussen het landbouwbedrijf op de zandgronden van Oost- en van Zuid-Nederland, verschillen die echter in de loop van de eeuw geringer worden. Deze ver-schillen vindt men nog wel terug in de indeling van de 'landbouwstelsels' door Staring (rond 1850 en 1870), maar worden in 1910 door de Directie

van de Landbouw niet meer systematisch behandeld.2 0 Een andere

ten-dens is de vrijwel voortdurende uitbreiding van het weidebedrijf, waarin de akkerbouw geen of een zeer ondergeschikte rol speelt, in gebieden die rond 1800 nog tot het 'gemengd bedrijf op de rivierklei' (in Z-Holland en Utrecht) of het 'gemengd bedrijf op de zandgronden' (in Friesland en Overijssel) gerekend moeten worden.

Naast de indeling in landbouwgebieden is (daarom) ook gewerkt met een regionale indeling, onder meer omdat er rond 1800 (en daarna) grote

(34)

verschillen in de bevolkingsdruk bestaan die dwars lopen door de indeling van de landbouwgebieden uit 1910. Behalve in hoofdstuk III. 1, waar de regionale indeling (tussen 1500 en 1800) längs iets andere lijnen hoopt, zijn globaal vier regio's onderscheiden:

1. Oost-Nederland: de provincies Drente, Overijssel en Gelderland; 2. Zuid-Nederland: N-Brabant en Limburg;

3. Noord-Nederland: Groningen en Friesland;

4. West-Nederland: Noord- en Zuid-Holland en Zeeland.

Noord- en West-Nederland vormen tesamen de kustprovincies, Oost- en Zuid-Nederland de landprovincies; de provincie Utrecht is niet bij een van de regio's ingedeeld. Bij de presentatie van gegevens per provincie in tabelvorm is deze indeling naar regio's en de hier gebruikte volgorde aangehouden, waarbij Utrecht bij West-Nederland is gezet.

Tenslotte moet benadrukt worden dat binnen de hier genoemde typen landbouwgebieden van Streek tot Streek steeds grote verschillen in het landbouwbedrijf bestaan. In Drente, waar de bevolkingsdruk steeds rela-tief gering is, wijkt het landbouwbedrijf rond 1800 nog sterk af van de landbouw op de zandgronden in Overijssel en Gelderland. Het proto-in-dustriele gebied in deze provincies (Twente, delen van de Achterhoek) kent weer een iets ander type landbouwbedrijf dan de rest van de regio. De Veluwe neemt op een aantal punten steeds een unieke plaats in binnen dit gebied, enzovoorts. Waar nodig is op deze verschillen ingegaan. Het behoeft echter geen betoog dat een Studie die over de ontwikkeling van de gehele Nederlandse landbouw wil handelen, geen recht kan doen aan alle verschillen die er in het landbouwbedrijf van Streek tot Streek (en van dorp tot dorp) bestaan. De onderzoeker die zieh op de ontwikkeling van een Streek (of een dorp) concentreert zal meer dan eens tot de conclusie komen dat mijn vrij sterk gegeneraliseerde bevindingen voor nuancering (of bestrijding) in aanmerking komen. Wel hoop ik voor dergelijk onder-zoek een globaal kader te hebben geschapen, waarin de ontwikkeling van individuele streken en dorpen afgezet kan worden tegen de regionale en landelijke ontwikkeling.

1.3. IETS OVER DE GEBRUIKTE BRONNEN

Tenslotte moet in deze inleiding kort worden ingegaan op de bronnen die in deze Studie zijn gebruikt. Naast de bestaande literatuur over dit onderwerp, en over de ontwikkeling van de gehele volkshuishouding, kun-nen globaal vier groepen bronkun-nen onderscheiden worden.

Van groot belang zijn de talrijke, grotendeels door de overheid samen-gestelde, landelijke (soms provinciale) statistische bronnen omtrent alle mogelijke aspecten van de landbouw en de economic Genoemd kunnen worden de beroepstellingen; de landelijke enquetes naar de omvang van de veestapel, de landbouwgronden, het grondgebruik, de opbrengsten van

(35)

het bouwland en het vee (veel van deze gegevens verzameld in de jaarlijkse landbouwverslagen); gegevens over de prijzen van landbouwproducten, van Ionen en pachtprijzen; gegevens over de in- en uitvoer van landbouw-producten; talrijke belastingstatistieken, enz.. Deze brennen worden gro-tendeels in deel II besproken en gebruikt voor het meten van de ontwikke-ling van de productie en van de productiefactoren.

Een tweede groep brennen zijn bedrijfsboekhoudingen en door deskun-digen opgestelde 'bedrijfsmodellen' die inzicht geven in de samenhang tus-sen de verschillende landbouw-economische grootheden op het nivo van het bedrijf. Hiermee kunnen onder meer vragen naar de kostenstructuur en naar de samenstelling van de opbrengsten van het landbouwbedrijf (en naar veranderingen hierin) beantwoord worden. De bruikbaarheid van deze brennen voor economisch-historisch onderzoek is al door een

aantal schrijvers aangetoond.2 1 Deze gegevens worden vooral in deel III,

waar het gaat om de analyse van de veranderingen in de landbouw, ge-bruikt.

Naast deze vooral kwantitatieve brennen leveren enkele door de over-heid ondernomen onderzoeken naar de toestand van de landbouw rijke brennen op voor de interpretatie van ontwikkelingen in de landbouw. Het betreft de Goldberg-enquete van 1800 en de onderzoeken van de Staatscommissies van 1886 en 1906. Hoewel de resultaten hiervan zeer toegankelijk zijn (gemaakt), is een groot deel van dit materiaal nog nau-welijks voor economisch- en sociaal-historisch onderzoek gebruikt (een op-merking die overigens ook voor andere groepen brennen geldt).

De laatste groep brennen zijn de landbouwkundige beschrijvingen die in de loop van de eeuw door in de landbouw gei'nteresseerde 'heeren' zijn samengesteld. Deze beschrijvingen, die vooral voor Groningen zeer volle-dig en gedetailleerd zijn, geven informatie over alle aspecten van het land-bouwbedrijf. Tot deze groep reken ik ook de rapporten 'betreffende een onderzoek naar den zedelijken en materielen toestand der arbeidende be-volking ten platten lande' die rond 1850 door vooral deelnemers aan de Landhuishoudkundige Congressen zijn opgesteld. In deze rapporten vindt men onder meer beschrijvingen van de economische en sociale crisis

waar-in sommige provwaar-incies zieh rond 1850 bevonden.2 2 Deze beschrijvende

brennen zullen vooral in deel III geraadpleegd worden.

Deze vier groepen brennen, die voor deze Studie nog in belangrijke mate braak lagen en die ook hier lang niet uitputtend gebruikt kunnen worden, vormen, naast de al bestaande literatuur over de ontwikkeling van de landbouw in Nederland in de 19e eeuw, de hoofd-ingredienten van deze

(36)

I I . T H E O R E T I S C H E B E N A D E R I N G E N V A N V E R A N D E R I N G E N I N D E L A N D B O U W

II.l. INLEIDING

De probleemstelling die in hoofdstuk I is aangeduid, moet verder uit-gewerkt worden aan de hand van verschillende theoretische benaderingen van veranderingen in de landbouw. De economische ontwikkeling van de landbouw in een bepaald gebied is immers een zeer complex proces, dat bovendien samenhangt met sociale, culturele en technische verande-ringen. Theorieen zijn de hulpmiddelen van de sociale wetenschappen om deze complexe werkelijkheid doorzichtig te maken en om uit de veel-heid van factoren en oorzaak - gevolg relaties, die te selecteren die de richting en het tempo van de veranderingen bepalen.

Drie vragen zullen, in aansluiting op wat in hoofdstuk I is geschreven, uitgewerkt worden:

- wat is traditionele en wat is moderne economische groei?

- hoe kunnen de verschallen in de economische en sociale stuctuur van de landbouw binnen Nederland theoretisch verklaard worden? Dit zal zieh toespitsen op de vraag: kan Oost-Nederland rond 1800 als een 'peasant-economy' gekarakteriseerd worden?

- welke relaties bestaan er tussen de modernisering van de landbouw en veranderingen in de sociale struetuur van het platteland?

De definitie van traditionele economische groei zal worden ontleend aan de theorie van E. Boserup over de relatie tussen de bevolkingsgroei in een bepaald ecologisch systeem en de veranderingen in de landbouw, in het bijzonder intensivering, die hiervan het gevolg zijn. De theorie van Boserup is een voorbeeld van wat is genoemd de ecologische 'systeem-benadering'. Dit is de theoretische benadering van veranderingen in de landbouw die het agrarisch (of economisch) produetieproces ziet als een samenhangend ecologisch systeem, bepaald door met name de natuurlijke omstandigheden en de dichtheid van de bevolking; de techniek van de agrarische produetie en de sociale struetuur worden tot op zekere hoogte

bepaald door deze factoren.1 De belangrijkste dynamische kracht in deze

benadering is gewoonlijk de bevolkingsgroei.

De definitie van moderne economische groei en de analyse hiervan wordt ontleend aan de gangbare economische theorie. In deze benadering

Staat de relatie tussen het (agrarische) produetieproces en het

marktgebeu-ren centraal. De analyse rieht alle aandacht op de ondernemer die als rationele producent probeert optimaal gebruik te maken van de mogelijk-heden die de verschillende markten hem bieden. Moderne economische groei gaat in deze benadering samen met een toenemende integratie van producenten (en consumenten) in het marktgebeuren door specialisatie en commercialisatie (dit wordt aangeduid als het proces van structurele

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

and investor-to-state dispute settlement (ISDS) in the Transatlantic Trade and Investment Partnership Agreement, Report, 13-01-2015, p3 (online available.

De gemeente Heusden heeft Wageningen Environmental Research gevraagd om eventueel beschermde natuurwaarden, van de verschillende faunagroepen en flora, op landgoed Steenenburg in

Bij het monteren van de standaard configuratie en complexe steiger of ondersteuningsconstructie volgt de allround steigerbouwer de aanwijzingen van zijn direct leidinggevende en

In verband met het bovenstaande werd een oriënterend onderzoek verricht (38) met het antibioticum Pimaricine, dat ons ter beschikking werd gesteld door de Koninklijke

[r]

Deze vormen van gebruik zijn in dit N2000-plan vrijgesteld van de vergunningplicht in het kader van de Wet Natuurbescherming, mits het gebruik niet wijzigt ten opzichte van

De beste resultaten zijn bereikt met een zaaimachine met 2 zaaibakken, waarbij tarwe en graszaad in één werkgang gezaaid worden en met de methode eerst tarwe breedwerpig zaaien

Het ligt niet in mijn bedoeling een tot in onderdelen afdalende beschrijving te geven van de verschillende vormen van uienteelt in ons land. Ik heb gemeend mij te moeten beperken